DE
EEN BRIEF VAN
II
m
ij.'.'.
VAN ALLES WAT
VLIJTIG AAFJE
door NORA KOCH
De B. L. N. S.
Tïg.*
Uïe <anJC*
fl <v
dUlf
Tig.y
Oo> kwal
I
I
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Toen het prinsesje dien morgen wak
ker werd, had het gesneeuwd. Wit en dik
lag het over de aarde, en op takken van
de boomen, die er dieper van doorbogen
dan anders: zóó zwaar was de vracht, die
te te dragen hadden. Overal was het wit,
soover als je maar kijken kon, heel, heel
ver over de vlakte heen, met de bevro
ren rivier en de bergen aan den horizon,
en het dorpje met zijn kleine huisjes en
4en hoogen kerktoren. Alles, alles wit.
En het prinsesje keek en keek, en klap-
le in haar handjes van plezier. Want het
was zulk prachtig weer. De zon straalde
wat ze kon. Nu mocht ze zeker naar bui
ten om een sneeuwpop te maken!
Telkens onder het aankleeden babbelde
se er over tegen Babette, de oude min,
lie gekomen was, toen moedertje nog
eefde, en die altijd voor Fideldijne was
blijven zorgen sinds dien dag, dat de
lood gekomen was en moedertje meege-
Daar stonden ze nu, de twee
nomen had. Fideldijne was toen nog heel
klein en had er niets van gemerkt. Maar
toen Babette het haar later vertelde,
huilde ze toch, omdat Babette ook huil
de, en omdat een moeder toch wel iets
heel bizonders was.
„Stoute dood," zei ze dan, .slechte
dood. Waarom hebben de soldaten van
vader, die toch bij alle poorten staan,
niet gezorgd, dat hij niet binnen kon
komen!"
.Dat konden ze niet," zei Babette. „De
dood komt niet door deuren binnen, en
geen mensch houdt hem tegen. En hij is
ook niet slecht. Maar dat zijn dingen, die
je later wel zult begrijpen."
Zoo bleef het voor Fideldijne wel alle
maal een heel groot raadsel; en als ze de
ernstige schildwachten voorbijliep, waar
voor ze vroeger zoo'n eerbied had, dacht
ze er nog wel eens aan, maar veel hield
te er zich toch niet mee bezig. Er waren
zooveel vroolijke dingen, waar Fideldün-
tje's hoofdje vol van was!
Zooals nu weer die sneeuw!
Het had weinig gescheeld of Babette
was boos geworden. Want Fideldijntje
had zóóveel haast, om klaar te komen,
dat ze zich geen tijd gunde voor behoor
lijk wasschen en kleeden. Maar zóó blij
en zóó vol groote plannen was ze, dat
Babette het toch niet over haar hart kon
krijgen om te brommen en inplaats
daarvan haar eens flink pakte en kuste,
vóór ze wegholde, met haar dansende,
blonde krullen, naar haar vader toe.
De koning had de sneeuw ook wel ge
zien, maar hèm had die niet vroolijk ge
maakt. De koning was heel eenzaam,
sinds de moeder van Fideldijntje er niet
meer was, en hij had ook veel zorgen.
Want de koning was goed, en hield veel
van zijn onderdanen, maar een koning
is óók maar een mensch, en kan niet
overal tegelijk zijn en alles zelf doen.
Daarom heeft hij ministers, die hem hel
pen, en waar hij veel aan moet overlaten.
En nu had de vader van Fideldijne ver
driet, omdat veel van zijn ministers hard
waren en zelfzuchtig, en niet hielden van
t volk. En dan kwamen de menschen kla
gen en vroegen om andere ministers, maar
die waren dikwijls moeilijk te vinden.
En zoo kwam het, dat de koning niet
lag, hoe wit de sneeuw was en hoe vroolijk
de wereld er uit zag.
„Vader," zei Fideldijntje, en ze klom op
zijn knie, streelde zijn baard, en kuste hem
op de punt van zijn neus, „Vadertje, toe,
helpt u me, om een sneeuwpop te maken?
Een heele, heele groote moet het zijn, met
oogen en een hoed en een pijpHè
toe, hè toe," bedelde ze, toen haar vader
een beetje verlegen keek, want eigenlijk
had hij geen tijd, en hij wist ook heele-
maal niet, hoe een sneeuw
pop gemaakt wordt, want
toen hij Jong was, had hij
het nooit mogen doen.
