Van Alles en van Overal
EEN BELANGRIJK STUK WERK BIJ
DE HOOGOVENS
VIERDE BLAD ZATERDAG 13 JUNI 1931
FIJN AMERIKAANSCH OPTIEK
ALLÉÉN ZIJLSTRAAT 97
STADSNIEUWS
De Volendammer
Engelschman
BLADZIJDr 1
Door Joego-Slavië
Een monster-buisleiding van de Hoogovens naar de P.E.N.-
Centrale en Cementfabriek
BRABANTSCHE
BRIEVEN
OPTICIENS
gulden)Voor wien al meermalen in Zwitser
land en in Italië geweest is is het hier een
uitgezocht verblijf en wat men gewoonlijk
hoort, dat Joego-Slavië zoo ver weg is en de
reis er heen zoo duur, hoeft heusch geen
bezwaar le zijn: wat de reis duurder is,
spaart men bij een niet al te kort verblijf
aan de pensionprijzen dubbel-en-dwars uit.
Dat men geen plaats zal krijgen, ook daar
voor hoeft men behalve misschien in het
volle seizoen, geen vrees te hebben; het door
mij genoemde hotel heeft alleen reeds 400
kamers en de verschillende hotels samen on
geveer 3500, een getal dat binnenkort tot
4000 zal stijgen.
Eén korte middag en een avond hebben we
er doorgebracht in dit heerlijke toeristen
oord, veel te kort eigenlijk en daarom ben
ik dan ook den volgenden morgen al heel
vroeg opgestaan, om tenminste nog een der
vele mogelijke wandelingen te gaan maken.
Al vrij vroeg moesten we echter weer in
den trein die ons uit het mooie Joego-Slavië
weer naar huis zou brengen en 's-avonds za
ten we in München waar we een paar uren
op de aansluiting moesten wachten, in het
beroemde Löwenbrau, alweer aehter een
„Mass", van dat heerlijke Miinchener bier,
waar je hier in Holland soms zoo naar kan
verlangen, maar dat hier nergens zóó te
krijgen is als daar.
Den volgenden dag zat ik weer in Haar
lem, vol gedachten aan wat ik de laatste
veertien dagen had gezien, maar toch blij
weer thuis te zijn.
ARTHUR TERVOOREN.
Hij danste met Mistinguett
Een stevige Volendammer van 26 jaar
stapte de Haarlemsche rechtszaal binnen,
om zich te verantwoorden over zijn gedrag
tegenover een veldwachter, dien hij beleedigd
had met de woorden: „Je bent een hufter,
mij durf je wel aan, maar voor anderen loop
je weg (en dan volgt een woord, dat niet
voor publicatie vatbaar is)."
De politierechter vroeg hem, of hij vis-
scher was; verdachte antwoordde „verkeerd,
werkloos."
Dat de Volendammer werkloos zou zijn,
bleek intusschen in het geheel niet waar te
zijn, want hij trad in zijn karakteristieke
dorpje als gids op. Ja, werkelijk, onze boy
had een mondjevol Engelsch geleerd en ge
wapend met zijn kennis stapte hij af op
de vreemdelingen, die hij van alles en nog
wat van zijn pittoreske landje vertelde.
De veldwachter, die hem blijkbaar niet
erg mocht, maakte daarop aanmerking en
bestempelde dit soort zaken-doen met „bede
len".
Hierover was verdachte zéér ontstemd en
nadat hem door den politierechter herhaalde
malen het zwijgen was opgelegd, kwam hij
tenslotte aan het woord:
Bedelen, edelachtbare? Wil ik U eens wat
vertellen. Verleden week is Mistinguett met
een stelletje Fransche danseressen bij ons in
Volendam geweest. Ik heb ze ontvangen, om
dat Mistinguett mij vroeg: „Hallo, boy, can
you tell me the way...." En toen heb ik ze
den weg gewezen en toen heeft Mistinguett
een böerürfteripak aangetrokken, waarop ze
mij voor een dansje uitnoodigde. Nou, dat
heb ik natuurlijk gedaan. Dacht U, dat een
juffrouw als Mistinguett met een bedelaar
wensehte te dansen?
Politierechter: De veldwachter zegt, dat
je de menschen lastig valt en om geld
vraagt.
Volendammer: Wel allemachtig. Edelacht
bare, ik vraag nooit om geld. Ik vraag er
niet om, ik krijg het. En ik zou wel een
groote stommerik zijn, als ik het niet aan
pakte. Ik bewijs den menschen toch een dienst.
