DIE PANTOFFELS VAN DIEN EIEN VACANTIEBR1EF VAN HENK DE WEDVLUCHT TV De B.L.N.S. Tigt ~Z e,«.k va.a.\ T.q OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Veertig lange jaren had majoor Dree- sen zijn vaderland trouw gediend; na tuurlijk niet altijd als majoor, want als jong tweede luitenant was hij begonnen en door goe* gedrag, vlijt, moed en trouw was hij snel opgeklommen, was achtereenvolgens eerste luitenant ge worden, daarna kapitein en tot besluit werd hij nog als majoor aangesteld en droeg zijn gouden kraag met ster vol trots. De zaken klopten altijd bij majoor Dreesen en zijn „jongens" zooals hij zijn soldaten altijd noemde droegen hem op de handen, want eerlijker ma joor was er in het heele leger van 't koninkrijk der Nederlanden niet te vin den! Wie straf had verdiend, kreeg er van langs dat verzeker ik je! Maar wie zijn plicht deed, kon altijd op zijn steun rekenen. In zijn luien stoel de krant lezende De majoor was ook een echte ijzer vreter, die niets maalde om weer of wind, maar er met zijn troep op uit trok, als hij dacht, dat het noodig was. En als er dan eens door een paar solda ten of onderofficieren werd gemopperd om bij zulk „hondenweer" uit te gaan, dan keek majoor Dreesen hen veront waardigd aan en sprak: „Zijn de Hol- landsche soldaten dan jongejuffertjes geworden, die haar japonnetjes niet door den regen mogen laten bederven of die haar fijngelakte schoentjes niet in de plassen mogen besmeuren!? Schaam je, kerels! Een goed soldaat maalt niet om het weer, die gaat er op uit, als zijn meerdere 't gebiedt!" En dan zwegen de mopperaars en dachten bij zichzelf: „De majoor heeft gelijk," en ze stapten weer als fiere dra gonders mee in de gelederen en schaam den zich een beetje over hun gemopper. Gezeten op zijn groot, zwart paard, kon de majoor alles overzien gedurende de militaire oefening en liet eerst dan voor de rust blazen, als alles in de puntjes was verloopen, zonder 't minste foutje. De majoor gnuifde, als hij zag, hoe schitterend zoo'n oefening onder zijn leiding verliep en was dan in het- best denkbare humeur. Heerlijk vond hij het, zoo zijn dienst te kunnen doen en een beetje angstig en wrevelig werd hij, toen.... de ouderdom aan kwam tikken aan zijn lichaamsdeur: Rheumatiek in de beenen begon hem vreeselijk te pla gen, zoodat het hem bijna onmogelijk werd, zijn paard de sporen te geven. Stijfheid in de gewrichten tusschen de kootjes van zijn vingers maakte het hem tot een kwelling langen tijd achtereen de teugels vast te houden. En sombere gedachten stegen op in den geest van den majoor.Zou het mogelijk zijn, dat hij zijn dienst niet meer naar behooren kon verrichten? De dokter moest maar uitspraak doen en die oordeelde: „Majoor, uw tijd van heen gaan is gekomen! Neem uw pensioen maar, dan kunt u er zeker nog heel wat jaartjes van genieten; maar voor den actieven dienst raakt u langzaam aan ongeschikt." De majoor schrok, maar toch wist hij zich gauw in zijn lot te schikken. Er was niets aan te doen, dat is het lot van eiken militair. En zoo vinden we nu majoor Dreesen thuis in zijn luien stoel de krant lezende, terwijl zijn jongste dochter, het eenige kind, dat nog thuis is, bezig is de tafel af te ruimen. „Vadertje," zegt Anna, „toe, doe mij eens een plezier en doe die oude sloffen weg. Laat mij nu eens een paar nieuwe pantoffels voor u koopen. Ik schaam me n.l. dood als de lui zien welke schoeisel u thuis draagt." „Zeur toch niet