WAT IDE RADIO VERKLAPTE VACANTIEPLANNEN t VAN ALLES WAT rr De B.L.N.S. T?g./ "öolfj I h v Willem's ouders hebben een prachtig radiotoestel, waarnaar de familie eiken avond heerlijk zit te luisteren. Ook de kinderen hooren graag de mooie muziek, die uit Hilversum of Huizen, of uit Pa rijs, Berlijn enz. wordt uitgezonden. Het liefst echter luisteren ze 's Zaterdags middags naar de dames van den K. R. O., als deze het kinderuurtje uitzenden. Haar hart stond bijna stil, toen ze dacht, dat Wim misschien de schuldige kon zijn Zoo gauw de jongen uit school kwam, hield ze hem staande en ging met hem in de kamer. Heel ernstig sprak ze met tVillem's ouders hebben een prachtig radio toestel, waar naar de familie eiken avond heerlijk zit te luisteren Hoe aardig kunnen die dames vertel len! Wat een leuke liedjes kunnen ze voorzingen en wat een aardige raadsels weten ze op te geven! Je zou er wel zoo'n heelen avond naar kunnen luisteren! Dat gaat echter niet, want de groote luister vinken wachten met spanning op hun beurt. Nu luisterde Willem ook altijd gretig, als de K. R. O.-dames de verjaardagen bekend maakten der verschillende luis tervinkjes door heel het land en dikwijls had hij al den naam van een vriendje of vriendinnetje hooren meedeelen, die hü uit andere plaatsen kende, want Wim had al op verscheidene plaatsen van Ne derland gewoond en overal had hij ken nissen: ze mochten Wim wel, al was hij allesbehalve een zoete jongen! Ik wil nog een beetje verder gaan en hier even vertellen, dat Wim dikwijls heel ondeugend was, zoodat zijn moeder wel eens erg bedroefd was over het lee- Ujke gedrag van haar jongen. Eenigen tijd geleden nu had hij het toch al te bont gemaakt! Toen had hij het spijt me erg, dat ik het vertellen moet uit moeders taschje twee kwar tjes weggenomen en daarvoor snoepgoed gekocht. Hij had toen zijn vriendjes flink getracteerd op ijsbonbons en chocolade en dacht verder niet aan de gevolgen van zijn leelijke daad. [ïTiTiiiiiMiuiiiimnii Als mevrouw me niet langer vertrouwt, veel liever weg Die gevolgen bleven echter niet uit; hoor maar! Moeder miste n.l. het geld en begon er over na te denken, waar dat wel gebleven kon zijn. Eindelijk scheen ze er vast van overtuigd, dat Mina, het dienstmeisje, de schuldige moest zijn. Die was een heelen tijd alleen in de huiska mer geweest, terwijl moeders tasch op tafel lag. Het speet haar zeer, maar moe der achtte zich verplicht er met Mina over te spreken. Jullie kunt begrijpen hoe Mina, die altijd eerlijk als goud was geweest, leed bij die beschuldiging en verontwaardigd zei ze dan ook: „Mevrouw, ik verzeker u plechtig, dat ik het niet gedaan heb. Ik heb uw tasch wel op tafel zien liggen, maar nooit is het bij me opgekomen er in te kijken en nog minder iets er uit weg te nemen." En ze voegde er huilend bij: „Als mevrouw me niet langer ver trouwt, dan ga ik veel liever weg en geef u uit mijn eigen zak de vijftig cent terufe!" Stilletjes was hij achter het toestel weggekropen Het was een naar geval! Moeder was nu echter ook wel overtuigd van Mina's onschuld; maar toengingen haar gedachten uit naar haar kinderen1 hemEerst ontkende hij pertinent: hij wist er absoluut niets van! Maar toen moeder vertelde, dat ze al met Mi na over 't diefstalletje had gesproken, dat het meisje erg bedroefd was gewor den, dat ze zoo bitter leed onder die beschuldiging toen kon Wim zich niet langer goed houden enbekende zijn slechte daad. Moeder was ook erg bedroefd gewor denZe huilde met Wim en zei niet veel meer. Maar toen vader 's avonds thuis kwam, sprak ze met dezen heel ernstig over Wim's slechte daad. De brave huisvader, die eiken dag hard voor zijn gezin werkte en die heel veel van zijn kinderen hield, schrok bij moeders ernstige woorden. „Het is nu al de tweede keer," zei hij, „dat zoo iets