J. Lottgering Verregende HOEDEN DE STRIJD OM DE SCHATTEN VAN ERIC DE ROODE'S LAND KIJK UIT, HAROLD m Regenjassen en -mantels TWEEDE BLAD ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1931 BLADZIJDE Het Deensche drie-jarenplan - Het onrecht van 1814 Gr. Houtstraat 5a, Tel. 10771 STADSNIEUWS Het vertrek van pastoor Boogmans Goud-doublé Alleen: ZIJLSTRAAT 97 OPTICIENS LUCHTVAART Zweefvliegen Een vliegkamp te Egmond aan Zee? ELCK WAT WILS Trek'es no. 717 VELSEN—DRIEHUIS REMBRANDT- THEA TER m De oude Noorsche Vikingkolonies in Groen land, door Eric de Roode even voor het jaar 1000 gesticht, waren ten doode opgeschreven en gingen voor het moederland verloren toen tegen het einde der vijftiende eeuw het steeds zeldzamer contact tusschen kolonie en moederland voorgoed werd verbroken. Maar in Noorwegen zelf bleef de herinnering aan het land ver weg over de zee leven en nadat de walvischvaarders der zeventiende eeuw Groenland hadden teruggevonden, sprak deze sterker dan ooit te voren. Na meerdere vergeefsche pogingen, door anderen voor hem gedaan, vond de Noorsche zendeling Hans Egede die de Eskimo's met zijn woord en zijn stok tot het christendom zou bekee- ren de puinhoopen der oude nederzettingen aan de Westkust terug. Zonder eenige hulp van den Deensch-Noorschen koning, te Ko penhagen resideerend, slaagde hij er in de Noorsche kolonie, zij het dan op de beschei den schaal van een handelsfactorij, te doen herleven. Ter vermijding van misverstand: Hans Egede zelf zocht geen winst, maar slechts de mogelijkheid om voor de Eskimo's, die nog in het steenen of liever het beenen tijdperk leefden, betere bestaansmogelijkhe den te scheppen. De kooplieden, die hij riep en vooral die na hen kwamen, hadden, he laas, geheel andere idealen. Wat de Eskimo's aan den lijve bitterlijk hebben ondervonden. Februari 1723 gaf de Deensch-Noorsche ko ning een charter aan een Bergensche han delsmaatschappij, waardoor deze het mono polie kreeg van den handel met: Groenland, dat behoort tot ons koninkrijk Noorwegen! In 1814 werd Frederik den zesde, koning van Denemarken en Noorwegen, als bondge noot van Napoleon de vrede van Kiel opge legd. Geboren Deen behield hij Denemarken, maar werd gedwongen Noorwegen aan Zwe den af te staan. Hij slaagde er echter in te doen opnemen in de acte van afstand, dat Groenland, IJsland en de Faroer niet in den afstand waren inbegrepen. Nooit heeft 't Noorsche volk de souvereini- teitsoverdracht over een geheel volk aan een vreemd koninkrijk erkend. Binnen drie maan den hadden de Noren een eigen grondwet ge maakt en de vereeniging met Zweden kreeg slechts het karakter van een personeele unie, die in onze dagen in gemeenschappelijk over leg werd ontbonden. Nooit heeft het Noorsche volk het recht erkend van Frederik den zes den om de door de Noren gekoloniseerde lan den de Faröer, IJsland en Groenland voor zich te behouden en onder Denemarken te brengen. De ontbinding der unie van 1665 kon volgens Noorsche en internationale rechtsopvattingen nooit gepaard gaan met de overdracht van stukken Noorsch gebied aan Denemarken. Juist deze voorgeschiedenis maakt het vol komen verklaarbaar, dat het Noorsche volk er zich zoo eensgezind tegen verzet, dat de Denen hun gezag ook nog over de niet geko- nolorieseerde gedeelten van Groenland zou den uitbreiden. Uit den aard der zaak spreekt het handelsverdrag, dat in 1826 tusschen Noorwegen en Denemarken werd gesloten over Groenland als over een Deensche ko lonie, wat echter vanzelfsprekend slechts voortvloeit uit den feitelijken toestand en geen speciale erkenning of