zoo, Anna," antwoordt mopperig de ma joor. „Je weet, dat mijn voe ten erg pijnlijk zijn en dat deze oude pantoffels mij zoo echt gemakkelijk zitten. Waarom moet je me nu zoo kwellen door me dingen te laten dragen, die me zeker n.et zoo gemakkelijk zullen zijn? Geef je dus alsjeblieft geen moeite en laat mij die oude dingen maar dragen." „Maar vader," vervolgde Anna zich nog geenszins gewonnen gevend „u ziet ei uit als een oude boer met die dingen aan uw voeten en u zult zien. dat de pantoffels, die ik voor u koop, even lek ker zitten!" „Kan me allemaal niks schelen," riep nu de majoor een beetje boos. „Ik wensch geen andere en lk ben hier baasl" Zoo eindigde voor den zooveelsten keer het gesprek tusschen den majoor en zijn dochter over het hoofdstuk: pan toffels. En toch wou Anna haar pogin gen niet opgeven! Weet je wat, ze zou samenspannen met Heintje, de werkvrouw! Die zou wel raad weten! En toen Vrijdags Heintje verscheen, had er in de keuken een heel geheimzinnig gesprek plaats, de oude pantoffels vormden het thema van dit gesprek. „Nee, juffrouw Anna," hooren we de werkvrouw zachtjes zeggen. „Ik durf ze niet mee nemen. Hij zou me terstond wegjagen, als hij hoorde, dat ik z'n pan toffels had weggenomen. Neen, hoor dat doe ik niet! Maar weet u, wat wel kan? Laten we ze in den tuin verstop pen tusschen de struiken. Hij zal ze dan niet zoo makkelijk vinden en als ze dan niet gevonden worden, welnu dan moet hij wel aan een paar nieuwe!" „Afgesproken, Heintje," juichte Anna. „Ik zet vanmiddag, als vader zijn mid dagdutje doet, stilletjes die oude dingen ergens in den tuin en ik zet het nieuwe paar, dat ik al eenige dagen in huis heb, onder den stoel bij zijn bed. Dan zullen we eens zien, hoe 't afloopt." Om twee uur precies verdween de ma joor in zijn slaapkamer, die uitzag op den tuin, zette de groote, openslaande deuren half open hij hield van fris- sche lucht op de kamer en kroop in bed. Weldra sliep hij Stilletjes sloop nu Anna naar binnen, nam de oude sloffen weg en zette het paar nieuwe keurige dingen waren 't op de plaats der oude. Als een dief sloop ze den tuin binnen en deponeerde de oudjes tusschen de hooge resedastrui ken. Met kloppend hart wachtte ze de dingen af die zouden komen. In den tuin was Jakob, de tuinman, net bezig met het nazien van de broeibakken, die in de nabijheid der re sedastruiken stonden. Al spoedig viel zijn oog op de oude pantoffels. „Mijn he mel," dacht hij, „daar staan nu warempel de pantoffels van den majoor! Goed, dat ik ze daar net zie. Hij is zoo gehecht aan die oude dingen! Laat ik ze maar gauw weer stilletjes in zijn slaapkamer zetten." En de daad bij het woord voegend, raapte hij de oudjes op, veegde de wa terdroppels er met de mouw van z'n jas af enbracht ze heel stilletjes in de slaapkamer van den majoor, door ze voorzichtig tusschen de breede deurspleet heen te schuiven. En om vier uur ontwaakte de oude krijgsman, kleedde zich aan en vond ook, na eenig zoeken, zijn oude pantof fels. „Gek," dacht hij, „dat ze daar zoo staan vlak bij de deur." Maar verder interesseerde het hem niet hij had zijn oudjes weer terug en naar de nieuwe dingen onder den stoel keek hij niet eens om, die gunde hij geen blik! Kuchend stapte hij de huiskamer bin nen, waar Anna net de thee zette. Stilletjes wierp ze een blik op papa's voeten. Wat was dat? Neen maar, die oude sloffen! Hoe kon dat nu? En zóó hevig schrok ze, dat er een heele straal kokend water bezijden den theepot terecht kwam! Hoe was dat nu toch in 's hemelsnaam gebeurd? Heintje wist het ook niet; maar toen Jakob om half 5 in de keuken verscheen om zijn kopje thee te halen, hoorden ze de oplossing van het raadsel. Beiden moesten er om lachen. „Waar bemoeit die Jakob zich toch mee? Laat hij maar op de broeikassen letten!" Zoo was dus de eerste aanslag op de oude pantoffels verijdeld; maar een tweede, beter voorbereid, zou weldra volgen. 