C fl VAN MAN FILMHELD s DIEVEN EEN TWEEDE BRIEF VAN ADA VAN ALLES WAT in De B.L.N.S. HET HONDJE VAN MARIA Maria heeft een hondje, Een alleraardigst beest, 't Heeft glanzend zwarte haren, En is nooit stout geweest. Het heeft ook mooie oogen, Een kleinen fijnen neus, Maria is er blij mee, Het icas een goede keus. Ze kreeg het voor haar jaardag Van Oma en haar moes, Dat had ze heusch veel liever Dan d' een of and're poes. Het hondje is heel waakzaam, 't Zit 's nachts veel voor haar bed, Wanneer het meisje moe is Van 't spelen en van pret. Maar blaffen doet het nimmer, Het houdt altijd z'n snoet, Dat komt, omdat het hondje Niet echt is, doch van goed. Wanneer Maria 't hondje Wel eens een standje gaf, Dan bleef het toch lief kijken En zei nooit nijdig blüf. Dat komt, omdat het diertje Van 't standje niets verstond, Het is dus wel heel rustig Zoo'n mooie speelgoedhond. R. K. tv--J=ri5sSi^S»- i" j t DE PUZZLE VAN DE NEGEN STERREN DE VERSTANDIGE KLAPROOS DE ZONNEBLOEM Een Zonnebloem stond in het veld, En ging zich eens beklagen, Dat zulk een vreemde nare bij Haar steeds maar dorst te plagen. Het beest zoemt aldoor om m'n hoofd En zit maar op m'n stengel, lk word er werk'lijk aak'lig van, Zoo'n vreeselijke bengel! DE KLAPROOS Och, Zonnebloem, wees niet zoo dwaas, En laat dat beest toch spelen, Stel voor, dat jij er niet zou zijn, Het moest zich dan vervelen. Een Zonnebloem, wel, dat geeft pret Voor zulk een zomerdiertje, Wees toch niet mopperig, m'n vriend, En gun het een pleziertje. DE ZONNEBLOEM 'k Moet zeggen, beste roode buur, Met jou valt er te praten, Jij laat het rustig langs je gaan, En kan een grap niet laten. Da's wel het beste zoo te zijn, Dan heb je heel geen zorgen, En denk je werk'lijk met pleziei Weer aan den dag van morgen. DE KLAPROOS Juist Zonnebloem, zoo denk ik ook, Nu schijn je het te snappen. Zet dus je beste beentje voor En volg nu maar mijn stappen. Ga flink en blij het leven door, En wees niet meer zoo zeurig, Want anders zeggen velen nog: Die bloem is zóó humeurig! R. K. O "v"'" O O O O O O O O 0 oi OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Het was nacht, een heldere nacht. De maan scheen vol aan den hemel en ver lichtte vriendelijk het stadje B, dat in- diepe rust gedompeld was. Alle bewoners hadden zich reeds te slapen gelegd. lag al In de veeren Ook burgemeester Klaassen, die anders om dezen tijd nog op was, lag al in de veeren en diepe stilte heerschte in het huis. Alleen Katrientje, zijn dochter, kon den slaap niet vatten en lag nu tot duizend te tellen om in slaap te "komen. Driehonderdzevenentwintig. Brr, wat was 't akelig stil in huis! Driehonderd achtentwintig, driehonderd negenentwintig. Kon ze maar in slaap komen! Driehonderd dertig. Wat was dat Het leek wel, of er beneden iemand liep! Ze hield haar adem in en luisterde in gespannen. Neen, ze vergiste zich niet. Ze hoorde beneden duidelijk iemand loopen! Hoor! Nu leek het, of hij aan de bin nendeur van de keuken morrelde. Die deed vader 's avonds altijd op slot. Hij probeer de zeker of er een sleutel op paste! O. het kon niet anders, of er was een dief in huis! Wat moest ze doen? Ze kon het huis toch niet leeg laten stelen. Neen, dat ging niet! Ze nam een kloek besluit: Ze zou vader wekken, die zou wel weten, wat hij doen moest. Voorzichtig gleed ze uit bed. Wat kraakte dat ding! Met Ingehouden adem en wildkloppend hart bleef ze staan en luisterde. Niets dan het zachte gekras, dat in de stilte duide lijk hoorbaar was, liet zich hooren. Zacht opende ze de deur. Wat was 't donker in de gang! De haren rezen haar te berge. Haar hart klopte woest in haar keel en de vreemdste gedachten woelden in haar hoofd. Verbeeld je eens, dat er een kerel in de CJ» tv». Plotseling bleef ze als verlamd staan gang stond, die haar zag! Hij zou haar dan doodschieten en niemand zou t hoo