gebeurt; hij moet maar eens een lesje hebben, dat hem lang zal heu gen." En vader zorgde er voor, dat Wim zijn straf niet ontging. Een heel origineele straf bedacht va der verder nog uit om Willem tot zijn plicht te brengen. Het was n.l. nog veertien dagen vóór Willem's verjaa'rdag en hij vroeg, of hij aan de dames van den K. R. O. mocht meedeelen, dat hij op 2 Juli jarig zou worden, opdat door de radio dit gewichtig feit wereldkundig zou kunnen worden gemaakt. „Goed," sprak vader, „doe dat maar!" En tegelijk rijp te er een plan in zijn hoofd! Hü zou Wim nog eens een aandenken meegeven aan zün slechte daad van laatst.... Het was de Zaterdag vóór Wim's verjaardag: van daag zou het door de radio verkondigd worden, dat Wim gauw jarig zou zün. Vol spanning zat hü met zün broerjtes en zusjes te luis teren. Eerst kwam er een heele rü van vreemde kin- Amsterdam, uit Breda, uit Egmond, uit Alkmaar, uit Zevenaar, uit.... ja, waar vandaan al niet? En toen kwam de naam van Wim Timmerman uit Haarlem; die zou op 2 Juli a.s. 11 jaar worden en de dame van den K. R. O. verzocht, of de luistervink jes op andere plaatsen ook hem een kaart wilden sturen. Maar toen kwam er nog een staartje achter: „En ik hoop," zoo hoorde hij duidelijk door het toestel, „dat onze Wim in het nieuwe levensjaar zoo wijs zal zijn, dat hü moe ders taschje met rust zal laten, want anders zou ik aan al zijn radio-vriendjes in Nederland moeten bekend maken, hoe stout hij laatst is geweest." Wim schrok! Lieve hemel, wie had dat nu aan de K. R. O.-dame verteld? Zou die alles van haar luistervinkjes afwe ten? Hoe was dat nu toch mogelük? Nooit heeft Wim begrepen, dat vader hem dit had geleverd. Wat had deze n.l. gedaan? Stilletjes was hij achter het toestel weggekropen, toen het kinderuurtje aan den gang was. Voorzichtig trok hij, toen Wim aan de beurt was, den stekker uiï het stopcontact, waardoor het radio toestel met de buitenwereld in verbin ding stond, en toenwas de radio verbinding natuurlük een poosje uitge schakeld. Vader deed toen precies de dame van den K. R. O. na en zei dus het extra zinnetje, zonder dat andere luistervinkjes dit hoorden. Daarop stak hü den stekker weer vlug in 't contact en de radio vervolgde zijn gesprek. Dit middeltje heeft echter goed gehol pen, want Wim heeft zich nooit meer vergrepen aan het goed van een ander. En ik raad andere vaders aan om hun stoute zoontjes ook maar eens zoo'n lesje te geven. Maardaar bedenk ik opeens, dat ik jullie de grap nu al heb verklapt dan ga ik deren: uit Vergeetachtige menschen zijn er altijd geweest en zullen er wel altijd blyven. Ik wist echter niet, dat er zooveel wordt vergeten door de menschen! Men moet dat eerst eens gezien heb ben, vóór men dat kan gelooven. Het toeval bracht me dan een paar maanden geleden in één der bureaux voor verloren en gevonden voorwerpen in Berlün. Met mün vriend maakte ik r.i. een tochtje naar de hoofdstad van het Duitsche Rijk en samen logeerden we in een hotel nabü de Postdamer brug. We kwamen op een keer van een tochtje door de groote stad terug, toen mün vriend opeens tot de ontdekking kwam, dat hü zün prachtigen, zilveren sigaret tenkoker kwüt was. Het was een verjaar- OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN dagsgeschenk van zün oude moeder en daarom vooral vond hij het zoo verve lend, dat het luxe voorwerp weg was. Wat echter te doen? We wendden ons tot een politie-agent op den hoek der straat en mijn vriend vertelde, wat hem was overkomen. Daarna vroeg hü, v;at hem nu te doen stond. „Ga naar het „Polizeiprasidium" en vraag daar maar eens of "t ding daar misschien ingeleverd is", zoo raadde hü mijn vriend. Hij wees ons den weg en weldra ston den we nu in het hoofdbureau van po litie der groote Rükshoofdstad, afdeeling: gevonden voorwerpen. Een beambte van