DE PIJP EN DE PARELRING POESJES AVONTUUR L EEN BRIEF VAN PIM VAN TERSCHELLING ft ft VAN ALLES WAT VLIJTIG AAFJE door NORA KOCH Een arme jongen stond daar, een jon Maar één van de broertjes slipte stil De B.L.N.S. -ta.nae* van dU tf T;53 mm-a I I 1 I I 1 I L I ''//A I OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Toen het prinsesje dien morgen wak ker werd, had het gesneeuwd. Wit en dik lag het over de aarde, en op takken van de boomen, die er dieper van doorbogen dan anders: zóó zwaar was de vracht, die ze te dragen hadden. Overal was het wit, zoover als je maar kijken kon, heel, heel ver over de vlakte heen, met de bevro ren rivier en de bergen aan den horizon, en het dorpje met zijn kleine huisjes en den hoogen kerktoren. Alles, alles wit. En het prinsesje keek en keek, en klap te ln haar handjes van plezier. Want het was zulk prachtig weer. De zon straalde wat ze kon. Nu mocht ze zeker naar bui ten om een sneeuwpop te maken! Telkens onder het aankleeden babbelde ze er over tegen Babette, de oude min, die gekomen was, toen moedertje nog leefde, en die altijd voor Fideldijne was blijven zorgen sinds dien dag, dat de dood gekomen was en moedertje meege- Daar stonden ze nu, de twee nomen had. Fideldijne was toen nog heel klein en had er niets van gemerkt. Maar toen Babette het haar later vertelde, huilde ze toch, omdat Babette ook huil de, en omdat een moeder toch wel iets heel bizonders was. „Stoute dood," zei ze dan, „slechte dood. Waarom hebben de soldaten van vader, die toch bij alle poorten staan, niet gezorgd, dat hij niet binnen kon komen!" „Dat konden ze niet," zei Babette. „De dood komt niet door deuren binnen, en geen mensch houdt hem tegen. En hij is ook niet slecht. Maar dat zijn dingen, die je later wel zult begrijpen." Zoo bleef het voor Fideldijne wel alle maal een heel groot raadsel; en als ze de ernstige schildwachten voorbijliep, waar voor ze vroeger zoo'n eerbied had, dacht ze er nog wel eens aan, maar veel hield ze er zich toch niet mee bezig. Er waren zooveel vroolijke dingen, waar Fideldijn- tje's hoofdje vol van was! Zooals nu weer die sneeuw! Het had weinig gescheeld of Babette was boos geworden. Want Fideldijntje had zóóveel .haast, om klaar te komen, dat ze zich geen tijd gunde voor behoor lijk wasschen en kleeden. Maar zóó blij en zóó vol groote plannen was ze, dat Babette het toch niet over haar hart kon krijgen om te brommen en inplaats daarvan haar eens flink pakte en kuste, vóór ze wegholde, met haar dansende, blonde krullen, naar haar vader toe. De koning had de sneeuw ook wel ge zien, maar hèm had die niet vroolijk ge maakt. De koning was heel eenzaam, sinds de moeder van Fideldijntje er niet meer was, en hij had ook veel zorgen. Want de koning was goed, en hield veel van zijn onderdanen, maar een koning is óók maar een mensch, en kan niet overal tegelijk zijn en alles zelf doen. Daarom heeft hij ministers, die hem hel pen, en waar hij veel aan moet overlaten. En nu had de vader van Fideldijne ver driet, omdat veel van zijn ministers hard waren en zelfzuchtig, en niet hielden van "t volk. En dan kwamen de menschen kla gen en vroegen om andere ministers, maar die waren dikwijls moeilijk te vinden. En zoo kwam het, dat de koning niet zag, hoe wit de sneeuw was en hoe vroolijk de wereld er uit zag. „Vader," zei Fideldijntje, en ze klom op zijn knie, streelde zijn baard, en kuste hem op de punt van zijn neus, „Vadertje, toe, helpt u me, om een sneeuwpop te maken? Een heele, heele groote moet het zijn, met oogen en een hoed en een pijp„Hè toe, hè toe," bedelde ze, toen haar vader een beetje verlegen