ROLLUIKEN DE GRAPJAS HARLEKIJN BB iff BBBBff' NEDERLAND EN BELGIE Voor de Huiskamer KINADRUPPELS INBRAAK en VERNIELING Haarl. Jaloezieëafabriek Na vijf en twintig jaar EERSTE KAMER Jhr. mr. De Savornin Lohman interpelleert TWEEDE KAMER f van den hoofdprijs f 5000,— of één der andere 1190 geldprijzen, die ge door deelname aan de nieuwe Sanella-Prijs- vraag kunt winnen! Vraag vandaag nog aan Uw winkelier meerdere gratis-exem plaren voor deelname. Iedere deelnemer ontvangt een Verkeerskalendervoor1932 FAILLISSEMENTEN BINNENLANDSCH NIEUWS Dr H NANNiNG'S c EETUJ51-0PWÊM£N0. 1.30 p. n. ONZE OOST De reis van minister Reynaud RECHTSZAKEN De beschadiging van de anatomische les Bescherming tegen Begrooting kosteloos VASSAULAAN 76 Tel. 10743 Hoe Harlekijn den boots man voor 't lapje hield De heer DE SAVORNIN LOHMAN (C.H.) interpelleert over den stand der Ned.Bel gische onderhandelingen. De INTERPELLANT maakt eerst een op merking over de verhouding tusschen mi nister en interpellant en spreekt er zijn voldoening over uit. dat ook de minister president aanwezig is. Hierdoor komt des te sterker uit dat de regeering in haar geheel de verantwoording op zich neemt van het tot stand te brengen verdrag. Spr. zal dus niet ingaan op geruchten over meeningsver- schil in het Kabinet. Hij neemt aan, dat het Kabinet homogeen is. Ook moet spr. aan nemen, dat de regeering zich nog steeds op het standpunt stelt van het memorandum van 7 Mei 1929. Zonder voorafgaande mede- deelingen aan de Kamer is dus de regeering gebonden aan haar eenmaal afgelegde ver klaringen. De geruchten zijn echter hard nekkig, dat de regeering is afgegleden van haar eenmaal ingenomen standpunt. Indien een artikel in de pers waarheid bevat, beschouwt de regeering de geografi sche grenzen der scheidingsregeling dus niet meer als uiterste limiet van een concessie. Een waterweg, als in het artikel bedoeld, zou slechts een pseudo-Moerdijkkanaal zijn. Volgens het artikel echter wordt weder een kunstmatige Rijnmond geschapen en worden de Antwerpsche dokken verlengd op Neder- landsch gebied. Dit zou geen eerbiediging zyn van het votum der Kamer. Elk project, dat het open Scheldevak uitschakelt, is in strijd met het Kamervotum. Spr. kan niet aannemen, dat de berichten dienaangaande juist zijn, evenmin als die over het kanaal Dintelsas .Willemstad. Hoe nu? Nederland zou zich vrijwillig veel kosten getroosten ter verbetering van het Hellegat, maar tegelijk België toestaan een kanaal DintelsasWillemstad? Aan het eind van zijn rede stelt spr. een aantal vragen. Antwoord van den minister van Buitenlandsche Zaken De MINISTER VAN BUITENL. ZAKEN JHR. MR. BEELAERTS v. BLOKLAND, antwoordde hierop cm. als volgt: De Regeering heeft aan de Staten Gene raal met betrekking tot het in gang zijnd overleg met België reeds meer inlichting gegeven dan de Kamer, voor zoover den Minister bekend, ooit vóór de totstandkoming van een verdrag te dien aanzien heeft ont vangen. Maar het spreekt vanzelf, dat aan ae Regeering de beoordeeling moet verblijven over hetgeen op een bepaald oogenblik kan en niet kan worden medegedeeld. Thans, terwijl het overleg met België nog gaande is, kan de Regeering niet meer zeg gen dan zij heeft gedaan. Zij kan niet in be spreking treden van wat nog niet is. Aan de richtlijnen, welke de Regeering voor dat overleg heeft aangegeven, houdt zij vast en van hetgeen zij met betrekking daartoe heeft verklaard, neemt zij niets terug. Slechts voor één punt in de vragen van interpellant ter sprake gebracht, wenscht de Minister nog eenige oogenblikken de aan dacht der Kamer te vragen, omdat gebleken is dat daaromtrent in zekere