het bureau ontving ons vriendelijk en vroeg, wat er van onzen dienst was. We maakten hem dui delijk, wat ons was overkomen en toen moesten we een biljet invullen. Hij ver wijderde zich even en kwam kort daarna terug met het verzoek, of we hem maar eens wilden volgen. We werden naar een zaal geleid, waarin langs de muren groote kasten stonden. In die kasten lagen al lerlei kleine voorwerpen, die door de menschen in Berlün zooal verloren wa ren en door eerlijke vinders hier op het politiebureau gedeponeerd. Ik keek mün oogen uit. Nee maar, hoe was het mogelük! Op de planken in de kasten lagen zeker wel tweehonderd por- temonnaies van alle soorten en maaksels. Er waren kinderbeursjes bij, die maar eenig klein geld of niets bevatten, doch er waren er ook met een inhoud van hon derd, ja van duizend mark! Een eindje vérder op lagen portefeuil les, waarvan er sommige 5000 mark, eenige zelfs meer dan 20.000 mark be vatten! De beambte vertelde ons, dat hier ze ker voor een half millioen mark büeen lag en dat reeds maanden lang, zonder dat de eigenaars zich aanmeldden. Hü liet ons een portefeuille zien van stevig kro kodillenleer, die reeds meer dan 10 maanden op het bureau berustte en die maar even 47.600 mark aan contanten bevatte! En nooit was er ook maar iemand gekomen, die navraag had ge daan naar 't ding! „En hoe lang bewaart u hier die ka pitalen?" zoo vroeg ik. „Eén jaar ruim", antwoordde hij vrien- delük. „Zijn ze dan niet afgehaald, dan komt het in 's Rüks schatkist, waar 't nog eenigen tüd ter beschikking blijft der verliezers; maar komt er niemand op dagen, ja, dan wordt het eigendom van den Staat." Even verder lagen in doozen en doosjes allerlei gouden en zilveren voorwerpen, brillanten en andere edelgesteenten bij een. De waarde deze kostbaarheden was niet te schatten! Ik zag er ringen liggen met schitterende edelsteenen er in, die zeker de vingers van graven of baron nen hadden gesierd. Ik zag er echte paarlencolliers, broches en horloges en losse brillanten, te veel om op te noemen. Allemaal verloren voorwerpen of dingen, die achteloos in tram of spoor waren achtergelaten. Verder nog effecten, da- mestaschjes met inhoud, handschoenen, wandelstokken bü honderden en para- pluies bü dozünen! En dat jongens en meisjes ook werke- lük behooren tot de categorie der ver- geetachtigen, dat bleek wel uit het groot aantal .boekentasschen, vaak met 5 of 6 boeken er in, atlassen, bibliotheekboeken, schriften, een kleinen electrischen spoor trein, die op rails prachtig kon rüden! Ik stond verbaasd! En wel tien keer riep ik uit: „Hoe kunnen de menschen toch zooiets vergeten af te halen!" De beambte lachte en bracht ons bü de afdeeling: sigaren- en sigarettenko kers. Honderd, neen nog meer van die dingen lagen daar in bonte wanorde door elkaar. „Vanmorgen zün er nog drie stuks bü- gekomen", zei hü, op de drie dingen wijzend, die nog niet waren ingeschreven en van een kaartje voorzien. „Daar heb je mün eigendom ook", riep opeens mün vriend, op zijn eigen siga rettenkoker wüzend. „Mag ik zoo vrij zünEn hü wilde hem reeds tot zich nemen. Maar de man verhinderde dat lachend en zei: „Eerst moeten er nog eenige formaliteiten verricht wor den!" Er werd geïnformeerd en toen hoorden we, dat ongeveer een uur geleden de sigarettenkoker door een couranten- rondbrengster, een arm vrouwtje, hier „Hansje, kom eens vlug bij moeder, Kijk eens wat op tafel staat; 'k Wed, dat je daarvoor zonder dra len Al je speelgoed liggen laat!" Hansje komt vlug aangeloopen En wat ziet hij? Ja, 't is waar! 