's Zaterdags kwam Heintje weer om te werken en nu werd het volgende plan gemaakt: Heintje zou om een uur of half drie de pantoffels weggooien, heel ver weg tusschen de rails van de elec- trische tram, die achter den tuin liepen. Daar zou niemand op die oude dingen letten; misschien zou een of andere be delaar ze dan oprapen en meenemen. Op die manier zou men ze toch zeker kwijt zijn. De beide vrouwen lachten al bij voor baat dat was een goed plan! En het werd uitgevoerd ook! Maar.... weer zou er een spelbederver komen. Ditmaal was t nu niet de tuinman, maar de hond van den majoor. Die mocht nooit in de slaapkamer ko men en liep dus om zoo te zeggen van 24 met zijn ziel onder den arm. Zoo ook dezen middag. Eerst drentelde hij een poosje door den tuin en toen.... sprong hij over het lage afscheidings hekje en zette zijn speurtocht voort tus- raapto hij de oudjes op schen de rails der electrische tram. Even bleef hij staan en snoof de frissche lucht op, die uit 't Westen in z'n neus drong. Maarrook hij daar niet iets heel bekends? Iets, dat zijn meester toebe hoorde? Ja; hij bedroog zich niet! Wel dra had hij nu de dingen te pakken, die zoo'n welbekenden reuk afgaven; de oude sloffen van zijn baas. Met zekeren eerbied, honden eigen, nam hij beide dingen in zijn bek, sprong behendig over 't lage hekje en liep den tuin door. „Bij deze bijzondere gelegen heid zal de baas 't me niet zoo kwalijk nemen," zoo redeneerde Pik bij zichzelf, „als ik de slaapkamer binnendring." Met zijn poot stiet hij dus de eene deur wat wijder open en ging toen stil naar binnen. Voorzichtig zette hij de pan toffels vóór het bed neer en ging er zelf naast liggen, want hij voelde zich nu zoo'n beetje bewaker van de eigendommen zijns meesters. Op z'n gewonen tijd ont waakte de majoor en.... zag zijn hond in de kamer. „Wat is dat, Pik? Wil je wel eens maken, dat je wegkomt!" zoo begroette hij het trouwe beest en dit begon uit angst een beetje te huilen en legde de voorpooten op de beide sloffen. Toen dacht de majoor: „Drommels, wat doet die hond raar! Hij laat mijn oude sloffen geen oogenblik los. Eigenaardig! Gister stonden ze daar zoo bij den tuindeur en nu weer dit. Zou men iets in het schild voeren tegen mijn oude, getrouwe pantoffels?" De hond keek zijn baas eens heel ver standig aan, alsof hij wou zeggen: „Houd een oogje in 't zeil, baas! Denk om je pantoffels." Maar de baas begreep 't niet en wist niet, aan welk gevaar zijn sloffen had den bloot gestaan. In de huiskamer zat Anna te lezen en wachtte op de komst van vader en toen ze dezen hoorde aankomen, was natuur lijk haar eerste blik voor de sloffen. Hoe zouden die mooie pantoffels vader staan? Maarzag ze wel goed? Daar droeg vader me warempel weer die oude din gen! Was er nu hekserij in 't spel? Neendat kon geen zuiver spel zijn! En zonder groet verliet ze de kamer om Heintje 't geheimzinnige geval mee te öeelen. Die schrok hevig en wist er geen touw aan vast te knoopen. Waren die sloffen misschien behekst? Lieve