WAT IDE RADIO
VERKLAPTE
VACANTIEPLANNEN
t
VAN ALLES WAT
rr
De B.L.N.S.
T?g./
"öolfj I
h
v
Willem's ouders hebben een prachtig
radiotoestel, waarnaar de familie eiken
avond heerlijk zit te luisteren. Ook de
kinderen hooren graag de mooie muziek,
die uit Hilversum of Huizen, of uit Pa
rijs, Berlijn enz. wordt uitgezonden. Het
liefst echter luisteren ze 's Zaterdags
middags naar de dames van den K. R.
O., als deze het kinderuurtje uitzenden.
Haar hart stond bijna stil, toen ze
dacht, dat Wim misschien de schuldige
kon zijn
Zoo gauw de jongen uit school kwam,
hield ze hem staande en ging met hem
in de kamer. Heel ernstig sprak ze met
tVillem's ouders
hebben een
prachtig radio
toestel, waar
naar de familie
eiken avond
heerlijk zit te
luisteren
Hoe aardig kunnen die dames vertel
len! Wat een leuke liedjes kunnen ze
voorzingen en wat een aardige raadsels
weten ze op te geven! Je zou er wel zoo'n
heelen avond naar kunnen luisteren! Dat
gaat echter niet, want de groote luister
vinken wachten met spanning op hun
beurt.
Nu luisterde Willem ook altijd gretig,
als de K. R. O.-dames de verjaardagen
bekend maakten der verschillende luis
tervinkjes door heel het land en dikwijls
had hij al den naam van een vriendje
of vriendinnetje hooren meedeelen, die
hü uit andere plaatsen kende, want Wim
had al op verscheidene plaatsen van Ne
derland gewoond en overal had hij ken
nissen: ze mochten Wim wel, al was hij
allesbehalve een zoete jongen!
Ik wil nog een beetje verder gaan en
hier even vertellen, dat Wim dikwijls
heel ondeugend was, zoodat zijn moeder
wel eens erg bedroefd was over het lee-
Ujke gedrag van haar jongen.
Eenigen tijd geleden nu had hij het
toch al te bont gemaakt! Toen had hij
het spijt me erg, dat ik het vertellen
moet uit moeders taschje twee kwar
tjes weggenomen en daarvoor snoepgoed
gekocht. Hij had toen zijn vriendjes flink
getracteerd op ijsbonbons en chocolade
en dacht verder niet aan de gevolgen
van zijn leelijke daad.
[ïTiTiiiiiMiuiiiimnii
Als mevrouw me niet langer vertrouwt,
veel liever weg
Die gevolgen bleven echter niet uit;
hoor maar! Moeder miste n.l. het geld
en begon er over na te denken, waar dat
wel gebleven kon zijn. Eindelijk scheen
ze er vast van overtuigd, dat Mina, het
dienstmeisje, de schuldige moest zijn. Die
was een heelen tijd alleen in de huiska
mer geweest, terwijl moeders tasch op
tafel lag. Het speet haar zeer, maar moe
der achtte zich verplicht er met Mina
over te spreken.
Jullie kunt begrijpen hoe Mina, die
altijd eerlijk als goud was geweest, leed
bij die beschuldiging en verontwaardigd
zei ze dan ook: „Mevrouw, ik verzeker u
plechtig, dat ik het niet gedaan heb.
Ik heb uw tasch wel op tafel zien liggen,
maar nooit is het bij me opgekomen er
in te kijken en nog minder iets er uit
weg te nemen." En ze voegde er huilend
bij: „Als mevrouw me niet langer ver
trouwt, dan ga ik veel liever weg en
geef u uit mijn eigen zak de vijftig cent
terufe!"
Stilletjes was hij achter het toestel
weggekropen
Het was een naar geval! Moeder was
nu echter ook wel overtuigd van Mina's
onschuld; maar toengingen haar
gedachten uit naar haar kinderen1
hemEerst ontkende hij pertinent:
hij wist er absoluut niets van! Maar
toen moeder vertelde, dat ze al met Mi
na over 't diefstalletje had gesproken,
dat het meisje erg bedroefd was gewor
den, dat ze zoo bitter leed onder die
beschuldiging toen kon Wim zich niet
langer goed houden enbekende zijn
slechte daad.