ren, omdat hij natuurlijk een geluidsdem per op zijn pistool had. En den volgenden morgen zouden ze haar dan vinden dood! Oooo, het was verschrikkelijk! Katrientje wilde maar weer zoo gauw mogelijk terug gaan. Bevend over al haar leden haastte ze zich naar de deur van haar kamer. Plotseling bleef ze als verlamd staan. Bewoog zich daar niet iets? Daar, in den hoek bij de gangkast! Ze gaf een gil van angst. De deur van haar vaders slaapkamer werd haastig geopend en de burgemeester riep: „Wie is daar?" Katrientje antwoordde niet, kon niet antwoorden. Bewegingloos bleef ze staan en staarde naar den hoek bij de gang kast. „Wie is daar?" herhaalde de burge meester ongeduldig. Geen antwoord. „Stil dan toch!" zei de burgemeester ge- ergerd. „Ik zal beneden eens gaan zien wat er aan de hand is," en meteen stapte hij naar de trap. „Man!" kreunde mevrouw, hem vasthou dend. „O, Vader!" snikte Katrientje, „ga niet, zezezul'en u dooddoodschie tenenenals ze eeneen geluidsdemper opop hun pistolen hebben, hooren wijhet nieten en dan vindenwij u morgenooo!" „Laat ze den boel dan maar leegste den,jammerde mevrouw. Maar de burgemeester siste: „Den boel leeg laten stelen? Dat nooit! Ik zal ze leeren in mijn huis te komen." En resoluut stapte hij op de trap af en sloop naar beneden, zijn vrouw en Ka trientje in doodelijken angst boven latend. Katrientje vond 't denkbee'd van den geluidsdemper schier ondraaglijk en snikte zacht. Haar moeder luisterde ademloos. De minuten leken wel uren. Vol spanning wachtten beiden boven op de dingen, die komen zouden. En toentoen de spanning op zijn hoogst washoorden ze beneden een hartelijk lachen. Verbaasd en verrast keken moeder en dochter elkaar aan. Wat was dat nu? Katrientje, die 't eerst bekomen was van haar verbazing, holde de trap af, gevolgd door haar moeder. In de keuken gekomen zagen ze den burgemeester, met de ééne hand zijn eenigszins uitpuilend buikje vasthoudend en met de andere wijzend naar een vriendelijk kwispelend hondje, schateren van 't lachen. De tra nen liepen hem langs de wangen en heel zijn lichaam schokte. Het tooneeltje was zoo grappig, dat moeder en dochter ook in een lach schoten, hoewel ze niet wisten schateren van 't lachen Tastend zocht zijn hand den knop en toen knipte hij 't licht aan. „Katrientje", riep hij, „wat doe jij hier?" Katrientje slaakte een zucht van ver lichting. Gelukkig, in den hoek bij de gangkast stond niemand. „Katrientje," herhaalde de burgemees ter, „wat doe jij hier?" li Toen kreeg Katrientje haar spraak terug. „Vader," fluisterde ze zoo hard als ze durfde, „vader, er zijn dieven beneden." „Dieven? Wat een onzin," smaalde de burgemeester, maar hij keek toch voor zichtig om zich heen. „Vader," bibberde Katrientje, „het is heusch waar, luistert u maar." De burgervader luisterde. Het gekras was weer duidelijk hoorbaar en daar tus- schen hoorde de heer Klaassen een soort gesteun. „Man," riep mevrouw K'aassen, die door 't lawaai wakker was geworden en inder haast een kimono had omgeslagen, om den hoek van de deur: „Man, wat is er aan de hand?" „Sttt," fluisterde Katrientje, „dieven!" „Dieven!" mevrouw gilde het bijna uit. waarom de heer Klaassen zoo'n pret had. Toen hij een beetje bekomen was, viel hij op den eersten den besten stoel neer en nog snikkend van 't lachen zei hij: „Dddaar is ded...j.. dief," terwijl hij naar het hondje wees. Het diertje was van een ras, dat de meeste menschen „vuilnisbakkenras" noemen. „Hoe komt dat vieze beest in mijn keuken?" vroeg mevrouw verbaasd. En toen vertelde de burgemeester hoe Henk, zijn zoontje, het beestje in den tuin had gevonden, toén Katrientje en haar moeder op visite waren bij den dokter. Hij had toen aan zijn vader ge vraagd, of hij het beestje moéht houden en had het in een mandje in de keuken gelegd, 's Nachts was het dier Wakker geworden