„Vandaag niet met Adela
(Adela was de gouvernante),
vandaag moet U met me
spelen en me helpen! Hè,
U hebt het me toch be
loofd!"
Dat was een klein leugen
tje, want de koning had
het nooit beloofd. Maar
Fideldijne wist, dat ze hier
mee gewoonlijk bereikte,
wat ze wou en ze wou dit
zoo heel graag.En de
koning liep er dan ook in,
en ging mee, om haar geen
verdriet te doen. Maar erg
van harte ging het niet,
want die zorgen, och, die
zorgen! En hij had immers
nooit een sneeuwpop ge
maakt!
Maar dat durfde hij niet
te zeggen, want ze stonden
nu al in t park en Fidel
dijntje keek met zóó'n ver
wachting in haar blauwe oogjes naar
hem op, dat hij er bijna verlegen van
werd. Waar zou Je mee moeten beginnen?
Een sneeuwbal rollen, tot hij grooter en
grooter werd? Maar hoe deed je dat!
Hulpeloos keek de koning rond, of er
niemand in de buurt was, die dit werkje
voor hem op kon knappen, toen hij plot
seling tusschen de spijlen van het hek
twee glinsterende oogen zag.
sfen arme jongen stond daar, een jon
gen van een jaar of veertien, stevig ge
bouwd en flink, maar met versleten klee-
ren. „Die zal het wel kunnen", dacht de
koning, maar toen hij hem riep, wilde
de jongen eerst niet komen, want hij was
bang, dat hij daar misschien niet had
mogen staan en dat hij nu in de gevan
genis zou worden gezet. (Dat kwam door
de slechte ministers, dat de menschen
zoo bang waren). Maar toen de koning
zoo vriendelijk zei, dat hij hem noodig
had, en dat hij heusch heelemaal geen
angst hoefde te hebben, en zelf naar de
poort kwam, en die voor hem opendeed,
toen kwam hij toch naar binnen. En
daar stond hü nu: wel tweemaal zoo
groot als Fideldijne en wel driemaal zoo
sterk, maar heel veel armer
„Jongen," vroeg de koning, „hoe heet
je?"
„Amadeus," zei de jongen.
„Amadeus, maak jij dan voor mijn
dochter, prinses Fideldijne,
een mooie sneeuwpop, met
oogen en een hoed en een
pijp," zei de koning. „Over
een uur kom ik weer naar
jullie kijken."
En hij verdween in het
paleis, zoo vlug hij kon,
want hij had zijn zorgen al
veel te lang alleen gelaten.
Daar stonden ze nu, de
twee, en keken elkaar aan,
het prinsesje en de arme
jongen. En het spreekt van
zelf, dat ze gauw aan de
sneeuwpop begonnen, want
als een koning zooiets zegt.
En goede maatjes waren ze
ook al gauw.
De koning bleef veel lan-
j &er weg dan een uur. Ja,
het waren er zelfs bijna
drie. En toen hij eindelijk
kwam, vond hij een prach
tige sneeuwpop met de muts
van Amadeus op het hoofd,
en de pijp van den vader
van Amadeus in den mond,
en met oogen van denne-
appels. En t-oen wilde hij
den jongen wel iets heel
moois geven, omdat Fidel
dijntje zoo blij was en zoo heerlijk had
gespeeld en hij nam een prachtige
gouden ring van zijn vinger met
een groote parel en verborg dien in
de pijp, terwijl Amadeus niet keek. Maar
Fideldijntje had het wèl gezien, en klap
te in haar handjes van plezier. Maar ze
zei niets, want ze begreep, dat het een
verrassing moest blijven.
En toen Adela haar halen kwam, om
dat ze slapen moest (prinsesjes slapen
eiken middag, ook als ze al zoo oud zijn
als Fideldijntje), zei ze tegen Amadeus:
„Ga nu naar huls, en neem de pijp mee."
Maar Amadeus wilde de pijp niet mee
nemen. Hij had de sneeuwpop voor het
prinsesje gemaakt, en ze was er zóó ge
lukkig mee geweest, en nu wilde hü de
PÜP ook niet wegnemen, want dan was
de pop bedorven. En vader zou het wel
zoo erg niet vinden.
Maar Fideldüntje bleef aandringen. Hü
moest en hü zou de pijp meenemen. En
toen hij „nee" bleef zeggen en zün hoofd
schudde, werd ze boos en stampvoette en
noemde hem dom en riep maar: „Ik wil
het! Ik wil het!"
