DE ONTMASKERING VAN
DEN TOOVENAAR.
EEN
VAN ALLES WAT
I
De B. L. N. S.
i'c :zz::zgpc
DOOR HENK EERDMANS
'•3-3
Pj p bloe-m
"BUA
T.
Moffe-npijp
Odulf verbleekte.
HZ
IA
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
In den tijd dat de ridderschap hoog op
bloeide, woonde in een dicht, bijna on
doordringbaar woud een man, die zich
uitgaf voor toovenaar. Zijn naam was
Odulf en zoo klankrijk zijn naam, zoo
mismaakt was zijn lichaam. Men schat
te zijn leeftijd op ongeveer veertig jaren,
maar zijn gebochelde rug en ingezonken
schouders, waartusschen zijn hoofd als
het ware verscholen ging, deden hem er
heel wat ouder uit zien. Odulf was een
klein mannetje en ging steeds gekleed in
een vettig, zwart kleed, waarin in den
loop der jaren heel wat scheuren waren
gekomen, die nimmer door Odulf werden
hersteld. Odulf leefde ver van de andere
menschen in het bosch, heel alleen met
zijn flesschen en retorten, zijn tooversta-
ven en dranken en kruiden. Want, zoo
als gezegd, Odulf was een toovenaar,
iemand die zich met duistere zaakjes op
hield, die deed aan goudmakerij en an
dere onmogelijke proeven, die menschen
genas met tooverspreuken en honden
en katten leerde praten. De kinderen
uit de omgeving werden voor hem ge
waarschuwd, maar de bijgeloovige en
domme menschen kwamen 's avonds wel
naar het huis van Odulf om hem geld
te brengen in ruil voor allerlei diensten:
zooals het genezen van een koe of het
voorkomen van brand.
I Odulf deed goede zaken,
v Wanneer hij 's avonds eens
alleen op zijn hurken voor het
smeulende vuur zat,
waarboven een van zijn
afzichtelijke drankjes
borrelde, dan glommen
zijn oogen van plezier en
zijn lange grijp
handen woelden
Op een zonniger, zomerdag kwam over
den weg die langs het bosch leidde een
jongeman gereden, een handwerksgezel,
die zijn ouderlijk huis had verlaten om
in den vreemde, in Spanje of Italië, zijn
ambacht verder te leeren. Deze smids
gezel, een jonge, krachtige kerel,
heette Jonathan. Terwijl hij zijn paard
stapvoets liet voortgaan, zong hij het
hoogste lied, wedijverend met den leeu
werik, die hoog boven zijn hoofd zijn
tonen schallen liet, en' hij begeleidde
zichzelf op de luit. Zijn hoed hing aan
een lint over zijn schouder en zijn lange,
golvende haren fladderden in den wind.
„Hallo, oude jongen," onderbrak Jona
than zijn lied, „zou je niet eens wat snel
ler gaan loopen? Je doet net of ik de
keizer in eigen persoon ben, die heeft
ook geen haast wanneer hij op reis is.
Maar verbeeld je maar niet te veel hoor!
Je draagt niet den keizer, maar een heel
doodgewonen smidsgezel en nog wel een,
die niet al te veel geld heeft."
Het paard spitste zijn ooren, maar ove
rigens bleef zijn gang hetzelfde. De dag
was lang geweest en warm, de weg was
gegaan over een uitgestrekte heide, die
geen enkele beschutting bood tegen de
zon, die met haar stralen de aarde on
barmhartig verwarmde. Nu waren zij in
de beschutting der eeuwenoude boomen,
die een ontzaglijken bladertooi droegen,
waarin de zonnestralen slechts een enke
len keer konden doordringen.
Het was koel hier en aangenaam.
En het paard kon niet weten hoever de
dichtstbijzijnde herberg was, waar hij en
zijn berijder een onderkomen zouden vin
den. Daarom bleef het dier stapvoets
gaan en de jonge smid, die begreep dat
het dier een zwaren dag had gemaakt,
wanneer hij 's avonds eens alleen op zijn hurken voor het smeulende vuur zat.
langzaam door zijn zakken, waarin hij
het geld, dat hij ontving voor zijn kun
sten, verborg.
Dan prevelde hij allemaal onverstaan
bare woorden en soms begon een kraai
in de donkere kamer te schreeuwen.