prijsgeving van historische rechten inhoudt. Van grooter belang is de regeling over de verdeeling der nationale schuld tusschen de beide landen in 1819, waarbij beide partijen afstand doen van alle vroegere rechten ten opzichte van elkaar. Hierin vindt Denemar ken natuurlijk een zeer sterken ondergrond om te kunnen zeggen, dat Noorwegen daar mee voor goed afzag van alle rechten op Groenland. Er waren vroeger dan ook wel Noren die dit erkennen wilden, maar op het oogenblik weten de Noren maar al te goed, dat de conventie door een zwak en alleen staand Noorwegen geteekend werd onder den druk der groote mogendheden. Het onrecht van 1814 wordt in Noorwegen nog steeds zeer diep gevoeld en naast de ju ridische en zakelijke argumenten spreken alle gevoelsargumenten ten gunste van de Noor sche rechten op Groenland. Deensche Rechten ue Noorsche kolonies, die in 1814 in Deen sche handen overgingen, strekten zich uit van den 60sten tot den 73sten graad Noorder breedte uitsluitend aan de Westkust. Eerst in 1894 stichtte de Deensche regee ring te Angmagssalik 65 gr. 3 min. aan de Oostkust een Eskimoreservaat (ons Nederlanders toegewezen als magnetisch station voor het 2de Internationale Pool- jaar 1932-'33) en pas in 1905 bracht het zijn koloniale invloedssfeer aan de Westkust omhoog tot 74 gr. 30 min. Noorderbreedte. Meer dan 90 procent van Groenland is nooit door eenige natie, ook niet door Denemar ken, daadwerkelijk in bezit genomen. Zoo bijv. het geheele met landijs bedekte binnen land, het Noordelijkste deel van de West kust en de lange Oostkust, behalve dan Angmagssalik. Zoodat de niet-Denen al Opnieuw modeleeren Opnieuw waterproof maken deze gedeelten menschen te beschouwen als „Terra-Nullius", Niemandsland, wanneer hen dat in hun kraa.n te pas komt. Toen in 1916 de Denen onder zachten dwang de Deensche kolonies in West-Indië aan Amerika moesten verkoopen, was Ame rika, dat geen belangen had in Groenland, wel zoo vriendelijk te verklaren, dat Ameri ka geen bezwaren had tegen het feit, wan neer Denemarken zijn politieken en econo- mischen invloed tot geheel Groenland zou uitbreiden. Sindsdien hebben meerdere lan den het Amerikaansche voorbeeld gevolgd; natuurlijk Engeland en Noorwegen niet, en wel omdat vooral het laatste zeer groote belangen aan de Oostkust heeft; Engeland ook, maar meer juridische dan feitelijke. Zeer begrijpelijk is het altijd het Deen sche streven geweest om de volstrekte sou- vereiniteit over geheel Groenland te ver krijgen, door, wat Denemarken zelf als Nie mandsland beschouwd had, van status te doen veranderen, naarmate dat Niemands land belangen begon te vertegenwoordigen. In 1919 scheen het dat de Noren hun rech ten prijs zouden geven, doordat de toen malige Noorsche minister in een persoonlijk onderhoud met z'n Deenschen collega mede deelde, dat Noorwegen zich niet zou ver zetten tegen de Deensche wenschen. Kopen hagen vergat echter het ijzer te smeden toen het nog heet was, want het deed eerst in '21 de noodige stappen. In Noorwegen was inmiddels een sterke oppositie ontstaan, dank zij het optreden der Groenland- visschers en pelsjagers, die vóór alles bang waren dat de Denen de Oostkust zouden sluiten, zooals zij Groenland overal elders gedaan hadden en ook daar het Deensche handelsmonopolie zouden gaan toepassen. Dat dit niet op baatzucht gebaseerd is, maar slechts het belang der Eskimo's be oogt, deed voor deze Noorsche belangheb benden natuurlijk niets ter zake. Daarom deelde de Noorsche regeering aan Kopen hagen mee, dat Noorwegen geen afstand kon doen van de visch- en jachtrechten