En Adela, die vond, dat een prinsesje
gehoorzaamd moet worden, nam de püP
uit den mond van de sneeuwpop, en gaf
ze aan Amadeus. Maar die zag alleen zijn
speelkameraadje, die nu In een booze bui
alle plezier van den morgen bedierf, en
hü werd zóó verdrietig, dat hü de pijp
weggooide, en het hek uitging, zonder
meer naar Fideldüne te kijken.
Adela zei, dat het heel slecht van hem
was, maar Babette, toen ze Fideldijne
uitkleedde, zei geen woord. En ze gaf Fi
deldüne ook geen kus, zooals anders.
En toen het prinsesje alleen lag, in het
mooie bedje, in de groote kamer, voelde
ze zich heel eenzaam, en huilde lang,
omdat Amadeus nu den ring met de pa
rel niet had. En misschien ook wel, om
dat ze voelde, dat ze niet lief was ge
weest
„Waar is mün pijp?" vroeg de vader
van Amadeus, een beetje dreigend, want
hij miste niet graag iets.
„Die ligt in den tuin van den koning,"
zei Amadeus. „Maar ik ga hem niet ha-
lenü."
„In den tuin van...." zei de vader, en
kon zün zin niet afmaken van verbazing.
Want de ouders van Amadeus waren
eenvoudige menschen, en het was nog
nooit voorgekomen, dat een van hen in
het park van den koning was geweest.
En de moeder liet haar naaiwerk lig
gen, en alle broertjes en zusjes kwamen
om Amadeus heen staan. En ja, toen
moest hü alles wel vertellen. En zijn
vader was heel boos, want die vond, dat
Maar dezen keer bromde Babette niet
hü het prinsesje beleedigd had. En zijn
PÜP miste hü ook niet graag. En hü zou
hem zeker geslagen hebben, als niet de
moeder ertusschen was gekomen, die wel
begreep, dat Amadeus en het prinsesje
het allebei goed bedoeld hadden, maar
allebei een beetje koppig waren geweest.
„En dat komt wel weer In orde," zei ze.
„Daar moeten wü niets aan doen. Dat
moeten ze zelf goed maken."
Maar één van da broertjes slipte stil
letjes de deur uit en holde, zoo hard hü
kon, naar liet park
Toen Fideldijntje wakker werd, stond
haar besluit vast. Ze wilde de pijp zoe
ken, en ze zelf naar Amadeus gaan
brengen. Dan zou hij den ring toch vin
den, dacht ze.
En weer had Babette, net als 's-mor-
gens, last, om haar netjes aan te klee
den, zóó'n haast had het prinsesje. Maar
dezen keer bromde Babette niet, want ze
begreep wel, wat Fideldijne doen ging en
maakte heel gauw voort
Maar toen Fideldijne in
het park kwam, was de püP
al weg. Ze dacht, dat die
gestolen was, want zü kon
niet weten, dat het broertje
hier geweest was, om hem
te halen. En nu werd ze pas
écht verdrietig, want nu was
de ring óók weg, en Ama
deus zou zeker nooit meer
met haar willen spelen.
Ze maakte het slot open
van de groote poort. Dat
was moeilük, want het was
een heel oud slot, en een
beetje roestig, maar ein-
delük had ze de groote deur
open, en liep den weg op
naar het dorp. En aan niets
anders dacht ze meer, dan
dat ze er spü't van had, dat
ze dien morgen zoo onge
duldig en driftig was ge
weest, en dat ze zoo graag
weer goede maatjes zou
zijn met Amadeus.
En zoo kwam ze vanzelf aan het hutje
van de ouders van haar vriendje, want
dat was het eerste van het dorp. En om
dat de deur open stond, kon ze juist naar
binnen kijken, en daar zag ze een man,
die al zün best deed, zün püP uit te
kloppen, omdat die niet trekken wou, en
die toen ineens met een kreet tusschen
de tabak een ring ontdekte, een gouden
ring, met één groote, mooie, zeldzame
parelEn ze zag een heeleboel kin
dertjes om hem heen, die juichten, en er
opgewonden naar grepen. Maar één, een
groote, stevige jongen bleef staan in een
hoek van de kamer, en leek heelemaal
niet blij. En een vrouw stond naast hem,
die hem over zün haar streelde, en ook
niet naar den ring keek. En toen vloog
Fideldüntje naar binnen, en liep recht
op die twee toe, en zei: „Ik heb het van
morgen niet zoo bedoeld. Wil je niet
weer met me komen spelen?"