Wanneer op zoo'n oogenblik een be
zoeker zou zijn binnengekomen, zou hem
waarschijnlijk de angst om het hart
geslagen zijn.
En geen wonder!
Het moest inderdaad wel een dappere
man zijn die door het geheimzinnige van
die omgeving niet werd overweldigd. De
boeren uit de omgeving waagden zich
slechts in uitersten nood of wanneer ze
iets van Odulf gedaan wilden hebben in
het bosch. En met de edelen, de ridders
uit het bosch, ging het evenzoo. Hoezeer
zij ook bestand waren tegen openlijke
vijanden, zij stonden machteloos tegen
over den geheimzinnigen Odulf.
Al hun maliënkolders en schilden kon
den hen niet helpen om hun vrees te
overwinnen, wanneer zij tegenover den
toovenaar stonden.
En toch, deze Odulf was een doodge
woon mensch, niet geheimzinniger dan
andere en zeker niet machtiger of kun
diger, maar zijn handigheid gaf hem een
wapen in de hand waarmee hij iedereen
kon verslaan.
Door zijn mismaakte lichaam was hij
ongeschikt voor elk ambacht dat li
chaamskracht of uithoudingsvermogen
noodzakelijk maakte en omdat hij onge
letterd was, geen scholen had doorloo-
pen, kon hij geen hersenarbeid verrich
ten. Eigenlijk was Odulf een beklagens
waardig mensch. In zijn jeugd reeds
uitgescholden door hartelooze menschen
en door onnadenkende kinderen, stond
hij steeds meer op zich zelf en ging hij
andere menschen mijden. Door zijn on
geschiktheid bij de boeren en de andere
werklieden niet in tel, door zijn onge
leerdheid bij de geleerden en edelen
niet toegelaten, bleef hem niets anders
over dan zijn heil te zoeken bij de no
maden, zigeuners, zwervende roovers,
door wie hij werd ingewijd in de twij
felachtige kunst van het rooven en be
driegen. Om dan toch aan den kost te
komen hulde hij zich in een waas van
geheimzinnigheid, waardoor de bijge
loovige bevolking in den waan werd ge
bracht dat hij in verbinding stond met
den Booze, den duivel, aan wien hij mis
schien zijn ziel wel had verkocht in ruil
voor ongekende machten, waarmee hij
zieken genas en Kon regeeren over don
der en bliksem.
Zoo vergaarde Odulf een klein vermo
gen bijeen en leefde hij ongestoord in de
eenzaamheid van het bosch.
liet het maar rustig gaan.
Tenslotte was het hier goed, en waar
het goed is moet je lang blijven, meende
Jonathan.
En meteen zette hij weer een ander
deuntje in en liet de snaren van de luit
rustig tokkelen.
Opeens bij een kromming van den weg
ontdekte Jonathan een eigenaardigen
stoet. Verrast hield hij zijn paard in,
om den optocht te zien passeeren.
Het was een groote menigte dorpelin
gen, die zich langzaam en plechtig, als
gold het een processie, langs den weg
voortbewoog.
Allen spraken luid:
„O Heer met den Bokspoot, ga ons arm
zalig dorp voorbij, teister onze schamele
hutten niet met uw geesel, de pest! Laat
deze wreede gave Gods onzen grond
voorbij gaan. Wij zullen de bevelen van
uw grootmachtigen dienaar, den grooten
Odylf, getrouw opvolgen. Bescherm ons,
edele Heer."
Verbaasd sloeg Jonathan het tooneel
gade.
Eigenlijk wist hij niet goed wat er van
te denken. Het was zoo vreemd en zoo
plotseling, dat hij eerst eens wat van het
ongewone moest bekomen.
Onderwijl schreden de dorpelingen
statig voort, ernstig hun gebeden zeg
gend.
Toen de stoet bij Jonathan was geko
men, draaide deze zijn paard. „Hallo
menschen," riep hij hun toe, „wat heeft
dat allemaal te beteekenen, 't lijkt wel
een begrafenis zonder doode."
De menschen keken hem verwijtend,
sommigen zelfs boos aan.
„Hou je mond, gezel, het gaat om een
zaak van groot gewicht, antwoordde
iemand, die voorop ging.