en omdat het de omgeving niet kende, was het op verkenning uitgegaan. Toen wilde het hondje zeker naar buiten, maar de deur was gesloten en toen, nou toen was het zacht beginnen te janken en krabbelde aan de deur. „En dat hebben jullie voor een dief gehou den," beskot de burgemeester, terwijl hU opnieuw in lachen uitbarstte. M. Amsterdam, Aug. 1931 Beste allemaal. Volgens belofte schrijf ik jullie nog een brief uit de hoofdstad, 'k Heb hier heel wat regendagen meegemaakt, maar de eerste mooie dag was bestemd voor Artis. Toch heb ik me op die regendagen ook niet verveeld: we zijn naar allerlei museums geweest. In het Rijksmuseum raak je nooit uitgekeken: heb je genoeg van de schilderijen, dan ga je het por selein eens bekijken. Daar zijn toch, zooals je weet, zulke merkwaardige stuk ken bij. En dan de historische afdeeling met de overblijfselen uit den tijd van De Ruyter. En die grappige costumes uit vorige eeuwen met die hoepelrokken! Stel je voor, dat we daar nog in moesten rondloopen! Maar zooals ik al schreef: de eerste mooie dag was voor Artis bestemd. En dien hebben we gisteren dan ook heerlijk doorgebracht. Ik heb weer bijzonder genoten van alle wilde dieren, vooral van de dieren, die niet in zoo'n kleine kooi zitten. Het meest heb ik altijd te doen met die stak kerds van roofvogels, die nooit meer echt vliegen kunnen. Dan hebben de reptielen in 't reptie lenhuis het beter. Die dieren hebben niet zooveel behoefte aan beweging, naar 't 04V.Ohst.h4C.-e0r schijnt. Zoo'n boa constrictor zie je nau welijks aan, dat zij leeft. Ik heb gepro beerd er een teekening van te maken (fig. 1), je krijgt wel een indruk van de dikte van het dier, maar niet van de grootte van het voedsel, dat hij naar binnen kan werken. Van een kaaiman, A A i m asn die zijn kop juist boven water stak, heb ik dien kop even geschetst, maar erg mooi is t niet (fig. 2). Daarna gingen we naar het aquarium. Dat vind ik toch altijd het mooist. De visschen zwemmen zoo rustig voort; je kunt je niet indenken, dat die iets an ders zouden verlangen. Oom, die na tuurlijk goed op de hoogte is, vroeg me bij een van de glazen of ik dacht, dat daar iets levends achter zat. Ik vloog er gladweg in. „Wordt die vitrine soms schoon gemaakt? Maar waarom blijft dat zand er dan in liggen?" Daar (fig. 8) kwam beweging in het zand en wat bleek nu? Met de rugzij naar boven had in het zand een bot gelegen, die nu naar boven zwom om naar voedsel te happen. En toen er een in beweging kwam, bleken er meer van die visschen in 't zand verborgen te zijn. Ik zei, dat het de rugkant van de bot was, eigenlijk had ik moeten zeggen: zijn rechter kant, want zooals jullie weten, hoort de bot tot de zij zwemmers. Tig. 3 bijn'k vcrtorjen "mv "i *n<t Nog zoo'n anderen platten sinjeur heb ik met verbazing bekeken, n.l. een rog (fig. 4). Dat dier heeft zulke geweldige zijvinnen, dat ze haast op vleugels lijken en een langen spitsen staart. Wanneer er een naar boven zwemt, kun je de kieuw spleten aan de onderzijde van het dier zien. Ti jV Uit een gesprek van een paar heeren, die ook stonden te kijken, hoorde ik, dat er groote roggen bestaan met een vergiftigen stekel aan hun staart. Ge lukkig maar, dat zulke beesten bij ons niet voorkomen. Ik moet gaan pakken, dus basta. Heel veel groeten, Jullie ADA. A. L. Het is doodeenvoudig, wat ik jelui nu wil laten doen en toch ben ik bang, dat er niet zoo heel velen zullen zijn, die het zaakje netjes zullen weten op te knappen. Je ziet de figuur met de negen sterren. Nu is mijn vraag: Trekken jelui daar doorheen vier rechte lijnen, zóó, dat elke volgende lijn begint, waar de vorige eindigt, met andere woorden, trek de lijnen, zonder het potlood van het pa pier te nemen, zóó, dat alle sterren door minstens één der lijnen geraakt worden. Maar denk er om, niet meer dan vier lijnen en uitsluitend rechte lijnen. 