ROLLUIKEN
DE GRAPJAS HARLEKIJN
BB iff BBBBff'
NEDERLAND EN BELGIE
Voor de Huiskamer
KINADRUPPELS
INBRAAK en VERNIELING
Haarl. Jaloezieëafabriek
Na vijf en twintig jaar
EERSTE KAMER
Jhr. mr. De Savornin Lohman interpelleert
TWEEDE KAMER
f
van den hoofdprijs f 5000,— of één der
andere 1190 geldprijzen, die ge door
deelname aan de nieuwe Sanella-Prijs-
vraag kunt winnen! Vraag vandaag nog
aan Uw winkelier meerdere gratis-exem
plaren voor deelname. Iedere deelnemer
ontvangt een Verkeerskalendervoor1932
FAILLISSEMENTEN
BINNENLANDSCH NIEUWS
Dr H NANNiNG'S c
EETUJ51-0PWÊM£N0. 1.30 p. n.
ONZE OOST
De reis van minister Reynaud
RECHTSZAKEN
De beschadiging van de
anatomische les
Bescherming tegen
Begrooting kosteloos
VASSAULAAN 76 Tel. 10743
Hoe Harlekijn den boots man voor 't lapje hield
De heer DE SAVORNIN LOHMAN (C.H.)
interpelleert over den stand der Ned.Bel
gische onderhandelingen.
De INTERPELLANT maakt eerst een op
merking over de verhouding tusschen mi
nister en interpellant en spreekt er zijn
voldoening over uit. dat ook de minister
president aanwezig is. Hierdoor komt des te
sterker uit dat de regeering in haar geheel
de verantwoording op zich neemt van het
tot stand te brengen verdrag. Spr. zal dus
niet ingaan op geruchten over meeningsver-
schil in het Kabinet. Hij neemt aan, dat het
Kabinet homogeen is. Ook moet spr. aan
nemen, dat de regeering zich nog steeds op
het standpunt stelt van het memorandum
van 7 Mei 1929. Zonder voorafgaande mede-
deelingen aan de Kamer is dus de regeering
gebonden aan haar eenmaal afgelegde ver
klaringen. De geruchten zijn echter hard
nekkig, dat de regeering is afgegleden van
haar eenmaal ingenomen standpunt.
Indien een artikel in de pers waarheid
bevat, beschouwt de regeering de geografi
sche grenzen der scheidingsregeling dus niet
meer als uiterste limiet van een concessie.
Een waterweg, als in het artikel bedoeld,
zou slechts een pseudo-Moerdijkkanaal zijn.
Volgens het artikel echter wordt weder een
kunstmatige Rijnmond geschapen en worden
de Antwerpsche dokken verlengd op Neder-
landsch gebied.
Dit zou geen eerbiediging zyn van het
votum der Kamer. Elk project, dat het
open Scheldevak uitschakelt, is in strijd met
het Kamervotum. Spr. kan niet aannemen,
dat de berichten dienaangaande juist zijn,
evenmin als die over het kanaal Dintelsas
.Willemstad.
Hoe nu? Nederland zou zich vrijwillig
veel kosten getroosten ter verbetering van
het Hellegat, maar tegelijk België toestaan
een kanaal DintelsasWillemstad?
Aan het eind van zijn rede stelt spr. een
aantal vragen.
Antwoord van den minister
van Buitenlandsche Zaken
De MINISTER VAN BUITENL. ZAKEN
JHR. MR. BEELAERTS v. BLOKLAND,
antwoordde hierop cm. als volgt:
De Regeering heeft aan de Staten Gene
raal met betrekking tot het in gang zijnd
overleg met België reeds meer inlichting
gegeven dan de Kamer, voor zoover den
Minister bekend, ooit vóór de totstandkoming
van een verdrag te dien aanzien heeft ont
vangen.
Maar het spreekt vanzelf, dat aan ae
Regeering de beoordeeling moet verblijven
over hetgeen op een bepaald oogenblik kan
en niet kan worden medegedeeld.
Thans, terwijl het overleg met België nog
gaande is, kan de Regeering niet meer zeg
gen dan zij heeft gedaan. Zij kan niet in be
spreking treden van wat nog niet is.
Aan de richtlijnen, welke de Regeering voor
dat overleg heeft aangegeven, houdt zij vast
en van hetgeen zij met betrekking daartoe
heeft verklaard, neemt zij niets terug.
