DE SINTERKLAASTAFEL
WAAROM MIJN KLOMP
LEEG BLEEF
FREDERIKS SINTERKLAASCADEAU
^gRDE BLAD
WOENSDAG 25 NOVEMBER 1931
BLADZIJDE 1
Schier onuitputtelijk is de voorraad
Sinterklaas uitdeelt. En hij geeft ze
speelgoederen en lekkernijen, welke
met gulle hand aan tallooze kinderen
v^ ekkers was een echte lamlendige kerel.
'1 wilde het drinken niet laten. Wat men ook
ePtoefde om hem het verderfelijke van zijn
anstocht te doen inzien, niets hielp.
Vroeger was Dekkers een werkzame, op-
P.a.ssende jongeman, die zich met ernst en
•lt op z'p vak toelegde, zoodat hij, toen er
P de timmerfabries van Gzbr. Stevens een
P aats openkvvam, door de aanbevelingen van
'in baas onmiddellijk werd aangenomen,
oewel de fabriek als inrichting heel gunstig
QtJd aangeschreven, waren er onder het
'ike personeel toch enkelen, die niet deug-
en, en zoo ongemerkt kregen die deugnieten,
e'ke dikwijls met Dekkers samenwerkten,
a* op den nieuweling. Gaandeweg wisten ze
fm over te halen na fabriekstijd even in
j'1 Beertje" een borrel mee te drinken en
angzamerhand was Dekkers er een vaste
boeker, niet alleen na werktijd, maar ook
aarvóór en op de Zondagen.
Dekker's moeder, een weduwe, was van
erschillende kanten al gewaarschuwd voor
e verkeerde gewoonten van haar zoon, maar
eens- toen hij weer een paar uur na sluiting
j'an de fabriek, tamelijk aangeschoten, thuis
vati en ze hem over zijn wangedrag berispte,
Vle' hij ruw uit „Ik ben oud en wijs genoeg
om te weten wat ik doen en laten moet. Ik
heb evenveel recht op een verstrooiing als
leder ander." De goede vrouw, door deze
fuwe uitbarsting geheel uit 't veld geslagen,
V^eg, doch nam zich ernstig voor er met
den pastoor over te spreken in de hoop dat
Ce2e, die Frans graag mocht lijden, hem met
hteer succes op het verkeerde van zijn gedrag
kou wijzen.
Het scheen inderdaad dat de wijze woorden
Van den ouden herder indruk hadden gemaakt
op den jongen, want hij kwam sindsdien weer
Op geregelde tijden thuis. Hij scheen 't over-
deels uit schaamte, deels uit baloorigheid.
Hij kwam weer thuis na het werk evenals
tevoren, maar 's avonds na 't eten, dan moest
hii eruit en dan kwam hij soms diep in den
nacht terug, niet joelend en schreeuwend,
zooals dien eenen avond, maar met een woes-
ten en dreigenden blik in de glazige oogen.
Vier jaren zijn sinds dien voorbijgegaan
Is dat Dekkers, de kloeke, opgeruimde werk
man van vroeger f 't Is een willooze, karakter-
looze drinker geworden. Z'n betrekking is
htj allang kwijt door z'n wangedrag. Hij zwerft
maai wat langs de straten en als hij hier of
daar met een karweitje wat geld heeft ver
diend, dan wordt 't verdronken.
Vrienden heeft hij niet meer, z'n goede en
z'n kwade hebben hem allen in den steek
gelaten. Z'n vrouw, die zich aftobt om met
naaien in het onderhoud van haar stumpers
van kinderen en zichzelf te voorzien, bestaat
niet meer voor hem. Hii is alleen thuis in
het ellendige krot, hun tegenwoordige woning
om te eten en z'n roes uit te slapen
Nu is 't Sinterklaasavond. Dekkers is ais
gewoonlijk niet thuis en z'n vrouw verheugt
er zich over, want ze heeft, nu haar kinderen
slapen, de kans om ongestoord datgene
te doen, waarnaar ze in stilte verlangd had.