En toen klaarde het gezicht van Ama
deus op, en hij lachte van blüdschap,
want nu begreep hij ook alles. En de
moeder trok Fideldijne op haar schoot, en
gaf haar een dikken kus. En Fideldijntje
voelde zich erg gelukkig, want een moe
der is toch wel anders dan Babette
Maar toen de vader haar nu héél on-
en ze zag een heeleboel kindertjes om hem heen
derdanig (want ze was toch een prin
sesje!) wilde bedanken, schaamde ze zich
opeens erg, en liep hard weg.
En thuis vertelde ze alles aan Babdtte,
en die vertelde het weer aan den koning.
En de koning liet den vader van Ama
deus bü zich komen en benoemde hem
tot opperhoutvester en gaf 'm 'n groot
mooi huis, om in te wonen met zün vrouw
en al zijn kindertjes, zoodat ze geen ar
moede meer hadden en geen kou.
Maar Amadeus kwam aan het hof, om
met het prinsesje te spelen, en op haar
te passen, en ook om veel te leeren. Want
de koning wilde een echten ridder van
hem maken. En wie weet, misschien Is hü
later wel koning geworden en met Fidel
dijntje getrouwd.
Op een zoelen zomerdag gaat Hansje,
het zwarte poesje van hiernaast, dat nau
welijks boven het stofdoekenmandje uit
kan kijken, heel alleen een wandelingetje
maken over de eindelooze dakenrijen, die
liggen te stoven in de felle middagzon.
Bedachtzaam en voorzichtig gaat
Hansje den gevaarlijken weg langs de
smalle goot en zoo nu en dan waagt ze
het naar omlaag te gluren langs de stee-
nen muren in de kleine afgesloten tuin
tjes der bewoners, of ze amuseert zich
met de openstaande dakraampjes, het
zwarte kopje leunend over de üzeren
randjes om naar binnen te küken in de
voorwaarts. Het dier merkt niets het
schijnt zelfs niet eens oogen te hebben.
Alleen groote borstelige haren steken
achterdochtwekkend naar voren, stijl
en onbeweeglijk.
Nadat het terrein eenigszins verkend is,
denkt Hansje den sprong te kunnen wa
gen.
Geruischloos zich afzettend op den
harden bodem springt Hansje op het
monster af.
wondere-wereid van groote, ruime zolders.
Het zwarte Hansje schünt niet door ge
wetenswroegingen gekweld te worden,
want onvermoeid zet ze haar stoutmoedi-
gen tocht voort. Door goten en langs
schoorsteenen voert haar weg, tot ze komt
aan een soort plat dak, dat door de üve-
rige huisvrouw steeds gebruikt -wordt om
kleeden te schuieren en loopers te klop
pen.
Behoedzaam kükt Hansje rond en een
onbeschrijfelüke schrik bevangt haar,
wanneer ze in de verte een onbekend en
vreemdsoortig dier rustig in de zon ziet
zitten.
Hansje neemt direct een vüandige hou
ding aan, ze gaat bijna plat op haar
buikje liggen en schuift zich dan heel
voorzichtig en langzaam langs den grond
De dikke haren steken in het zachte
poezevelietje! Maar Hansje verzet zich
met mannenmoed tegen het ondier, dat
ze krampachtig tusschen haar klauwen
geklemd houdt. Op haar rug gelegen, rolt
ze over het dak met het prikkelende dier
rolt dan naar links dan naar rechts
rolt over den rand van het dak de einde
looze diepte in!
Uit de veranda loopt een klein meisje
den zonnigen bloementuin in en medelij
dend roept ze uit:
„Moeder, er is een veger van ons dak
gevallen en een klein zwart poesje!"
E.
Beste Henk en anderen.
Nu moet Ik jullie toch zoo iets büzon-
ders vertellen! Ik hoop maar, dat dit be
richt jullie spoedig bereikt, want ik weet
heusch niet, waar jullie uithangen. Ik
heb al zoo lang niet geschreven en van
jullie ook niets gehoord.
Het bijzondere, dat ik te vertellen heb,
is de aankomst of liever gezegd het aan
spoelen van een groote walvischsoort, een
Orca.
Van een paar boeren hoorde ik, dat het
beest bü paal X lag en dat het wel gauw
weggehaald zou worden, omdat het zoo'n
vieze lucht verspreidde.