Moeder was ook erg bedroefd gewor
denZe huilde met Wim en zei niet
veel meer. Maar toen vader 's avonds
thuis kwam, sprak ze met dezen heel
ernstig over Wim's slechte daad.
De brave huisvader, die eiken dag
hard voor zijn gezin werkte en die heel
veel van zijn kinderen hield, schrok bij
moeders ernstige woorden.
„Het is nu al de tweede keer," zei hij,
„dat zoo iets gebeurt; hij moet maar eens
een lesje hebben, dat hem lang zal heu
gen."
En vader zorgde er voor, dat Wim zijn
straf niet ontging.
Een heel origineele straf bedacht va
der verder nog uit om Willem tot zijn
plicht te brengen.
Het was n.l. nog veertien dagen vóór
Willem's verjaa'rdag en hij vroeg, of hij
aan de dames van den K. R. O. mocht
meedeelen, dat hij op 2 Juli
jarig zou worden, opdat door
de radio dit gewichtig feit
wereldkundig zou kunnen
worden gemaakt.
„Goed," sprak vader, „doe
dat maar!" En tegelijk rijp
te er een plan in zijn hoofd!
Hü zou Wim nog eens een
aandenken meegeven aan
zün slechte daad van
laatst....
Het was de Zaterdag
vóór Wim's verjaardag: van
daag zou het door de radio
verkondigd worden, dat Wim
gauw jarig zou zün. Vol
spanning zat hü met zün
broerjtes en zusjes te luis
teren. Eerst kwam er een
heele rü van vreemde kin-
Amsterdam, uit Breda, uit
Egmond, uit Alkmaar, uit Zevenaar,
uit.... ja, waar vandaan al niet?
En toen kwam de naam van Wim
Timmerman uit Haarlem; die zou op 2
Juli a.s. 11 jaar worden en de dame van
den K. R. O. verzocht, of de luistervink
jes op andere plaatsen ook hem een
kaart wilden sturen. Maar toen
kwam er nog een staartje achter: „En ik
hoop," zoo hoorde hij duidelijk door het
toestel, „dat onze Wim in het nieuwe
levensjaar zoo wijs zal zijn, dat hü moe
ders taschje met rust zal laten, want
anders zou ik aan al zijn radio-vriendjes
in Nederland moeten bekend maken, hoe
stout hij laatst is geweest."
Wim schrok! Lieve hemel, wie had dat
nu aan de K. R. O.-dame verteld? Zou
die alles van haar luistervinkjes afwe
ten? Hoe was dat nu toch mogelük?
Nooit heeft Wim begrepen, dat vader
hem dit had geleverd. Wat had deze n.l.
gedaan?
Stilletjes was hij achter het toestel
weggekropen, toen het kinderuurtje aan
den gang was. Voorzichtig trok hij, toen
Wim aan de beurt was, den stekker uiï
het stopcontact, waardoor het radio
toestel met de buitenwereld in verbin
ding stond, en toenwas de radio
verbinding natuurlük een poosje uitge
schakeld. Vader deed toen precies de
dame van den K. R. O. na en zei dus
het extra zinnetje, zonder dat andere
luistervinkjes dit hoorden.
Daarop stak hü den stekker weer vlug
in 't contact en de radio vervolgde zijn
gesprek.
Dit middeltje heeft echter goed gehol
pen, want Wim heeft zich nooit meer
vergrepen aan het goed van een ander.
En ik raad andere vaders aan om hun
stoute zoontjes ook maar eens zoo'n lesje
te geven.
Maardaar bedenk ik opeens, dat
ik jullie de grap nu al heb verklapt
dan ga ik
deren: uit
Vergeetachtige menschen zijn er altijd
geweest en zullen er wel altijd blyven.
Ik wist echter niet, dat er zooveel wordt
vergeten door de menschen!
Men moet dat eerst eens gezien heb
ben, vóór men dat kan gelooven.