„Komen de tooneelisten soms met hun
kluchten?" vroeg Jonathan schamper.
„De booze wil ons dorp bezoeken met
een zijner vreeselijke ziekten!"
„Zoo, wil hij dat, dat is niet precies
vriendelijk van hem."
„Spot er niet mee," vermaande een
groote man, die ook in den stoet liep.
„Wie heeft jullie dat allemaal wijs ge
maakt?" vroeg Jonathan verder.
„Odulf, de dienaar van den Booze."
„Waar is die Odulf? Ik zal hem
leeren andere menschen voor den gek
te houden."
Er kwam beweging onder de dorpe
lingen. Wat wilde deze overmoedige jon
geman? Was hij van plan Odulf te be
zoeken? Zou Odulf hem dat toestaan? Of
zou het optreden van dezen jongen gezel
de gevreesde ziekte doen uitbreken?
Zij gingen niet verder en schaamden
zich voor den jongen smidsgezel.
Zit onze baby in zijn bad,
En poedelt Moes hem zacht,
Dan houd ik soms den peuter zoet:
Ik ben al bijna acht!
V
Ik trek gezichten tot hij kraait,
En plaag soms: „Moes, da's laf!
U boent hem lang niet zooals mij,
U stoft hem enkel af."
Hij zit in 't zelfde bad, dat eerst
Van mij en broertje was.
Wat is dat gek, dat ik nu nóóit
Meer in zoo'n badje pas!
Daar heeft hij weer de badspons beet!
Nu is 't met Moes gedaan!
Pats! Dacht ik 't niet? Nu kan ze zich
Wel weer verschoonen gaan!
„En," ging Henk voort, „kijk nu eens
naar die wonderlijke bloemen. Ze lijken
net op pijpjes en de plant is er naar ge-
A«.i(ve kan-tn
Maar Moes kijkt even lief en juicht:
„M'n schalk! M'n schattevent!"
Je kunt wat potjes breken, als
Je nog zoo'n baby bent!
MACHTEED
Henk had medegedeeld, dat hij voor
dezen Woensdag iets bijzonders te ver
tellen had en iets moois had te zien.
Geen wonder, dat de clubleden prompt
op tijd aanwezig waren.
Maar gedachtig aan hun goede voorne
mens, gingen ze eerst de tuintjes onder
handen nemen. En daarna zaten ze vol
verwachting naar Henk te kijken, die
een vaasje met bloemen voor zich op
tafel zette.
„Mag ik jullie voorstellen," begon
Henk op deftigen toon, „de echte en op
rechte Aristolochia clematitis."
„Zeg," riep Ada, „spreek verstaanbaar
Hollandsch en niet zoo koeterwaalsch."
„Of wel," ging Henk voort, zonder zich
in het minst uit het veld te laten slaan,
„in het Hollandsch de pijpbloem, een
Amerikaan, die in den loop van de vorige
eeuw zijn intrede in ons land heeft ge
daan en een van de merkwaardigste
planten van ons land is."
„Hoe kom je er aan?" „Is 't een wilde
plant?" „Wat ga je er mee doen?" Van
alle kanten kwamen de vragen los. Toen
het weer stil was, begon Henk: „Ik ben
0 em
de vorige week naar Amersfoort geweest,
waar de plant op enkele plaatsen veel
voorkomt, 'k Heb er een paar geplukt
om ze jullie te laten zien en verder heb
ik een paar stukken meegenomen om
hier in den tuin te planten. Ik wou ze
meenemen naar Ameland en eens zien of
ze daar groeien willen. In Bloemendaal
moeten ze veel in de duinen staan. Be
kijk de plant maar eens goed. Let eens
op de grijsgroene bladeren." (Fig. 1).
„Net bladeren van boonen," meende
Jan.
noemd. Onderaan zijn het bolletjes (fig.
2), die in een scheef peperhuisje uitloo-
pen. De gele kleur doet de bloemen erg
opvallen."
„Daar zal een insekt niet zoo gauw
uitkomen," merkte Ada op.
„Neen," antwoordde Henk, „alleen
kleine vliegjes komen door die nauwe
opening naar binnen. En als ze er een
maal in zijn, kunnen ze niet meer weg.