keek, want eigenlijk had hij geen tijd, en hij wist ook heele- maal niet, hoe een sneeuw pop gemaakt wordt, want toen hij jong was, had hij het nooit mogen doen. „Vandaag niet met Adela (Adela was de gouvernante), vandaag moet U met me spelen en me helpen! Hè, TT hebt het me toch be loofd!" Dat was een klein leugen tje, want de koning had het nooit beloofd. Maar Fideldijne wist, dat ze hier mee gewoonlijk bereikte, wat ze wou en ze wou dit zoo heel graag.... En de koning liep er dan ook in, en ging mee, om haar geen verdriet te doen. Maar erg van harte ging het niet, want die zorgen, och, die zorgen! En hij had immers nooit een sneeuwpop ge maakt Maar dat durfde hij niet te zeggen, want ze stonden nu al in 't park en Fidel dijntje keek met zóó'n ver wachting in haar blauwe oogjes naar hem op, dat hij er bijna verlegen van werd. Waar zou je mee moeten beginnen? Een sneeuwbal rollen, tot hij grooter en grooter werd? Maar hoe deed je dat! Hulpeloos keek de koning rond, of er niemand in de buurt was, die dit werkje voor hem op kon knappen, toen hij plot seling tusschen de spijlen van het hek twee glinsterende oogen zag. gen van een jaar of veertien, stevig ge bouwd en flink, maar met versleten klee- ren. „Die zal het wel kunnen", dacht de koning, maar toen hij hem riep, wilde de'jongen eerst niet komen, want hij was bang, dat hij daar misschien niet had mogen staan en dat hij nu in de gevan genis zou worden gezet. (Dat kwam door de slechte ministers, dat de menschen zoo bang waren). Maar toen de koning zoo vriendelijk zei, dat hij hem noodig had, en dat hij heusch heelemaal geen angst hoefde te hebben, en zelf naar de poort kwam, en die voor hem opendeed, toen kwam hij toch naar binnen. En daar stond hij nu: wel tweemaal zoo groot als Fideldijne en wel driemaal zoo sterk, maar heel veel armer. „Jongen," vroeg de koning, „hoe heet je?" „Amadeus," zei de jongen. „Amadeus, maak jij dan voor mijn dochter, prinses Fideldijne, een mooie sneeuwpop, met oogen en een hoed en een pijp," zei de koning. „Over een uur kom ik weer naar jullie kijken." En hij verdween in het paleis, zoo vlug hij kon, want hij had zijn zorgen al veel te lang alleen gelaten. Daar stonden ze nu, de twee, en keken elkaar aan, het prinsesje en de arme jongen. En het spreekt van zelf, dat ze gauw aan de meeuwpop begonnen, want als een koning zooiets zegt. En goede maatjes waren ze ook al gauw. De koning bleef veel lan ger weg dan een uur. Ja, het waren er zelfs bijna drie. En toen hij eindelijk kwam, vond hij een prach tige sneeuwpop met de muts van Amadeus op het hoofd, en de pijp van den vader van Amadeus in den mond, en met oogen van denne- appels. En toen wilde hij den jongen wel iets heel moois geven, omdat Fidel dijntje zoo blij was en zoo heerlijk had gespeeld en hij nam een prachtige gouden ring van zijn vinger met een groote parel en verborg dien in de pijp, terwijl Amadeus niet keek. Maar Fideldijntje had het wèl gezien, en klap te in haar handjes van plezier. Maar ze zei niets, want ze begreep, dat het een verrassing moest blijven. En toen Adela haar halen kwam, om dat ze slapen moest (prinsesjes slapen eiken middag, ook als ze al zoo oud zijn als Fideldijntje), zei ze tegen Amadeus: „Ga nu naar huis, en neem de pijp mee." Maar Amadeus wilde de pijp niet mee nemen. Hij had de sneeuwpop voor het prinsesje gemaakt, en ze was er zóó ge lukkig mee geweest, en nu wilde hij de pijp ook niet wegnemen, want dan was de pop bedorven. En vader zou het wel zoo erg niet vinden. Maar Fideldijntje bleef aandringen. Hij moest en hij zou de pijp meenemen. En toen hij „nee" bleef zeggen