Slechts voor één punt in de vragen van
interpellant ter sprake gebracht, wenscht de
Minister nog eenige oogenblikken de aan
dacht der Kamer te vragen, omdat gebleken
is dat daaromtrent in zekere kringen mis
verstand bestaat. Dat punt betreft het epen
Schelde-vak dat sommigen wenschen als ver
binding tusschen een Nederlandsch- en een
Belgisch kanaal voor de scheepvaart tusschen
Antwerpen en den Rijn.
In de Nederlandsche Nota van 7 Mei 1929
heeft de Regeering zich bereid verklaard zich
met België te verstaan over een scheepvaart
weg tusschen Bath en Dintelsas.
Zij deed daarbij uitkomen, „dat zij, wel
verre van hare tegemoetkomende gezindheid
slechts te beperken tot de punten Bath en
Dintelsas, bereid blijft elk tracé in overwe
ging te nemen dat zich laat denken binnen
het kader van de waterwegen, om het even
of deze heden ten dage bevaarbaar zijn of
niet, die thans bestaan of die ten tijde van
de scheiding hebben bestaan". En zij liet
daarop volgen: „mocht de Belgische Regee
ring, binnen dit kader blijvende, moeilijk
heden meenen te bespeuren, dan zou het
natuurlijk zijn. dat zij onderzocht worden,
hoe deze het best kunnen worden ondervan
gen; de Nederlandsche Regeering zou vol
komen bereid zijn daartoe mede te werken".
Dat was en is het officieele Nederlandsche
standpunt.
Noch in de Staten-Generaal, noch daar
buiten, heeft het in het openbaar bestrijding
gevonden.
Zou het daarmede nu in strijd zijn, indien
ten Zuiden van de aldus gedachte verbinding
een werk in de Schelde werd aangelegd om
de binnenvaart van de zeevaart te scheiden?
Geenszins. Zoodanig werk is zelfs een nood
zakelijkheid. Van den aanvang af is dan ook
op kaartjes ter illustratie van dit, het eerst
door ir. Konijnenburg gelanceerde plan, een
strekdam in de Schelde aangegeven.
Maar wie het denkbeeld van dien strek
dam met gaten aan de uiteinden aanvaardt
kan (de minister zegt dit met den meesten
nadruk) op den duur niét ontkomen aan het
dichtmaken van die gaten.
Natuurlijk geeft de Regeering er zich vol
komen rekenschap van, dat het noordelijk
ste der beide gaten zou dienen voor de
scheepvaartverbinding van het Tusschen-
waterengebied met de Westerschelde. Die
verbinding zou natuurlijk met het oog op het
verkeer tusschen Westelijk Noord-Brabant
eenerzijds en Zeewsch Vlaanderen en de
Scheldemonden anderzijds in geen geval mo
gen worden gemist; maar daarin kan door
een afzonderlijk toeleidingskanaal op betere
wijze worden voorzien.
Wie de zaak nuchter wil bezien, zal zich
ook rekenschap willen geven van de prac-
tische beteekenis zoowel voor algemeene Ne-
lerlandsche belangen als in het bijzoader
voor de scheepvaart van die getijdebeweging,
tot behoud waarvan men die twee kleine
gaten in den dam van het bassin zou willen
houden. Op dat bassin zouden twee kanaal-
takken zijn aangesloten, een Belgisch, ko
mende van Antwerpen, op dokpeil, en een
Nederlandsch, gaande naar het Norden, op
een voor Nederlandsche belangen wenschelijk
peil. Het open gedeelte zou natuurlijk zóó
diep moeten worden aangelegd, dat met de
laagste Scheldestanden daarop vaart moge
lijk zou zijn, en de sluizen zouden zóó moe
ten worden gebouwd, dat bij eiken water
stand in de Schelde schutting zou kunnen
plaats hebben.
Maar nu mag ik een vraag doen. De
vraag namelijk of het loyaal, of het Neder
landsch zou zijn, wanneer wij bij een regeling
met één onzer naburen, ter hand genomen
onder het motto van bereidwillige medewer
king opzettelijk een technisch volstrekt noo-
deloozen en zelfs onwenschelijken weerstand
zouden trachten in te schakelen, niet omdat
het Nederlandsch belang zulks vordert, maar
uitsluitend om het traject met een half uur
te verlengen, een plagerij.
