VAN ALLES WAT
'Jéz
door ANNY SLUYTERS
De B. L. N. S.
Tig 1
ktokjés
Hah: SC
Tig?
Wond k Lav<v
~%.3
Jong«. Tg6
Van dit laatste zal ik Jullie even een
ïfifirkeejd vertellen.
J2C.
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Wat wou jij gaan praten met Heer Dagobert?
De heele keuken van het kasteel was
in rep en roer.
Heer Dagobert, de heerschzuchtige,
had immers bevolen, dat er een pastei
gebakken moest worden, louter en alleen
samengesteld uit tongen van zangvo
geltjes.
De Opperkok wist er geen raad mee.
In heel het land zouden er niet vol
doende zangvogeltjes zijn, om aan de
wenschen van Heer Dagobert te vol
doen, maar aan den anderen kant wist
hij heel goed, dat Heer Dagobert niet
met zich liet spotten en onbarmhartig
genoeg was, om heel het keukenperso-
neel zonder meer te laten ophangen, als
ze er niet voor zorgden, dat zijn bevel
werd uitgevoerd.
In de keu
ken en in de
uitgestrekte
provisiekel
ders was niets
dan gejam
mer en nie
mand was er,
die raad wist.
Dit duurde»
net zoolang,
tot de jong
ste kok, een
leerjongen
van twaalf
jaar, Bolle
Bof zooals ze
hem noem
den, wegens
zijn geweldi
gen omvang,
het voorstel
deed om eens
verstandig
met Heer Da
gobert te gaan
praten.
De anderen
keken hem
verbaasd aan en dachten dat hij niet
goed wijs was.
De Opperkok glimlachte minachtend.
„Wat, wou jij gaan praten met Heer
Dagobert?" vroeg hij. „Weet je dan niet,
dat Heer Dagobert geen heer is om mee
te praten? Als je erg veel drukte tegen
hem verkoopt, laat hij ons allemaal gee-
selen of hij zet ons bij het jachtfeest
aan het schandblok, tot spot van al zijn
menden."
„Zeker, zeker," antwoordde Bolle Bof.
„Maar als we niet met hem gaan praten,
dan worden we opgehangen en dat is
nog veel:erger/ Ik sta liever levend in
het schandblok, dan dat ik dood aan
een boom hang."
Dè,t was taal, waartegen niemand iets
kon inbrengen en zelfs de opperkok
moest toegeven, dat er in de woorden
van Bolle Bof wel eenige waarheid stak.
„Je moet 't zelf weten, Bolle Bof," zei
hij eindelijk, nadat hij wel vijf minuten
met z'n wijsvinger tegen z'n neus had
zitten nadenken. „Je kunt met hem
gaan praten zooveel als je wilt, maar als
je maakt dat Heer Dagobert nijdig op
ons wordt, dan krijg je een ongenadig
pak slaag."
Bolle Bof lachte. Hij liet zich niet zoo
gemakkelijk uit het veld slaan en dan
send liep hij de keuken uit, huppelde de
trap op naar zijn kamertje en maakte
daar de noodige toebereidselen.
Z'n koksmuts en zijn schort wierp hij
op een stoel en zocht vervolgens zijn
Zondagsche pakje op.
Dit was van paars fluweel, met hiel
en daar een bloemetje van goud, dat zijn
moeder er eens op had geborduurd. Het
stond hem schattig en menigeen die
hem er mee zag loopen, zou denken dat
Bolle Bof een jonge man was en de
zoon van een echten markgraaf.
Zorgvuldig verwijderde hij alle pluisjes
en stofjes van zijn pak, schuierde de
fluweelen baret af en bracht de fraaie
struisveer, die het hoofddeksel sierde,
netjes in fatsoen.
Het was inmiddels donker geworden
en de tijd dat Heer Dagobert gewend
was temidden van vrienden en gasten
zijn avondmaal te gebruiken, was aan
gebroken.