hemel, ze wilde ze absoluut niet meer aanraken! En een beetje verschrikt keek ze Anna aan. „Toch moeten ze weg!" besloot deze. „En wel vanavond, als vader naar de sociëteit is. Om zes uur gaat hij weg en dan zal ik eens zien, wat ik doen kan." „Wees maar voorzichtig, juffrouw," waarschuwde Heintje. Maar Anna was al weer in de huiskamer om voor vader een kopje thee in te schenken.... Tegen zessen verliet de majoor zijn woning om in de soos een partijtje te gaan kaarten. Een groote sigaar roo- kend, liep hij heel voorzichtig die rheumatiek hinderde hem zoo bij 't gaan over de schoone straten van het stadje. „Ja, die stadsreiniging en het toezicht op de reinheid der straten en grachten laat bij ons niet veel te wen- schen over. Daar kunnen de grootere plaatsen nog een voorbeeld aan nemen," mompelde hij in zichzelf. Nu, wat hij daar zoo zei, was volkomen waar. Het zag er allemaal even netjes uit in de stad. Alle straten werden dage lijks goed onderhanden genomen even als de parken en plantsoenen. Geen wonder echter: streng spiedde de politie overal rond of iemand ook vuiligheid op straat wierp of de stadsgracht veront reinigde. Maar juffrouw Anna dacht: „De poli tie mag nog zoo waakzaam zijn, ik zal ze wel verschalken." En toen het donker was, nam ze de oude sloffen voorzichtig op, ging er mee naar buiten, keek terwijl ze op de stoep bleef staan eerst eens, of er onraad was en toen ze niets zaghup, toen vlogen de oudjes opeens met een sierlijken zwaai hoog door de lucht in de richting van de gracht. Flapwerd de deur dicht gedaan er. sprong behendig over 't lage hekje Anna wreef zich in de gang in de han den, terwijl ze zei: „Eindelijk zijn ze toch weg!" Maar.een agent van politie, een kranige, groote kerel, die net uit een zijstraatje op de gracht aankwam, had iets verdachts door de lucht zien zweven op weg naar 't water! Ja, ja daar wilde er weer een 't prachtige, heldere water verontreinigen. Proces-verbaal, dat is 't eenige middel! En onverschrokken belde hij aan bij den majoor. Juffrouw Anna deed open en kreeg een kleur als vuur, toen ze daar zoo plotseling den man der wet vóór zich zag. Streng vertelde de agent, wat hij zoo even had gezien en haalde zijn zak boekje al voor den dag. Wat moest Anna nu beginnen!? „Het best is maar," zoo dacht ze, „dat ik eerlijk opbiecht" en nu begon ze 't verhaal te doen van de oude sloffen en eindigde met de woorden: „En nu liggen ze in de gracht, agent en ik hoop, dat u voor dezen keer nu eens niet boos op me zult zijn. Ik beloof u, dat ik het nooit meer zal doen." Even begon de man der wet te lachen en antwoordde: „In de gracht? Dat denkt u maar. Kijk, één ligt er net nog op den kant en de andere is terecht gekomen op het vlot, dat net voor uw huis in de gracht ligt." Anna schrok. Zouden die akelige din gen nu nog niet weg zijn! „Als u ze nu nog gauw mee naar bin nen neemt," vervolgde de agent, „dan zal ik een oogje toeknijpen." Toen ging hü naar den rand van de gracht, raapte den eenen pantoffel op en vischte den anderen van 't vlot op. Daarop reikte hij 't oude paartje aan Anna over met de woorden: „Geluk er mee, juffrouw!" en nijdig als een spin zette juffrouw Anna die vervelende din gen weer neer in vaders slaapkamer. Neen, ze moesten in Godsnaam maar blijven, waar ze waren! En zoo bleef de majoor nog jaren zijn oude pantoffels dragen tot groote erger nis van zijn dochter en nog altijd zou hij ze gedragen hebben, als niet een paar maanden