kringen mis verstand bestaat. Dat punt betreft het epen Schelde-vak dat sommigen wenschen als ver binding tusschen een Nederlandsch- en een Belgisch kanaal voor de scheepvaart tusschen Antwerpen en den Rijn. In de Nederlandsche Nota van 7 Mei 1929 heeft de Regeering zich bereid verklaard zich met België te verstaan over een scheepvaart weg tusschen Bath en Dintelsas. Zij deed daarbij uitkomen, „dat zij, wel verre van hare tegemoetkomende gezindheid slechts te beperken tot de punten Bath en Dintelsas, bereid blijft elk tracé in overwe ging te nemen dat zich laat denken binnen het kader van de waterwegen, om het even of deze heden ten dage bevaarbaar zijn of niet, die thans bestaan of die ten tijde van de scheiding hebben bestaan". En zij liet daarop volgen: „mocht de Belgische Regee ring, binnen dit kader blijvende, moeilijk heden meenen te bespeuren, dan zou het natuurlijk zijn. dat zij onderzocht worden, hoe deze het best kunnen worden ondervan gen; de Nederlandsche Regeering zou vol komen bereid zijn daartoe mede te werken". Dat was en is het officieele Nederlandsche standpunt. Noch in de Staten-Generaal, noch daar buiten, heeft het in het openbaar bestrijding gevonden. Zou het daarmede nu in strijd zijn, indien ten Zuiden van de aldus gedachte verbinding een werk in de Schelde werd aangelegd om de binnenvaart van de zeevaart te scheiden? Geenszins. Zoodanig werk is zelfs een nood zakelijkheid. Van den aanvang af is dan ook op kaartjes ter illustratie van dit, het eerst door ir. Konijnenburg gelanceerde plan, een strekdam in de Schelde aangegeven. Maar wie het denkbeeld van dien strek dam met gaten aan de uiteinden aanvaardt kan (de minister zegt dit met den meesten nadruk) op den duur niét ontkomen aan het dichtmaken van die gaten. Natuurlijk geeft de Regeering er zich vol komen rekenschap van, dat het noordelijk ste der beide gaten zou dienen voor de scheepvaartverbinding van het Tusschen- waterengebied met de Westerschelde. Die verbinding zou natuurlijk met het oog op het verkeer tusschen Westelijk Noord-Brabant eenerzijds en Zeewsch Vlaanderen en de Scheldemonden anderzijds in geen geval mo gen worden gemist; maar daarin kan door een afzonderlijk toeleidingskanaal op betere wijze worden voorzien. Wie de zaak nuchter wil bezien, zal zich ook rekenschap willen geven van de prac- tische beteekenis zoowel voor algemeene Ne- lerlandsche belangen als in het bijzoader voor de scheepvaart van die getijdebeweging, tot behoud waarvan men die twee kleine gaten in den dam van het bassin zou willen houden. Op dat bassin zouden twee kanaal- takken zijn aangesloten, een Belgisch, ko mende van Antwerpen, op dokpeil, en een Nederlandsch, gaande naar het Norden, op een voor Nederlandsche belangen wenschelijk peil. Het open gedeelte zou natuurlijk zóó diep moeten worden aangelegd, dat met de laagste Scheldestanden daarop vaart moge lijk zou zijn, en de sluizen zouden zóó moe ten worden gebouwd, dat bij eiken water stand in de Schelde schutting zou kunnen plaats hebben. Maar nu mag ik een vraag doen. De vraag namelijk of het loyaal, of het Neder landsch zou zijn, wanneer wij bij een regeling met één onzer naburen, ter hand genomen onder het motto van bereidwillige medewer king opzettelijk een technisch volstrekt noo- deloozen en zelfs onwenschelijken weerstand zouden trachten in te schakelen, niet omdat het Nederlandsch belang zulks vordert, maar uitsluitend om het traject met een half uur te verlengen, een plagerij. Al zal ik over het materieele gedeelte van het overleg moeten zwijgen, wel mag ik tenslotte een enkel woord zeggen over den geest, waarin het overleg dient te