Vóór alles ging Bolle Bof naar den
vijver, om eens te kijken hoe hij er uit
zag, maar het was reeds te donker om
iets te kunnen onderscheiden.
Hij besloot het er maar op te wagen.
Naast de heesters, die naast de op
haalbrug groeiden, waren smalle ven
sters, waarachter licht brandde.
D&ér was de eetzaal.
Zocht hü weer dekking achter een pilaar
Bolle Bof hoorde reeds hoe een min
streel zijn luit stemde, waarmee deze
straks de liederen zou begeleiden, die hij
zingen moest, terwijl het hooge gezel
schap zat te eten.
Bolle Bof wachtte geduldig af. Na een
kwartier ongeveer hoorde hij daarbinnen
druk gepraat en even later werd het
stil en drongen de eerste accoorden van
dejuit tot hem fogfe/
Nu achtte Bolle Bof het oogenblik
gekomen. Weliswaar voelde hij zich niet
heelemaal op zijn gemak, maar hij was
reeds te ver gegaan om zich nu nog te
kunnen terugtrekken.
Vóór alles moest hij zorgen niet door
de bewakers op de torentransen ontdekt
te worden. Hij sloop dus vlak langs den
muur voort. Vlug als een eekhoorntje
stak hij het plein over, dat door de volle
maan beschenen werd en voor iemand
hem ontdekt kon hebben, zocht hij weer
dekking achter een pilaar, vlak naast
den hoofdingang.
Op z'n teentjes sloop Bolle Bof naar
binnen tot vóór de deur van de eetzaal.
Het hart klopte hem in de keel. Hoe
zou Heer Dagobert hem ontvangen? HU
wist, dat zijn
meester een
wreedaard
was, die zelfs
in staat was
hem zoomaar
op den stee-
nen vloer in
een hoek te
slingeren, dat
hij dood bleef
liggen. Met
bevende vin
gertjes zocht
hij de zware
ijzeren klink
van de deur.
Hij kon er
nauwelijks bij,
maar na een
beetje wroe
ten gelukte
het hem toch
de klink opzij
te duwen. Hij
had al zijn
lichaams
kracht noo-
dig om de
zware ijzeren deur open te doen. De
deur week en het heldere licht van
honderd kaarsen liet hem eenige oogen-
blikken als verblind staan kijken.
Bolle Bof wist wel, dat de feesten van
den heer Dagobert schitterend waren,
maar dat het zóó mooi was, had hij zich
niet kunnen voorstellen.
De vloer en de wanden waren bedekt
met kostbare tapijten, die heer Dagobert
op een zijner vele tochten naar het
Oosten had meegebracht. De tafels wa
ren gedekt met het fijnste damast van
Damascus en het tafelgerei was van
zuiver goud.
Op de tafel stonden groote vazen met
een weelde van zacht-gele theerozen en
dit alles scheen gedrenkt met een heer
lijk reukwater, dat Heer Dagobert voor
hem alleen liet vervaardigen uit zeld
zame bloemen en kostbaren wierook.
De pracht van deze zaal en de zachte
muziek deden Bolle Bof duizelen, maar
opeens dacht hij met een schok aan de
werkelijkheid, toen hij zag, dat alle
gasten hem aankeken.
,,'t Zal mij benieuwen hoe dat af
loopt," dacht Bolle Bof, terwijl hij
eenige stappen zette in de richting van
Heer Dagobert, die in het midden van
de tafel zat met zijn gemalin aan de
rechter- en zijn dochter aan de linker
zijde.
Heer Dagobert deed echter heel an
ders dan Bolle Bof "erwacht had.
In plaats van leelijk tegen hem te
grijnzen, keek zijn meester hem glim
lachend aan.
Bolle Bof begreep dat hij bofte.
„Haha," lachte Heer Dagobert, terwijl
hij opstond en een diepe buiging maakte
in de richting van het koksmaatje. „En
wat verschaft mij de eer van Uw bezoek,
oh vorst van de Gouden Bergen?"