Al zal ik over het materieele gedeelte van
het overleg moeten zwijgen, wel mag ik
tenslotte een enkel woord zeggen over den
geest, waarin het overleg dient te worden
gehouden. Wij zijn het er allen over eens,
dat een goede verstandhouding tusschen Ne
derland en België een eisch is van politiek
beleid: en de moeilijke tijden welke wij thans
beleven, hebben dien eisch nog onderstreept.
Tevens zijn wij het er over eens. dat die
goede verstandhouding niet kan worden ver
kregen door eenzijdige toegevingen, doch
moet steunen op wederkeerigheid.Maar even
min kan zij worden verkregen indien een der
partijen door vast te houden aan opzettelijke
noodelooze verkeersbelemmeringen blijk zou
geven tot minnelijk overleg in den grond niet
bereid te zijn.
Repliek.
De heer DE SAVORNIN LOHMAN con
stateert, dat de minister op geen enkele
vraag een volledig antwoord heeft gegeven.
Hij zal er niet nader op aandringen.
Ieder lid der Kamer begrijpt nu, dat het
Kanaal zal doorloopen met verwijding van
de open Schelde. Dit is zeer bedenkelijk.
Hiermede komt hij in strijd met zijn eigen
toezeggingen. Niemand heeft ooit gedacht
aan een gesloten strekdam.
De minister heeft duidelijk te verstaan ge
geven, dat concessies zijn gedaan die nooit
hadden mogen worden gedaan. Het is te be
treuren, dat spr. tegenover de Nederlandsche
regeering het Nederlandsche standpunt moet
verdedigen. Spr. vreest in den minister en in
het Kabinet ten opzichte van de Belgische
kwestie niet meer dat vertrouwen te kun
nen stellen, dat hij tot nu toe heeft kun
nen stellen.
De heer VAN EMBDEN (V. D.) had het
beter gevonden als in deze Kamer de inter
pellatie niet ware aangevraagd. Het is niet
voegzaam, de Tweede Kamer de controle uit
handen te nemen. Deze contröle behoort bij
haar niet bij den Senaat.
De heer VAN LANSCHOT (R.K.) meent,
dat gebleken is, dat de onderhandelingen met
België in een vergevorderd stadium verkee-
ren. Laat de regeering ernstig overwegen
of het wel verstandig is de voorwaarde van
de open Schelde los te laten.
De heer DE ZEEUW (S. D. A. P.) betoogt
dat als het kanaal inderdaad op deze wijze
tot stand komt, dit van grooten invloed zal
zijn op de ontwikkeling van Rotterdam. De
Belgische regeering doet heel wat meer voor
de Antwerpsche haven dan de Nederlandsche
regeering voor die van Rotterdam.
De heer BLOMJOUS (R.K.) apprecieert
het optreden van den interpellant. Thans
kan men met recht onderstellen, dat er
sprake is van een kanaal buiten de schei
dingsregeling.
De interpellatie wordt gesloten.
Geldschietersbedrijf.
Aan de orde is het wetsvoorstel van den
heer v. d. BERGH tot wettelijke regeling
van het geldschietersbedrijf.
De heer KOSTER (Lib.) zal het toejui-
hen als het voorstel wordt aangenomen. Het
zal zeker preventief werken. Toch heeft spr.
eenige bezwaren o.m. ten aanzien van de
gemeentelijke geldschietersbanken. Particu
liere banken kunnen beter werk doen omdat
zij grootere risico's aanvaarden.
De heer HEERKENS THUSSEN (R.K.)
had liever gezien, dat de regeering de hand
zelf aan den ploeg geslagen had. De urgen
tie is echter zóó groot, dat spr. over dit
bezwaar zal heen stappen. Met deze wet zal
men er overigens nog niet zijn. Zoo die
noodzakelijk blijken, kunnen echter later
aanvullingen worden aangebracht. Het be
zwaar van de gemeentelijke geldschietbanken
deelt spr. niet. Zij kunnen de gangmakers
zijn van wat het voorstel beoogt.
De heer NIVARD (R.K.) sluit zich aan
bij de andere voorstanders van het voorstel.
De voordeelen overtreffen belangrijk de na-
deelen, die te berde kunnen worden gebracht.
De vergadering wordt verdaagd tot heden
11 uur,
Vergadering van Woensdag
Interpellatie-verzoek Wijnkoop
Aan de orde is het verzoek van den heer
WIJNKOOP (C. P.) om een interpellatie te
mogen houden over de politieke verhouding
tusschen Nederland en Frankrijk naar aan
leiding o.a. van de vooral in den jongsten
tijd menigvuldiger wordende politieke be
zoeken van wederzijdsche autoriteiten zoo
wel in Europa als in Indië.