tot op dat oogenblik door de Noren op Groen land en de wateren daarom uitgeoefend. Dit weerhield Denemarken niet om toch voor geheel Groenland het monopolie-systeem af te kondigen. Op de Noren maakte zulks een zeer onaangenamen indruk; tal van Noorsche pelsjagers overwinteren regelmatig op de Oostkust, zeehonden- en walrusjagers vinden hun brood op het kustijs ervan, ka beljauw- en heilbotvisschers visschen er zeer druk. De Denen hadden op de Oost kust buiten de Eskimo en clave die hun geld kost in plaats van opbrengst feitelijk geen belangen, pe Noren haalden en halen er millioenen kronen vandaan, zoodat de belangen en werkelijke of vermeende rech ten wel zeer uit elkaar liepen. Ook op de Westkust, buiten de territoriale wateren, visschen de Noren zeer druk. Na veel wrijving kwam men in Juni 1924 tot een compromis, waarbij beide partijen zich aan de Oostkust alle rechten voorbe hielden, maar waardoor desniettemin de Noren daar ter plaatse konden blijven vis schen en jagen. Het Driejarenplan Bij het Oostkustcompromis van '24 ver klaarden de Noren met nadruk, dat, als de Oostkust, die Noorwegen goeddeels als Nie mandsland beschouwde, onder eenige sou- vereiniteit geplaatst zou worden, dit de Noorsche moest zijn. In 1925 werden de Noren onaangenaam getroffen door het feit, dat Denemarken eerst met Engeland en daarna met Frankrijk een tractaat sloot, waardoor deze landen voor Oost-Groenland de positie van meest begunstigde kregen. Direct waarschuwde Noorwegen deze landen, dat het de souvereiniteit van Denemarken over geheel Groenland onmogelijk kon er kennen. Gelukkig bleef alles bij het oude en had den er door de afwezigheid der Denen nooit incidenten plaats tusschen Noorsche en Deensche visschers of jagers. Maar in 1930 liep de zaak mis, doordat de Denen een wetenschappelijke expeditie naar de Oost kust zonden. Deze zou twee basiskampen betrekken en deze door voedseldepöts op telkens een dagmarsch afstand verbinden. Vijftien geleerde specialisten waren van de party en de expeditie had ook de mogelijk heid te onderzoeken van Eskimo-kolonisatie, zooals na Angmagssalik, waar men het over schot der Eskimo's van de Oostkust had sa mengebracht, ook te Scoresby Sont niet zonder succes was geschied. De Deensche expeditieleider Lauge Koch kreeg een magistraatsaanstelling, waardoor alle Oostkust-bewoners Denen, Eskimo's en ook de Noren onder zijn jurisdictie vielen. In drie jaar tijds zou de expeditie de heele Oostkust in kaart brengen en alle maatregelen voor de ontwikkeling ervan nemen of voorstellen. Begrijpelijkerwijze sloeg den Noren voor dit Deensche Driejarenplan de schrik in de beenen. Vooral de aan Lauge Koch ver leende volmachten waren voor hen volstrekt onaannemelijk: elk jaar overwinteren op de Oostkust, zeker een tachtigtal Noorsche val lenzetters, welke dus onder Deensch gezag zouden komen. Evenzoo het Noorsche zo- merradiostation te Mygbutten, dat den rob- benjagers en visschers dagelijks waarschu- wingsberichten geeft. Het is de beide regeeringen niet mogen gelukken tob overeenstemming te komen. De Noren, die ook een expeditie ter plaatse hadden, waarvan de leider, Adolf Hoel, even eens jurisdictie had doch uitsluitend over de Noren boden aan, deze jurisdictie in te trekken, wanneer de Denen dit met die van Lauge Koch deden. Dit voorstel werd niet aangenomen. Inmiddels heeft de Noor sche expeditie de Noorsche vlag geheschen en het Noorsche gouvernement de niet-of- ficieele bezetting van de Oostkust van 71 gr. 30 min. tot 75 gr. 40 min. erkend. Ang magssalik, waar wij, Nederlanders, het vol gend jaar