worden gehouden. Wij zijn het er allen over eens, dat een goede verstandhouding tusschen Ne derland en België een eisch is van politiek beleid: en de moeilijke tijden welke wij thans beleven, hebben dien eisch nog onderstreept. Tevens zijn wij het er over eens. dat die goede verstandhouding niet kan worden ver kregen door eenzijdige toegevingen, doch moet steunen op wederkeerigheid.Maar even min kan zij worden verkregen indien een der partijen door vast te houden aan opzettelijke noodelooze verkeersbelemmeringen blijk zou geven tot minnelijk overleg in den grond niet bereid te zijn. Repliek. De heer DE SAVORNIN LOHMAN con stateert, dat de minister op geen enkele vraag een volledig antwoord heeft gegeven. Hij zal er niet nader op aandringen. Ieder lid der Kamer begrijpt nu, dat het Kanaal zal doorloopen met verwijding van de open Schelde. Dit is zeer bedenkelijk. Hiermede komt hij in strijd met zijn eigen toezeggingen. Niemand heeft ooit gedacht aan een gesloten strekdam. De minister heeft duidelijk te verstaan ge geven, dat concessies zijn gedaan die nooit hadden mogen worden gedaan. Het is te be treuren, dat spr. tegenover de Nederlandsche regeering het Nederlandsche standpunt moet verdedigen. Spr. vreest in den minister en in het Kabinet ten opzichte van de Belgische kwestie niet meer dat vertrouwen te kun nen stellen, dat hij tot nu toe heeft kun nen stellen. De heer VAN EMBDEN (V. D.) had het beter gevonden als in deze Kamer de inter pellatie niet ware aangevraagd. Het is niet voegzaam, de Tweede Kamer de controle uit handen te nemen. Deze contröle behoort bij haar niet bij den Senaat. De heer VAN LANSCHOT (R.K.) meent, dat gebleken is, dat de onderhandelingen met België in een vergevorderd stadium verkee- ren. Laat de regeering ernstig overwegen of het wel verstandig is de voorwaarde van de open Schelde los te laten. De heer DE ZEEUW (S. D. A. P.) betoogt dat als het kanaal inderdaad op deze wijze tot stand komt, dit van grooten invloed zal zijn op de ontwikkeling van Rotterdam. De Belgische regeering doet heel wat meer voor de Antwerpsche haven dan de Nederlandsche regeering voor die van Rotterdam. De heer BLOMJOUS (R.K.) apprecieert het optreden van den interpellant. Thans kan men met recht onderstellen, dat er sprake is van een kanaal buiten de schei dingsregeling. De interpellatie wordt gesloten. Geldschietersbedrijf. Aan de orde is het wetsvoorstel van den heer v. d. BERGH tot wettelijke regeling van het geldschietersbedrijf. De heer KOSTER (Lib.) zal het toejui- hen als het voorstel wordt aangenomen. Het zal zeker preventief werken. Toch heeft spr. eenige bezwaren o.m. ten aanzien van de gemeentelijke geldschietersbanken. Particu liere banken kunnen beter werk doen omdat zij grootere risico's aanvaarden. De heer HEERKENS THUSSEN (R.K.) had liever gezien, dat de regeering de hand zelf aan den ploeg geslagen had. De urgen tie is echter zóó groot, dat spr. over dit bezwaar zal heen stappen. Met deze wet zal men er overigens nog niet zijn. Zoo die noodzakelijk blijken, kunnen echter later aanvullingen worden aangebracht. Het be zwaar van de gemeentelijke geldschietbanken deelt spr. niet. Zij kunnen de gangmakers zijn van wat het voorstel beoogt. De heer NIVARD (R.K.) sluit zich aan bij de andere voorstanders van het voorstel. De voordeelen overtreffen belangrijk de na- deelen, die te berde kunnen worden gebracht. De vergadering wordt verdaagd tot heden 11 uur, Vergadering van Woensdag Interpellatie-verzoek Wijnkoop Aan de orde is het verzoek van den heer WIJNKOOP (C. P.) om een interpellatie te mogen houden over de politieke verhouding tusschen Nederland