De VOORZITTER is van oordeel, dat het
onderwerp van den heer Wijnkoop beter kan
worden behandeld bii de begrooting van Bui
tenlandsche Zaken, ook al, omdat de kwes
tie van de verhouding met andere landen
in de eerste plaats er een is voor den mi
nister van dat departement
De heer WIJNKOOP constateert, dat hij
verlof heeft gevraagd ook tot den minister
van Buitenlandsche Zaken, doch in de eer
ste plaats tot den minister van Koloniën
vragen te mogen richten. Spr. acht de zaak
zeer urgent en hij kwalificeert de verhou
ding tusschen Nederland en Frankrijk als
een oorlogsverhouding. Hij handhaaft zijn
interpellatie-aanvraag.
De VOORZITTER merkt op, dat al zou
de interpellatie worden toegestaan, het met
het oog op de werkzaamheid der Kamer
toch half November zal worden, eer zij aan
de orde zou kunnen komen.
Het voorstel van den voorzitter, om de
interpellatie niet toe te staan, wordt zon
der hoofdelijke stemming aangenomen met
aanteekening, dat de heer Wijnkoop er te
gen is.
Mobilisatie-slachtoffers.
Voortgezet wordt de behandeling van het
wetsontwerp inzake geldelijke uitkeeringen
aan de z.g. mobilisatie-slachtoffers.
De heer JOEKES (V. D.) acht het motief,
dat de huidige financieele omstandigheden
een belemmering vormen voor de uitvoering
van het rapport der commissie niet vol
doende geldend. De thans voorgestelde re
geling blijft het karakter van bedeeling be
houden en daartegen is het voornaamste
bezwaar van het onderhavige ontwerp ge
richt.
In het ontwerp mist spr. het verband
tusschen de mate van invaliditeit en de
grootte van de uitkeering. Vergelijking met
de z.g. oud-gepensionneerden gaat niet op.
Wat de uitkeering betreft, deze zou spr.
bij volledige invaliditeit willen zien vastge
steld op f 700 per jaar en verder naar ver
houding minder, naar mate de invaliditeit
minder volledig is. Een vaste basis zal ge
vonden mosten worden; spr. zou daarvoor
een afzonderlijke kleine commissie willen
zien ingesteld.
Mej. WESTERMAN (Lib.) wijst erop,
dat vooral in het begin van de mobilisatie
velen het slachtoffer daarvan zijn gewor
den. Het komt haar intusschen onbegrijpelijk
voor, dat er thans nog 2000 personen bij
zouden moeten zijn gekomen, die aanspraak
op steun ingevolge de mobilisatiesteunre-
geling zouden doen gelden.
De heer WIJNKOOP (Comm.) acht het
argument van den financieelsn toestand
niet ter zake; deze aangalcgenheid had al
tien jaar geleden, toen de financiën er
zeker wèl waren, behooren te zijn gere
geld.
De heer VAN DIJK (A. R.) acht ten
opzichte van de voorgestelde uitbreiding
van het aantal gevallen, bezinning noodig.
In het ontwerp is niet het verband tusschen
het in militairen dienst geweest zijn in den
mobilisatietijd en de ontslagaanvrage voor
1 Januari 1923 wegens lichaams- of ziels
gebreken gelegen.
De heer Braat (Plattel.) acht den toe
stand van 's lands financiën buitengewoon
zorgwekkend. Het zou in dezé omstandig
heden niet gewettigd zijn, de staatsuit
gaven te verhoogen, waar een tekort op de
begrooting een volgend jaar wel eens tot
150 millioen zou kunnen stijgen. Spr. hoopt,
dat de Kamer' dit wetsontwerp zal laten
liggen tot betere tijden.
De MINISTER VAN DEFENSIE, dr.
DECKERS, onkent, dat hij uitkeeringen
aan mobilisatieslachtoffers zou hebben ge
weigerd, die volgens de wet daarop aan
spraak zou hebben. Integendeel, spr. is
jegens de mobilisatieslachtoffers steeds zoo
welwillend mogelijk geweest en met het
toestaan van uitkeering zóó ver gegaan als
de wet maar eenigszins toeliet.