Onlangs had ik een Amerikaan een en ander
laten zien en toen ik hem naar de boot ge
bracht had, zei ik heel behoorlijk met mijn
pet in de hand „Good Bye, Sir" en toen
riep ie me terug en duwde me twee gulden
op de plaats, waar eerst m'n pet geweest
was. Is dat bedelen?
De rechters, die plezier in dit onderne
mende Voléndammertje kregen, vonden alles
best, maar brachten hem toch aan het ver
stand, dat het niet past een ambtenaar in
functie uit te schelden. Dat beaamde ver
dachte.
En juist daarom eischte de officier van
justitie f 8.— boete; de politierechter deed
er nog twee gulden af, als belooning voor
de genoeglijke oogepblikken.
Rechter: Ga je in hooger beroep?
Verdachte: Voor die zes gulden. Dank je
wel hoor!
Dit kapitalistisch gebaar deed wel eigen
aardig aan voor een werklooze. Maar gids-
zijn is al meer een lucratief baantje ge
bleken
Deurwaarder: Afgeloopen. Volgende zaak.
Volendammer (met breed gebaar)„Good
bye, edelachtbaren!"
1ja
Als een monsterachtige slang buigt de enorme buisleiding zich hoog boven den
grond door de boschrüke omgeving
Schip tegen den Noorderstrekdam
te IJmuiden gevaren
Een vergissing.
De Raad voor de Scheepvaart heeft gis
teren een onderzoek ingesteld naar de oor
zaak van het ongeval op 15 Maart jl. over
komen aan het ss. „Orania" van den Kon.
Holl. Lloyd. Het schip was bij binnenkomst
te IJmuiden tegen de basaltsteenen van den
Noorderstrekdam gestooten.
De „Orania" was op weg van Buenos Aires
naar Amsterdam en liep op 15 Maart, 's och
tends 4 u. 40, de pieren van IJmuiden bin
nen. Het schip stevende aan op het Noor
dergat, met de bedoeling zooals de Sema
phore had geseind in de Noordersluis te
schutten.
Er was een zeeloods aan boord. Bij het
indraaien van het Noordergat werd een wit
flikkerlicht gezien, dat de loods eerst voor
een motorbootje hield; later bleek het te
zijn de witte gasboei nabij de Zuiderkrib.
De loods, die twintig jaren heeft gevaren
en nooit een fout heeft gemaakt, erkende
zich schromelijk te hebben vergist. Op dat
oogenblik drong het niet tot hem door, dat
hem, doordat het licht flikkerde, als gevolg
van deze vergissing het schip te dicht bij de
krib was gekomen. De stuurboordschroef
in aanraking met den gasboei of raakte den
grond. De schroef was beschadigd.
Enkele detailpunten, die met het ongeval
niet direct hadden te maken, werden uitvoe
rig besproken.
De Raad zal later uitspraak doen.
311.
IX.
Twee dagen zijn we in Beogïad gebleven
en in den avond van den tweeden dag reis
den we via Zagreb af, naar Ljoebliana (het
vroegere Laibach) waar we 's-morgens om
kwart over achten aankwamen. Den heelen
nacht slapende getreind dus, zoodat we van
het landschap niet veel gezien hebben; het
mooiste deel van den weg echter, dat tus-
schen Zagreb en Ljoebliana, hadden we bij
het binnenkomen van het land in omge
keerde richting al overdag afgelegd en was
dus bekend terrein, waardoor het gemis niet
zoo groot was.
Ljoebliana, tegenwoordig een stad van,on
geveer 80.000 inwoners, is al zeer oud. Dat
wil zeggen, op de plaats waar thans Ljoe
bliana staat, heeft al heel lang geleden een
stad gestaan, al heette die dan ook anders.
De eerste aanwijzingen omtrent het bestaan
eener vestiging op deze plaats gaan terug
tot de sage van den Argonautentocht; Ja
son moet er, op zijn vlucht uit het goudland
Kolchis in 1260 voor Christus, een neder
zetting gesticht hebben.