en Frankrijk naar aan leiding o.a. van de vooral in den jongsten tijd menigvuldiger wordende politieke be zoeken van wederzijdsche autoriteiten zoo wel in Europa als in Indië. De VOORZITTER is van oordeel, dat het onderwerp van den heer Wijnkoop beter kan worden behandeld bii de begrooting van Bui tenlandsche Zaken, ook al, omdat de kwes tie van de verhouding met andere landen in de eerste plaats er een is voor den mi nister van dat departement De heer WIJNKOOP constateert, dat hij verlof heeft gevraagd ook tot den minister van Buitenlandsche Zaken, doch in de eer ste plaats tot den minister van Koloniën vragen te mogen richten. Spr. acht de zaak zeer urgent en hij kwalificeert de verhou ding tusschen Nederland en Frankrijk als een oorlogsverhouding. Hij handhaaft zijn interpellatie-aanvraag. De VOORZITTER merkt op, dat al zou de interpellatie worden toegestaan, het met het oog op de werkzaamheid der Kamer toch half November zal worden, eer zij aan de orde zou kunnen komen. Het voorstel van den voorzitter, om de interpellatie niet toe te staan, wordt zon der hoofdelijke stemming aangenomen met aanteekening, dat de heer Wijnkoop er te gen is. Mobilisatie-slachtoffers. Voortgezet wordt de behandeling van het wetsontwerp inzake geldelijke uitkeeringen aan de z.g. mobilisatie-slachtoffers. De heer JOEKES (V. D.) acht het motief, dat de huidige financieele omstandigheden een belemmering vormen voor de uitvoering van het rapport der commissie niet vol doende geldend. De thans voorgestelde re geling blijft het karakter van bedeeling be houden en daartegen is het voornaamste bezwaar van het onderhavige ontwerp ge richt. In het ontwerp mist spr. het verband tusschen de mate van invaliditeit en de grootte van de uitkeering. Vergelijking met de z.g. oud-gepensionneerden gaat niet op. Wat de uitkeering betreft, deze zou spr. bij volledige invaliditeit willen zien vastge steld op f 700 per jaar en verder naar ver houding minder, naar mate de invaliditeit minder volledig is. Een vaste basis zal ge vonden mosten worden; spr. zou daarvoor een afzonderlijke kleine commissie willen zien ingesteld. Mej. WESTERMAN (Lib.) wijst erop, dat vooral in het begin van de mobilisatie velen het slachtoffer daarvan zijn gewor den. Het komt haar intusschen onbegrijpelijk voor, dat er thans nog 2000 personen bij zouden moeten zijn gekomen, die aanspraak op steun ingevolge de mobilisatiesteunre- geling zouden doen gelden. De heer WIJNKOOP (Comm.) acht het argument van den financieelsn toestand niet ter zake; deze aangalcgenheid had al tien jaar geleden, toen de financiën er zeker wèl waren, behooren te zijn gere geld. De heer VAN DIJK (A. R.) acht ten opzichte van de voorgestelde uitbreiding van het aantal gevallen, bezinning noodig. In het ontwerp is niet het verband tusschen het in militairen dienst geweest zijn in den mobilisatietijd en de ontslagaanvrage voor 1 Januari 1923 wegens lichaams- of ziels gebreken gelegen. De heer Braat (Plattel.) acht den toe stand van 's lands financiën buitengewoon zorgwekkend. Het zou in dezé omstandig heden niet gewettigd zijn, de staatsuit gaven te verhoogen, waar een tekort op de begrooting een volgend jaar wel eens tot 150 millioen zou kunnen stijgen. Spr. hoopt, dat de Kamer' dit wetsontwerp zal laten liggen tot betere tijden. De MINISTER VAN DEFENSIE, dr. DECKERS, onkent, dat hij uitkeeringen aan mobilisatieslachtoffers zou hebben ge weigerd, die volgens de wet daarop aan spraak zou hebben. Integendeel, spr. is jegens de mobilisatieslachtoffers steeds zoo welwillend mogelijk geweest en met het toestaan van uitkeering zóó ver gegaan als de wet maar