en zijn hoofd schudde, werd ze boos en stampvoette en noemde hem dom en riep maar: „Ik wil het! Ik wil het!" En Adela, die vond, dat een prinsesje gehoorzaamd moet worden, nam de pijp uit den mond van de sneeuwpop, en gaf ze aan Amadeus. Maar die zag alleen zijn speelkameraadje, die nu in een booze bui alle plezier van den morgen bedierf, en hij werd zóó verdrietig, dat hij de pijp weggooide, en het hek uitging, zonder meer naar Fideldijne te kijken. Adela zei, dat het heel slecht van hem was, maar Babette, toen ze Fideldijne uitkleedde, zei geen woord. En ze gaf Fi deldijne ook geen kus, zooals anders. En toen het prinsesje alleen lag, in het mooie bedje, in de groote kamer, voelde ze zich heel eenzaam, en huilde lang, omdat Amadeus nu den ring met de pa rel niet had. En misschien ook wel, om dat ze voelde, dat ze niet lief was ge weest „Waar is mijn pijp?" vroeg de vader van Amadeus, een beetje dreigend, want hij miste niet graag iets. ,Die ligt in den tuin van den koning," zei Amadeus. „Maar ik ga hem niet ha- lenij." „In den tuin vanzei de vader, en kon zijn zin niet afmaken van verbazing. Want de ouders van Amadeus waren eenvoudige menschen, en het was nog nooit voorgekomen, dat een van hen in het park van den koning was geweest. En de moeder liet haar naaiwerk lig gen, en alle broertjes en zusjes kwamen om Amadeus heen staan. En ja, toen moest hjj alles wel vertellen. En zijn vader was heel boos, want die vond, dat Maar dezen keer bromde Babette niet hij het prinsesje beleedigd had. En zijn Pijp miste hij ook niet graag. En hij zou hem zeker geslagen hebben, als niet de moeder ertusschen was gekomen, die wel begreep, dat Amadeus en het prinsesje het allebei goed bedoeld hadden, maar allebei een beetje koppig waren geweest. „En dat komt wel weer in orde," zei ze. „Daar moeten wij niets aan doen. Dat moeten ze zelf goed maken." letjes de deur uit en holde, zoo hard hij kon, naar het park Toen Fideldijntje wakker werd, stond haar besluit vast. Ze wilde de pijp zoe ken, en ze zelf naar Amadeus gaan brengen. Dan zou hij den ring toch vin den, dacht ze. En weer had Babette, net als 's-mor- gens, last, om haar netjes aan te klee den, zóó'n haast had het prinsesje. Maar dezen keer bromde Babette niet, want ze begreep wel, wat Fideldijne doen ging en maakte heel gauw voort.... Maar toen Fideldijne in het park kwam, was de pijp al weg. Ze dacht, dat die gestolen was, want zij kon niet weten, dat het broertje hier geweest was, om hem te halen. En nu werd ze pas écht verdrietig, want nu was de ring óók weg, en Ama deus zou zeker nooit meer met haar willen spelen. Ze maakte het slot open van de groote poort. Dat was moeilijk, want het was een heel oud slot, en een beetje roestig, maar ein delijk had ze de groote deur open, en liep den weg op naar het dorp. En aan niets anders dacht ze meer, dan dat ze er spijt van had, dat ze dien morgen zoo onge duldig en driftig was ge weest, en dat ze zoo graag weer goede maatjes zou zijn met Amadeus. En zoo kwam ze vanzelf aan het hutje van de ouders van haar vriendje, want dat was het eerste van het dorp. En om dat de deur open stond, kon ze juist naar binnen kijken, en daar zag ze een man, die al zijn best deed, zijn pijp uit te kloppen, omdat die niet trekken wou, en die toen ineens met een kreet tusschen de tabak een ring ontdekte, een gouden ring, met één groote, mooie, zeldzame parelEn ze zag een heeleboel kin dertjes om hem heen, die juichten, en er opgewonden naar grepen. Maar één, een groote, stevige jongen bleef staan in een hoek van de kamer, en leek heelemaal niet blij. En een vrouw stond naast