heengaan, valt dus buiten het bestreden gebied, dat nu den naam Eric de Roode's Land gekregen heeft. Een naam, die zeker sterk op het Noorsche gemoed zal werken, maar den buitenlander allicht mis plaatst zal lijken: de woeste Viking zette er nooit één voet, al was hij de ontdekker van het land, dat hijzelf Groenland doopte. De wrijving, tusschen beide regeeringen ontstaan de Noren landden voor enkele dagen een tweede expeditie met aanvulling van menschen en materiaal voor de eer ste vindt voor een niet gering gedeelte haar oorzaak in het feit, dat de overeen komst van 1924 volgens de Noren inhield, dat geen van beide landen souvereiniteits- rechten zou uitoefenen in het betwiste ge bied, zoolang deze van kracht bleef. Daar Denemarken ze niet opgezegd heeft, be schouwen de Noren ze geschonden door de aan Lauge Koch verleende volmachten, ter wijl de Denen het standpunt innemen, dat de overeenkomst het uitoefenen van souve- reiniteitsrechten niet uitsluit. Hadden de Noren nu niet hun vlag geheschen, dan had het Haagsche Hof door beide partijen als scheidsrechter aangenomen voor mee- ningsverschillen voortvloeiend uit de over eenkomst van 1924 nooit anders kunnen verklaren dan: De Oostkust is Deensch of Niemandsland. Zoodat voor Noorwegen nooit een gunstige beslissing mogelijk zou zijn geweest, alleen een negatieve. Waarmee de zaak maar zeer weinig verder zou zijn gebracht. De Noprsche regeering heeft de niet-offi- cieele-inbezitname pas erkend, nadat De nemarken geweigerd had te onderhandelen over het betwiste gebied op een basis, die een gunstige beslissing ook voor Noorwegen zou mogelijk maken en dat, waar 't Haag sche Hof Niemandsland zou zien, Denemar ken geen bezwaar zou maken tegen Noor sche souvereiniteit en dat tenslotte de rech ten van Denemarken getoetst zouden wor den naar den toestand in- rechten en in feiten op 1 Juli 1931. Zooals de zaak nu staat, komt ze niet automatisch voor het Haagsche Hof. Daar voor zal nog heel wat noodig zijn: misschien zelfs wel volkenbondsbemiddeling. Juridisch staan de Denen vrij sterk; ju ridisch en feitelijk is de Noorsche positie echter oogenschijnlijk sterker. Voor "de lief hebbers van Internationaal Recht 'n prach tig schaakspel om te volgen. De Denen heb ben direct niet zoo heel veel te verliezen. De Noren alles, want verliezen zy te zijner tijd het pleit, dan hangt hun visschers vloot heelemaal in de lucht, mogen hun robben- jagers niet binnen de territoriale wateren komen en moeten hun pelsjagers en radio- menschen zich inschepen. Een afscheidswoord Installatie nieuwe Herder Om half elf zal de Zeereerw. Heer Pastoor L. J. Boogmans, die benoemd is tot archi varis van het bisdom Haarlem, in zijn pa rochiekerk de plechtige H. Hoogmis opdra gen, waaronder hij een afscheidswoord tot zijn parochianen zal richten. Na de Hoogmis is er tot half twee in het gymnastieklokaal der Eerw. Broeders gelegenheid afscheid te nemen van den Zeereerw. Heer Pastoor. Vrijdagavond wordt de nieuw benoemde Pastoor geïnstalleerd. Om half zeven wordt Z. Eerw. van den trein gehaald. Hij be geeft zich vandaar naar het Bavodorp. Daar zal een optocht worden gevormd van pa tronaatsleden en corporaties. Vandaar wordt naar de parochiekerk gemarcheerd, waar het plechtig Lof zal worden gecele breerd en de installatieplechtigheid zal plaats hebben. Het parochieblad van de kerk van den H. Joannes den Dooper bevat het volgende af scheidswoord aan zijn heengaanden herder, pastoor Boogmans: Wat reeds lang bekend was, gaat nu ook gebeuren: Pastoor Boogmans gaat na een pastoraat van ruim 13 jaar de