eenigszins toeliet. Wat het getal 2000 betreft, dit berust op een schatting van het aantal dergenen, die zich zullen aanmelden. Dat de agitatie zal worden voortgezet is gemakkelijk te voorspellen, waar het nu eenmaal eenvoudig is, deze voorspelling oe helpen uitkomen, maar de vraag is of voort gezette agitatie gegrond zal zijn, wanneer dit wetsontwerp zal zijn aangenomen.' De heer K. TER LAAN acht het ontwerp niet voldoende, doch hij denkt er niet over, het af te wijzen, dankbaar als hij is voor iederen cent, dien het meer geeft dan de bestaande regeling. De heer BRAAT (Plattel.) zou den mi nister willen vragen, of hij bereid zou zijn een motie te aanvaarden om bijv. 20 mil- ÜQen op de defensiebegrooting te bezuini gen. Bjj artikel 1 verdedigt de heer K. TER LAAN (S. D.) een tweetal amendementen. Het eerste strekt om den datum van i Ja - nuari 1925, die ten aanzien van het ver zoek om steunin eenigerlei vorm als uiter sten termijn voor de indiening is gesteld zoodat de na dien datum ingekomen verzoeken niet meer in aanmerking zouden komen te doen vervallen en het tweede amendement beoogt de opneming van recht van beroep op de beslissing van den mi nister van Defensie inzake geldelijke uit keering. Spr. zou dat beroep willen zien gesteld in handen van de kleine commis sies als door den heer Joekes zijn aan bevolen. De TILANUS (C.H.) licht eveneens twee amendementen toe. Het eerste amen- dement-Tilanus bedoelt aanspraak op een jaarlijksche uitkeering slechts te doen be staan, wanneer aannemelijk is, dat de in validiteit van den gewezen militair een ge volg is van ziels- of lichaamsgebreken, ont staan, bevorderd of verergerd door het vervullen van militairen dienst in den mo bilisatietijd. Het tweede beoogt den termijn voor weduwen en weezen ten aanzien van het verzoek om uitkeering' te stellen op 5 jaren na het overlijden van den betrok kene. De heer SCHAEPMAN (R.K.) licht een ta z r o amendement toe, beoogende de uitkeering meer positief vast te leggen door den aan hef van art. 1 te lezen: volgens regelen bij alg. maatregel van bestuur wordt (in pi. van „kan" worden) een jaarlijksche uitkee ring toegekend. De heer VAN DIJK (A. R.) dient een amendement in, dat een iets ruimere re dactie behelst dan bet eerste amendement- Tilanus, en een sub-amendement op het tweede amendement-Tilanus om daarin den termijn van 1 Januari 1925 uit te breiden tot 1 Januari 1931. Te half zes wordt de vergadering ver daagd tot hedenmiddag één uur. 13 October op gegevendoor v. d. Graaf Co. N.V. (Afd. Handelsinformaties). Opgeheven wegens gebrek aan actief 8 Oct. M. Thissen, Sittard. 12 Oct. P. Staal, Amsterdam. 12 Oct. Th. Schabbing, Amsterdam. 30 Sept. P. Pellegrom, Herwijnen. 8 Oct. H. J. Dam, Langezwaag. 8 Oct.M. Dekkers, Eist. Vernietigd op grond van verzet 5 Oct. R. Schuur, Drouwenerzand, Berger 8 Oct.H. J. W. A. van Gooi, Nijmegen. In een van da beste restaurants van Lon den nuttigde Marsden Masterman zijn over vloedig souper, waarbij hij een exquise flesch wijn dronk. Hij keek even hoe laat, het was en stak een Havana-sigaar op. Na eenige halen gedaan te hebben, raadpleegde hij nog maals zijn gouden remontoir-horloge: het was kwart vóór twaalf. Masterman betaalde en verliet het restau rant. Hij riep een taxi aan en zei tot den chauffeur: „Naar de St. Paul." Verwonderd keek de taxi-chauffeur hem aan. Wat moest die man in 's hemelsnaam des nachts om kwart voor twaalf bij de St. Paul doen? „Stop maar bh Ludgate Hill", zei Master man nog, terwijl hij het portier opende en in de taxi stapte. „Best meneer," mompelde de chauffeur, die blijkbaar nóg niet over zijn verwondering heen was. z Hij