Alle gasten lachten.
Bolle Bof begreep dat de heer Dago
bert grappig wilde zijn en besloot de
aardigheid door te zetten.
„Heer Dagobert," zei hij, „ik ben ge
komen uit het land der Gouden Bergen,
omdat men mij vertelde, dat het goud
der bergen van mijn land slechts steen
koolsintel is, vergeleken bij den rijkdom
die U omgeeft."
„Ge zijt zeer hoffelijk, o vorst," ver
volgde Dagobert, terwijl hij den kleine
zijn beker bood. „Maar wat beteekent
deze rijkdom, vergeleken met het licht
van Uwe wijsheid?"
„Ge zijt zeer hoffelijk, Heer Dagobert,"
antwoordde Bolle Bof, „maar wat be
teekent het licht van mijn wijsheid
vergeleken met den glans der schoon
heid van Uw gemalin?"
„Ge zijt zeer hoffelijk, o vorst," ant
woordde de gemalin van Vorst Dago
bert, die pleizier in de grap begon te
krijgen. „Maar wat beteekent mijn
schoonheid vergeleken met den azuren
hemel van Uw rijk?"
„Ge zijt zeer hoffelijk, vrouwe," ant
woordde Bolle Bof met een diepe bui
ging naar de dochter vp,n Heer Dago
bert, „maar wat beteekent de diepte van
den hemel van mijn land bij de azuren
diepte in de oogen van deze jonk-
vrouwe?"
Een donderend hoera deed Bolle Bof
opzien.
Alle dames en ridders juichten hem
toe en noemden hem het schranderste
ventje van het geheele land.
„Bravo," riep ook Heer Dagobert. „Je
antwoorden waren die van een vorst.
Kom hier bij me zitten, tusschen mij en
mijn gemalin. Dan mag je mee-eten van
de heerlijkste spijs die er op deze we
reld bestaat: de reuzenpastei, vervaar
digd van de tongetjes van zangvogel
tjes."
„Maar Heer Dagobert," zei Bolle Bof
toen, „hoe durft U deze pastei op te
eten en voor te zetten aan Uw gemalin,
Uw dochter en alle gasten?"
„En waarom niet?" vroeg Dagobert
verbaasd.
„Welnu," hernam Bolle Bof, „voor
deze taart waren in het geheel noodig
drie miUioen, vijfhonderd en vijftig dui
zend drie honderd en drie en zeventig
tongetjes. Wie geeft U de verzekering,
dat de talrijke jagers, die de tongetjes
der zangvogeltjes moesten verschaffen,
allemaal eerlijk zijn geweest en niet stil-
V1 letles gattetongetJes la Plaats
gel tongetjes hebben geleverd? Zou het
niet mogelijk zijn, dat er bij al die ton
getjes een ratten- of een muizentongetje
was?"
Daaraan had Heer Dagobert niet gé-
dacht.
Zijn vrouw en dochter keken hem ver
schrikt aan.
Bolle Bof kon wel eens gelijk hebben,
vonden ze, en ook Heer Dagobert voelde
„Góed," zei Heer Dagobert, „laat die
pastei maar in de keuken. We zullen
dezen maaltijd besluiten met de meloe
nen. die op gindsche schalen liggen."
Tóen deze boodschap in de keuken
werd afgegeven, was het daar een waar
feest en al het personeel sprak samen
af om voortaan altijd even vriendelijk
tegen Bolle Bof te zijn, daar hij him
het leven had gered.
Kom hier bü me zitten, tusschen mij eh mijn gemalin
opeens den trek in de heerlijke pastei
verdwijnen.
En de gasten, die gehoord hadden wat
er aan de hand was, spraken af, stil
letjes weg te gaan als die pastei werd
gebracht.