Het toeval bracht me dan een paar
maanden geleden in één der bureaux
voor verloren en gevonden voorwerpen in
Berlün. Met mün vriend maakte ik r.i.
een tochtje naar de hoofdstad van het
Duitsche Rijk en samen logeerden we in
een hotel nabü de Postdamer brug. We
kwamen op een keer van een tochtje
door de groote stad terug, toen mün
vriend opeens tot de ontdekking kwam,
dat hü zün prachtigen, zilveren sigaret
tenkoker kwüt was. Het was een verjaar-
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
dagsgeschenk van zün oude moeder en
daarom vooral vond hij het zoo verve
lend, dat het luxe voorwerp weg was.
Wat echter te doen? We wendden ons
tot een politie-agent op den hoek der
straat en mijn vriend vertelde, wat hem
was overkomen. Daarna vroeg hü, v;at
hem nu te doen stond.
„Ga naar het „Polizeiprasidium" en
vraag daar maar eens of "t ding daar
misschien ingeleverd is", zoo raadde hü
mijn vriend.
Hij wees ons den weg en weldra ston
den we nu in het hoofdbureau van po
litie der groote Rükshoofdstad, afdeeling:
gevonden voorwerpen.
Een beambte van het bureau ontving
ons vriendelijk en vroeg, wat er van
onzen dienst was. We maakten hem dui
delijk, wat ons was overkomen en toen
moesten we een biljet invullen. Hij ver
wijderde zich even en kwam kort daarna
terug met het verzoek, of we hem maar
eens wilden volgen. We werden naar een
zaal geleid, waarin langs de muren groote
kasten stonden. In die kasten lagen al
lerlei kleine voorwerpen, die door de
menschen in Berlün zooal verloren wa
ren en door eerlijke vinders hier op het
politiebureau gedeponeerd.
Ik keek mün oogen uit. Nee maar, hoe
was het mogelük! Op de planken in de
kasten lagen zeker wel tweehonderd por-
temonnaies van alle soorten en maaksels.
Er waren kinderbeursjes bij, die maar
eenig klein geld of niets bevatten, doch er
waren er ook met een inhoud van hon
derd, ja van duizend mark!
Een eindje vérder op lagen portefeuil
les, waarvan er sommige 5000 mark,
eenige zelfs meer dan 20.000 mark be
vatten!
De beambte vertelde ons, dat hier ze
ker voor een half millioen mark büeen
lag en dat reeds maanden lang, zonder
dat de eigenaars zich aanmeldden. Hü liet
ons een portefeuille zien van stevig kro
kodillenleer, die reeds meer dan 10
maanden op het bureau berustte en die
maar even 47.600 mark aan contanten
bevatte! En nooit was er ook maar
iemand gekomen, die navraag had ge
daan naar 't ding!
„En hoe lang bewaart u hier die ka
pitalen?" zoo vroeg ik.
„Eén jaar ruim", antwoordde hij vrien-
delük.
„Zijn ze dan niet afgehaald, dan komt
het in 's Rüks schatkist, waar 't nog
eenigen tüd ter beschikking blijft der
verliezers; maar komt er niemand op
dagen, ja, dan wordt het eigendom van
den Staat."
Even verder lagen in doozen en doosjes
allerlei gouden en zilveren voorwerpen,
brillanten en andere edelgesteenten bij
een. De waarde deze kostbaarheden was
niet te schatten! Ik zag er ringen liggen
met schitterende edelsteenen er in, die
zeker de vingers van graven of baron
nen hadden gesierd. Ik zag er echte
paarlencolliers, broches en horloges en
losse brillanten, te veel om op te noemen.
Allemaal verloren voorwerpen of dingen,
die achteloos in tram of spoor waren
achtergelaten. Verder nog effecten, da-
mestaschjes met inhoud, handschoenen,
wandelstokken bü honderden en para-
pluies bü dozünen!
En dat jongens en meisjes ook werke-
lük behooren tot de categorie der ver-
geetachtigen, dat bleek wel uit het groot
aantal .boekentasschen, vaak met 5 of 6
boeken er in, atlassen, bibliotheekboeken,
schriften, een kleinen electrischen spoor
trein, die op rails prachtig kon rüden!