parochianen van Sint Jan verlaten om zich aan zijn nieuwen werkkring te geven als archivaris van het Bisdom en Conservator van het Bis schoppelijk Museum. Al weten de parochianen van Sint Jan, dat deze benoeming voor hun pastoor een eervolle is, waarmee zij hem allen graag ge- lukwenschen: op het oogenblik denken wij toch allereerst aan zijn heengaan. Juist door. dit vertrek al zoo lang te voren beken., was, is er door de parochia nen druk over gesproken, en in het alge meen konden wij niet anders beluisteren dan klanken van dankbare waardeering voor het vele en groote werk. dat Pastoor Boog mans in dien tijd heeft verricht. Alles opnoemen, wat in die 13 jaar onder onmiddellijke leiding of onder daadwerke lijke aansporing en medewerking van Pas toor Boogmans in de parochie is tot stand gekomen, zou ons in herhaling doen ver vallen van wat wij een goed half jaar ge leden schreven bij de viering van het 12'A- jarig pastoraat van onzen herder in Sint Jan. Wij willen by dit afscheid liever vooral den geest roemen, waarmee al dat werk ver richt is: den geest van doortastendheid en absolute onbaatzuchtigheid. Zichzelf heeft pastoor Boogmans nooit gezocht: en daarom is er veel van zijn werk en weldaden zelfs aan zijn naaste omge ving onbekend gebleven! Voor wie onnoodig beslag op zijn tyd legde, kon pastoor mis schien wel eens wat ongevoelig schynen. Maar wie zaken met hem te doen kreeg, moest zijn helder inzicht en doortastendheid prijzen en wie in werkelijke moeilijkheden en zorgen tot hem kwam, vond een mis schien onverwacht meeleven en edelmoedig heid. Lorgnetten a 3.25. Juist deze eigenschappen hebben pastoor Boogmans in staat gesteld op een goeden grondslag een gezond parochie-leven op te touwen, wat al heerlijke vruchten gedragen heeft en nog veel belooft voor de toekomst. Wat de engel bij zijn verschijning aan Zacharias als de taak van onzen grooten kerkpatroon Joannes den Dooper noemde: „Hy zal uitgaan om den Heer een goedge- stemd volk te bereiden", dat beschouwde pastoor Boogmans ook als zijn allereerste taak: zyn parochianen in ware godsdienstig heid te vormen en te doen volharden. Alles wat gedaan werd aan den luister van Gods huis, de viering der kerkelijke plechtigheden, al het werk voor onderwijs en jeugdvorming werd op dezen toon afgestemd. Voor sommi gen was die toon in het begin misschien wel wat al te zuiver: iedereen zal nu moeten er kennen, dat de parochie ermee gebaat is ge weest! Laat Pastoor Boogmans dan alleen vrien den en volmaakt werk achter? Niemand die dat denken zal. In een boek getiteld: „Ce que peut un curé aujourdhui" van Mgr. M. Gonzales Garcia komt een uitvoerig hoofdstuk voor: „Wat een Pastoor niet vermag!"; waarbij de schrijver dan een viertal zaken opnoemt: le. Hq kan niet alle zielen bekeeren; 2e niet alle zonde en ergernis uit z'n parochie weg nemen; 3e. niet altijd op den daadwerkelij ken steun rekenen van al zijn confraters; 4e. niet als algemeenen regel de sympathie win nen van al zijn parochianen! Mij dunkt, de schrijver van dit boek heeft wel kqk op de werkelijkheid, al is het mis schien een ontnuchtering voor wie denkt, dat dit hoofdstuk niet in zijn levensgeschie denis voorkomt! Maar pastoor Boogmans is een man met voldoenden werkelijkheidszin om te begrijpen, dat in een 13-jarïg pasto raat die verschillende phasen zich voordoen, den eenen tyd meer den anderen tyd min der. Maar dat verhindert niet het zegenrijke van de priesterlijke werkzaamheid en nog minder de verdiensten in de oogen van Hem, tot wiens eer alle priesteriyk werk moet worden verricht. Pastoor Boogmans: al degenen, die U kennen uit uw dageiyksch leven en werken, weten, hoe wars gy altyd zyt van alle per soonlijke huldigingen en feesteiykheden, wij hebben dien wensch altyd zooveel mogeiyk geëerbiedigd, maar sta uw parochianen toe nu by uw vertrek uit onze parochie uitdruk king te geven aan hun eerbiedige bewonde ring en hartehjken dank voor uw priester iyk voorbeeld, uw zeldzame werkkracht en groote onbaatzuchtigheid. Tot in de lengte van dagen zullen niet alleen de steenen ge bouwen, maar ook het geloofsleven der ka tholieken in de St. Jansparochie biyven ge tuigen van uw 13-jarig pastoraat. Dat geve de goede God! Examen hoofdacte HAARLEM, 7 Aug. Geëx. 3 vrl. en 5 mnl. cand. Geslaagd de dames: L. E. M. van Dück, Edam; G. H. N. M. Hillebrand, Am sterdam, en de heer Jac. Honingh, Zaan dam. Daar het opleidingskamp voor zweefvlie gers op het eiland Schouwen geen doorgang kan vinden, omdat de vergunningen niet verleend kunnen worden wegens de zwakke zeewering daar ter plaatse, zijn met net De partement van Waterstaat onderhandelingen aangeknoopt voor het verkrijgen van zweef- vergunningen te Egmond aan Zee, waar een duin- en strandstrook door de Mij. Zeebad „Egmond" aan de Algemeene Nederlandsche Zweefvereeniging is afgestaan. Ook de burgemeester van Egmond aan Zee heeft zijn vollen steun toegezegd dit kamp te doen slagen. De zweefvereeniging hoopt dezer dagen de benoodigde zweefvergunning te verkrijgen, waardoor het eerste Nederlandsche zweef- kamp dezen zomer toch nog doorgang zou kunnen vinden. Noue ontkoming van vliegenier Verloor een wiel en denk dat dit twee is Wy ontleenen het volgende aan het te Pretoria verschijnend blad „Ons Vader land": 'n Groot skare mense, ingeslote, pers- manne, het die aankoms afgewag by die Ba- ragwanathse vliegpark van 'n jong man, wie se vliegtuig één landingswiel in die Vrystaat verloor het. Verwag werd dat hy homself en sy masjien sou verpletter, wanneer hy grond vat. Die jong man is Fred Eggeling, van Ger- miston, wat aan die Union Airways verbonde is. Hy is verplig om naby Smithfield te land, waar sy masjien in die modder vast- gesit het. Die masjien aldaar is uitgesleep, en toe het hy probeer om weer die lug in te vaar. Sodoende het hy egter 'n miershoop geraakt, wat een wiel en die stutte afgeruk het. Die toeskouers het dadelik na Johannesburg getelefoneer en die vliegparke by Germiston en Baragwanath in kennis gestel van wat gebeur het. Terwyl diegenes op die aarde onder die indruk was dat Eggeling onbewus was van die fei dat hy een wiel verloor het, was Eggeling aan die anderkant egter onder die indruk dat hy albei wiele verloor het, en sy gevoelens gedurende die drie ure terwyi hy op reis was kan goed begryp word. Toe hy sy verskyning oor Baragwanath Niet klagen! We zyn toch, jandorie, 'n Aardig soort volk, We zijn, potverdrie, Rare menschen, Want nauweiyks hebben we Wat werd begeerd, Of we gaan het weer Andersom wenschen. We hebben gejammerd, Gescholden, gekift, Om 'n Zomer, die Niet wilde komen, We hebben z'n Absenteïsme gelaakt, Z'n wegblijven Kwalijk genomen. 't Was elke dag regen Of herfstige wind; Tot aan de vacantie Was 't ruzie. 