zette zijn motor aan en stuurde zijn wagen door de leege straten. Masterman leunde achterover en dacht na. Hij herinnerde zich zoo goed, als was het gisteren gebeurd, de afspraak, die hij' van daag vóór vijf en twintig jaar gemaakt had met Mosely, Sanders en Holt, evenals hij toen gewone klerken op een kantoor in de City. „Ik ben benieuwd, of ze zullen komen. Mis schien zijn ze dood. Vijf en twintig jaar is een lange tijd." Precies een kwart eeuw geleden, ook op den 5den Januari, hadden de vier vrienden afgesproken, dat zij elkaar na afloop van den gestelden termijn weer zouden vinden op de trappen van de St. Paul's Kathedraal, op dezelfde plek, waar zij afscheid hadden ge nomen. „Misschien hebben ze den datum wel ver geten; ze waren nooit buitengewoon schran der." Eenigen tijd later mompelde hij weer: „Ze kunnen wel dood zijn Op de aangegeven plaats stopte de taxi; Masterman betaalde den chauffeur en keek eens rond. 't Was doodstil op Ludgate Hill. Eenigszins schuchter naderde hij do kathe draal. In een portiek van een der winkels dicht bij de St. Paul hield hij zich schuil. Van hier uit had hij een goed uitzicht op de trappen. „Zouden ze ook zoo rijk geworden zijn als ik?" vroeg' hij zich af. „Vroeger waren het lui van niets, maar je kunt nooit weten. Ik zal eerst maar eens de kat uit den boom kijken. Vallen ze me erg tegen, dan kom ik niet te voorschijn. Arme vrienden zijn nog erger dan arme familie!" Het was drie minuten vóór twaal*, er moes ten dus nog slechts enkele minuten verloopen, alvorens het beslissende moment was aange broken. Masterman deed een laatsten haal aan zijn havana en wierp het eindje weg. Daarna deed hij zijn met bont gevoerde glacé hand schoenen aan. „Gelukkig, dat ik dit mooie plaatsje ont dekt heb," sprak hij tot zichzelf en hij zei nogmaals: „Als zij er goed uitzien zoo van het soort menschen, die ik graag tot vriend heb, dan ga ik onmiddellijk naar ze toe Hij dook wat dieper weg in zijn pelsjas, want het was koud. „Maar als ze er armoedig uitzien, dan doe ik liever of ik ze niet meer ken. Ik voel er niets voor naar het relaas van hun weder- waardigheden of familie-omstandigheden te luisteren. En natuurlijk zullen ze me dan al lemaal geld ter leen vragen!" Het was één minuut voor middernacht. Hij was nog in gedachten verdiept, toen de klok begon te slaan. Een! Twee! Drie Bij den laatsten slag werd Masterman op gewonden. Hij vroeg zich verwonderd af, wat er wel geworden zou zijn van de drie andere klerken Mosely, Sanders en Holt. Hü keek om den hoek van de portiek, maar zag niets van de drie menschen, op wie hij stond te wachten. Niemand! „Te laat....'* sprak Masterman tot zich zelf. „Misschien hebben ze de afspraak wel heelemaal vergeten. Even later keek hij weer op de klok: twee minuten over twaalf. „Zouden ze alle drie dood zijn Hij sloeg zijn handen tegen elkaar, want hü begon het koud te krijgen. „Kom," dacht hij, „ik geef ze nog vijf mi nuten." Ook na die vijf minuten was er nergens een levend wezen te bespeuren. De trappen van de St. Paul bleven ledig. „In elk geval heb ik mijn plicht gedaan." mompelde Masterman, terwijl hij de portiek verliet en in den donkeren nacht verdween. Twee minuten daarna stak Charles Mosely •Esq een fijne sigaar op, keek behoedzaam om een deurpost en, daar hü niemand zag, ver liet hij St, Paul's Churchyard en spoedde zich, blijkbaar verlicht, huiswaarts. Eenige oogenblikken later was het de heer Edwin Sanders, die uit een anderen hoek te voorschijn kwam en naar huis ging. 't Licht van een electrische booglamp viéi op den diamant in den ring, dien hij aan zijn rech terhand droeg. Ook hij gevoelde zich opge lucht. 