Ik stond verbaasd! En wel tien keer
riep ik uit: „Hoe kunnen de menschen
toch zooiets vergeten af te halen!"
De beambte lachte en bracht ons bü
de afdeeling: sigaren- en sigarettenko
kers. Honderd, neen nog meer van die
dingen lagen daar in bonte wanorde door
elkaar.
„Vanmorgen zün er nog drie stuks bü-
gekomen", zei hü, op de drie dingen
wijzend, die nog niet waren ingeschreven
en van een kaartje voorzien.
„Daar heb je mün eigendom ook", riep
opeens mün vriend, op zijn eigen siga
rettenkoker wüzend. „Mag ik zoo vrij
zünEn hü wilde hem reeds tot
zich nemen. Maar de man verhinderde
dat lachend en zei: „Eerst moeten er
nog eenige formaliteiten verricht wor
den!"
Er werd geïnformeerd en toen hoorden
we, dat ongeveer een uur geleden de
sigarettenkoker door een couranten-
rondbrengster, een arm vrouwtje, hier
„Hansje, kom eens vlug bij moeder,
Kijk eens wat op tafel staat;
'k Wed, dat je daarvoor zonder dra
len
Al je speelgoed liggen laat!"
Hansje komt vlug aangeloopen
En wat ziet hij? Ja, 't is waar!
'n Volle schaal met fijne kersen
Prijkt er op de tafel daar!
Kersen, die vindt Hansje heerlijk.
O! op kersen is hij dol;
En hij krijgt zoowaar van moeder
Allebei z'n handen vol!
O! wat gaat Hans nu aan 't smullen,
Eén voor één gaan zf in z'n mond,
Hansje zou wel honderd lusten
Van die kersen, rood en rond!
En als z? op zijn, dan kijkt Hansje
Smeekend lachend moeder aan;
En die kan den kleinen bedelaar
Dezen keer toch niet weerstaan!
In een wip houdt kleine Hansje
Weer z'n beide handen klaar;
„Tast maar toe, jij kleine snoeper,
Kersentijd is 't ééns in 't jaar!"
RO. FRANKFORT
was gebracht. Ze had hem vlak bü de
Potsdamer brug gevonden.
Mün vriend gaf nu den beambte 5 mark
fooi voor de vindster, die deze het vrouw
tje zou ter hand stellen.
Hü dankte beleefd en we wilden reeds
heengaan. Toen vroeg de beambte nog
of we in de zaal daarnaast niet even
wilden küken.
Nu, dat wilden we wel!
Wat we daar zagen, dat grensde aan
het ongeloofelüke! Kan je je bijvoor
beeld verbeelden, dat iemand zün splin
ternieuwe fiets hier maar een half jaar
laat staan, zonder die af te halen? Er
stonden hier wel honderd fietsen van
allerlei merk, die verloren waren en hier
gedeponeerd! Er stonden zelfs vier
prachtige kinderwagens! Groote man
den met waschgoed, reiskoffers, groote
hoedendoozen met de mooiste dames
hoeden er in; zelfs een motorfiets!
En heel in de verste hoeken heele doo
zen vol chocolade, vaten bier, kisten met
likeuren, een badstoel en ik weet wer
kelijk niet wat al meer.
Als men dat zoo ziet, dan blijkt ge
lukkig, dat er toch nog veel eerlijke
menschen op de wereld zün, die het ge
vondene niet als hun eigendom be
schouwen. Er blykt echter ook uit, dat
niet alleen professoren erg verstrooid en
vergeetachtig zün, doch dat ook hec
groote publiek deze eigenscnappen in
hooge mate bezit.
M.
„Gaan jullie van 't jaar weer naar
Terschelling?" vroeg Kees aan ITcnk,
toen ze zaten uit te rusten van het
wieden.
„Neen," antwoordde Mientje, nog voor
Henk den tüd had iets te zeggen. „We
gaan van 't jaar naar Ameland."
"Z.
„Dus jullie gaan toch weer naar zee!
Hè, ik hoop, dat ik weer mee mag!"
„Ik denk, dat je wel gevraagd zult
worden," antwoordde Henk.