hem, die hem over zijn haar streelde, en ook niet naar den ring keek. En toen vloog Fideldijntje naar binnen, en liep recht op die twee toe, en zei: „Ik heb het van morgen niet zoo bedoeld. Wil je niet weer met me komen spelen?" En toen klaarde het gezicht van Ama deus op, en hij lachte van blijdschap, want nu begreep hij ook alles. En de moeder trok Fideldijne op haar schoot, en gaf haar een dikken kus. En Fideldijntje voelde zich erg gelukkig, want een moe der is toch wel anders dan Babette Maar toen de vader haar nu héél om en ze zag een heeleboel kindertjes om hem heen derdanig (want ze was toch een prin sesje!) wilde bedanken, schaamde ze zich opeens erg, en liep hard weg. En thuis vertelde ze alles aan Babette, en die vertelde het weer aan den koning. En de koning liet den vader van Ama deus bij zich komen en benoemde hem tot opperhoutvester en gaf 'm 'n groot mooi huis, om in te wonen met zijn vrouw en al zijn kindertjes, zoodat ze geen ar moede meer hadden en geen kou. Maar Amadeus kwam aan het hof, om met het prinsesje te spelen, en op haar te passen, en ook om veel te leeren. Want de koning wilde een echten ridder van hem maken. En wie vreet, misschien is hij later wel koning geworden en met Fidel dijntje getrouwd. Op een zoelen zomerdag gaat Hansje, het zwarte poesje van hiernaast, dat nau welijks boven het stofdoekenmandje uit kan kijken, heel alleen een wandelingetje maken over de eindelooze dakenrijen, die liggen te stoven in de felle middagzon. Bedachtzaam en voorzichtig gaat Hansje den gevaarlijken weg langs de smalle goot en zoo nu en dan waagt ze het naar omlaag te gluren langs de stee- nen muren in de kleine afgesloten tuin tjes der bewoners, of ze amuseert zich met de openstaande dakraampjes, het zwarte kopje leunend over de ijzeren randjes om naar binnen te kijken in de voorwaarts. Het dier merkt niets het schijnt zelfs niet eens oogen te hebben. Alleen groote borstelige haren steken achterdochtwekkend naar voren, stijl en onbeweeglijk. Nadat het terrein eenigszins verkend is, denkt Hansje den sprong te kunnen wa gen. Geruischloos zich afzettend op den hardén bodem springt Hansje op het monster af. wondere-wereld van groote, ruime zolders. Het zwarte Hansje schijnt niet door ge wetenswroegingen gekweld te worden, want onvermoeid zet ze haar stoutmoedi- gen tocht voort. Door goten en langs schoorsteenen voert haar weg, tot ze komt aan een soort plat dak, dat door de ijve rige hulsvrouw steeds gebruikt wordt om kleeden te schuieren en loopers te klop pen. Behoedzaam kijkt Hansje rond en een onbeschrijfelijke schrik bevangt haar, wanneer ze in de verte een onbekend en vreemdsoortig dier rustig in de zon ziet zitten. Hansje neemt direct een vijandige hou ding aan, ze gaat bijna plat op haar buikje liggen en schuift zich dan heel voorzichtig en langzaam langs den grond De dikke haren steken in het zachte poezevelietje.' Maar Hansje verzet zich met mannenmoed tegen het ondier, dat ze krampachtig tusschen haar klauwen geklemd houdt. Op haar rug gelegen, rolt ze over het dak met het prikkelende dier rolt dan naar links dan naar rechts rolt over den rand van het dak de einde looze diepte in! Uit de veranda loopt een klein meisje den zonnigen bloementuin iri en medelij dend roept ze uit: „Moeder, er is een veger van ons dak gevallen en een klein zwart poesje!" E. Beste Henk en anderen. Nu moet ik jullie toch zoo iets bijzon ders vertellen! Ik hoop maar, dat dit be richt jullie spoedig bereikt, want ik weet heusch niet, waar jullie uithangen. Ik heb al zoo lang niet geschreven en van jullie ook niets gehoord. Het bijzondere, dat ik te vertellen heb, is de aankomst of liever gezegd het aan spoelen van een groote walvischsoort, een Orca. Van een paar boeren hoorde ik, dat het beest bij paal X lag en dat het wel gauw weggehaald zou worden, omdat het zoo'n vieze lucht verspreidde. 