VJL.H O
FCi
-ta*»«Uh „ar,
•frA-ncl
er* V AH
Nou, ik er op af, dat begrüp je. 't Was
wel de moeite waard. Ze hadden hem aan
een touw gelegd met een ankertje. Er was
een wachter bij, die vertelde, dat het dier
ruim 5 M. lang was.
Ti CL 3
Soak-nAvloo
De rugvin, waaraan het dier den
naam zwaardvisch ontleent, stak recht
omhoog. Dat maakt het verschil met
bruinvisschen zoo duidelijk. De breedte
van de staart was 2 M., de hoogte van
het heele dier 2% M.
Toen ik weer eens ging kijken, waren
ze bezig het dier in stukken te verdeelen,
die meegenomen konden worden. De
groote pooten, vinnen van wel 1 M. lang,
waren los gesneden. Ook de staart was in
een paar stukken gehakt.
De groote tanden (fig. 2) waren voor
een groot deel hol. Een münheer, die er
bü was, vertelde, dat dit een verschü'nsel
was, dat meer bü aangespoelde Orca's te
vinden was. Hü vertelde, dat het beest
naar Lelden werd gebracht om als ge
raamte bewaard te worden.
't Lijkt me een vies werkje om zoo'n
dier schoon te maken, als ik tenminste
aan het luchtje denk, dat het dier nu
verspreidde! Toen ik thuiskwam rook ik
het nog, ik denk, dat ik op een plek ge
staan heb, waar wat bloed of wat traan
lag, want mijn schoenen roken naar de
traan. Als je zoo iets ziet en ruikt, dan
krüg je een beetje idee van de lucht aan
boord van een walvischvaarder.
Ik hoop, dat er In de krant nog een
beschrijving van het dier komt.
Naderhand gingen we nog zwemmen,
't Water was heerlijk, maar ik werd eeni-
ge malen gebeten door strandvlooien
(fig. 3).
Gelukkig maar, dat die dieren direct
weggaan als je uit het water komt, want
ze kunnen buiten water niet leven, 't zün
eigenlijk een soort kreeftjes.
Een dooden Bruinvisch hebben we ook
gevonden. Ik heb hem in de duinen be
graven en wil eens zien of ik later het
geraamte kan schoonmaken. Dat zal wel
evenmin lekker ruiken als de Orca!
Kwallen waren er ook weer bü mas
sa's aangespoeld (flg. 4). Nu daar zijn we
langzamerhand wel aan gewend, maar ik
vind zulke beesten toch altijd een beetje
griezelig. Als ze nog leven, dan kunnèn ze
leelük branden op je huid.
Hebben jullie ook zulk prachtig weer?
Hier heeft het vanmiddag een beetje
geonweerd, maar 't was dan ook bar
warm
Zün jullie soms ook aan zee? Dan kun
je van de hitte genieten. Maar als je in
de stad zit in dezen rijd, dan heb je niet
veel plezier van de hitte.
Ziezoo, ik moet nog een paar brieven
schrijven, dus ik houd maar op. Heel veel
groeten van ons allen.
PIM.
GEZICHTSBEDROG.
Bekijk onderstaand teekeningetje eens
even. Je ziet daar twee gevallen, waarin
een zuivere cirkel toch niet heelemaal
precies rond schijnt te zün.
De eerste schijnt bü de punten A een
beetje platter te zün, terwül de bochten
bij B naar buiten schünen te wüken.
Op de tweede teekening schijnt de
cirkel uitgerekt te zijn tot een ovaal, om
dat CC grooter lijkt dan DD. Als je
'n passer neemt, kun je echter heel ge-
makkelük controleeren, dat alles maar
gezichtsbedrog is en het werkelijk cirkels
zijn.
EEN GEHEIMZINNIGE UITKOMST
Ik wed, dat jullie het volgende reken-
grapje buitengewoon aardig zullen vin
den.
Luistert maar eens even.
Je verzoekt Iemand uit het gezelschap
een getal van drie willekeurige cüfers
op te schrüven.
Is dit gebeurd, dan moet hü dit om-
keeren en daarna het kleinste van het
grootste aftrekken. Is dit gebeurd, dan
moet hü het getal, dat hü als uitkomst
gekregen heeft, weer omkeeren en nu
laten optellen bü het andere getal.
Laat Ik je dit eventjes door een voor
beeld duidelijk maken.