Het schijnt, dat de bloem ze aantrekt
door haar geur. Hebben ze nu eenigen
tijd in de bloem rondgekropen, dan wil
len ze weer terug. Maar o schrik, de
toegang is door scherpe pinnen afgeslo
ten (fig. 3). Stijve haren, die bij het
binnenkomen niet opgemerkt werden,
beletten nu het omhoog kruipen. Meer
slachtoffers Atomen naar beneden en
juist als ze menschelijkerwijze gesproken
alle hoop hebben opgegeven, is plotseling
de slagboom onschadelijk geworden. De
haren zijn dan namelijk verschrompeld
en de gevangenen kunnen ongehinderd
vertrekken. De bedoeling van de gevan
genneming was niet de diertjes kwaad te
doen, maar ze werk te laten verrichten,
n.l. hgt weghalen van het stuifmeel."
„Wordt die pijpbloem wel eens ge
kweekt?" vroeg Kees.
„Voor zoover ik weet niet," antwoordde
Henk. „Wel is er een groote neef of nicht
van haar, die vooral aangeplant wordt
voor priëeltjes. Het is de moffenpijp met
groote hartvormige bladeren en gekromde
bloemen." (Fig. 4).
Nu moesten ze allemaal nog even kij
ken naar de plaats, waar Henk de pijp-
bloemen geplant had. Ze hingen een
beetje, maar Henk had alle hoop, dat
ze wel weer op zouden komen.
A. L.
DE BOEKENSCHAT DER WERELD
Hoeveel boeken zouden er wel op de
wereld zijn?
Dat is een vraag, die na
tuurlijk niemand beantwoor
den kan, maar ergens in een
der Zuidamerikaansche re
publieken woont iemand, die
het toch wel heel graag wil
de weten en toen is hij aan
het zoeken en aan het snuf
felen gegaan in allerlei
boeken en tijdschriften. Na
heel wat werk en heel wat
moeite is hij te weten ge
komen, wel niet precies
hoeveel boeken er op de we
reld zijp, maar wel dat het A
er een heele massa zijn en
ook heeft hij cijfers kunnen
vinden, die ons een denk
beeld geven van de ontzag
lijke hoeveelheid lectuur,
waarover de beschaafde we
reld beschikt.
Het belangrijkste van wat
de snuffelaar bij elkaar ge
zocht heeft, laten we hier
volgen; dat het niet volledig t,
is en dus de cijfers veel
te laag, zal je begrijpen, als we
zeggen, dat hier alleen gesproken wordt
over bibliotheken, die meer dan 50.000 boe
ken bevatten; alle die er minder hebben
en dat zijn er ook niet maar een paar
zfjn niet meegeteld.
Over de geheele wereld zijn er verspreid
1038 van zulke groote bibliotheken met Se
zamen 181 millioen boeken.
In Europa bestaan 669 bibliotheken met
119.600.000 boeken; Noord-Amerika telt 314
bibliotheken met 54.100.000 boeken; Zuid
en Midden-Amerika hebben er 22 met
2.300.000 boeken; Azië heeft 23 bibliothe
ken met 3.900.000 boeken en Australië 7
met 1.100.000 boeken.
EEN KARIKATUUR-PUZZLE
Deze week gaan we eens poppetjes
maken.
„Luistert menschen," riep Jonathan, „ik
geloof dat een bedrieger jullie bij den
neus genomen heeft. Hoe toch kan hij
weten dat de booze van plan is de ge
vreesde ziekte op jullie af te sturen? Dat
weet niemand. Hij zou met den duivel in
verbinding staan! Bijgeloof!
„Ons geloof leert, dat niemand met den
duivel kan omgaan, hoogstens kan deze
hem slechte dingen laten doen, maar
persoonlijke vrienden van den duivel le
ven niet op aarde, of het moesten andere
duivels zijn.
„Bedrieger?" herhaalde hij woedend, en
dreigend kwam hij naderbij.
Doch Jonathan had nu al zijn moed
herwonnen. Hij liet het paard steigeren
waardoor Odulf terug week.
