VAN ALLES WAT 'Jéz door ANNY SLUYTERS De B. L. N. S. Tig 1 ktokjés Hah: SC Tig? Wond k Lav<v ~%.3 Jong«. Tg6 Van dit laatste zal ik Jullie even een ïfifirkeejd vertellen. J2C. OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Wat wou jij gaan praten met Heer Dagobert? De heele keuken van het kasteel was in rep en roer. Heer Dagobert, de heerschzuchtige, had immers bevolen, dat er een pastei gebakken moest worden, louter en alleen samengesteld uit tongen van zangvo geltjes. De Opperkok wist er geen raad mee. In heel het land zouden er niet vol doende zangvogeltjes zijn, om aan de wenschen van Heer Dagobert te vol doen, maar aan den anderen kant wist hij heel goed, dat Heer Dagobert niet met zich liet spotten en onbarmhartig genoeg was, om heel het keukenperso- neel zonder meer te laten ophangen, als ze er niet voor zorgden, dat zijn bevel werd uitgevoerd. In de keu ken en in de uitgestrekte provisiekel ders was niets dan gejam mer en nie mand was er, die raad wist. Dit duurde» net zoolang, tot de jong ste kok, een leerjongen van twaalf jaar, Bolle Bof zooals ze hem noem den, wegens zijn geweldi gen omvang, het voorstel deed om eens verstandig met Heer Da gobert te gaan praten. De anderen keken hem verbaasd aan en dachten dat hij niet goed wijs was. De Opperkok glimlachte minachtend. „Wat, wou jij gaan praten met Heer Dagobert?" vroeg hij. „Weet je dan niet, dat Heer Dagobert geen heer is om mee te praten? Als je erg veel drukte tegen hem verkoopt, laat hij ons allemaal gee- selen of hij zet ons bij het jachtfeest aan het schandblok, tot spot van al zijn menden." „Zeker, zeker," antwoordde Bolle Bof. „Maar als we niet met hem gaan praten, dan worden we opgehangen en dat is nog veel:erger/ Ik sta liever levend in het schandblok, dan dat ik dood aan een boom hang." Dè,t was taal, waartegen niemand iets kon inbrengen en zelfs de opperkok moest toegeven, dat er in de woorden van Bolle Bof wel eenige waarheid stak. „Je moet 't zelf weten, Bolle Bof," zei hij eindelijk, nadat hij wel vijf minuten met z'n wijsvinger tegen z'n neus had zitten nadenken. „Je kunt met hem gaan praten zooveel als je wilt, maar als je maakt dat Heer Dagobert nijdig op ons wordt, dan krijg je een ongenadig pak slaag." Bolle Bof lachte. Hij liet zich niet zoo gemakkelijk uit het veld slaan en dan send liep hij de keuken uit, huppelde de trap op naar zijn kamertje en maakte daar de noodige toebereidselen. Z'n koksmuts en zijn schort wierp hij op een stoel en zocht vervolgens zijn Zondagsche pakje op. Dit was van paars fluweel, met hiel en daar een bloemetje van goud, dat zijn moeder er eens op had geborduurd. Het stond hem schattig en menigeen die hem er mee zag loopen, zou denken dat Bolle Bof een jonge man was en de zoon van een echten markgraaf. Zorgvuldig verwijderde hij alle pluisjes en stofjes van zijn pak, schuierde de fluweelen baret af en bracht de fraaie struisveer, die het hoofddeksel sierde, netjes in fatsoen. Het was inmiddels donker geworden en de tijd dat Heer Dagobert gewend was temidden van vrienden en gasten zijn avondmaal te gebruiken, was aan gebroken. Vóór alles ging Bolle Bof naar den vijver, om eens te kijken hoe hij er uit zag, maar het was reeds te donker om iets te kunnen onderscheiden. Hij besloot het er maar op te wagen. Naast de heesters, die naast de op haalbrug groeiden, waren smalle ven sters, waarachter licht brandde. D&ér was de eetzaal. Zocht hü weer dekking achter een pilaar Bolle Bof hoorde reeds hoe een min streel zijn luit stemde, waarmee deze straks de liederen zou begeleiden, die hij zingen moest, terwijl het hooge gezel schap zat te eten. Bolle Bof wachtte geduldig af. Na een kwartier ongeveer hoorde