'n Volle schaal met fijne kersen Prijkt er op de tafel daar! Kersen, die vindt Hansje heerlijk. O! op kersen is hij dol; En hij krijgt zoowaar van moeder Allebei z'n handen vol! O! wat gaat Hans nu aan 't smullen, Eén voor één gaan zf in z'n mond, Hansje zou wel honderd lusten Van die kersen, rood en rond! En als z? op zijn, dan kijkt Hansje Smeekend lachend moeder aan; En die kan den kleinen bedelaar Dezen keer toch niet weerstaan! In een wip houdt kleine Hansje Weer z'n beide handen klaar; „Tast maar toe, jij kleine snoeper, Kersentijd is 't ééns in 't jaar!" RO. FRANKFORT was gebracht. Ze had hem vlak bü de Potsdamer brug gevonden. Mün vriend gaf nu den beambte 5 mark fooi voor de vindster, die deze het vrouw tje zou ter hand stellen. Hü dankte beleefd en we wilden reeds heengaan. Toen vroeg de beambte nog of we in de zaal daarnaast niet even wilden küken. Nu, dat wilden we wel! Wat we daar zagen, dat grensde aan het ongeloofelüke! Kan je je bijvoor beeld verbeelden, dat iemand zün splin ternieuwe fiets hier maar een half jaar laat staan, zonder die af te halen? Er stonden hier wel honderd fietsen van allerlei merk, die verloren waren en hier gedeponeerd! Er stonden zelfs vier prachtige kinderwagens! Groote man den met waschgoed, reiskoffers, groote hoedendoozen met de mooiste dames hoeden er in; zelfs een motorfiets! En heel in de verste hoeken heele doo zen vol chocolade, vaten bier, kisten met likeuren, een badstoel en ik weet wer kelijk niet wat al meer. Als men dat zoo ziet, dan blijkt ge lukkig, dat er toch nog veel eerlijke menschen op de wereld zün, die het ge vondene niet als hun eigendom be schouwen. Er blykt echter ook uit, dat niet alleen professoren erg verstrooid en vergeetachtig zün, doch dat ook hec groote publiek deze eigenscnappen in hooge mate bezit. M. „Gaan jullie van 't jaar weer naar Terschelling?" vroeg Kees aan ITcnk, toen ze zaten uit te rusten van het wieden. „Neen," antwoordde Mientje, nog voor Henk den tüd had iets te zeggen. „We gaan van 't jaar naar Ameland." "Z. „Dus jullie gaan toch weer naar zee! Hè, ik hoop, dat ik weer mee mag!" „Ik denk, dat je wel gevraagd zult worden," antwoordde Henk. „Dan hoop ik, dat we zeehonden en bruinvisschen te zien krijgen." „Ook dat kan gemakkelük, want die dieren komen soms vlak onder de kust." Daar de anderen nog geen van allen vacantieplannen hadden, werd het ge sprek vanzelf meer algemeen. „Bruinvisschen heb ik dikwüls genoeg aangespoeld gevonden," verzekerde Henk. „En zeehonden ook wel. Maar meestal zijn ze nog niet zoo ver vergaan, dat je er iets aan hebt om ze schoon te maken. En ze verspreiden zoo'n vreeselüke traan lucht, dat je bü'na de lust vergaat er een stuk van mee te nemen. Maar een kopi heb ik wel bewaard. Kijk maar" en Henk holde naar binnen, om even later met een zeehondenschedel terug te ko men (fig, 1). „Ik zie ze liever levend," zei Toos. Kees kon zijn oogen haast niet van den schedel afhouden. „Heb je ook een kop van een bruinvisch?" „Ja zeker," was het antwoord. „Maar ik geef Toos gelük, dat ik de dieren lie ver levend zie. Een enkelen keer spoelr hier ook een dolfün aan. Die is van de bruinvisschen gemakkelük te onderschei den door de tanden. Die van den dolfün zün veel spitser." (Pig. 2). „Zün die beesten voor menschen ook gevaarlijk?" vroeg Bram. „Weineen," antwoordde Henk. „Het zün dieren van een meter of twee, die er niet over denken de menschen kwaad te doen." „Behalve als ze de netten vernielen," viel Jan nu in. r U.Ï h V| je.' „Nu ja," gaf Henk toe, „maar ik denk, dat die schade wel eens wat erg over dreven wordt. Of er nu werkelük een premie gesteld moet worden op het doo- dên van zeehonden, geloof ik ijiet. Er worden al zooveel dieren gedood zonder noodzakelüke reden. Denk maar eens aan de zeehonden, die gedood worden om „sealskin" te verkrijgen." Henk was weer een beetje aan het doordraven op zijn stokpaardje. Maar in den grond moesten de anderen hem toch gelük geven. „Heb je op je reis of in Indië wel eens van die groote beesten gezien?" vroeg Ada aan Bram. „Ik heb eens een doejong