't Was nog geen kwart over twaalf toen Samuel Holt zijn schuilplaats verliet, zijn bontjas wat dichter om zijn magere lichaam trok en zich naar zijn club begaf. „Zoo is het goed!" sprak hij tot zichzelf. ,,'t Was natuurlijk geld leenen geworden en anders niet. Op deze manier kom ik er het best af!" Als de Graal haar vaandels laat wapperen A.s. Zondag 18 October zullen de Graat- meisjes van uit hun clubhuizen uittrekken naar vele steden en dorpen van het Haar- lemsche diocees. Zij willen laten zien en laten hooren, wat en wie ze zijn. Zij willen hun stralende blij heid uitdragen de wereld in en daarom gaan ze langs vele wegen met hun kleurige uni formen, wapperende vlaggen en vroolijke lie deren. Zij willen propaganda maken voor hun be weging en daarom demonstreeren zij met reidansen, zang, declamatie en spreekkoren. Zij willen laten zien en hooren aan de ge il eele wereld: „Er is geen betere weg dan deze konink lijke weg van het heilige kruis". Doch ze weten, dat de moeilijkheden vele zijn in dezen tijd en ze bidden: „Erbarm U, Heer, over de kinderen van dezen tijd". En tot alle meisjes en jonge vrouwen zeg gen zij met een noodend gebaar: „Welaan, zusters, laat ons dan samen gaan". Samen gaan, samen blij zijn, samen leven, maar ook samen strijden: „Om te winnen de wereld voor God in den hemel!" De duizenden Graalleden noodigen de tienduizenden meisjes, die nog buiten hun rijen staan, om toe te treden tot de Graal en met hen te vormen een blije, jonge en fiere beweging. „Als de Graal zijn vaandels laat wapperen, Dan komen de meisjes, die fiere en dappere, Kleurige vlinders op fleurige wiek, Jong nog, tenger, maar frank en kwiek!" GRAALLEIDSTER. Beheer van den Wieringermeerpolder Het advies van den Zuiderzeeraad Op de schriftelijke vraag van het Tweede Kamerlid van der Waerden betreffende be kendmaking van het advies van den Zuider zeeraad inzake het beheer van den Wierin germeerpolder en de uitgifte der Zuiderzee- gronden, heeft de Minister van Waterstaat geantwoord, dat het niet gebruikelijk is ambtelijke rapporten aan de Staten-GeneraaJ over te leggen. Intusschen ligt het in het voornemen bij de behandeling van de ontwerp-begrooting van het Zuiderzeefonds voor 1932, waarbij deze aangelegenheid vanzelf ter sprake komt, aan de hand van het In de Memorie van Toelichting medegedeelde, nadere in lichtingen te verstrekken. Het wetsontwerp inzake de godslastering De Memorie van Antwoord verschijnt binnenkort De parlementaire redacteur van de „Stan daard" meldt: Van een voornemen by de Regeering, om het WetsontwerpDonner inzake de Gods lastering verder te laten rusten, is in het ge heel geen sprake. De Memorie van Antwoord zal dan ook binnen niet al te langen tyd verschijnen. Dat zy er nog niet is, behoeft allerminst als iets byzonders te gelden. De materie is stellig geen gemakkelijke en in het Voorl. Verslag zijn er zeer uiteenloopenae beschouwingen aan gewyd; gezette overwe ging daarom was eisch. Practisch had de be antwoording van het Voorl. Verslag op kor ten termyn weinig zin, wijl het uitgesloten moest worden geacht, dat de Kamer het ont werp nog vóór Kerstmis zou kunnen en zou willen behandelen. De agenda vóór dien tyd is reeds meer dan gevuld. Komt het ont- werp nu in het voorjaar op de Kameragenda, dan ligt de indiening der Memorie van ant woord nog niet zoover achter den rug en is er bovendien meer kans op de rustige sfeer, waarin een ontwerp als dit toch stellig by voorkeur dient behandeld te worden. Regeering en Volksraad Contact tusschen G.