't V/oord „Zomer" wei- In permanent saggerijn Vermaakt tot een Zure illusie. We hadden in Juni De kachels nog staan, De borstrok werd Niet opgeborgen, Er was nog 'n Enkele oer-optimist, Die daag'iyks vertrouwde Op „morgen." Maar nu dan toch Eind'iyk de zomer er is, Om ruimschoots Te „restitueeren", Nou loopen we allen Alweer om het hardst Over hitte Te lamenteeren. We puffen en blazen En sloomen ons neer In hangmat of Rieten gestoelte. Het jamm'ren en klagen Begint weer opnieuw, Nu smeeken we weer Om wat koelte We zuchten: ,,'t Is warm", We zuchten: ,,'t Is heet", We zuchten: „Och, och, Is dat zweeten!" We drinken de Duinwaterleiding failliet. En durven haast niet Te gaan eten. En de zon, die voor kort Enkel scheldwoorden kreeg, Omdat ze geen Stralen wou geven, Wordt thans met gordynen, Met schermen en luik Als *n kwelgeest Uit de huizen verdreven. Ja, t is waar, Ze begon wel 'n Ietsje te stug De „doorwinterde" Huidjes te stoomen, Maar, vergeten we niet, Dat we in dit seizoen Heel wat warmte Te kort zyn gekomen. En al hebben we t' zelf 'n Paar weken wat zwaar. Al moeten w'ons Eens extra vermoeien, De vacantie der kind'ren Is toch weer gered En zy moeten er Nog yan groeien! Ze dollen en rollen Op duinen en strand, Ze spart'len als visschen In 't water; We vergeten de Temperatuur biji hun spel, By hun dartel Gestoei en gesnater. maakt het die beambtes daar in groot let ters op papier, wat hul op die grond gesit net, geskrywe: „Regter wiel af". Elkeen het sy asem opgehou toe Eggeling na verskeie draaie die grond nader want 'n ver- schriklike ongeluk was bijna onvermydëlik. Eensklaps het die skare iets uit die vlieg- masjien gesien val en toe dit gehaal word was dit -n brief ie waar Eggeling skrijwe: „Wat ookal mag gebeur vertel moeder ek het veilig aangekom." Kort hierna het Eggeling met draaide die grond genader, en eindelijk het hy op die een wiel geland en daarop gebly in 'n half- sirkel terwül die masjien se spoed verminder het. Hy was bijna tot 'n stilstand gekom voor die masjien vorentoe op sy neus oor- geslaan het, maar sonder om Eggeling te beseer of enige skade te veroorsaak. Nadat Eggeling uitgeklim net, het hy vertel dat hy werkelijk onder die indruk was na hij die miershoop in die Vrystaat ge raak het dat tlbei wiele af was. „Dit was my duidelik dat elk 'n ongeluk nie kon vermy nie wanneer ek land", het hy gesê, „en toe het ek maar gereken dat as ek moet veron geluk dan doen ek dit naby my huis. Hier mee het ek aangëhou vlieg naar die Rand- toe. Ek het geweet dat my ouers my by Ger miston sou afwag, en daar ek nie vlakvoor hulle oë wou verongelijk nie, het ek Barag- wanath-toe gevlieg." BIJ ADERVERKALKING van hersenen en hart kan door het dagelij ksch gebruik eener kleine dosis natuurlijk „Franz-Josef'-bitter- water bereikt worden, dat de patiënt zonder sterk te persen, ontlasting heeft. Bij Apoth. De heeren G. Korsz-Dam en Jac. Graman, zullen op 15 Augustus den dag herdenken waarop zij vóór vijftig jaar lid werden van het zangkoor der R.K. kerk alhier. Er zyn filmartisten, die bij het publiek geen kwaad kunnen doen en daaronder neemt Harold Lloyd een eerste plaats in. Deze repu tatie spruit grootendeels voort uit het feit, dat zy van den beginne af een figuur ge creëerd hebben, die bij het publiek in den smaak is gevallen, en, daar op namaak geen prijs werd gesteld, onveranderd hun roem kunnen handhaven. Kijk Uit, Harold, geeft practisch een over zicht van de verschillende capriolen, welke Harold Lloyd zoo populair gemaakt hebben, een en ander is echter in een geheel nieuwen vorm gegoten. Jaren terug toen hij pas als komiek op stond heeft men gebruld van het lachen, om al de geestigheden die hij lan ceerde op een wijze, zooals alleen Harold Lloyd dat kon. Langzamerhand heeft hij zijn beruchte „stommiteiten" verlegd naar het terrein van de acrobatiek en het succes daar van was zoo groot, dat hij dat tot op heden toe heeft volgehouden met eenzelfde resul taat. In Kuk Uit, Harold, is hij de allesbehalve schrandere winkelbediende