Maar ze kregen er geen gelegenheid
toe, want van dat oogenblik bleef Bolle
Bof in het kasteel als kind van Heer
Dagobert en zijn gemalin en toen hij
vijftien jaar was geworden, kreeg hij
van hen een eigen kasteel ten geschenke.
Beste allemaal.
Nu is het mijn beurt jullie wat te ver
tellen over ons verblijf hier op het eiland
Ameland. We hebben veel slecht weer
gehad, maar daar hebben we ons maar
niet aan gestoord. We zijn eiken dag
nog naar het strand geweest.
Heeft Henk al geschreven, dat hier
zooveel blauwe zeedistels staan? Veel
meer dan op Terschelling. Ook vonden
we veel witte hei en prachtige klokjes
gentiaan. (Fig. I).
geh-ti'Aah
walvischkaken voor hekpalen. Bij Hollum
zagen we een heele rij van die dingen
(fig. 4).
We hebben 't met ons pension goed
getroffen, dé menschen zijn erg aardig
en behulpzaam. We hebben ook al eens
bij 't Amelandsche Gat gestaan en kon
den de Boschplaat (een zandbank van
Oost-Terschelling naar zee) duidelijk
zien. Je zou zoo zeggen, dat je dat smal
le kanaal best kon overzwemmen, maar
er staat zoo'n sterke stroom, dat erva
ren zwemmers het zelfs liever niet pro
beeren.
De planten hier in de duinen zijn zoo
ongeveer dezelfde, die we op Terschel
ling vonden en gedroogd hebben. Opval
lend is de massa wondklaver (fig. 2).
Ook staat hier veel duizendguldenkruH
(fig. 3).
Du.fjt*Tid
Over ons bezoek aan Bailum zal Kees
wel meer vertellen, want daar komen
een paar historische bijzonderheden bij
voor, die 'hem beter toevertrouwd zijn
dan ons.
Alleen wil ik nog even vertellen, dat
wet wandelende door de duinen, opeens
een gat zagen, dobbe zouden ze op Ter
schelling zeggen, halfvol met zoet water.
En toen we goed keken, zagen we daar
padden in zitten van alle mogelijke afme
tingen. Mientje en ik vonden ze grie-
gélig, maar Kees en Henk pakten er
eenvoudig een paar op om te laten zien,
dat ze niets bang voor de dieren waren.
Vader zet later, dat padden wel niet
gevaarlijk zijn, .maar dat het slijm wel
In de geneeskunde wordt een aftreksel
van deze plant gemaakt en vroeger werd
dit geneesmiddel zoo hoog gesel at, dat
de plant den naam duizendguldenkruid
kreeg.
Ze maken hier veel gebruik van gras
zoden voor afsluiting van de terreinen.,
Zoo'n walletje is bepaald typisch voor
het eiland. Ook zie je hier nog meer
flftP on Terschelling geKr"ilr maken., .v-®
ontsteking kan veroorzaken als het in de
oögen of in wondjes komt.
Laat ik eindigen met te verbellen, dat
ik een paar mooie schelpen heb ge
vonden, namelijk een gedoomde hart
schelp en een venusschelp. Vooral die ge
doomde hartschelp (fig. 5) is merk
waardig, omdat je maar zoo zelden
exemplaren vindt waarvan de stekels
niet afgesleten zijn door het schuren
langs andere schelpen of over het zand.
Daar juist komt Kees nog aandragen
met een muisje, dat hij dicht bij huis
dood heeft gevonden (fig. 6). Henk zegt,
dat het een spitsmuisje is. Nu, een spits
sriuitje heeft hij wel. 't Is een echte
insekteneter, die heel veel goed en geen
kwaad doet. Alleen is het een echte ru
ziemaker; als hij zich eenmaal een jacht
terrein gekozen heeft, dan hoeft geen
andere spitsmuis te probeeren zich daar
te wagen; er ontstaat een strijd op leven
en dood tot een van beiden het veld
ruimt.
Een volgende keer schrijft Kees jul
lie.
Hartelijke groeten van
TOOS.