hij daarbinnen druk gepraat en even later werd het stil en drongen de eerste accoorden van dejuit tot hem fogfe/ Nu achtte Bolle Bof het oogenblik gekomen. Weliswaar voelde hij zich niet heelemaal op zijn gemak, maar hij was reeds te ver gegaan om zich nu nog te kunnen terugtrekken. Vóór alles moest hij zorgen niet door de bewakers op de torentransen ontdekt te worden. Hij sloop dus vlak langs den muur voort. Vlug als een eekhoorntje stak hij het plein over, dat door de volle maan beschenen werd en voor iemand hem ontdekt kon hebben, zocht hij weer dekking achter een pilaar, vlak naast den hoofdingang. Op z'n teentjes sloop Bolle Bof naar binnen tot vóór de deur van de eetzaal. Het hart klopte hem in de keel. Hoe zou Heer Dagobert hem ontvangen? HU wist, dat zijn meester een wreedaard was, die zelfs in staat was hem zoomaar op den stee- nen vloer in een hoek te slingeren, dat hij dood bleef liggen. Met bevende vin gertjes zocht hij de zware ijzeren klink van de deur. Hij kon er nauwelijks bij, maar na een beetje wroe ten gelukte het hem toch de klink opzij te duwen. Hij had al zijn lichaams kracht noo- dig om de zware ijzeren deur open te doen. De deur week en het heldere licht van honderd kaarsen liet hem eenige oogen- blikken als verblind staan kijken. Bolle Bof wist wel, dat de feesten van den heer Dagobert schitterend waren, maar dat het zóó mooi was, had hij zich niet kunnen voorstellen. De vloer en de wanden waren bedekt met kostbare tapijten, die heer Dagobert op een zijner vele tochten naar het Oosten had meegebracht. De tafels wa ren gedekt met het fijnste damast van Damascus en het tafelgerei was van zuiver goud. Op de tafel stonden groote vazen met een weelde van zacht-gele theerozen en dit alles scheen gedrenkt met een heer lijk reukwater, dat Heer Dagobert voor hem alleen liet vervaardigen uit zeld zame bloemen en kostbaren wierook. De pracht van deze zaal en de zachte muziek deden Bolle Bof duizelen, maar opeens dacht hij met een schok aan de werkelijkheid, toen hij zag, dat alle gasten hem aankeken. ,,'t Zal mij benieuwen hoe dat af loopt," dacht Bolle Bof, terwijl hij eenige stappen zette in de richting van Heer Dagobert, die in het midden van de tafel zat met zijn gemalin aan de rechter- en zijn dochter aan de linker zijde. Heer Dagobert deed echter heel an ders dan Bolle Bof "erwacht had. In plaats van leelijk tegen hem te grijnzen, keek zijn meester hem glim lachend aan. Bolle Bof begreep dat hij bofte. „Haha," lachte Heer Dagobert, terwijl hij opstond en een diepe buiging maakte in de richting van het koksmaatje. „En wat verschaft mij de eer van Uw bezoek, oh vorst van de Gouden Bergen?" Alle gasten lachten. Bolle Bof begreep dat de heer Dago bert grappig wilde zijn en besloot de aardigheid door te zetten. „Heer Dagobert," zei hij, „ik ben ge komen uit het land der Gouden Bergen, omdat men mij vertelde, dat het goud der bergen van mijn land slechts steen koolsintel is, vergeleken bij den rijkdom die U omgeeft." „Ge zijt zeer hoffelijk, o vorst," ver volgde Dagobert, terwijl hij den kleine zijn beker bood. „Maar wat beteekent deze rijkdom, vergeleken met het licht van Uwe wijsheid?" „Ge zijt zeer hoffelijk, Heer Dagobert," antwoordde Bolle Bof, „maar wat be teekent het licht van mijn wijsheid vergeleken met den glans der schoon heid van Uw gemalin?" „Ge zijt zeer hoffelijk, o vorst," ant woordde de gemalin van Vorst Dago bert, die pleizier in de grap begon te krijgen. „Maar wat beteekent mijn schoonheid vergeleken met den azuren hemel van Uw rijk?" „Ge zijt zeer hoffelijk, vrouwe," ant woordde Bolle Bof met een diepe bui ging naar de dochter vp,n Heer Dago bert, „maar wat beteekent de