in een schoenen zaak, waarin hy de betrekking van een hansje-myni-knechtje-wat-blieft-u- mynheer vervult, terwijl het zijn stille wensch is om nog eens zelfstandige bediende te mogen wor den. Waarschijnlijk zou hij het zelf nooit zoover gebracht hebben, althans zijn kansen daarop weer spoedig hebben verspeeld, indien het geluk niet tot hem was gekomen in den vorm van een lief jong meisje, de dochter van den directeur, die het tot haar plicht rekent om den lieftailigen jongeling vooruit te helpen en hem by haar vader aanprijst, als dè man voor zijn zaken. Het zou echter geen Harold Lloyd film zijn, indien de weg naar het succes niet met talrijke moeilykhe- den, van zeer bijzonderen aard was gepla veid, waaronder vooral niet te vergeten de gevel van een huis, die een bijzonderen aan trekkingskracht op oneen bediende uit oefent. Er zullen maar weinig menschen zyn, die niet zullen rillen en beven by het aanschouwen van al die waaghalzerij en we twijfelen niet of groot en klein zullen bij het verlaten van het theater nog langdurige discussies houden, over het probleem: hoe het mogelijk is, zooiets uit te halen en des ondanks nog tot de levenden te behooren. Barbara Kent, was de uitverkorene, om met Harold te mogen optreden en men kan het haar aanzien, dat zij zeer gelukkig en dankbaar is voor de eer, die haar werd aan gedaan. Voor de kindermatiné, die iederen mid dag gedurende den vacantietyd wordt ge geven, is het een zeer dankbare film. Niet minder aardig is de geluidsfilm P. Indian Band, waarin echte Indianen, die zich tot een Band geformeerd hebben, lie deren zingen en spelen van hun voormaligen roem, en die liederen illustreeren, zooals „het was geweest" Ieder, die weet hoe de Indianen-boeken van Karl May en anderen, verslonden zyn, weet ook, dat deze film in goede aarde zal vallen. Volwassenen kunnen bovendien nog genieten van den lang niet onverdienstelijken zang en muziek. Collins en Gray is een byzonder speciali teitsnummer, waarin van een gewone vertoo ning op een grappig gevonden manier wordt afgeweken. Ten slotte nog een screen-song van Max- Fleischer, inhoudende een soort hondsche liefdesverklaring met de gebruikelijke gees tige wendingen en interpretaties, alsmede Polygoon's geluidsjoumaals van de gebeur tenissen der laatste dagen. Alles büeen een programma, dat wel de aandacht zal trekken, wijl het een plezie- rigen avond of middag verschaft. Harold Lloyd in een tweetal scènes uit de film „Kijk nit Harold", dat het publiek doet rillen en beven. Wel worden de halsjes Tot biefstuk gestoofd En gaan straks de Snuitjes vervellen, Maar de jeugd kan het toch Met dit zomersche weer, Trots 'n paar ongemakjes, Best stellen! Ze doen voor 'n paar jaar Gezondheid weer op, De zon verdrijft Ziekte en kwalen. Duidt 't haar niet ten kwade. Dat ze nu es wat ferm Haar achterstand In komt te halen. We leven in 'n landje Van water en wind Van tien maanden kou, Natte voeten Laat ons dus gerust De weldadige zon, Ook al plaagt ze soms wat, Bly begroeten! We hebben voorheen Wel 'n hittegolf doorstaan En z«n er gezond Bij gebleven, Laat 't heusch voor 'n poosi" Eens echt zomer zijn, Er is„winter" genoeg In het leven. Lieve zon, bhjf gerust 'n Paar maandjes te gast, Jouw vacantie Is langer dan d' onze! Drijf gerust, met ons zweet, Veel verkeerds uit ons lijf, Ga de koppen Maar fyntjes verbronzen! Menschen, klaagt niet, Omdat de zoo zuinige zon Ons 'n beetje royaal Kwam verrassen En, wie weet, is zij, Als dit rijmpje verschijnt, Al weer twee dagen Aan 't „verkassen!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 5