„Dan hoop ik, dat we zeehonden en
bruinvisschen te zien krijgen."
„Ook dat kan gemakkelük, want die
dieren komen soms vlak onder de kust."
Daar de anderen nog geen van allen
vacantieplannen hadden, werd het ge
sprek vanzelf meer algemeen.
„Bruinvisschen heb ik dikwüls genoeg
aangespoeld gevonden," verzekerde Henk.
„En zeehonden ook wel. Maar meestal
zijn ze nog niet zoo ver vergaan, dat je
er iets aan hebt om ze schoon te maken.
En ze verspreiden zoo'n vreeselüke traan
lucht, dat je bü'na de lust vergaat er een
stuk van mee te nemen. Maar een kopi
heb ik wel bewaard. Kijk maar" en
Henk holde naar binnen, om even later
met een zeehondenschedel terug te ko
men (fig, 1).
„Ik zie ze liever levend," zei Toos.
Kees kon zijn oogen haast niet van
den schedel afhouden. „Heb je ook een
kop van een bruinvisch?"
„Ja zeker," was het antwoord. „Maar
ik geef Toos gelük, dat ik de dieren lie
ver levend zie. Een enkelen keer spoelr
hier ook een dolfün aan. Die is van de
bruinvisschen gemakkelük te onderschei
den door de tanden. Die van den dolfün
zün veel spitser." (Pig. 2).
„Zün die beesten voor menschen ook
gevaarlijk?" vroeg Bram.
„Weineen," antwoordde Henk. „Het
zün dieren van een meter of twee, die
er niet over denken de menschen kwaad
te doen."
„Behalve als ze de netten vernielen,"
viel Jan nu in.
r U.Ï h V| je.'
„Nu ja," gaf Henk toe, „maar ik denk,
dat die schade wel eens wat erg over
dreven wordt. Of er nu werkelük een
premie gesteld moet worden op het doo-
dên van zeehonden, geloof ik ijiet. Er
worden al zooveel dieren gedood zonder
noodzakelüke reden. Denk maar eens aan
de zeehonden, die gedood worden om
„sealskin" te verkrijgen." Henk was weer
een beetje aan het doordraven op zijn
stokpaardje. Maar in den grond moesten
de anderen hem toch gelük geven.
„Heb je op je reis of in Indië wel eens
van die groote beesten gezien?" vroeg
Ada aan Bram.
„Ik heb eens een doejong gezien, die
door eenige visschers was gevangen. Dat
zijn wonderlüke beesten (fig. 3). Ze lü-
ken op walvisschen, maar hun ledematen
zijn veel beweeglüker. Jammer genoeg
zün ze bijna uitgeroeid. Ook heb ik wel
groote haaien gezien. De beschrijving
van zoo'n haaienjacht kreeg ik eens van
een ouden matroos te hooren. De matro
zen zijn altüd vreeselijk op die dieren
gebeten, ofschoon het aantal ongelukken
met haaien niet zoo heel groot is. Alleen
als iemand over boord slaat in een zee,
waar haaien voorkomen, is hij red
deloos verloren. Niet voor niets spreekt
men van menschenhaaien. (Fig. 4).
Zoodra een haai gesignaleerd wordt,
wordt een lün over boord geworpen met
een stuk spek. Daarin zit een stevige
haak verborgen en als die haai het spek
ophapt, zit hü vast."
„Hè, wat zal dat een pün doen," viel
Tilly in.
„Ja, hoor eens," zei Bram, „zoo teer
hartig zün de matrozen niet, dat ze daar
over denken. Het dier wordt dan aan
boord geheschen en zoo spoedig mogelük
gedood. Van de huid maakt men een
soort leer of men gebruikt het vel als
schuurpapier. Maar 't spüt me, dat ik
het zeggen moet 't is meer het ple
zier van het dooden van het dier, dan
het voordeel, dat het oplevert, dat de
menschen tot de jacht drüft."
Het was intusschen weer tüd geworden
om naar huis te gaan en allen waren het
er over eens, dat ze graag eens met die
zeemonsters te maken wilden hebben,
maarniet op zee en niet in 'n klein
roeibootje!