Je vriend neemt büvoorbeeld 845.
Dit draait ie om en krijgt dan 548. Dit
laatste (het kleinste dus) moet ie nu
van 845 aftrekken en dan krügt ie dus
als uitkomst van deze aftrekking 297.
Dit draait ie om 792 en dit getal telt
ie nu bü 297. Het resultaat is dan 1089.
Maar het lolligste is dit, hoe je de ge-
A. B. C.
Eén en één is twee:
Onze Aaf je zit te leeren,
Steeds opnieuw maar te probeer en;
Eerst wat letters, dan een som,
Onze Aaj is heusch niet dom,
Netjes schrijft ze op haar lei
Alle letters op een rij!
Klei-ne Aaf
O! wat ben je braaf.
Kijk, de zon schijnt door de ruiten
Roept je toe„Kom toch naar buiten!
Heb je heusch geen lust tot spelen
Kan 't geleer je niet vervelen?
Kom, het is zoo heerlijk hier,
Maak nu toch eens wat plezier
O! o! o!
Ik verveel me zoo!
„Hè, mamma," zegt poppekind,
„Denkt V, dat ik 't prettig vind
Me alleen te amuseeren?
Toe mamaatje, laat dat leeren,
Staak dat schrijven voor een poos,
Anders wordt je kindje boos!"
A. B. C.
Eén en één is twee;
Kleine Aaf leert rustig voort,
Doet precies of ze 't niet hoort;
Rekenen wil ze, netjes schrijven,
Dan zal Aaf niet zitten blijven.
Heusch, ik wed met jou er om,
Onze Aaf blijft vast niet dom!
RO. FRANKFORT
tallen ook kiest, je steeds 1089 krijgt.
Alleen moet je om één ding denken en
dat is, dat je altijd met drie cüfers moet
werken en als bü de eerste aftrekking
de uitkomst een getal van twee cüfers
wordt, dat je daar dan een nnl vóór
moet zetten.
Neem je bijvoorbeeld 485, dan krüg je
584485 99. Dan neem je 099 990
is weer 1089.
Maar je kimt dit kunstje nog leuker
maken.
Je weet de uitkomst. Nu doe je heel
gewichtig als je iemand hebt laten uit
rekenen. Tevoren zoek je bijvoorbeeld in
het telefoonboek op bladzijde 108 den
negenden naam op.
Als de rekenarü afgeloopen is, wüs je
op het telefoonboek en verzoekt hem de
bladzijde op te zoeken, die aangewezen
wordt door de 3 eerste cijfers van zü»
uitkomst (dus pag. 108). Dan laat je
hem den négenden naam opzoeken van
die bladzüde en dan zeg je büv.: Nu heb
je bakker die en die uit de straat
no en daarmee doe je het heele
gezelschap paf staan.
VOOR DE TEEKENAARS
SCHRIFTENMAP
Nu gaan we 'n goede bergplaats ma
ken voor je schriften, die je om de een
of andere reden eens graag bewaren wilt.
Neem twee stukken karton, elk van
17 X 22 c.M. Snijd ze precies recht en
even groot.
Omplak ze op dezelfde manier als we
laatst de ansicht hebben leeren opplak
ken.
Maar nu plakken we geen plaat er op,
Bekijk eerst nevenstaand
plaatje maar eens even. Ge
daan?
Nou, dan pak je een zwart
potlood en maakt zooveel
witte lijnen zwart, dat er
een leuk plaatje overblüft
Allemaal probeeren hoor.
Den volgenden keer zal ik
dit plaatje even laten af
drukken. Dan kun je zien
of je het goed gedaan hebt.
maar, als we een kant omgeplakt heb
ben, dan nemen we een zelfde stuk sier
papier of iets anders van 16 x 21 eK.
en plakken dat mooi vlak er op.
Nu is de eigenlijke map klaar.
Nu nog linten er door rügen.
Daartoe snüden we op gelüke afstan
den van den kant in elk karton 4 ke
pen, waardoor we de linten kunnen
rijgen.
De kepen zün op de teekening aan
gegeven door strepen.
Hoe je het lint moet rügen laat de
teekening heel duidelijk zien. Het ge
streepte Is het lint dat je ziet
De linten moeten pirn. 50 cM. lang
zijn, anders kun je haast niets in de
map bergen.
Hoe langer je het lint maakt, hoe meer
schriften je er in kunt bewaren.
SLOYTER.