diepte van den hemel van mijn land bij de azuren diepte in de oogen van deze jonk- vrouwe?" Een donderend hoera deed Bolle Bof opzien. Alle dames en ridders juichten hem toe en noemden hem het schranderste ventje van het geheele land. „Bravo," riep ook Heer Dagobert. „Je antwoorden waren die van een vorst. Kom hier bij me zitten, tusschen mij en mijn gemalin. Dan mag je mee-eten van de heerlijkste spijs die er op deze we reld bestaat: de reuzenpastei, vervaar digd van de tongetjes van zangvogel tjes." „Maar Heer Dagobert," zei Bolle Bof toen, „hoe durft U deze pastei op te eten en voor te zetten aan Uw gemalin, Uw dochter en alle gasten?" „En waarom niet?" vroeg Dagobert verbaasd. „Welnu," hernam Bolle Bof, „voor deze taart waren in het geheel noodig drie miUioen, vijfhonderd en vijftig dui zend drie honderd en drie en zeventig tongetjes. Wie geeft U de verzekering, dat de talrijke jagers, die de tongetjes der zangvogeltjes moesten verschaffen, allemaal eerlijk zijn geweest en niet stil- V1 letles gattetongetJes la Plaats gel tongetjes hebben geleverd? Zou het niet mogelijk zijn, dat er bij al die ton getjes een ratten- of een muizentongetje was?" Daaraan had Heer Dagobert niet gé- dacht. Zijn vrouw en dochter keken hem ver schrikt aan. Bolle Bof kon wel eens gelijk hebben, vonden ze, en ook Heer Dagobert voelde „Góed," zei Heer Dagobert, „laat die pastei maar in de keuken. We zullen dezen maaltijd besluiten met de meloe nen. die op gindsche schalen liggen." Tóen deze boodschap in de keuken werd afgegeven, was het daar een waar feest en al het personeel sprak samen af om voortaan altijd even vriendelijk tegen Bolle Bof te zijn, daar hij him het leven had gered. Kom hier bü me zitten, tusschen mij eh mijn gemalin opeens den trek in de heerlijke pastei verdwijnen. En de gasten, die gehoord hadden wat er aan de hand was, spraken af, stil letjes weg te gaan als die pastei werd gebracht. Maar ze kregen er geen gelegenheid toe, want van dat oogenblik bleef Bolle Bof in het kasteel als kind van Heer Dagobert en zijn gemalin en toen hij vijftien jaar was geworden, kreeg hij van hen een eigen kasteel ten geschenke. Beste allemaal. Nu is het mijn beurt jullie wat te ver tellen over ons verblijf hier op het eiland Ameland. We hebben veel slecht weer gehad, maar daar hebben we ons maar niet aan gestoord. We zijn eiken dag nog naar het strand geweest. Heeft Henk al geschreven, dat hier zooveel blauwe zeedistels staan? Veel meer dan op Terschelling. Ook vonden we veel witte hei en prachtige klokjes gentiaan. (Fig. I). geh-ti'Aah walvischkaken voor hekpalen. Bij Hollum zagen we een heele rij van die dingen (fig. 4). We hebben 't met ons pension goed getroffen, dé menschen zijn erg aardig en behulpzaam. We hebben ook al eens bij 't Amelandsche Gat gestaan en kon den de Boschplaat (een zandbank van Oost-Terschelling naar zee) duidelijk zien. Je zou zoo zeggen, dat je dat smal le kanaal best kon overzwemmen, maar er staat zoo'n sterke stroom, dat erva ren zwemmers het zelfs liever niet pro beeren. De planten hier in de duinen zijn zoo ongeveer dezelfde, die we op Terschel ling vonden en gedroogd hebben. Opval lend is de massa wondklaver (fig. 2). Ook staat hier veel duizendguldenkruH (fig. 3). Du.fjt*Tid Over ons bezoek aan Bailum zal Kees wel meer vertellen, want daar komen een paar historische bijzonderheden bij voor, die 'hem beter toevertrouwd zijn dan ons. Alleen wil ik nog even vertellen, dat wet wandelende door de duinen, opeens een gat zagen, dobbe zouden ze op Ter schelling zeggen, halfvol met zoet water. En toen we goed keken, zagen we daar padden in zitten van alle mogelijke afme tingen. Mientje en ik vonden ze