7AY« tn Uoltc -tAhdcvt va. n O va» b^hvisck /fU Nou, ik er op af, dat begrijp je. t Was wel de moeite waard. Ze hadden hem aan een touw gelegd met een ankertje. Er was een wachter bij, die vertelde, dat het dier ruim 5 M. lang was. S*.ra.*»Av!.oe De rugvin, waaraan het dier den naam zwaardvisch ontleent, stak recht omhoog. Dat maakt het verschil met bruinvisschen zoo duidelijk. De breedte van de staart was 2 M., de hoogte van het heele dier 2% M. Toen ik weer eens ging kijken, waren ze bezig het dier in stukken te verdeelen, die meegenomen konden worden. De groote pooten, vinnen van wel 1 M. lang, waren los gesneden. Ook de staart was in een paar stukken gehakt. De groote tanden (fig. 2) waren voor een groot deel hol. Een mijnheer, die er bij was, vertelde, dat dit een verschijnsel was, dat meer bij aangespoelde Orca's te yinden was. Hij vertelde, dat het beest naar Leiden werd gebracht om als ge raamte bewaard te worden. "t Lijkt me een vies werkje om zoo'n dier schoon te maken, als ik tenminste aan het luchtje denk. dat het dier nu verspreidde! Toen ik thuiskwam rook ik het nog, ik denk, dat ik op een plek ge staan heb, waar wat bloed of wat traan lag, want mijn schoenen roken naar de traan. Als je zoo iets ziet en ruikt, dan krijg je een beetje idee van de lucht aan boord van een walvischvaarder. Ik hoop, dat er in de krant nog een beschrijving van het dier komt. Naderhand gingen we nog zwemmen, 't Water was heerlijk, maar ik werd eeni- ge malen gebeten door strandvlooien (fig. 3). Gelukkig maar, dat die dieren direct weggaan als je uit het water komt, want ze kunnen buiten water niet leven, 't zijn eigenlijk een soort kreeftjes. Een dooden Bruinvisch hebben we ook gevonden. Ik heb hem in de duinen be graven en wil eens zien of ik later het geraamte kan schoonmaken. Dat zal wel evenmin lekker ruiken als de Orca! Kwallen waren er ook weer bij mas sa's aangespoeld (fig. 4). Nu daar zijn we langzamerhand wel aan gewend, maar ik vind zulke beesten toch altijd een beetje griezelig. Als ze nog leven, dan kunnen ze leelijk branden op je huid. Hebben jullie ook zulk prachtig weer? Hier heeft het vanmiddag een beetje geonweerd, maar 't was dan ook bar warm. Zijn jullie soms ook aan zee? Dan kim je van de hitte genieten. Maar als je in de stad zit in dezen tijd, dan heb je niet veel plezier van de hitte. Ziezoo, ik moet nog een paar brieven schrijven, dus ik houd maar op. Heel veel groeten van ons allen. PIM. GEZICHTSBEDROG. Bekijk onderstaand teekeningetje eens even. Je ziet daar twee gevallen, waarin een zuivere cirkel toch niet heelemaal precies rond schijnt te zijn. De eerste schijnt bij de punten A een beetje platter te zijn, terwijl de bochten bij B naar buiten schijnen te wijken. Op de tweede teekening schijnt de cirkel uitgerekt te zijn tot een ovaal, om dat CC grooter lijkt dan DD. Als je 'n passer neemt, kun je echter heel ge makkelijk controleeren, dat alles maar gezichtsbedrog is en het werkelijk cirkels zijn. EEN GEHEIMZINNIGE UITKOMST Ik wed, dat jullie het volgende reken- grapje buitengewoon aardig zullen vin den. Luistert maar eens even. Je verzoekt iemand uit het gezelschap een getal van drie willekeurige cijfers op te schrijven. Is dit gebeurd, dan moet hij dit om- keeren en daarna het kleinste van het grootste aftrekken. Is dit gebeurd, dan moet hij het getal, dat hij als