Wat het getal 2000 betreft, dit berust op
een schatting van het aantal dergenen, die
zich zullen aanmelden.
Dat de agitatie zal worden voortgezet is
gemakkelijk te voorspellen, waar het nu
eenmaal eenvoudig is, deze voorspelling oe
helpen uitkomen, maar de vraag is of voort
gezette agitatie gegrond zal zijn, wanneer
dit wetsontwerp zal zijn aangenomen.'
De heer K. TER LAAN acht het ontwerp
niet voldoende, doch hij denkt er niet over,
het af te wijzen, dankbaar als hij is voor
iederen cent, dien het meer geeft dan de
bestaande regeling.
De heer BRAAT (Plattel.) zou den mi
nister willen vragen, of hij bereid zou zijn
een motie te aanvaarden om bijv. 20 mil-
ÜQen op de defensiebegrooting te bezuini
gen.
Bjj artikel 1 verdedigt de heer K. TER
LAAN (S. D.) een tweetal amendementen.
Het eerste strekt om den datum van i Ja -
nuari 1925, die ten aanzien van het ver
zoek om steunin eenigerlei vorm als uiter
sten termijn voor de indiening is gesteld
zoodat de na dien datum ingekomen
verzoeken niet meer in aanmerking zouden
komen te doen vervallen en het tweede
amendement beoogt de opneming van recht
van beroep op de beslissing van den mi
nister van Defensie inzake geldelijke uit
keering. Spr. zou dat beroep willen zien
gesteld in handen van de kleine commis
sies als door den heer Joekes zijn aan
bevolen.
De TILANUS (C.H.) licht eveneens
twee amendementen toe. Het eerste amen-
dement-Tilanus bedoelt aanspraak op een
jaarlijksche uitkeering slechts te doen be
staan, wanneer aannemelijk is, dat de in
validiteit van den gewezen militair een ge
volg is van ziels- of lichaamsgebreken, ont
staan, bevorderd of verergerd door het
vervullen van militairen dienst in den mo
bilisatietijd. Het tweede beoogt den termijn
voor weduwen en weezen ten aanzien van
het verzoek om uitkeering' te stellen op 5
jaren na het overlijden van den betrok
kene.
De heer SCHAEPMAN (R.K.) licht een
ta
z
r
o
amendement toe, beoogende de uitkeering
meer positief vast te leggen door den aan
hef van art. 1 te lezen: volgens regelen bij
alg. maatregel van bestuur wordt (in pi.
van „kan" worden) een jaarlijksche uitkee
ring toegekend.
De heer VAN DIJK (A. R.) dient een
amendement in, dat een iets ruimere re
dactie behelst dan bet eerste amendement-
Tilanus, en een sub-amendement op het
tweede amendement-Tilanus om daarin den
termijn van 1 Januari 1925 uit te breiden
tot 1 Januari 1931.
Te half zes wordt de vergadering ver
daagd tot hedenmiddag één uur.
13 October op gegevendoor v. d. Graaf
Co. N.V. (Afd. Handelsinformaties).
Opgeheven wegens gebrek aan actief
8 Oct. M. Thissen, Sittard.
12 Oct. P. Staal, Amsterdam.
12 Oct. Th. Schabbing, Amsterdam.
30 Sept. P. Pellegrom, Herwijnen.
8 Oct. H. J. Dam, Langezwaag.
8 Oct.M. Dekkers, Eist.
Vernietigd op grond van verzet
5 Oct. R. Schuur, Drouwenerzand, Berger
8 Oct.H. J. W. A. van Gooi, Nijmegen.
In een van da beste restaurants van Lon
den nuttigde Marsden Masterman zijn over
vloedig souper, waarbij hij een exquise flesch
wijn dronk. Hij keek even hoe laat, het was
en stak een Havana-sigaar op. Na eenige
halen gedaan te hebben, raadpleegde hij nog
maals zijn gouden remontoir-horloge: het
was kwart vóór twaalf.
Masterman betaalde en verliet het restau
rant. Hij riep een taxi aan en zei tot den
chauffeur:
„Naar de St. Paul."
Verwonderd keek de taxi-chauffeur hem
aan.
Wat moest die man in 's hemelsnaam des
nachts om kwart voor twaalf bij de St. Paul
doen?
„Stop maar bh Ludgate Hill", zei Master
man nog, terwijl hij het portier opende en
in de taxi stapte.