grie- gélig, maar Kees en Henk pakten er eenvoudig een paar op om te laten zien, dat ze niets bang voor de dieren waren. Vader zet later, dat padden wel niet gevaarlijk zijn, .maar dat het slijm wel In de geneeskunde wordt een aftreksel van deze plant gemaakt en vroeger werd dit geneesmiddel zoo hoog gesel at, dat de plant den naam duizendguldenkruid kreeg. Ze maken hier veel gebruik van gras zoden voor afsluiting van de terreinen., Zoo'n walletje is bepaald typisch voor het eiland. Ook zie je hier nog meer flftP on Terschelling geKr"ilr maken., .v-® ontsteking kan veroorzaken als het in de oögen of in wondjes komt. Laat ik eindigen met te verbellen, dat ik een paar mooie schelpen heb ge vonden, namelijk een gedoomde hart schelp en een venusschelp. Vooral die ge doomde hartschelp (fig. 5) is merk waardig, omdat je maar zoo zelden exemplaren vindt waarvan de stekels niet afgesleten zijn door het schuren langs andere schelpen of over het zand. Daar juist komt Kees nog aandragen met een muisje, dat hij dicht bij huis dood heeft gevonden (fig. 6). Henk zegt, dat het een spitsmuisje is. Nu, een spits sriuitje heeft hij wel. 't Is een echte insekteneter, die heel veel goed en geen kwaad doet. Alleen is het een echte ru ziemaker; als hij zich eenmaal een jacht terrein gekozen heeft, dan hoeft geen andere spitsmuis te probeeren zich daar te wagen; er ontstaat een strijd op leven en dood tot een van beiden het veld ruimt. Een volgende keer schrijft Kees jul lie. Hartelijke groeten van TOOS. RAADSELS Jullie hebben zeker in je leven al heel wat raadsels opgelost! Daarom wil ik je vandaag in dit hoekje eens iets over de geschiedenis der raad sels vertellen, want die is al zoo oud als de weg naar Rome. Een raadsel is eigenlijk niets anders dan de poging van den eenen mensch om den anderen in slimheid, vernuft, knapheid, of hoe je het dan ook noemen wilt, ,te„ kunnen overtreffen. En daar alle menschen op de wereld in een heeleboel dingen precies op elkaar gelijken, en dat ook altijd gedaan hebben, behoeft het je niets te verwonderen, dat er geen volk c>o de wereld is en was, zelfs niet het meest onbeschaafde, dat er gêen raadsels op na houdt of hield. Ei- zijn er zelfs op den dag van van daag nog, die er, wat hun „letterkunde" betreft, geen andere dingen op na houden dan raadsels en sprookjes. Je snapt nu natuurlijk ook, dat aan het raadsel en al wat daarop gelijkt, een groote waarde werd gehecht en dat hij, die zóó knap en handig was, een verbor gen moeilijkheid op te lossen en tot klaarheid te brengen, een heele bolle boos werd geacht en gesteld werd boven zijn stamgenooten. In ons vaderland en waarschijnlijk ook Jn andere landen Is er een tijd geweest, dat in rommige gevallen aan een veroor deelden misdadiger genade werd verleend, én kwijtschelding van straf, als hij een raadsel, dat werd opgegeven, goed kon oplossen of wanneer hy een raadsel kon bedenken, dat zijn rechters zelf niet kon den oplossen en dus het antwoord moes ten schuldig blijven. De booswicht gaf aan zyn rechters het volgende raadselrijmpje op; Hoop en vrees zat op den wagen, Hij zag tweebeen vierbeen dragen; Heeren raadt en zegt het mij. Ais ge 't niet raadt, ben ik vrij. De deftige raadsheeren van de recht bank hebben het niet op kunnen lossen en de vent kreeg zijn vrijheid terug. De oplossing luidde: „Toen de misdadiger (hoop op bevrij ding en vrees voor den dood) op den wa gen naar de galg werd vervoerd, eek hy omhoog en zag een ooievaar (twee been) met een kikker (vierbeen) in den bek." In andere oude raadsels vinden we soms groote sommen gelds genoemd als belooning voor den oplosser. Je ziet dus wel, dat in dien tijd het raadsels-oplos sen niet alleen