A. L.
Maarten (Maartje, Martüntje): krijgs-
vaardig.
Mathilda (Machteld, Machtelina, Mat
je, Metje): machtig in den strijd.
Margaretha (Margot, Gretha, Grietje)
parel.
Maria (Mie, Mietje, Maaike): pare
lend.
Marinus (Rinus)Schitterend.
Martha (Marretje): bitter wordende,
ook wel „waardig".
Matheuw (Mathias, Mathüs, Teeuwis,
Tüs)gave Gods.
Maurits: donkerkleurig.
Meindert: sterk in kracht.
Nicolaas (Klaas, Nico): die t volk
overwint.
Neeltje (Nel, Nelly, Nelis): zie Corne-
lis.
Otto: beschermer van het erfgoed.
Paulus (Paul, Paulina, Pauw, Lina,
Lien): klein.
Fieter (Petrus, Peter, Pietje): rots
man.
Petronella: afgeleid van Peter en Cor
nelia.
Rachel: oorlam.
Rebekka: welgemoed.
Regina (Regien, Gien): Koningin.
Rosa (Roosje, Rosalia, Rosetta)Roos.
Reinier (Reindert)beroemd voor
lichter.
Reinald (Reinout): die in den raad
heerscht.
Rika (Rük, Rükje)een die heerscht.
Richard: sterk in macht-
Roeland (Roel)geweldig in alle
landen.
Robert: schitterend in roem.
Rudolf: (Roelof, Rolf): vermaard
door behoedzaamheid.
Salomo: vreedzame.
Sara (Saartje): vorstin.
Sabastiaan (Bastiaan, Bas)de eer
waardige.
Sibylla: van God bezield.
Simon (Simeon, Siem): de gehoor
zame.
Sophia (Sophie, Pie): wüsheid.
Steven (Stephanus): krom.
Suzanna (Santje, Suze, Suus)lelie.
Theodorus (Theodoor, Theo, Dorothea,
Diodorus): Godsgeschenk.
Theresia: jagerin.
Timotheus: Godvreezende.
Ursula: sterk.
Ulrich: beschermer van het erfgoed.
Valentü'n: sterk.
Victor (Vincentius, Vincent, Victoria):
overwinnaar.
Wijnand: staat in den strijd.
Willem (Wilhelm, Wim, Wilhelmina,
Willy, Mientje, Mma): een beslist strij
der.
Waither (Wouter, Wout): geducht in
den strijd.
Xantippe: geel paard.
Zacharias: de Heer gedenkt.
Zwaantje: fiere geest.
Ziezoo, daar heb je nu wel zoo onge
veer de voornaamste echt Nederlandsche
voornamen. Ieder moet nu maar zyn
eigen naam en diens beteekenis eens uit
zoeken.
ii
li
li
11
i
11
i
i
i
i
i
EEN
BRIEF
OPENER
Noodig:
plankje
triplex
van 24
X6 c.M.
Houtdraad
in de leng
te!
1. Teeken
midden op
het plankje
een lün (op
de teekening
gestippeld).
2. Trek 'n
cirkel bovenaan
met een straal
van 3 c.M. en
waarvan 't mid
delpunt op de
lün ligt.
3. Meet 6 X
den straal op
den omtrek af.
Zet passerpunt
bü begin precies
bovenaan in het
midden, dus waar
die lün den cirkel
snüdt.
4. Nu kun je
gemakkelük die 2
tegenover elkaar
staande driehoe
ken steekenen.
5. Meet op de
lün, die onder den
cirkel uitkomt, 16
c.M. af.
6. Zet een punt
op 'A c.M. afstand
van de hoekpun
ten van den driehoek,
die met den top naar
boven staat.
7. Nu kun je die lij
nen naar beneden
teekenen. Wil je on
deraan geen scherpe
punt, dan rond je 'm
af. Kijk op de teeke
ning.
8. Zaag den heelen omtrek weg, zoodat
je dus die ster krügt met het lemmet.
9. Snijd de driehoeken met een scherp
mes en schilder ze. We snüden ze m,
omdat dan de verf niet doorvloeit.