„Best meneer," mompelde de chauffeur, die
blijkbaar nóg niet over zijn verwondering
heen was. z
Hij zette zijn motor aan en stuurde zijn
wagen door de leege straten.
Masterman leunde achterover en dacht na.
Hij herinnerde zich zoo goed, als was het
gisteren gebeurd, de afspraak, die hij' van
daag vóór vijf en twintig jaar gemaakt had
met Mosely, Sanders en Holt, evenals hij
toen gewone klerken op een kantoor in de
City.
„Ik ben benieuwd, of ze zullen komen. Mis
schien zijn ze dood. Vijf en twintig jaar is
een lange tijd."
Precies een kwart eeuw geleden, ook op
den 5den Januari, hadden de vier vrienden
afgesproken, dat zij elkaar na afloop van den
gestelden termijn weer zouden vinden op de
trappen van de St. Paul's Kathedraal, op
dezelfde plek, waar zij afscheid hadden ge
nomen.
„Misschien hebben ze den datum wel ver
geten; ze waren nooit buitengewoon schran
der."
Eenigen tijd later mompelde hij weer:
„Ze kunnen wel dood zijn
Op de aangegeven plaats stopte de taxi;
Masterman betaalde den chauffeur en keek
eens rond. 't Was doodstil op Ludgate Hill.
Eenigszins schuchter naderde hij do kathe
draal. In een portiek van een der winkels
dicht bij de St. Paul hield hij zich schuil.
Van hier uit had hij een goed uitzicht op de
trappen.
„Zouden ze ook zoo rijk geworden zijn als
ik?" vroeg' hij zich af. „Vroeger waren het lui
van niets, maar je kunt nooit weten. Ik zal
eerst maar eens de kat uit den boom kijken.
Vallen ze me erg tegen, dan kom ik niet te
voorschijn. Arme vrienden zijn nog erger dan
arme familie!"
Het was drie minuten vóór twaal*, er moes
ten dus nog slechts enkele minuten verloopen,
alvorens het beslissende moment was aange
broken.
Masterman deed een laatsten haal aan zijn
havana en wierp het eindje weg. Daarna
deed hij zijn met bont gevoerde glacé hand
schoenen aan.
„Gelukkig, dat ik dit mooie plaatsje ont
dekt heb," sprak hij tot zichzelf en hij zei
nogmaals:
„Als zij er goed uitzien zoo van het
soort menschen, die ik graag tot vriend heb,
dan ga ik onmiddellijk naar ze toe
Hij dook wat dieper weg in zijn pelsjas, want
het was koud.
„Maar als ze er armoedig uitzien, dan doe
ik liever of ik ze niet meer ken. Ik voel er
niets voor naar het relaas van hun weder-
waardigheden of familie-omstandigheden te
luisteren. En natuurlijk zullen ze me dan al
lemaal geld ter leen vragen!"
Het was één minuut voor middernacht.
Hij was nog in gedachten verdiept, toen de
klok begon te slaan. Een! Twee! Drie
Bij den laatsten slag werd Masterman op
gewonden. Hij vroeg zich verwonderd af, wat
er wel geworden zou zijn van de drie andere
klerken Mosely, Sanders en Holt. Hü keek
om den hoek van de portiek, maar zag niets
van de drie menschen, op wie hij stond te
wachten.
Niemand!
„Te laat....'* sprak Masterman tot zich
zelf. „Misschien hebben ze de afspraak wel
heelemaal vergeten.
Even later keek hij weer op de klok: twee
minuten over twaalf.
„Zouden ze alle drie dood zijn
Hij sloeg zijn handen tegen elkaar, want
hü begon het koud te krijgen.
„Kom," dacht hij, „ik geef ze nog vijf mi
nuten."
Ook na die vijf minuten was er nergens
een levend wezen te bespeuren. De trappen
van de St. Paul bleven ledig.
„In elk geval heb ik mijn plicht gedaan."
mompelde Masterman, terwijl hij de portiek
verliet en in den donkeren nacht verdween.
Twee minuten daarna stak Charles Mosely
•Esq een fijne sigaar op, keek behoedzaam om
een deurpost en, daar hü niemand zag, ver
liet hij St, Paul's Churchyard en spoedde
zich, blijkbaar verlicht, huiswaarts.
Eenige oogenblikken later was het de heer
Edwin Sanders, die uit een anderen hoek te
voorschijn kwam en naar huis ging. 't Licht
van een electrische booglamp viéi op den
diamant in den ring, dien hij aan zijn rech
terhand droeg. Ook hij gevoelde zich opge
lucht.