gezien, die door eenige visschers was gevangen. Dat zijn wonderlüke beesten (fig. 3). Ze lü- ken op walvisschen, maar hun ledematen zijn veel beweeglüker. Jammer genoeg zün ze bijna uitgeroeid. Ook heb ik wel groote haaien gezien. De beschrijving van zoo'n haaienjacht kreeg ik eens van een ouden matroos te hooren. De matro zen zijn altüd vreeselijk op die dieren gebeten, ofschoon het aantal ongelukken met haaien niet zoo heel groot is. Alleen als iemand over boord slaat in een zee, waar haaien voorkomen, is hij red deloos verloren. Niet voor niets spreekt men van menschenhaaien. (Fig. 4). Zoodra een haai gesignaleerd wordt, wordt een lün over boord geworpen met een stuk spek. Daarin zit een stevige haak verborgen en als die haai het spek ophapt, zit hü vast." „Hè, wat zal dat een pün doen," viel Tilly in. „Ja, hoor eens," zei Bram, „zoo teer hartig zün de matrozen niet, dat ze daar over denken. Het dier wordt dan aan boord geheschen en zoo spoedig mogelük gedood. Van de huid maakt men een soort leer of men gebruikt het vel als schuurpapier. Maar 't spüt me, dat ik het zeggen moet 't is meer het ple zier van het dooden van het dier, dan het voordeel, dat het oplevert, dat de menschen tot de jacht drüft." Het was intusschen weer tüd geworden om naar huis te gaan en allen waren het er over eens, dat ze graag eens met die zeemonsters te maken wilden hebben, maarniet op zee en niet in 'n klein roeibootje! A. L. Maarten (Maartje, Martüntje): krijgs- vaardig. Mathilda (Machteld, Machtelina, Mat je, Metje): machtig in den strijd. Margaretha (Margot, Gretha, Grietje) parel. Maria (Mie, Mietje, Maaike): pare lend. Marinus (Rinus)Schitterend. Martha (Marretje): bitter wordende, ook wel „waardig". Matheuw (Mathias, Mathüs, Teeuwis, Tüs)gave Gods. Maurits: donkerkleurig. Meindert: sterk in kracht. Nicolaas (Klaas, Nico): die t volk overwint. Neeltje (Nel, Nelly, Nelis): zie Corne- lis. Otto: beschermer van het erfgoed. Paulus (Paul, Paulina, Pauw, Lina, Lien): klein. Fieter (Petrus, Peter, Pietje): rots man. Petronella: afgeleid van Peter en Cor nelia. Rachel: oorlam. Rebekka: welgemoed. Regina (Regien, Gien): Koningin. Rosa (Roosje, Rosalia, Rosetta)Roos. Reinier (Reindert)beroemd voor lichter. Reinald (Reinout): die in den raad heerscht. Rika (Rük, Rükje)een die heerscht. Richard: sterk in macht- Roeland (Roel)geweldig in alle landen. Robert: schitterend in roem. Rudolf: (Roelof, Rolf): vermaard door behoedzaamheid. Salomo: vreedzame. Sara (Saartje): vorstin. Sabastiaan (Bastiaan, Bas)de eer waardige. Sibylla: van God bezield. Simon (Simeon, Siem): de gehoor zame. Sophia (Sophie, Pie): wüsheid. Steven (Stephanus): krom. Suzanna (Santje, Suze, Suus)lelie. Theodorus (Theodoor, Theo, Dorothea, Diodorus): Godsgeschenk. Theresia: jagerin. Timotheus: Godvreezende. Ursula: sterk. Ulrich: beschermer van het erfgoed. Valentü'n: sterk. Victor (Vincentius, Vincent, Victoria): overwinnaar. Wijnand: staat in den strijd. Willem (Wilhelm, Wim, Wilhelmina, Willy, Mientje, Mma): een beslist strij der. Waither (Wouter, Wout): geducht in den strijd. Xantippe: geel paard. Zacharias: de Heer gedenkt. Zwaantje: fiere geest. Ziezoo, daar heb je nu wel zoo onge veer de voornaamste echt Nederlandsche voornamen. Ieder moet nu maar zyn eigen naam en diens beteekenis eens uit zoeken. ii li li 11 i 11 i i i i i EEN BRIEF OPENER Noodig: plankje triplex van 24 X6 c.M. Houtdraad in de leng te! 1. Teeken midden op het plankje een lün (op de teekening gestippeld). 2. Trek 'n cirkel bovenaan met een straal van 3 c.M. en waarvan 't mid delpunt op de lün ligt. 3. Meet 6 X den straal op den omtrek af. Zet passerpunt bü begin precies bovenaan in het midden, dus waar die lün den cirkel snüdt. 4. Nu kun je gemakkelük die 2 tegenover elkaar staande driehoe ken steekenen. 