Beter controleerbaar evenwel dan deze
vage overleveringen, zijn de berichten uit la-
teren tijd en dan blijkt, dat in elk geval
reeds in de eerste eeuw onzer jaartelling,
tijdens de veroveringstochten der Romeinen
onder keizer Octavianus, op de plaats, waar
nu Ljoebliana staat en wel in het Zuid-Wes
telijk deel der stad, de Romeinsche
kolonie Emona stond en dat wat nu de
„Slotberg" heet, de plaats is van 'n Romein
sche vesting. In het jaar 238 werd de stad,
om haar niet in handen te laten vallen van
de haar belagende vijanden, op bevel van
den senaat door de burgers zelf in brand
gestoken. Spoedig daarop weer opgebouwd,
leed zü zeer sterk tijdens de volksverhuizing,
maar in 407/408 moet Emona nog bestaan
hebben, daar Alarik, de koning der West-
Gothen er zijn legerplaats van gemaakt had.
Later wordt er van Emona niet meer ge
sproken; waarschijnlijk is het, evenals
Aquileia, in 452 door de Hunnenhorden van
Attila verwoest.
Omstreeks het midden der zesde eeuw is
daarop op de puinhoopen der oude stad het
tegenwoordige Ljoebliana ontstaan, dat in
1282 onder de heerschappij der Habsburgers
kwam. Later moest de stad herhaaldelijk
aanvallen verduren van de Turken en van
Venetië, doch geen van beide slaagde er
ooit in, de goed ''ersterkte stad te veroveren.
In 1797 hield Napoleon bij zijn opmarsch
naar Weenen zijn intocht in de stad, die in
1809 tot hoofdstad der Illyrische provin
ciën werd verklaard, maar in 1813 kwam
Ljoebliana weer onder Oostenrijksche heer
schappij en het bleef dat, tot in 1918 de mo
narchie der Habsburgers uiteen viel en Slo
venië, waarvan het de hoofdstad werd, deel
ging uitmaken van het koninkrijk der Ser-
ven, Kroaten en Slovenen, het tegenwoor
dige Joego-Slavië.
Het Ljoebliana van nu is een mooie stad
met flinke breede straten en groote nieuwe
gebouwen, die alle na de aardbeving welke
in 1905 groote schade aanrichtte, werden
gebouwd; naast het gebouw van de Krediet
bank was men zelfs bezig met den bouw van
een wolkenkrabber, die 64 M. hoog moet
worden, precies zoo hoog als de Slotberg
met het slot. Het oude slot. waartoe ook een
duizend jaar oude kapel behoort, dient aan
velen tot woning; daar boven op den berg
wonen ongeveer duizend menschen. Meer
dan oppervlakkig heb ik Ljoebliana niet
kunnen zien, daar we er maar van omstreeks
half negen tot ongeveer half drie geweest
zijn en van dien tijd nog een paar uren af
ging voor ontbijt en een officieel diner, aan
geboden door de stad en waar de onder
burgemeester van Ljoebliana presideerde.
Aan dezen maaltijd werden weer verschil
lende redevoeringen gehouden en al is het
niet mijn gewoonte om daarvan telkens mel
ding te maken uit die van den heer Zwenko
Knetsj, van de Joego-Slavische Kamer van
Koophandel te Rotterdam, die in het
Nederlandsch werd uitgesproken, wil ik
toch even deze woorden aanhalen: „Als wij
meer van Holland wisten en als Holland
meer van ons wist, dan zouden wij in Hol
land 7 y, millioen goede vrienden hebben."
Ik haal die woorden aan, omdat wij in deze
stad ook een Hollander ontmoet hebben, die
daar al zeven jaren woont en met een
Joego-Slavische vrouw is getrouwd, die wel
een eenigszins ander geluid deed hooren. Hij
vertelde mij o.a., dat het hem steeds lastiger
gemaakt werd in het land te blijven, daar
ze er blijkbaar alle vreemdelingen weg wil
den hebben.
Eerst moest hij zijn verblijf-permissie eik
jaar laten vernieuwen, nu echter reeds elk
half jaar en dan kostte het hem nog veel
moeite haar te krijgen. Hij dacht er dan ook
sterk over, weer naar Holland terug te gaan.
Hij had nog meer klachten, o.a. over de sa
menleving, over üen omgang onder elkaar,
over het eten, klachten, die ik hier niet zal
herhalen, omdat ik ten slotte niet kan 'oe-
oordeelen of zé gegrond zijn en of het niet
uitingen zijn van een teleurgestelde. Op de
uitspraak van één landgenoot mag je je
geen oordeel vormen over een heel volk. Ze
zullen wel eigenschappen bezitten, deJoego-
Slaven, die ons minder aantrekkelijk lijken
daaromtrent heb ik mij bij een zoo kort ver
blijf en dan nog een yerblijf onder zulke
omstandigheden, als genoodigde der regee
ring, niet voldoende op de hoogte kunnen
stellen, maar ze zullen eveneens wel hun
goede eigenschappen hebben en die worden
gewonolijk door iemand die meent te klagen
te hebben niet naar voren gebracht.