een tijdpasseering voor kinderen was. Reeds in de oude geschiedenis der Grieken en Romeinen, ja zelfs in -"en Bybel treffen we een raadsel aan. Een paar zal ik jullie er even van vertellen In Griekenland was een monster (in de verbeelding der bewoners tenminste) die dit land onveilig maakte. Ieder, die dit beest voorby ging, moest een raadsel oplossen en was hy daartoe niet in staat, dan was zijn laatste uur geslagen. Dit duurde jarenlang totdat de schran dere koningszoon Oedipus de oplossing vond, waarop het monster zich van de rots, waarop het leefde, in zee stortte en verdronk. De opgave luidde: Wat loopt 's mor gens op vier, overdag op twee en 's avonds op drie beenen? En de oplossing, die Griekenland redde..of neen, daar wacht ik nog even mee. Probeeren jullie het zelf eerst even. Dan weten jullie meteen, dat je was je een Grieksche jongenheer uit dien tyd geweest het net zoo keurig gedaan had als die gladde Oedipus. Nog een ander voorbeeld. In den tempel te Gordium bevond zich een koord, waarvan een knoop was ge vlochten, zóó kunstig, dat niemand dien kon losmaken, of kon zeggen wat het be gin of het einde was. Alexander de Groote, de beroemde koning, waar je later zeker nog wel eens iets van zult lezen, kwam te Gordium, bekeek den knoop en toen hy de oplos sing niet vond, nam ie zijn zwaard en hakte den knoop gewoonweg door. Dat was ook een oplossing. Nou weten jullie meteen wat het be teekent als de menschen tegenwoordig nog wel eens spreken van den Gordiaan- scben knoop doorhakken. Het raadsel van het ei van Columbus kennen jullie natuuriyk allemaal, maar minder bekend is het raadsel van Sam son, den bekenden sterken kerel uit de Bybelsche geschiedenis. Luister: Samson werd op reis aangevallen door een jongen leeuw. Hy greep het beest beet en scheurde het vaneen. Later wederom op dezelfde plaats voorbijkomende, zag hij, dat een byenzwerm was neergestre ken op het geraamte. Hij nam den honing er uit en at er van. Op zyn bruiloft, die spoedig daarna plaats vond, gaf hij aan zyn dertig gasten het volgende raadsel op: „Spijze kwam uit den vraatzuchtige en zoetheid uit den geweldige," daarbij doelende op den leeuw en den honing. Konden de gasten binnen zeven dagen de oplossing vinden, dan zouden ze elk een nieuw stel kleeren ont vangen. Konden ze het echter niet, dan zouden ze elk een stel* verbeuren; Nu willen jullie natuuriyk ook graag weten hoe dit afliep. Samson's vrouw was een klein pietsje nieuwsgierig. Afyn, daar zyn er wel meer. Zy haalde haar man over, haar de oplossing mede te deelen en toen z- ze wist, kon ze het geheim niet langer be waren en vertelde het aan haar gasten. Die waren er nog, want in dien tyd Op een nacht zag kleine Jan In z'n droom een kleinen man Met een helder sneeuwwit pakje; Op z'n rug droeg hij een zakjel „Wat is dat daar in dien zak?" Vroeg Jan, niets op zijn gemak! „Bent u van St. Nicolaas? Of een vriend van Pieterbaas?" „Neen, Jan," sprak de kleine vent, ,,'k Geloof niet, dat je me al kent: Ik ben kabouter Sneeuwvlok, hoor; Sneeuw en ijs, daar zorg ik voor! Zoodra de winter komt in 't land. Neem ik m'n werkje weer ter hand; Ik schud de sneeuw op straat en boomen! Zooveel als je je maar kunt droomen! De kinderen vinden dat fijn; Ze willen altijd buiten zijn, Want sneeuw en ys, geloof me maar. Daarvoor staan kind'ren altijd klaar!" „Kaboutertje is het heusch waar? M'n sleetje zet ik morgen klaar; Ik mag zoo graag toch sleetje rijden Of boven van de heuvels glijden!" „Nu, Jan, 'k beloof je, ik zal 't doen," Antwoordde de kabouter toen En Jantje sliep, ging verder droomen. Heel stil scheen 't maantje door de boomen RO FR. duurde zoo'n bruiloftsfeest altyd eenige dagen. Samson