-G. en fractieleiders. De gouverneur-generaal gaf zyn verlangen te kermen om achtereenvolgens met alle fractie-leiders in den Volksraad in persoon- lyk contact te komen, in verband waarmede deze werden uitgenoodigd om beurten op audiëntie te komen. Het slot en een aardige geste. Als een aardige bijzonderheid van de har- telyke sfeer, welke het bezoek van den Fran- schen Minister van Koloniën, den heer Rey naud, heeft gekenmerkt, vernemen wy de volgende typserende geste, die getuigt van het enthousiasme der Fransche reizi gers. Toen minister Reynaud na aankomss te Soerabaja zich naar het huis van den Gouverneur begaf heeft hij vna daaruit onmiddellijk een telefonisch gesprek gehad met G. G. te Buitenzorg, teneinde aan jhr. mr. de Jonge persoonlyk zijn zeer warmen dank over te brengen voor alles wat hy tydens zyn reis over Java had ondervonden. Minister Reynaud verklaarde geen woorden te kunnen vinden om ten volle uiting te ge ven aan zijn dankbaarheid. Het was een plechtig moment toen mi nister Reynaud, in tegenwoordigheid van veie autoriteiten, met een zeer hartelyke toe spraak aan de heeren Van der Plas en De Stoppelaar, die hem tydens zyn reis over Java waren toegevoegd, het Ridderkruis van het Legioen van Eer overhandigde. Hernieuwd onderzoek De Vierde Kame- der Amsterdamsche rechtbank heropende gisteren het onderzoek in de strafzaak tegen den werkloozen boekhouder W. F. A., verdacht van vernie ling. Zooals men zich zal herinneren, heeft verd. op 17 Februari in het Ryksmuseum het schilderij van Rembrandt: „De Anato mische les van dr. Deyman" met bylslagen ernstig beschadigd. Het schilderij hangt in middels geheel gerestaureerd weder In het Rijksmuseum. Bü interlocutoir vonnis van 9 Juli achtte de rechtbank het onderzoek niet volledig en gelastte een nieuw getuigenverhoor. De Officier van Justitie, mr. Versteeg, eischte bij de eerste behandeling een gevan genisstraf van één jaar. Gisteren werd als getuige gehoord me vrouw J. C. van Staveren Bernard, be stuurslid van de Vereeniging van Slecht- h arenden. zy had verd. A., die wederom niet voor de rechtbank was verschenen, herhaaldelyk gesproken en was goed op de hoogte van verd.'s financieele omstandig heden. Volgens haar verklaringen is verd. geheel doof en reeds jaren werkloos. Door zijn doofheid voelt hy zich geheel geïso leerd; hy woont in by zijn zuster en ouden vader en heeft niet het minste contact met het gezin. Hy spreekt geen tien woorden per dag. Wegens zyn doofheid was hy niet op de zitting verschenen. Verd. had tegen getuige gezegd: „Ik ga maar niet, want ik versta toch niets." Getuige had een diep medelyden met verdachte. Zij was van meening, dat het c«a uiting van verdwazing van verd. ge weest was, hy wist op dat oogenblik zeer zeker niet wat hy deed. Ook had hy tegen over haar steeds ontkend een byl te hebben gekocht. Nogmaals wees get. er met klem op, dat verd's physieke gesteldheid en zyn economische nood hem tot zyn daad hadden gebracht. De Officier van Justitie, mr. Versteeg, persisteerde zonder nadere argumentatie by' zyn eijch (gevangenisstraf van één jaar). Uitspraak 28 October. l.i mm 175. „Als je met die boot over 't meer varen, ga dan je gang maar, zei de bootsman. „Accoord van Putten," lachte Harlekyn; „dat zal gemakkelyk gaan." 176. Maar die schurkachtige bootsman had een plank in den bodem los gemaakt en Harlekyn kon zich slechts met veel moeite redden. 177. Toen hy veilig en wel op de lan dingplaats gekomen was, liet hij het water uit de boot loopen, „Mooi zoo," lachte Harlekyn, „als ik nu het gat met m'n toovermiddel gestopt heb, dan kom ik remakkeiyk over 't meer." Zoo gezegd, zoo gedaan, maar de bootsman was woe dend. 1 t>m*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 10