RAADSELS
Jullie hebben zeker in je leven al heel
wat raadsels opgelost!
Daarom wil ik je vandaag in dit hoekje
eens iets over de geschiedenis der raad
sels vertellen, want die is al zoo oud als
de weg naar Rome.
Een raadsel is eigenlijk niets anders
dan de poging van den eenen mensch
om den anderen in slimheid, vernuft,
knapheid, of hoe je het dan ook noemen
wilt, ,te„ kunnen overtreffen.
En daar alle menschen op de wereld
in een heeleboel dingen precies op elkaar
gelijken, en dat ook altijd gedaan hebben,
behoeft het je niets te verwonderen,
dat er geen volk c>o de wereld is en was,
zelfs niet het meest onbeschaafde, dat er
gêen raadsels op na houdt of hield.
Ei- zijn er zelfs op den dag van van
daag nog, die er, wat hun „letterkunde"
betreft, geen andere dingen op na houden
dan raadsels en sprookjes.
Je snapt nu natuurlijk ook, dat aan
het raadsel en al wat daarop gelijkt, een
groote waarde werd gehecht en dat hij,
die zóó knap en handig was, een verbor
gen moeilijkheid op te lossen en tot
klaarheid te brengen, een heele bolle
boos werd geacht en gesteld werd boven
zijn stamgenooten.
In ons vaderland en waarschijnlijk ook
Jn andere landen Is er een tijd geweest,
dat in rommige gevallen aan een veroor
deelden misdadiger genade werd verleend,
én kwijtschelding van straf, als hij een
raadsel, dat werd opgegeven, goed kon
oplossen of wanneer hy een raadsel kon
bedenken, dat zijn rechters zelf niet kon
den oplossen en dus het antwoord moes
ten schuldig blijven.
De booswicht gaf aan zyn rechters
het volgende raadselrijmpje op;
Hoop en vrees zat op den wagen,
Hij zag tweebeen vierbeen dragen;
Heeren raadt en zegt het mij.
Ais ge 't niet raadt, ben ik vrij.
De deftige raadsheeren van de recht
bank hebben het niet op kunnen lossen
en de vent kreeg zijn vrijheid terug.
De oplossing luidde:
„Toen de misdadiger (hoop op bevrij
ding en vrees voor den dood) op den wa
gen naar de galg werd vervoerd, eek
hy omhoog en zag een ooievaar (twee
been) met een kikker (vierbeen) in den
bek."
In andere oude raadsels vinden we
soms groote sommen gelds genoemd als
belooning voor den oplosser. Je ziet dus
wel, dat in dien tijd het raadsels-oplos
sen niet alleen een tijdpasseering voor
kinderen was.
Reeds in de oude geschiedenis der
Grieken en Romeinen, ja zelfs in -"en
Bybel treffen we een raadsel aan.
Een paar zal ik jullie er even van
vertellen
In Griekenland was een monster (in
de verbeelding der bewoners tenminste)
die dit land onveilig maakte.
Ieder, die dit beest voorby ging, moest
een raadsel oplossen en was hy daartoe
niet in staat, dan was zijn laatste uur
geslagen.
Dit duurde jarenlang totdat de schran
dere koningszoon Oedipus de oplossing
vond, waarop het monster zich van de
rots, waarop het leefde, in zee stortte en
verdronk.
De opgave luidde: Wat loopt 's mor
gens op vier, overdag op twee en
's avonds op drie beenen?
En de oplossing, die Griekenland
redde..of neen, daar wacht ik nog
even mee. Probeeren jullie het zelf eerst
even. Dan weten jullie meteen, dat je
was je een Grieksche jongenheer uit
dien tyd geweest het net zoo keurig
gedaan had als die gladde Oedipus.
Nog een ander voorbeeld.
In den tempel te Gordium bevond zich
een koord, waarvan een knoop was ge
vlochten, zóó kunstig, dat niemand dien
kon losmaken, of kon zeggen wat het be
gin of het einde was.