5. Meet op de lün, die onder den cirkel uitkomt, 16 c.M. af. 6. Zet een punt op 'A c.M. afstand van de hoekpun ten van den driehoek, die met den top naar boven staat. 7. Nu kun je die lij nen naar beneden teekenen. Wil je on deraan geen scherpe punt, dan rond je 'm af. Kijk op de teeke ning. 8. Zaag den heelen omtrek weg, zoodat je dus die ster krügt met het lemmet. 9. Snijd de driehoeken met een scherp mes en schilder ze. We snüden ze m, omdat dan de verf niet doorvloeit. 10. Schuur de rest mooi blank. Ga vooral langs de kanten flink met schuur papier, zoodat 't eenigszins scherp wordt. Kijk naar de stippellünen aan den kant. 11. Vernis 't geheel. Vooral niet te dik. SLOYTER MIERENHOOP MIERENHEUVEL Jelui hebt wel eens gehoord van een mierenhoop? Er misschien zelfs wel eens een gezien? Maar dan toch waarschünlük geen, zoo als de mieren in Zuid-Afrika die maken. Dat zün heele bouwwerken en worden daar dan ook niet mierenhoop, maar mierenheuvel genoemd, zóó groot en zóó hoog zün ze. Ik zal er jelui eens eenig denkbeeld van geven, door mee te deelen, wat ik onlangs in een Zuid-Afrikaansche krant heb ge lezen. Een dame, die op reis was in het bin nenland, waar nog geen spoortrein loopt, kwam tegen den avond in het Ituribosch, waarin een gebouwtje stond, bestemd voor reizigers om er den nacht in door te bren gen, voor ze hun reis den volgenden mor gen zouden voortzetten. De dame wist dat en richtte zich dan ook daarheen, maar vond een groote menigte kaffers in de buurt, die daar feest vierden naar aanleiding van een begrafenis, die dien dag had plaats ge had. Wü vinden het natuurlük wel een beetje gek, dat je feest viert als er iemand begraven is, maar bü de kaffers is dat iets heel gewoons. De mannen waren haast allemaal dronken en de dame was wel een beetje bang, maar er was niets aan te doen, het werd al donker en ze moest daar dus wel overnachten, al kwam haar dat nu niet zoo aanlokkeiük voor. Voor alle zekerheid legde zij een gela den revolver onder haar kussen en liet de lantaarn laag brandend voor het bed staan. Doordat ze zeer moe was, viel ze toch vrü spoedig in slaap. Negen uren aan een stuk sliep zü en toen werd ze met een schrik wakker. Zü greep haar revolver, schoof het muskietengaas, dat om het bed hing, opzü en zag een don kere gedaante vlak voor het bed staan, een man, dacht zü- Zü richtte de revolver op hem en riep: „Wat wil je hier?" maar er kwam geen antwoord. Nu greep zü de lantaarn, draaide de pit wat op en zag.... dat ze tegen een mierenheuvel gesproken had. In de ne gen uren, dat zü geslapen had, hadden de mieren in de kamer een heuvel ge bouwd van een-en-een-kwart meter hoogte, aan den voet was deze Wjna 2)4 meter in omtrek. De diertjes hadden den grond onder het gebouwtje uitgegraven om materiaal voor hun „woning" te krügen en daar door was een der pooten van het ledi kant ten slotte weggezakt, door welke beweging de dame gewekt werd. Dat is nog wat anders, dan de mieren- hoopen, die je hier en daar wel in onze dennebosschen aantreft, wat? RAADSELRIJMPJES Ik ben niet groot, maar klein van stuk; Toch help ik velen uit den druk. Ik ben bü arme en rüke liên, Bij jong en oud wit graag gezien. Geen enk'le vorst kan mü ontberen, Niet één kan zonder mij regeeren; Ja! 'k durf zeggen, stout en vrü, Ik ben veel machtiger dan zü. Wanneer een arme zit in nood, Zoodra ik kom, dan heeft hü brood; Ja, ik bezit ontelb're vrinden, Geen vijand van me is te vinden, Gü spreekt van mü schier eiken dag, Zeg nu eens hoe ik heeten mag. Als het regent ga ik open, Als de zon schünt, blüf ik dicht; Langs een stokje voort te loopen Daartoe ben ik steeds verplicht, 'k Heb van binnen een geraamte Losjes hangt mün vel er om; Maar het spant zich in den regen. En trekt al mün ribben krom.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 11