't Was nog geen kwart over twaalf toen
Samuel Holt zijn schuilplaats verliet, zijn
bontjas wat dichter om zijn magere lichaam
trok en zich naar zijn club begaf.
„Zoo is het goed!" sprak hij tot zichzelf.
,,'t Was natuurlijk geld leenen geworden en
anders niet. Op deze manier kom ik er het
best af!"
Als de Graal haar vaandels laat
wapperen
A.s. Zondag 18 October zullen de Graat-
meisjes van uit hun clubhuizen uittrekken
naar vele steden en dorpen van het Haar-
lemsche diocees.
Zij willen laten zien en laten hooren, wat
en wie ze zijn. Zij willen hun stralende blij
heid uitdragen de wereld in en daarom gaan
ze langs vele wegen met hun kleurige uni
formen, wapperende vlaggen en vroolijke lie
deren.
Zij willen propaganda maken voor hun be
weging en daarom demonstreeren zij met
reidansen, zang, declamatie en spreekkoren.
Zij willen laten zien en hooren aan de ge
il eele wereld:
„Er is geen betere weg dan deze konink
lijke weg van het heilige kruis".
Doch ze weten, dat de moeilijkheden vele
zijn in dezen tijd en ze bidden:
„Erbarm U, Heer, over de kinderen van
dezen tijd".
En tot alle meisjes en jonge vrouwen zeg
gen zij met een noodend gebaar:
„Welaan, zusters, laat ons dan samen
gaan".
Samen gaan, samen blij zijn, samen leven,
maar ook samen strijden:
„Om te winnen de wereld voor God in den
hemel!"
De duizenden Graalleden noodigen de
tienduizenden meisjes, die nog buiten hun
rijen staan, om toe te treden tot de Graal
en met hen te vormen een blije, jonge en
fiere beweging.
„Als de Graal zijn vaandels laat wapperen,
Dan komen de meisjes, die fiere en dappere,
Kleurige vlinders op fleurige wiek,
Jong nog, tenger, maar frank en kwiek!"
GRAALLEIDSTER.
Beheer van den Wieringermeerpolder
Het advies van den Zuiderzeeraad
Op de schriftelijke vraag van het Tweede
Kamerlid van der Waerden betreffende be
kendmaking van het advies van den Zuider
zeeraad inzake het beheer van den Wierin
germeerpolder en de uitgifte der Zuiderzee-
gronden, heeft de Minister van Waterstaat
geantwoord, dat het niet gebruikelijk is
ambtelijke rapporten aan de Staten-GeneraaJ
over te leggen.
Intusschen ligt het in het voornemen bij
de behandeling van de ontwerp-begrooting
van het Zuiderzeefonds voor 1932, waarbij
deze aangelegenheid vanzelf ter sprake
komt, aan de hand van het In de Memorie
van Toelichting medegedeelde, nadere in
lichtingen te verstrekken.
Het wetsontwerp inzake de
godslastering
De Memorie van Antwoord verschijnt
binnenkort
De parlementaire redacteur van de „Stan
daard" meldt:
Van een voornemen by de Regeering, om
het WetsontwerpDonner inzake de Gods
lastering verder te laten rusten, is in het ge
heel geen sprake. De Memorie van Antwoord
zal dan ook binnen niet al te langen tyd
verschijnen. Dat zy er nog niet is, behoeft
allerminst als iets byzonders te gelden. De
materie is stellig geen gemakkelijke en in
het Voorl. Verslag zijn er zeer uiteenloopenae
beschouwingen aan gewyd; gezette overwe
ging daarom was eisch. Practisch had de be
antwoording van het Voorl. Verslag op kor
ten termyn weinig zin, wijl het uitgesloten
moest worden geacht, dat de Kamer het ont
werp nog vóór Kerstmis zou kunnen en zou
willen behandelen. De agenda vóór dien
tyd is reeds meer dan gevuld. Komt het ont-
werp nu in het voorjaar op de Kameragenda,
dan ligt de indiening der Memorie van ant
woord nog niet zoover achter den rug en
is er bovendien meer kans op de rustige sfeer,
waarin een ontwerp als dit toch stellig by
voorkeur dient behandeld te worden.
Regeering en Volksraad
Contact tusschen G.-G. en fractieleiders.