Alexander de Groote, de beroemde
koning, waar je later zeker nog wel eens
iets van zult lezen, kwam te Gordium,
bekeek den knoop en toen hy de oplos
sing niet vond, nam ie zijn zwaard en
hakte den knoop gewoonweg door. Dat
was ook een oplossing.
Nou weten jullie meteen wat het be
teekent als de menschen tegenwoordig
nog wel eens spreken van den Gordiaan-
scben knoop doorhakken.
Het raadsel van het ei van Columbus
kennen jullie natuuriyk allemaal, maar
minder bekend is het raadsel van Sam
son, den bekenden sterken kerel uit de
Bybelsche geschiedenis.
Luister:
Samson werd op reis aangevallen door
een jongen leeuw. Hy greep het beest beet
en scheurde het vaneen. Later wederom
op dezelfde plaats voorbijkomende, zag
hij, dat een byenzwerm was neergestre
ken op het geraamte. Hij nam den
honing er uit en at er van.
Op zyn bruiloft, die spoedig daarna
plaats vond, gaf hij aan zyn dertig gasten
het volgende raadsel op: „Spijze kwam
uit den vraatzuchtige en zoetheid uit den
geweldige," daarbij doelende op den leeuw
en den honing. Konden de gasten binnen
zeven dagen de oplossing vinden, dan
zouden ze elk een nieuw stel kleeren ont
vangen. Konden ze het echter niet, dan
zouden ze elk een stel* verbeuren;
Nu willen jullie natuuriyk ook graag
weten hoe dit afliep.
Samson's vrouw was een klein pietsje
nieuwsgierig. Afyn, daar zyn er wel
meer. Zy haalde haar man over, haar de
oplossing mede te deelen en toen z- ze
wist, kon ze het geheim niet langer be
waren en vertelde het aan haar gasten.
Die waren er nog, want in dien tyd
Op een nacht zag kleine Jan
In z'n droom een kleinen man
Met een helder sneeuwwit pakje;
Op z'n rug droeg hij een zakjel
„Wat is dat daar in dien zak?"
Vroeg Jan, niets op zijn gemak!
„Bent u van St. Nicolaas?
Of een vriend van Pieterbaas?"
„Neen, Jan," sprak de kleine vent,
,,'k Geloof niet, dat je me al kent:
Ik ben kabouter Sneeuwvlok, hoor;
Sneeuw en ijs, daar zorg ik voor!
Zoodra de winter komt in 't land.
Neem ik m'n werkje weer ter hand;
Ik schud de sneeuw op straat en boomen!
Zooveel als je je maar kunt droomen!
De kinderen vinden dat fijn;
Ze willen altijd buiten zijn,
Want sneeuw en ys, geloof me maar.
Daarvoor staan kind'ren altijd klaar!"
„Kaboutertje is het heusch waar?
M'n sleetje zet ik morgen klaar;
Ik mag zoo graag toch sleetje rijden
Of boven van de heuvels glijden!"
„Nu, Jan, 'k beloof je, ik zal 't doen,"
Antwoordde de kabouter toen
En Jantje sliep, ging verder droomen.
Heel stil scheen 't maantje door de
boomen
RO FR.
duurde zoo'n bruiloftsfeest altyd eenige
dagen.
Samson moest nu aan iederen gast een
nieuw stel kleeren verschaffen. Hy deed
dat ook maar op minder fatsoenlyke ma
nier. Hy trok naar het naburige Askalon,
zocht er ruzie met de inwoners, sloeg er
dertig tegen de wereld en betaalde met
hun kleeren zyn schuld aan zijn brui
loftsgasten.
En nu moeten jullie je krachten eens
even beproeven aan het volgende. Als Je
de oplossing niet vindt, kyk dan maar
naar het opschrift boven dit praatje.
Ik ben, wie ik ben
Maar weet men wie ik ben,
Dan ben ik niet meer,
Wie ik ben.