Maar dat een Joego-Slaviër anders is dan
een Hollander, dat is wel zeker, waarmee ik
niet gezegd wil hebben, dat hij minder is.
Wie in een vreemd land wil wonen, moet
zich schikken naar d.e gebruiken van dat
land, wil hij dat niet, dan moet hij er niet
blijven.
Na den maaltijd vertrokken we per auto
naar Bied (het vroegere Veldes), de meer
dan 500 Meter boven den zeespiegel aan een
groot meer gelegen schitterende badplaats
van Slovenië.
Het was alweer een prachtige weg, met
rechts het gezicht op de altijd onder de
sneeuw liggende Steinerne Alpen en links de
Karawanken en de Julische Alpen, met op
den achtergrond nog een der toppen van de
Dolomieten. En vooruit hadden we den
Triglaw, den hoogsten berg van Joego-Slavië
(2865 M.) die juist op de grens van Oosten
rijk ligt en met zijn drie toppen (zetels van
oude Sloveensche goden) forsch tegen de
lucht afsteekt. Een weg vol afwisseling, waar
je van alles ziet, begroeide bergen en kale
bergen, besneeuwde bergen en in-nevel-ge-
hulde bergen, aardige dorpjes en oude
kasteelen en vooral veel kerken, bijna alle
in Renaissancestijl en maar enkele Gothi-
sche, terwijl ze verderop, dichter bij Bied,
meer in Barokstijl zijn opgetrokken.
Merkwaardig is het, zooveel van die ker
ken er hoog boven op de bergen zijn ge
bouwd, waar geen dorpen zijn en alleen de
kerk staat, die als bedehuis dient voor de
bevolking der dorpen aan den voet van den
berg. Dat leek me nogal zonderling en ik
trachtte daar een verklaring voor te vin
den. Ik vroeg waarom al die kerken zoo
hoog lagen en ik kreeg ten antwoord: „Op
dat je ze goed van alle kanten zal kunnen
zien." Mooier vond ik het antwoord dat een
eenvoudige boer me op dezelfde vraag gaf.
Hü zei: „Als je het je zoo gemakkelijk maakt
is er geen verdienste aan naar de kerk te
gaan, je moet toonen wat voor je God over
te hebben."
We gaan. verder, zien voorbij Kranj groote
textiel-fabrieken, die daar in de laatste vijf
jaren verrezen zijn, passeeren Bresja, het
beroemdste genadeoord van Joego-Slavië,
beginnen bij Radolitsa de laatste stijging en
komen kort daarop in de 500 Meter boven
het water aan het water gelegen badplaats
aan, waar we in het schitterende Park-hotel
afstappen.
En nu nog wat zeggen van Bied.
Beschrijven kan ik het niet in een kort ar
tikel, omdat er zooveel van te vertellen is,
maar het is niet-om-te-zeggen mooi. De
plaats wordt omgeven door de Karawanken
en de Julische Alpen en ligt aan het meer
Bied, dat zeker het warmste Alpenmeer is
dat er bestaat (2026 graden Celsius water
temperatuur). Zwemmen en baden in dit
meer is een heerlijkheid en het varen er op
in een vari die typische vaartuigjes, die, op
de wijze als in Venetië de gondels, door een
achterop staanden man worden voortbewó-
gen (met twee lange roeispanen) een genot.
Hoog op een berg aan het meer ligt het
oude slot van Bied en op een eiland een kerk
met een slanken klokkentoren. Deze kerk,
aan Onze-Lieve-Vrouw-in-het-Meer gewijd,
dateert uit de vijftiende eeuw (reeds in de
dertiende eeuw stond er een kerk) en is een
beroemde bedevaartskerk. Komt men er bin
nen, dan ziet men in het middenschip een
lang klokken touw hangen, het touw van de
„Wenschklok" waarvan gezegd wordt, dat
wie die klok luidt en tijdens het luiden een
wensch doet, dien wensch ook in vervulling
ziet gaan.