geleden de majoor plotseling was overleden! J. v. d. M. Ameland, Augustus 1931 Beste allemaal! Wat was het vreemd, toen we bij het voet aan wal zetten onzen trouwen Bran- daris misten. Maar laat ik geregeld ver tellen. Eergisteren gingen we op weg. We moesten eerst naar Holwerd aan de Friesche kust. Daar wachtte ons een verrassing, die minder prettig was. De „Waddenzee", de boot naar Ameland, kan namelijk alleen bij vloed varen, 't Ge- Ai'hxtvia,} volg was, dat we in Holwerd moesten overnachten. Veel bijzonders zagen we daar aan de Friesche kust niet. Er stond een massa zeekraal (fig. 1). We kauwden wat op de stengeltjes, maar vonden er niet veel aan. Ook zagen we Engelsch gras (fig. 2). Die planten staan hoofd zakelijk aan den buitenkant van den dijk. Enkele vogels zagen we ook, hoofd zakelijk scholeksters (fig. 3), die over de weilanden zwierven. Ze trippelden op en achter den dijk, zeker op zoek naar krabbetjes en slakken. We sliepen dien nacht niet veel, dat verzeker ik jullie. Den volgenden mor gen waren we het eerst aan den steiger. Het was een aardig gezicht al de reizi gers successievelijk te zien aankomen. We maakten met een paar aardige menschen kennis en waren nog druk in gesprek, toen de boot al aankwam. De bootreis duurde maar kort, heel wat korter dan naar Terschelling. Een beetje gek stonden we te kijken, toen we hier het havenhoofd te zien kregen, waar we aan moestén leggen. Ik heb gehoord, dat het bij stormweer niet mogelijk is, droog- voets over te komen. Een autobus wacht te de reizigers op, maar wij fietsten direct naar het dorp, naar ons pension, dat we zonder veel moeite vonden. Den volgenden morgen gingen we eerst het dorp eens bekijken. Er zijn aardige oude geveltjes en er is een hooge toren. Dien kun je overal in den omtrek zien, dus gevaar voor verdwalen is er niet. Later op den dag fietsten we het eiland over en het viel ons tegen, dat er zoo veel bordjes „verboden toegang" waren. Bosschen zijn er veel meer dan op Ter schelling. 's Middags gingen we naar zee. In de duinen zagen we veel blauwe zeedistels (fig. 4). Op Terschelling is er maar één plaats, waar die overvloedig voorkomen. Toen naar het strand. Druk was het er niet, we zagen de kennissen, waar we op reis kennis mee hadden ge maakt, maar verder niemand. Bijzon dere vondsten deden we ook niet. Wel lagen er hoopen wier en een heeleboei kwallen. Met die laatste hoop ik me eens bezig te houden, als ik ze op sterk water kan zetten. Ik heb gehoord, dat je Eens op een mooien morgen in Mei kwamen zij samen uit hun ei, met nog meerd're broers en zusjes, en, in 't oudernest, zoo knusjes, waarin zij waren uitgebroed, werden zij verder opgevoed. Het tweetalwaar 't hier over gaat, waren vinkjes, o, heel kordaat, d' allerflinkste uit het nestje van het vroolijk vinken-restje. D' één heette „Flink" en d' ander „Fier" Zij strekten 't nest tot eer en sier. Opééns zei tot hen vader Vink: „Zeg, hoor eens even, Fier en Flink 'k Wil eens zien, wie van jou beiden 't Vlugste vliegt naar d' overzijde en terug toaar j' oome woont d' overwinnaar wordt beloond Zoo'n wedvlucht mocht hun welkom zijn! Zij vlogen weg op Vadems sein, en wiekten wat zij wieken konden, wel bijna zeventig seconden Flink won den prijs was 't éérst weerom Fier keek jaloersch, bleef strak en stom. Toen vader Vink Fier's boosheid zag, Zei hij: „Wat 's dat, als 'k vragen mag? Ik heb toch nimmer kunnen vreezen, dat d' één naijverig zou wezen op