De gouverneur-generaal gaf zyn verlangen
te kermen om achtereenvolgens met alle
fractie-leiders in den Volksraad in persoon-
lyk contact te komen, in verband waarmede
deze werden uitgenoodigd om beurten op
audiëntie te komen.
Het slot en een aardige geste.
Als een aardige bijzonderheid van de har-
telyke sfeer, welke het bezoek van den Fran-
schen Minister van Koloniën, den heer Rey
naud, heeft gekenmerkt, vernemen wy de
volgende typserende geste, die getuigt van
het enthousiasme der Fransche reizi
gers. Toen minister Reynaud na aankomss
te Soerabaja zich naar het huis van den
Gouverneur begaf heeft hij vna daaruit
onmiddellijk een telefonisch gesprek gehad
met G. G. te Buitenzorg, teneinde aan jhr.
mr. de Jonge persoonlyk zijn zeer warmen
dank over te brengen voor alles wat hy
tydens zyn reis over Java had ondervonden.
Minister Reynaud verklaarde geen woorden
te kunnen vinden om ten volle uiting te ge
ven aan zijn dankbaarheid.
Het was een plechtig moment toen mi
nister Reynaud, in tegenwoordigheid van veie
autoriteiten, met een zeer hartelyke toe
spraak aan de heeren Van der Plas en De
Stoppelaar, die hem tydens zyn reis over
Java waren toegevoegd, het Ridderkruis van
het Legioen van Eer overhandigde.
Hernieuwd onderzoek
De Vierde Kame- der Amsterdamsche
rechtbank heropende gisteren het onderzoek
in de strafzaak tegen den werkloozen
boekhouder W. F. A., verdacht van vernie
ling.
Zooals men zich zal herinneren, heeft
verd. op 17 Februari in het Ryksmuseum
het schilderij van Rembrandt: „De Anato
mische les van dr. Deyman" met bylslagen
ernstig beschadigd. Het schilderij hangt in
middels geheel gerestaureerd weder In het
Rijksmuseum.
Bü interlocutoir vonnis van 9 Juli achtte
de rechtbank het onderzoek niet volledig en
gelastte een nieuw getuigenverhoor.
De Officier van Justitie, mr. Versteeg,
eischte bij de eerste behandeling een gevan
genisstraf van één jaar.
Gisteren werd als getuige gehoord me
vrouw J. C. van Staveren Bernard, be
stuurslid van de Vereeniging van Slecht-
h arenden. zy had verd. A., die wederom
niet voor de rechtbank was verschenen,
herhaaldelyk gesproken en was goed op de
hoogte van verd.'s financieele omstandig
heden. Volgens haar verklaringen is verd.
geheel doof en reeds jaren werkloos. Door
zijn doofheid voelt hy zich geheel geïso
leerd; hy woont in by zijn zuster en ouden
vader en heeft niet het minste contact met
het gezin. Hy spreekt geen tien woorden
per dag. Wegens zyn doofheid was hy niet
op de zitting verschenen. Verd. had tegen
getuige gezegd: „Ik ga maar niet, want ik
versta toch niets."
Getuige had een diep medelyden met
verdachte. Zij was van meening, dat het
c«a uiting van verdwazing van verd. ge
weest was, hy wist op dat oogenblik zeer
zeker niet wat hy deed. Ook had hy tegen
over haar steeds ontkend een byl te hebben
gekocht. Nogmaals wees get. er met klem
op, dat verd's physieke gesteldheid en zyn
economische nood hem tot zyn daad
hadden gebracht.
De Officier van Justitie, mr. Versteeg,
persisteerde zonder nadere argumentatie by'
zyn eijch (gevangenisstraf van één jaar).
Uitspraak 28 October.
l.i
mm
175. „Als je met die boot over 't meer
varen, ga dan je gang maar, zei
de bootsman. „Accoord van Putten,"
lachte Harlekyn; „dat zal gemakkelyk
gaan."
176. Maar die schurkachtige bootsman
had een plank in den bodem los gemaakt
en Harlekyn kon zich slechts met veel
moeite redden.
177. Toen hy veilig en wel op de lan
dingplaats gekomen was, liet hij het water
uit de boot loopen, „Mooi zoo," lachte
Harlekyn, „als ik nu het gat met m'n
toovermiddel gestopt heb, dan kom ik
remakkeiyk over 't meer." Zoo gezegd,
zoo gedaan, maar de bootsman was woe
dend.
1 t>m*