„Blijf hier", riep hij Odulf toe, „als je 'n
dienaar van den duivel bent, dan zal die
je ook wel helpen. Vertel eerst eens hoe
veel geld je dezen menschen afhandig
hebt gemaakt? Met dat geld zou het dorp
welvarend gemaakt kunnen worden. Met
datzelfde geld zouden hongerige men
schen gevoed kunnen worden. Ga met me
Het was een menigte dorpelingen
„Jullie Odulf is een bedrieger. En wat
zegt jullie Pastoor ervan? Vindt die het
goed dat jullie je werk in den steek laat,
om den raad van dien bedrieger op te
volgen?
„Vindt die het goed dat jullie je geld
geven aan een oplichter inplaats van het
aan je vrouw te geven, of het te beste
den voor de glorie van O. L. Heer?"
De menschen bleven zwijgen. Sommigen
zwegen uit gramschap, omdat zoo'n jon
ge vent hun de les kwam lezen, maar er
waren er ook, die begonnen in te zien
dat deze jonge reiziger gelijk had en
dat zij bedrogen werden door Odulf.
Maar geen durfde dit vooralsnog te be
kennen.
Op dit beslissende oogenblik kwam uit
het kreupelhout een kleine man te voor
schijn, op wiens verschijnen de boeren
angstig samengroepten en eenige schre
den achteruitgingen.
„Odulf."
„De dienaar van den Booze."
Odulf ging op Jonathan toe en deed
net of hij de verschrikte dorpelingen
niet zag. Hij kwam tot vlak voor het
paard, dat angstig begon te steigeren,
iets dat de boeren al weer aanzagen voor
een staaltje van Odulf's macht.
„Jongeman", zei Odulf langzaam,
„waarom stoor je die arme menschen?"
Jonathan zweeg, hij was door het
uiterlijk van den man overrompeld.
„Waarom help je hen niet liever;" girig
Odulf voort, „door mee te bidden dat de
Booze hun dorp moge voorbijgaan?"
Nu vond Jonathan zijn spraak terug.
„Bedrieger", riep hij uit, „zeg liever
waarom je de menschen bang maakt met
fabeltjes. Waarom je goedgeloovige dor
pelingen het geld uit de zakken klopt?!"
mee," riep hij tot Odulf, en zonder af te
wachten of de man wel zou gehoorza
men, reed hij het bosch in naar Odulf's
hut.
Odulf ging gedwee achter hem aan en
op eenigen afstand volgden de verbaasde
dorpelingen. Deze laatsten waren ver
baasd, hun gevreesden Odulf als een
lammetje den jongen smidsgezel te zien
volgen en hun vertrouwen kwam al meer
en meer aan den kant van Jonathan te
staan.
Zij begonnen in te zien hoe dom zij ge
daan hadden door hun geld te geven aan
Odulf in ruil voor zijn praatjes. Praatjes!
Ja, dat waren het inderdaad, want nu
de tongen los kwamen durfden ze meer
te zeggen dan vroeger en zoo bleek al
spoedig dat de toovermiddelen, die Odulf
had gegeven voor de genezing van een
koe, in het geheel niet hadden geholpen.
De boer, die voor het geneesmiddel ze
ker de helft van de waarde van de koe
had moeten betalen, had nooit iets van
het falen durven zeggen. Maar nu hij
Odulf getemd zag, bazuinde hij de ge
schiedenis uit en zoo had ieder zijn eigen
ervaringen.
De zon was reeds aan het ondergaan,
toen de stoet de woonplaats van Odulf
bereikte. Vreemde schemeringen hingen
om en tusschen de boomen; in het Wes
ten was de hemel, boven den heuvel ach
ter de roode stammen, bloedrood. In de
takken zongen de vogels. Zwijgend na
derde Jonathan het huisje en stapte af.
Hij ging binnen, gevolgd door Odulf en
de boeren uit het dorp.
Er werd licht gemaakt en thans zagen
zij de woning zonder de geheimzinnige
duisternis.
„Houd je nog vol, dat je een dienaar
van den duivel bent?" vroeg Jonathan.
Odulf beefde. Hij zag in dat zijn zaak
hopeloos verloren stond.
Er viel van dezen jongen smid geen
genade te verwachten.
„Neen," fluisterde hij bang.
Jonathan gaf hem een hamer en beval
hem alle flesschen, kolven en retorten
met brouwsel stuk te slaan.