d' ander van mijn kinderschaar.... want dit lijkt mij toch al te raar! Wie was jaloersch op Flink en Fier? Géén van je broers of zusjes hier! Zij mochten jullie gaarne lijden en waren trötsch op .jullie beiden Dat is de houding, die j' óók past, mijn kind jij hebt mij wreed verrast!" Vink Fier keek zijn papa eens aan en schaamde zich bij diens vermaan hoe kwam hij toch zoo laf te wezen? Hij heette Fier, kón 't nóg, na dézen? Hij hield zich echter kloek en koen, en zei: „Neen, nóóit zal 'k zóó meer doen!" „Dan is 't in orde!" zei Va Vink „Jaloersch-zijn past aan Fier noch Flink! 'k Hoop gij dat lesje vele keer en zoo voor je zelf zult repeteeren Jaloerschheid, wangunst en zoo voort, is 't, wat het meest den vree verstoort!" 't Geheele volle Vinkennest had d' aandacht op Va Vink gevest, en ieder moest zijn woorden prijzen! Hij was ook d' oudste en meest-wijze vink van alle uit de wijk, daarvan gaf hij reeds vaker blijk.... Hij was een vinken-Salamo, althans, dat vonden allen zoo; al wat Va Vink deed mocht gelukken hij wist 't verkéérde t' onderdrukken Zoo stichtte hij dan nu weer vreê tusschen zijn allerbeste twee! HERMAN J. HAIJEMAIJE. die dieren uitstekend bewaren kunt, als je ze op formaline zet. Ze worden dan heelemaal hard en stijf. Dus morgen eerst een drogist opgescharreld om for maline. Jampotjes kan ik hier genoeg krijgen om ze in te doen. Mientje vond het idee, om die dieren op sterk water 2eédi$t?l te zetten, erg griezelig. Ze wist niet, dat kwallen al dood zijn voor ze aan spoelen. Er ligt hier ook erg veel zeeschuim aan het strand (fig. 5). Dat zijn de schelpen van inktvisschen. Ik zal er wat van meenemen voor de kanaries van mijn heer Van Deventer. De anderen schrijven de volgende week. Wie weet wat we dan beleven. Jullie HENK. A. L DE NIEUWSTE MOTOR Je neemt een blikken of kartonnen buisje waar precies een kaars in past. Dit buisje hang je met een asje van ijzerdraad of een stuk breinaald op in twee lagertjes, zooals dit op het teeke- ningetje hieronder duidelijk is aangege ven. Met behulp van een figuurzaag kun je heel gemakkelijk zelf dit staandertje uit- triplexhout vervaardigen. Je moet er a -urlijk voor zorgen, dat het buisje precies in evenwicht hangt. Is je dit gelukt, dan steek je in de beide uiteinden twee even zware stuk jes kaars. Op moeders weegschaal weeg je ze eerst even af en klopt het nog niet precies, dan krab je er net zoolang wat kaarsvet af, dat dit wel het geval is. Wanneer je nu de beide eindjes kaars aansteekt, dan zul je zien, dat ze uit zichzelf gaan wippen, vooral wanneer je in het begin je toestel een beetje scheef houdt. Van het laagste kaarsje druppelt kaarsvet weg, dit wordt dan lichter, zoo dat dit naar boven gaat en het andere omlaag komt. Dit druppelt dan weer kaarsvet weg en keert daarna weer naar boven terug. Wanneer je het ding secuur in even wicht gefabriceerd hebt, schommelt het net zoolang tot de kaarsjes heelemaal op gebrand zijn. ALTIJD VIER OF ZES NULLEN. 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Probeeren jullie eens van deze 36 nul len er door te strepen, zoodanig, dat er in alle rijen een even getal -— 4 of 6 overblijven. 3. Truus houdt heel veel van mooie kleeren. Ze had in de stad een heel mooien duren hoed zien staan. Toen ze haar vader vroeg of ze dien mooien hoed kreeg, gaf hij geen antwoord, doch tee- kende alleen als antwoord: Wat beteêkent dat?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 14