Wie ben ik?
En nou tot slot voor de knapste oplos
sers nog iets.
Zooals ik jullie reeds met een enkel
woord vertelde, kon men in vroeger tyd
met het raadsel- en puzzle-oplossen zelfs
allerlei pry zen verdienen.
Dit schynt op het oogenblik nog zoo te
zijn.
In Londen is tenminste voor eenige
jaren een schatryke meneer gestorven,
die zyn heele vermogen heeft toegezegd
aan dengene, die een door hem gemaakte
puzzle op kan lossen.
Het moet meer dan een millioen zyn.
Je snapt dus, dat er al duizenden men
schen htm krachten op beproefd hebben,
maar nog steeds tevergeefs.
Maar wie weet schuilen er onder nijn
lezers ook nog wel een paar raadsel-
athleten. Daarom hieronder de raadsel-
opgave van dien Engelschen mynheer.
De figuur moet je met één penne- of
potloodstreek trekken, zonder de pen of
het potlood van het papier af te nemen
en zonder ook tweemaal over dezelfde
lyn te gaan.
OMRANDEN.
Hebben we laatst een kaart leeren op
plakken, toen deden we dat door eerst het
heele karton als het ware in-te-pakken.
Een andere manier, die heel vaak te pas
komt, is echter het omranden. Daarvoor
gebruiken we reepen linnen of papier van
2 c.M. breed. Tegenwoordig zijn er van
die rolletjes gegomd gekleurd papier in
den handel, die ik je voor dit werk spe
ciaal kan aanbevelen.
Door teekeningen heb ik 't zoo duidelijk
mogelijk trachten te maken. Gesteld dat
we weer een ansicht willen opplakken op
een stuk karton, dat we eerst daarvoor
omranden.
Neem een stuk karton van 9 x 14 c.M.
1. Neem 'n reep papier van 2 c.M. breed
en 16 c.M. lang. Vouw dit door midden,
om, Denk er aan, op den kant goed strak
aanstrijken. (Fig. II).
3. Druk nu ook de lange strook eerst
goed tegen den zykant en dan omplak-
ken. De uitstekende stukjes voorzichtig
afknippen (fig. HI).
4. Den anderen kant behandel je net
zoo. Het karton ziet er dus uit als bij
fig. IV.
5. Nu neem je 2 strookjes van 9 cM.
lang en 2 cM. breed. Daarvan knip je
schuine hoekjes af, maar zóó, dat je géén
scherpe punt krygt. Je krijgt dus een
klein plat vlakje bij de punt, dat zoo
breed moet zijn als het karton dik is,
(bijv. 1 of 2 m.M.) (Fig. V).
6. Nu leg je het karton op dat strookje
en wel zóó, dat het kleine platte vlakje
precies er boven uitsteekt.
Nu omvouwen en goed tegen den kant
drukken. Het kleine platte vlakje valt nu
precies op de kartondikte. Verder het
papier op het karton plakken. (Fig. VI).
VII. Op den eenen kant plak je nu de
kaart. Denk er aan overal even ver van
den kant afbiyven.
Aan den achterkant plak je nu een
stuk papier ter grootte van de oppervlakte
kaart (dus 9 x 14) en plak dat ook recht
op den achterkant
_Z2T
en leg het karton op de helft zóó, dat er
aan den onder-en bovenkant ieder 1 c.M.
uitsteekt. Maak het nat (als je gegomd
papier gebruikt) anders met plaksel be
strijken. (Fig. I).
2. Knip volgens stippellijn ln, recht op
dp JifigL„ea Blak de kleine fetykjes g&ak
3ZZ2,
Deze manier is wel lastiger, maar zy
komt veel meer te pas. Werk vooral secuur
en niet slonzig. Mislukt het al eens een
keer, dat hindert niet. Doe het gerust
maar eens opnieuw. Die oefening zal je
later heusch niet berouwen.
SLQYXER.