In de omgeving zijn schitterende wandel-,
of autotochten te maken, zoodat het hier
een ideaal oord is om zijn vacantie door te
brengen ook 's-winters, wanneer men er
van de wintersport volop kan genieten
(schaatsenrijden, skisport waarvoor er
zelfs twee springschansen zijn enz.) ,;J
Bij dat alles zijn de hotels er uitstekend
en pijnlijk zindelijk; het Parkhotel bijvoor
beeld, waar wij logeerden, is geheel nieuw en
uiterst modem ingericht. Het heeft reusach
tige terrassen aan het meer, die, evenals een
groote danszaal, door een tunnel van het
aan den overkant van den weg gelegen ho
tel zijn te bereiken. Wordt het 's-avonds wat
warm in de danszaal, dan kan men het heele
glazen dak langs rails opzij schuiven, zoodat
men in de open lucht komt te zitten. Ten
overvloede heeft het hotel nog een eigen
kleine druipsteengrot, die eveneens door den
tunnel te bereiken is.
Ën in dat eerste klas hotel betaalt men,
voor logies en vol pension niet meer dan vier
gulden per dag (in Juli en Augustus vijf
Rechts onder: Ljoebliana. In het hartje der stad: De Franciscaner brug met de Stritar jewstraat. In het midden: Ljoebliana. De
Slottoren. Links onder: Bied. Het eiland in het meer met de bedevaartskerk van Onze- Lieve-Vrouw-in-het-Meer. Links boven:
Bied. Gezicht op het slot, uit het hotelvenster genomen. Rechts boven: Rust op het station te Mallnitz, op den terugweg naar München
Dengene, die in den
laatsten tijd hun Zon-
dagsche wandeling tot
de Breesaap hebben
uitgestrekt, zal het
zijn opgevallen, dat
op het terrein van de
Hoogovens weer een
belangrijk werk in
uitvoering is. Er
wordt n.l. een gas
leiding aangelegd, die
het bedrijf zal ver
binden met de Cen
trale van het P.E.N.
en met de cementfa
briek, zulks voor de
levering van Hoog-
ovengas.
In de nabijheid
van de Hoogovenin
stallaties is een gas
houder met een in
houd van 40.000 M3.
in aanbouw. Van
dezen gashouder af
loopt de leiding bo
vengronds op een
hoogte van ongeveer
12 Meter, gedragen
door masten, welke
op onderlinge afstan
den van 50 Meter zijn
geplaatst. De leiding
neemt haar weg tus-
schen de fabrieken
van Hoogovens en
Mekog door, loopt
vervolgens langs het
rijwielpad, kruist den
Schulpweg, gaat op
de Cementfabriek aan
en geeft daar een
zijleiding af, om ten
slotte de P.E.N.-Cen-
trale aan de Zuidzijde
te bereiken.
Men is met de montage thans tot aan den
Schulpweg gevorderd, terwijl ook bij de
Cementfabriek reeds een gedeelte gemon
teerd is.
Het gas, dat door deze leiding zal worden
vervoerd, zal door het P. E. N. voor het
stoken van eenige stoomketels en door de
Cementfabriek als warmtebron in de slab-
kendrooginstallatie worden gebruikt. Aange
zien Hoogovengas een betrekkelijk lage ver-
brandingswaarde heeft (er is om dezelfde
eenheid warmte te produceeren ongeveer
viermaal zooveel Hoogovengas noodig als
kooksovengas)is de te vervoeren hoeveel
heid gas zeer belangrijk, waarmede de capa-
Men is thans druk bezig met de montage van een Z K.M.
lange buisleiding van het Hoogovenbedrijf naar de nieuwe
P. E. N.-centrale en de cement-fabriek. De leiding in de na
bijheid van het Hoogovenbedrijf
citeit van de leiding in overeenstemming
moet zijn. Deze heeft in verband hiermede
een doorsnede van niet minder dan I Meter
70 gekregen, zoodat per uur een hoeveelheid
van 80.000 M3. gas kan passeeren.
Hier volgen nog enkele technische bijzon
derheden.
De totale lengte van de leiding zal onge
veer 2 K.M. zijn, zij is geheel geklonken,
weegt plus minus 550 ton en er worden
270.000 klinknagels aan verwerkt. De leve
ring geschiedt door de Haarlemsche Machi
nefabriek Gonnerman Co., terwijl de
steunmasten worden gemaakt door de firma
Hogenbirk te Haarlem.
ULVENHOUT, 9 Juni 1931.
Menier,
t Veumomste
nuuws op onzen hof
is van deuze week,
asdat 'r d'n boek
is aangekomen!