Zwijgend zagen de dorpelingen toe, hoe
Odulf zijn eigen boel kort en klein sloeg.
„Nu het geld," zei Jonathan, en het
werd hem gebracht.
Dadelijk gaf hij het aan de boeren om
het aan de eigenaars terug te geven.
„Weet je nu wat je te wachten staat?"
vroeg de jongeman.
Hulpeloos keek Odulf om zich heen; hij
zag niets dan barsche gezichten.
„Eigenlijk moeten menschen als jij aan
het gerecht worden overgeleverd. Maar
ik zal een uitzondering met je maken.
„Grijpt hem," zei Jonathan tegen de
boeren „en brengt hem bij den Pastoor.
Die moet dan maar doen wat hy het
beste vindt."
Hiermee eindigt deze geschiedenis. Wat
er met Odulf verder gebeurde is kort te
vertellen. De Pastoor vergaf hem zijn
misdaden en Odulf moest tot boete een
hoe Odulf zijn eigen boel kort en klein
sloeg
bedevaart naar Rome maken. Het dorp,
waarover Odulf zoo lang had geregeerd,
bloeide op. De menschen werden vrijer
en opgeruimder. De oogsten gingen goed
en het geld, dat ze opbrachten, werd ge
bruikt voor het dorp. Armoede ver
dween, welvarendheid kwam ervoor in de
plaats,
m'
En Jonathan?
Die trok verder, zijn liedje zingend,
naar den vreemde, leerde zijn ambacht
en werd een knappe smid.
En als hij eens door het dorp kwam,
dat hij had bevrijd, verwelkomden de
menschen hem blij, onthaalden hem en
vierden feest.
We teekenen daarvoor op karton een
kwadraat en trekken daarin de diago
naal C-D. Verder verbinden wij A met B,
welke punten beide de lijn, waarop zij
liggen, middendoor deelen.
Trek nu ook de andere diagonaal,
maar niet verder dan tot waar ze de lijn
A—B raakt, zooals op de tegkening te
zien is.
Ook van B wordt naar het midden der
aangrenzende rechter zijde een lijn ge
trokken, die evenwel ook niet geheel door
gaat, maar ophoudt waar zij de lijn C-D
raakt.
Ten slotte trekken we nog een lijn uit
E, die evenwijdig loopt met A-C, tot
waar de lijn C-D geraakt wordt en onze
figuur is klaar.
Knip nu 't kwadraat volgens de lijnen
in stukken en pas de zeven stukken weer
op andere wijze aan elkaar, zóó, dat ze
samen de karikatuur van een mensch
vormen.
Je zult eens zien, wat een aardig win
teravondwerkje dat is, waar het heele
gezin zich een uurtje kostelijk mee kan
vermaken.
OPLOSSINGEN RAADSELRIJMPJES
Geld.
Paraplu.
TOOVERBOEKJE.
We nemen 2 stukjes karton van 9 x 14
c. M.
Omplakken alle 2 stukjes met sierpa
pier op de manier die we geleerd hebben.
Voorloopig blijft dus aan den eenen kant
het karton zichtbaar.
Nu leggen we de 2 stukjes vlak tegen
elkaar, zooals op de teekening, de zijden,
waarvan je het karton nog ziet; boven, en
nemen dan 3 lintjes of strookjes linnen
van of c.M. breed en 11 c.M. lang.
Meet ongeveer af de plaats waar de
lintjes moeten komen. Even ver van
elkaar en van de hoeken.
Nu bestrijken we een puntje van het
lintje met plaksel en drukken dit op het
karton by A. (zie teekening). We halen
nu het lintje onder het andere door (zie
stippellijn), en trekken het goed strak
aan en plakken dan aan den bovenkant
bij B het lintje weer vast. Onderaan
dito! Middenin hetzelfde, alleen met
dit verschil dat het nu net op den an
deren kant komt, dus respectievelijk bij
C en D.
Nu knippen we nog 2 stukjes sierpapier
van S1/, x 13, en plakken die op de zijde
waar we de punten van het lintje hebben
vastgeplakt.
Nu slaan we het boekje dicht met de
lintjes aan den binnenkant.
Doen we nu een kaart achter het ééne
lintje en vouwen we het dan weer op, dan
zit net ineens achter de twee lintjes.
SLOYTER.