10. Schuur de rest mooi blank. Ga
vooral langs de kanten flink met schuur
papier, zoodat 't eenigszins scherp wordt.
Kijk naar de stippellünen aan den kant.
11. Vernis 't geheel. Vooral niet te dik.
SLOYTER
MIERENHOOP MIERENHEUVEL
Jelui hebt wel eens gehoord van een
mierenhoop? Er misschien zelfs wel eens
een gezien?
Maar dan toch waarschünlük geen, zoo
als de mieren in Zuid-Afrika die maken.
Dat zün heele bouwwerken en worden
daar dan ook niet mierenhoop, maar
mierenheuvel genoemd, zóó groot en zóó
hoog zün ze.
Ik zal er jelui eens eenig denkbeeld van
geven, door mee te deelen, wat ik onlangs
in een Zuid-Afrikaansche krant heb ge
lezen.
Een dame, die op reis was in het bin
nenland, waar nog geen spoortrein loopt,
kwam tegen den avond in het Ituribosch,
waarin een gebouwtje stond, bestemd voor
reizigers om er den nacht in door te bren
gen, voor ze hun reis den volgenden mor
gen zouden voortzetten.
De dame wist dat en richtte zich dan
ook daarheen, maar vond een groote
menigte kaffers in de buurt, die daar
feest vierden naar aanleiding van een
begrafenis, die dien dag had plaats ge
had. Wü vinden het natuurlük wel een
beetje gek, dat je feest viert als er iemand
begraven is, maar bü de kaffers is dat
iets heel gewoons.
De mannen waren haast allemaal
dronken en de dame was wel een beetje
bang, maar er was niets aan te doen,
het werd al donker en ze moest daar
dus wel overnachten, al kwam haar dat
nu niet zoo aanlokkeiük voor.
Voor alle zekerheid legde zij een gela
den revolver onder haar kussen en liet
de lantaarn laag brandend voor het bed
staan. Doordat ze zeer moe was, viel ze
toch vrü spoedig in slaap. Negen uren
aan een stuk sliep zü en toen werd ze
met een schrik wakker. Zü greep haar
revolver, schoof het muskietengaas, dat
om het bed hing, opzü en zag een don
kere gedaante vlak voor het bed staan,
een man, dacht zü-
Zü richtte de revolver op hem en riep:
„Wat wil je hier?" maar er kwam geen
antwoord.
Nu greep zü de lantaarn, draaide de
pit wat op en zag.... dat ze tegen een
mierenheuvel gesproken had. In de ne
gen uren, dat zü geslapen had, hadden
de mieren in de kamer een heuvel ge
bouwd van een-en-een-kwart meter
hoogte, aan den voet was deze Wjna 2)4
meter in omtrek.
De diertjes hadden den grond onder
het gebouwtje uitgegraven om materiaal
voor hun „woning" te krügen en daar
door was een der pooten van het ledi
kant ten slotte weggezakt, door welke
beweging de dame gewekt werd.
Dat is nog wat anders, dan de mieren-
hoopen, die je hier en daar wel in onze
dennebosschen aantreft, wat?
RAADSELRIJMPJES
Ik ben niet groot, maar klein van stuk;
Toch help ik velen uit den druk.
Ik ben bü arme en rüke liên,
Bij jong en oud wit graag gezien.
Geen enk'le vorst kan mü ontberen,
Niet één kan zonder mij regeeren;
Ja! 'k durf zeggen, stout en vrü,
Ik ben veel machtiger dan zü.
Wanneer een arme zit in nood,
Zoodra ik kom, dan heeft hü brood;
Ja, ik bezit ontelb're vrinden,
Geen vijand van me is te vinden,
Gü spreekt van mü schier eiken dag,
Zeg nu eens hoe ik heeten mag.
Als het regent ga ik open,
Als de zon schünt, blüf ik dicht;
Langs een stokje voort te loopen
Daartoe ben ik steeds verplicht,
'k Heb van binnen een geraamte
Losjes hangt mün vel er om;
Maar het spant zich in den regen.
En trekt al mün ribben krom.