't Is heel gemakkelijk, dat zeg ik jelui voouit en toch.... Probeer het maar eens. HET WITTE PAARD Heel veel op een wit paard lijken doet het gedrocht, dat ik hier geteekend heb, niet, vind je wel? Wat het eigenlijk voor een beest is, weet ik zelf niet, laten we maar aan nemen, dat het een van die voorwereld lijke dieren is, waar je misschien wel eens iets van gehoord hebt of gezien. Maar wat het is doet er ook eigenlijk niet toe; hoofdzaak is, wat het worden moet en dat is een wit paard. Je ziet in de zwarte teekening vijf witte streepjes. Knip de teekening, die je eerst hebt overgeteekend, netjes uit en knip dan langs de witte streepjes de pcoten en den staart van het monster af. Je krijgt dan 'n lichaam, 4 pooten en een staart en nu is het de kunst, die zóó tegen elkaar te leggen, dat er een hol lend wit paard verschijnt. Vooruit, alle maal probeeren! EEN ARABISCHE SPREUK Er zijn vier soorten van menschen; er zijn menschen, die nists weten en niet weten, dat zij ni:ts weten. Dat zijn dwa zen: laat hen loopen! Er zijn er ook, dia niets weten en weten, dat zij niets weten. Dat zijn eenvoudige luitjes: onderricht hen. Verder zijn er menschen, die iets weten, maar niet weten, dat zij iets weten. Dezen slapen: maakt hen wakker. Eindelijk zijn er nog, die iets weten en weten, dat zij iets weten. Dezen zijn wijs, volgt hen. RAADSELRIJMEN Lieve deugd, wat ben ik lek! Nee, dat zijn geen praatjes! Tel eens even voor de mop; Meer dan twintig gaatjes! Als je me vol water giet Mij, de allerlekste. Komt er toch geen druppel uit, Dat is nog het gekste! Weer een tik! weer een tik! Wat een dartel ding ben ik! AI die tikken zijn mijn kansen Om nog harder te gaan dansen. Van mijn kleuren naast elkaar, Zie je een grijze streep nog maar. En een kuiltje in den grond, Wijst het plekje, waar ik stond. BO BOBO BOBO BOBOBOBOBOBOaOBOBOBOBO(BOBOBCDBC3aOBOBC3BOBC3BC3BOBOBC3BCDBOBOIBOBC3aCDBC3BC3BOBC3aaOBC3B<=>BOBOaOBOBC3BOBOBC3BOaOBCDBOBOI „UXXM 44 ,4 ,4„ ,»4«, >4 I II ff M I I\l I I lnM114[/^rV W1 r r t r O Meneer Hendriks had al heel wat filmopnamen ge maakt v-*n alle avonturen, die Mangelemot, de Jeugdige filmheld, die met hem de heele wereld doorkruiste, beleefde. En na hun laatste avontuur in Australië waren ze rustig naar Nederland teruggekeerd en hadden slechts als aandenken van daar een boemerang meegenomen. Maar het stille leventje hier begon ons tweetal al heel spoedig te vervelen en ze besloten dus maar op nieuwe avonturen uit te trekken. Maar toen ze aan de kade kwa men, ontdekten ze, dat de boot naar Australië al 'n half uur geleden vertrokken was en ze konden niets anders meer zien van het vaartuig dan een dikke rookkolom, die boven den horizon hing. „Daar weet ik wel wat op," lachte Mangelemot. „We hebben onzen boemerangs nog. Boemerangs :ijn knuppels, die altijd vanzelf terugkeeren naar de plaats, waar ze vandaan gekomen zijn. Die boemerangs komen uit Australië, dus ze keeren vanzelf naar Australië terug." En jawel, nauwelijks waren Mangelemot en meneer Hen driks op de boemerangs gaan zitten, of ze vlogen door de lucht. In vliegende vaart ging de tocht rechtstreeks naar Australië. De boemerangs vlogen over zeeën en bergen, over bosschen en velden, zóó hard, dat meneer Hendriks en Mangelemot er allebei erg duizelig van werden. En opeens: déér zagen ze Australië onder zich liggen. Met een flinke vaart gingen de boemerangs naar bene den en boem.... daar lagen ze allemaal: Mangelemot, meneer Hendriks en de beide boemerangs op den harden grond van Australië. Het was er zóó warm, dat Mange lemot en meneer Hendriks onmiddellijk hun jassen uit trokken. lOIOaOIOBOIOIOIOIOIOBOBOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOBOIQIOaOBOIOIOIOIOIIOaOIOIOaOBOIQIIOIOIOaOIOBOIOIOBOBOIOIOIOIOIOB

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 15