't Was één van
die schoone Jum-
mergens die ge in
deuzen tijd wel 's
emmen kunt, maar
die deus jaar zoow
:ollesaal zeldzaam
zijn. Waant 't wir-
ke wil niet, d'n les
ten tijd, jonk! 't Is maar te kouw!
As 'k oew toch vertel, misschient hèddet
ok gelezen, da-d-et in de gebuurten van
Dinksperloo deus week nog hee gevroren.
Dat daar d'n heelen krippot 'smergens wit
was van de vorst.
Da's dan Dinksperloo, zulde zeggen, da's
wijd van huis af, maar as 'k nouw vertel
wa-d-ier in Ulvenhout aan d'haand is, dan
zulde 'r tóch van staan te zien!
Ge kun me geleuven of nie, maar ik ben
zoow verkouwen da 'k ginnen tijd em om
wa te doen. Waant ik koom nog uren te
kort om de affaire bij te dweilen. En d'n
hoest ee, die zit gewoonweg vastgeroest aan
m'nen asem!
'k Lag vannacht in de bedstee te piepen,
of-t-'r 'n fipke in m'n lochtpijp zat. En
m'n pepke? Of 't gestopt is mee kiepen -
mest. zo'nen smaak zit 'r aan! Nouw vraag
ik oew, in Juni!
't Is m'n eigen schuld, hee Trui gezeed,
maar da's altijd 't zelfste protje. Die is in
staat, as ik van m'n leven nog 's dood ben,
teugen de bidders te zeggen: ,,'t is jammer
veur 'm, maar 't is z'n eigen schuld!
'k Ben 'n boontje as 'k dan nog nie in d'n
lach schiet, maar in ieder geval zal 'k dan
toch perbeeren me-n-eigen netjes t' hou
wen veur die gelegentheid.
Maar laten me nie zoow ver veuruit pra
ten: as da lekske van die snotneus weer
gestopt is en da fipke-n-uit m'n strot, dan
teeken ik weer veur 'n kwart-eeuw bij om
te beginnen; dus geen zurgen veur d'n tijd.
't Is dan hierom m'n eigen schuld, vol
gens m'nen zakdoeken-leverancier. kad
deus week nie „as 'nen onwijzen Adam",
Trui d'r woorden, „in de Mark motten krui
pen." 'k Zee: „om 't te doen as 'n wijze
Eva, daar zag ik heelegaar gin kans veur,
snapperd, en van de wijsheid van Adam is
nog gin mensch overtuigd!"
Maar ik vraag oew, amico, as ge in Juni
zwemmen wil, is 't .dan nie bekaaid, da
ge 'r 'n snotneus van op mot loopen die
mee gin beddelakens bij te houwen is?
En op 't laand, zulde vragen? Eerlijk ge
zeed, da val nog al mee. 't Gewas staat er
prontjes bij! Steuvig en maalsch. Alleen de
èrebeesjes, die 't dan ok van 't zonneke
emmen motten, da's 'nen misère-ouvert-
mee-'n-smoesje!
Die zijn nie te betalen veur 'nen gewonen
mensch. 'k Neem ze dan ok nie aanders mee
of ze motten deur de klaanten besteld zijn.
Van de week vroeg een van m'n klaanten
d'r naar. „En, Dré", zee ze: „waar blijven
d' èrebeesjes van 't jaar?"
„Juffrouw", zee ik: „as ge z' emmen wil,
za 'k ze gère veur oew meebrengen horre,
da witte wel, maar rekent 'r dan op, da ge
alvast 'n tweede hiepeteek op oew hüske
nimt, waant ze zijn mee gin geld te beta
len!"
„Is 't zoow erg?" vroeg ze mee 'n bietje
teleurstelling in d'r donker' ogskes: „da's
jammer; nie veur m'n eigen, maar m'nen
man en de kienders zijn d'r zoow merakels
dol op, ziede!"
Nouw, amico, wa doe-de dan as mensch?
En zoow hè 'k veur die zwarte ogskes maar
'n literke meegebrocht veur één kwartje,
waant zwarte ogskes emmen mijn al 's meer
d'n das omgedaan. Eéne van vijfendartig ja
ren laank zelfs al en 't ziet 'r naar uit, as
onzenlieveneer 't wil, dat ie nog 'n heel
stukske laanger aangebreid zal worren
Da literke èrebeesjes kon er dus ok nog wel
bij. Wa gij?