uitkomst gekregen heeft, weer omkeeren en nu laten optellen bij het andere getal. Laat ik je dit eventjes door een voor beeld duidelijk maken. Je vriend neemt bijvoorbeeld 845. Dit draait ie om en krijgt dan 548. Dit laatste (het kleinste dus) moet ie nu van 845 aftrekken en dan krijgt ie dus als uitkomst van deze aftrekking 297. Dit draait ie om 792 en dit getal telt ie nu bij 297. Het resultaat is dan 1089. Maar het lolligste is dit, hoe je de ge- A. B. C. Eén en één is twee; Onze Aaf je zit te leeren, Steeds opnieuw maar te próbeeren; Eerst wat letters, dan een som, Onze Aai is heusch niet dom, Netjes schrijft ze op haar lei Alle letters op een rij! Klei-ne Aaf O! wat ben je braaf. Kijk, de zon schijnt door de ruiten, Roept je toe„Kom toch naar buiten! Heb je heusch geen lust tot spelen Kan 't geleer je niet vervelen? Kom, het is zoo heerlijk hier, Maak nu toch eens wat plezier!" O! 0! o! Ik verveel me zoo! „Hé, mamma," zegt poppekind, ,J)enkt U, dat ik 't prettig vind Me alleen te amuseeren? Toe mamaatje, laat dat leeren, Staak dat schrijven voor een poos, Anders wordt je kindje boos!" A. B. C. Eén en één is twee; Kleine Aaf leert rustig voort, Doet precies of ze 't niet hoort; Rekenen wil ze, netjes schrijven, Dan zal Aaf niet zitten blijven. Heusch, ik wed met jou er om, Onze Aaf blijft vast niet dom! RO. FRANKFORT tallen ook kiest, je steeds 1089 krijgt. Alleen moet je om één ding denken en dat is, dat je altijd met drie cijfers moet werken en als bij de eerste aftrekking de uitkomst een getal van twee cijfers wordt, dat je daar dan een nul vóór moet zetten. Neem je bijvoorbeeld 485, dan krijg je 684—485 99. Dan neem je 099 990 is weer 1089. Maar je kunt dit kunstje nog leuker maken. Je weet de uitkomst. Nu doe je heel gewichtig als je iemand hebt laten uit rekenen. Tevoren zoek je bijvoorbeeld in het telefoonboek op bladzijde 108 den negenden naam op. Als de rekenarij afgeloopen is, wijs je op het telefoonboek en verzoekt hem de bladzijde op te zoeken, die aangewezen wordt door de 3 eerste cijfers van zijn uitkomst (dus pag. 108). Dan laat je hem den negenden naam opzoeken van die bladzijde en dan zeg je bijv.: Nu heb je bakker die en die uit de straat no en daarmee doe je het heele gezelschap paf staan. VOOR DE TEEKENAARS Bekijk eerst nevenstaand plaatje maar eens even. Ge daan? Nou, dan pak je een zwart potlood en maakt zooveel witte lijnen zwart, dat er een leuk plaatje overblijft. Allemaal próbeeren hoor. Den volgenden keer zal ik dit plaatje even laten af drukken. Dan kun je zien of je het goed gedaan hebt. SCHRIFTENMAP Nu gaan we 'n goede bergplaats ma ken voor je schriften, die je om de een of andere reden eens graag bewaren wilt. Neem twee stukken karton, elk van 17 X 22 c.M. Snijd ze precies recht en even groot. Omplak ze op dezelfde manier als we laatst de ansicht hebben leeren opplak ken. Maar nu plakken we geen plaat er op. maar, als we een kant omgeplakt heb ben, dan nemen we een zelfde stuk sier papier of iets anders van 16 x 21 c.M. en plakken dat mooi vlak er op. Nu is de eigenlijke map klaar. Nu nog linten er door rijgen. Daartoe snijden we op gelijke afstan den van den kant in elk karton 4 ke pen, waardoor we de linten kunnen rijgen. De kepen zijn op de teekening aan gegeven door strepen. Hoe je het lint moet rijgen laat de teekening heel duidelijk zien. Het ge streepte is het lint dat je ziet. De linten moeten pl.m. 50 c.M. lang zijn, anders kun je haast niets in de map bergen. Hoe langer je het lint maakt, hoe meer schriften je er in kunt bewaren. SLOYTER.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 14