moest nu aan iederen gast een nieuw stel kleeren verschaffen. Hy deed dat ook maar op minder fatsoenlyke ma nier. Hy trok naar het naburige Askalon, zocht er ruzie met de inwoners, sloeg er dertig tegen de wereld en betaalde met hun kleeren zyn schuld aan zijn brui loftsgasten. En nu moeten jullie je krachten eens even beproeven aan het volgende. Als Je de oplossing niet vindt, kyk dan maar naar het opschrift boven dit praatje. Ik ben, wie ik ben Maar weet men wie ik ben, Dan ben ik niet meer, Wie ik ben. Wie ben ik? En nou tot slot voor de knapste oplos sers nog iets. Zooals ik jullie reeds met een enkel woord vertelde, kon men in vroeger tyd met het raadsel- en puzzle-oplossen zelfs allerlei pry zen verdienen. Dit schynt op het oogenblik nog zoo te zijn. In Londen is tenminste voor eenige jaren een schatryke meneer gestorven, die zyn heele vermogen heeft toegezegd aan dengene, die een door hem gemaakte puzzle op kan lossen. Het moet meer dan een millioen zyn. Je snapt dus, dat er al duizenden men schen htm krachten op beproefd hebben, maar nog steeds tevergeefs. Maar wie weet schuilen er onder nijn lezers ook nog wel een paar raadsel- athleten. Daarom hieronder de raadsel- opgave van dien Engelschen mynheer. De figuur moet je met één penne- of potloodstreek trekken, zonder de pen of het potlood van het papier af te nemen en zonder ook tweemaal over dezelfde lyn te gaan. OMRANDEN. Hebben we laatst een kaart leeren op plakken, toen deden we dat door eerst het heele karton als het ware in-te-pakken. Een andere manier, die heel vaak te pas komt, is echter het omranden. Daarvoor gebruiken we reepen linnen of papier van 2 c.M. breed. Tegenwoordig zijn er van die rolletjes gegomd gekleurd papier in den handel, die ik je voor dit werk spe ciaal kan aanbevelen. Door teekeningen heb ik 't zoo duidelijk mogelijk trachten te maken. Gesteld dat we weer een ansicht willen opplakken op een stuk karton, dat we eerst daarvoor omranden. Neem een stuk karton van 9 x 14 c.M. 1. Neem 'n reep papier van 2 c.M. breed en 16 c.M. lang. Vouw dit door midden, om, Denk er aan, op den kant goed strak aanstrijken. (Fig. II). 3. Druk nu ook de lange strook eerst goed tegen den zykant en dan omplak- ken. De uitstekende stukjes voorzichtig afknippen (fig. HI). 4. Den anderen kant behandel je net zoo. Het karton ziet er dus uit als bij fig. IV. 5. Nu neem je 2 strookjes van 9 cM. lang en 2 cM. breed. Daarvan knip je schuine hoekjes af, maar zóó, dat je géén scherpe punt krygt. Je krijgt dus een klein plat vlakje bij de punt, dat zoo breed moet zijn als het karton dik is, (bijv. 1 of 2 m.M.) (Fig. V). 6. Nu leg je het karton op dat strookje en wel zóó, dat het kleine platte vlakje precies er boven uitsteekt. Nu omvouwen en goed tegen den kant drukken. Het kleine platte vlakje valt nu precies op de kartondikte. Verder het papier op het karton plakken. (Fig. VI). VII. Op den eenen kant plak je nu de kaart. Denk er aan overal even ver van den kant afbiyven. Aan den achterkant plak je nu een stuk papier ter grootte van de oppervlakte kaart (dus 9 x 14) en plak dat ook recht op den achterkant _Z2T en leg het karton op de helft zóó, dat er aan den onder-en bovenkant ieder 1 c.M. uitsteekt. Maak het nat (als je gegomd papier gebruikt) anders met plaksel be strijken. (Fig. I). 2. Knip volgens stippellijn ln, recht op dp JifigL„ea Blak de kleine fetykjes g&ak 3ZZ2, Deze manier is wel lastiger, maar zy komt veel meer te pas. Werk vooral secuur en niet slonzig. Mislukt het al eens een keer, dat hindert niet. Doe het gerust maar eens opnieuw. Die oefening zal je later heusch niet berouwen. SLQYXER.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 7