Maar om dan trug te komen op m'n boek,
sodemearel wa's da-d-'n kitsig ding gewor-
ren.
Zooas gezeed: hü kwam dan mee d' eerste
post. Me zatten sjuust aan ons tweede ont
bijt laat ik oew zeggen da-d-et eerste de
moeite nie is, da's olleen maar om wakker te
worren, en kad me veurgenomen om 'm
's gèèf te raken! Al 'n heel schaft ha 'k erop
zitten, m'nen eersten natten rug van dieën
dag plakte-n-al m'nen kiel, en ik had 'nen
honger as 'n pèèrd!
En toen 'k mee 'nen kruiwagel mee kers-
vorsche gruunten, dof beslagen van d'n
daauw, d'n erft opgerejen kwam, en toen 'k
de koffie en 't gebakken spek al onder d'n
notenlèèr rook, toen was 't of ze mee nen
vüst m'n leege maag uitvrongen. 'k Liet
Gods water over mijnen kruiwagel loopen en
sprong mee 'nen kuitenflikker dwars over
m'nen stoel en schoof aan.
„Waar hedde gij gezeten?" vroeg Trui.
„Wa's da veur 'n strikvraag", zee ik: „waar
zouw ik aanders gezeten emmen as tus-
schen d'n slaai en d'n blomkool, Sjerrelok
Holmes?"
„Zoow, motte daar nouw nog om henen
leggen te draaien ok", en mee schonk ze
'nen gèèven bak leut in: ,,'t Kroos haangt in
oew wenkbraauwen en plekt aan oew ooren;
vandaag of mergen kom-de thuis mee de
kikvorschenpooten uit oew ooren."
„Laten me-'t daar dan op houwen", stel-
de-n-ik veur: „keb nouw gin tijd meer" en
k zette-n-'t mes in d'n eierstruif.
„Ge kom vandaag of mergen nog 's ver
zopen thuis", viel Trui uit: ,,'k zie oew heel
d'n zomer mee aangst en beven naar d'n
akker gaan, 's mergens; gij mee oew kwa-
jongenskuren!" (Ge hoeft dus niet te vra
gen, amico, hoe ze stiekum veul leut hee over
mijn snotneus!)
Sjuust zouw ik tusschen 'n paar happen
in 't mijne weer zeggen, zoo maar kortweg.,
toen Driek Frijters aangestapt kwam, onze
postbooi.
En veur ie nog d'n drempel over was,
Itrok Trui 'm 't pakske-n-al uit z'n haanden.
„Gif maar ier", zee ze (wa nie meer noo
dig was!) „da zal netuurlijk wel veur mijn
zijn."
„Goeie merge n", zee d'n Driek, of ie
bedoelde: „heddet ooit zoow zout gefrèten."
„Ok goeiemergen, Mottige", wenschte-n-ik
en onderwijle lee Trui 't pakske naast m'n
pan mee 'n gebaar of ze 'r ineens zo'n bietje
vies van was.
„Gift d'n Mottige toch 'n taske koffie,
Trui", zee ik, waant nouw 't pakske veur mijn
bestemd was, nouw zouw d'n Driek er op
overgeschoten emmen.
Neeë, amico, daar is nouw gin veurbild
van, zoow mottig as dieën kaerel is! 't Is
sjuust 'n waandelend hagelschot. Hee-t-ie
g'ouwen uit de mazels.
Hij is zóów lillek, da z'n meske, waar ie
indertijd mee op trouwen sting, d'r eigen
hekskuseerde mee te zeggen: „Mooi is ie nie,
m'nen Driek, maar hij hee 'n goei haart en
nouw weet ik ok zekers dat 'r 'n aander nie
mee 'm aan d'n haal zal gaan!"
Nouw, wat dat betrof, amico. had ze veur
honderd percenten zekerheid, horre! Of....
hij zouw geschaakt zijn motten worren deur
'n verken.
Maar laat ik dieën Motzak nouw verders
maar schuiven, toen 'k dan smakelijk dieën
eierstruif zat te „verscheuren" en na mee m'n
elleboog 't nette pakske wa verders uit de
kontreien van m'n vette pan t'emmen ge
schoven, ze-t-ie: „Gü zij-d-ok nie nuuwsgierig
uitgevallen, Dré, of witte wat 'r in zit soms?"
'k Bromde, schuddend mee m'n kop en
schraanste deur en toen is d'n Driek maar
verders gaan bestellen.
Op dieën mottigen kwiebus koom ik nog
wel 's trug, waant daar hè 'k nog 'n paar
stuipen van te vertellen, die om d'n weer
licht nie mottig zijn!
Nouw sta m'nen kop daar nie naar, waant
as ik oew alles vertelde, ollee dan begoste gij
vanzelvers te niezen!
Maar toen dan d'n struif verslonden was,
m'n haanden wa proper gemokt laankst
m'n broek, toen ben 'k gaan uitpakken.
't Was stil.
Niks was te heuren as 't gefriemel van
de pampieren, die 'k allegaar zat af te pellen.
„Hèhè".... zuchtte Trui: „wa zal daar
nouw veur tooverij uitkomen!"
„Nen boek", veurspelde-n-ik, waant da
vuulde-n-ik al en eerlijk, horre, weer kreeg
'k 'n raar gevuul aan m'n maag; 't leek
wel op honger, maar 't kón nie, op ginéén
manier; maar da kwam omda'k aan vuulde
komen, wa veur 'nen haas of ik geschoten
had.
„Nen boek?" vroeg Trui, zoow of ze zeggen
wouw, wie mot jouw nouw boeken sturen,
boer! Ah, man. ik Ken m'n pappenheimerin,
horre. Van onderen, aan 't tutje van d'ren
klomp, kan 'k zien wa ze van boven, onder d'r
kaanten muts uitbroeit. Maar genogt.
Daar lag ie dan, „D'n Dré en d'n Blaauwe
van Ulvenhout", uitgegeven deur Drukkerij
de Spaarnestad te Haarlem veurda
raaide nooit! Veur éénen daalder! (f 1.50)
En prachtig d'r uit zien
De oliebollenlocht die sloeg 'r af.
Waant m'nen vrind d'n Manus, zeivers
noemt ie z'n eigen Herman Moerkerk, maar
lot 'm maar betijen, verven as ie kan! En
teekenen. Daar is nouw onzen oudste, d'n
Dré, maar nen papcruut teugen in da vak!
maar d'n Manus dan hee-t-'r effen 'nen
kermis opgezet, ollee ge ziet 'm draaien d'n
mallemeulen! Ge heurt 'm klappen de kop
van Jut!
,,'t Is 'n verduveld aarig boek geworren,"
zee Trui en ik blaarde maar deur, blad veur
blad! En telkens as ze d'ren naam zag staan,
waant ze kroop bekaanst in m'nen zak onder
't blaaieren, dan riep ze: „houwes!" En dan
konterleerde ze wa'k er van gemokt had en
da waren nouw net van die heksamenoogen-
blikskes, ee!
Bekaanst tweehonderd bladzijen, linnen
kaft, 'nen heelen kermis erbij en da veur
éénen daalderge kun 't er zeivers nie
veur maken!
En toen 'k weer van veuien af wouw be
ginnen om d'n boek nog 's te bezien, toen.,
wel toen riep Trui: „allemachtig! lievekrip-
saus, z'emmen 'r oewen lillekerd ok al inge
zet: zonde van t boekske! Affijn, altij goed
c-ugen 't kwijtloopen!"
Zooda'k maar zeggen wil, asdat de boeken
teugeswoorig heel wa goeiekooper zijn, as de
èrebeesjes. Waant veur 'nen daalder ère
beesjes hedde hogstens drie menuten plazier
en mee zo'nen boek, waar al die boevestreken
van d'n Blaauwe in staan, nouw, nie omda'k
'm zeivers gepotlooid em. de èrebeesjes zijn
as 't puntje bij z'n paaltje komt ók veur d'n
verkoop! maar da.i kunde veur oew hon-
derdveftig centen hee, wa meer plazier em
men as van zo'n aanderhaalf onrijp èrebeesje,
da sprikt!
Trui hee-t-'m in de goeie kas geleed, tus
schen 't schoon goed! As 'k Zaterdagavond
m'n schoon flenelleke pak, zie 'k 'm dus
weer 's.
Ge zou-d-oew eigen op zo'n manier drie
keer per dag verschoonen, wilde da geleu
ven?
Maar ollee. laai ik er nouw afscheien.
waant keb genogt te verschoonen aan dieën
lammenadigen kokkerd!
Mee zukke snotneuzen moesten ze de Zui-
erzee maar dempen, 't Zou er allemaal best
in gedijen, wa gij?
Veul groeten van Trui en, as altij, gin
horke minder van oewen
toet a voe,
DF