Ze is er in geslaagd van het bitter weinige
dat ze verdient, wat voor haar kindertjes
te koopen. Ze wil, hoeveei 't haar ook kost,
haar kleinen een heerlijk Sinterklaasfeest
bereiden en stil legt ze over 't wrakke tafel
tje dat naast de deur tegen den muur staat, een
wit papier en spreidt daarop de schatten van
Sinterklaas uit. Een pop voor Leentje, een
doos griffels en een lei voor Piet, een serviesje
voor Bertha en een beertje voor Wim, dan
voor ieder een taai en wat borstplaatjes en
bij iedere groep een briefje met den naam.
Als alles klaar is, zit ze even stil te kijken
Dien middag uit school, wist Frederik,
wat hij aan Sinterklaas zou vragen. Een
spoortrein met rails, een locomotief en een
kolenwagen en een „gewone" wagen en een
goederen- wagen.
„En wat iij Wim?" „Ik een kleurboek," zei
Wim gedecideerd. „Een kleurboek Wat
heb je daar nou aan een kleurboek „Nou,
dat is wat fijn Dat doen wij op school ook
en met een heeleboel kleuren."
„Net meisjesspeelgoed," vond Frederik.
„Dat is niettes, dat 's wat fijn, weet jij niks
van," half huilend, half kwaad rukte ie zich
los, liep vooruit. „Hier blijven," riep Frederik
gebiedend, „je mag niet alleen
„Wat heb je nou aan 'n kleurboek," peinsde
ie nog na, „ik vind een spoor veel echter
daar kan je mee rijen."
Stil liepen ze nu naast mekaar voort.
Wim nog een beetje onwillig, was 't nog
niet vergeten van dat „meisjeswerk." Een
kleurboek was wat mooi, je kon een paard
kleuren en een koe en een man, en van alles
en dan kon je dat afkijken. Alle jongens
deeën het op school.
„En als ik dan een spoor heb, dan mag jij
ook mee spelen, en dan ben ik de conducteur,
en dan ben jij reiziger en dan moet je naar
Maastricht naar tante Frieda en dan roep
ik „instappen" en dan moet je heel hard
opschieten, want anders gaat ie al en als je
dan midden onderweg bent, dan verongelukt
de trein en dan poeng dan valt ie om en
dan moet jij voor dooie spelen."
„Nee dat doe ik niet, ik wil niet voor dooie
spelen," zeurde Wimpie. „Ach jongen, dat
is toch maar voor de lol, snap je dat nou niet!"
Met z'n jekkerfje nog aan liep ie thuis regel
recht naar den kalender ging tellen hoe
veel dagen nog.
D'r stond een groote 23 op 't blaadje.
Hij moest tot de 5, dat wist ie. Dan was 't
Sinterklaas. Een, twee, drie, met zijn andere
kouwe, rooie handje hield ie de omhoog
geheven blaadjes vast, nog tien, elt, twaalf
dagen. „Wim 1 nog twaalf dagen, nog twaalf
nachies slapen en dan is 't Sinterklaas
nog twaalf keer opstaan, nog twaalf keer
hij verzon verder, wat nog meer, nog rwaalf
keer
„Dag Frederik." „Dag Moekie," hij liep
op d'r toe. „Nog twaalf dagen, Moek. dan
is 't Sinterklaas 1"
„En wat wou m'n kleine vent wel graag
van Sinterklaas hebben „Een spoor, 'n
heele mooie, een heele groote spoor, zoo een
als Gerard van Zwarten, een locomotief en
een kolenwagen en nog een hoop wagens."
„O 1 maar dat is zoo duur," schrok moeder.
schien wel." „Zal u dan weer kunnen wan
delen en „gewoon" doen „Ja Frederik,
maar ga nu wat spelen. Waar is Wimpie
„Bij Wies. En als u hier blijft, wordt u
dan niet meer beter
„Je moet niet zooveel vragen, Frederik,
dat kunnen kleine jongentjes nog niet be
grijpen."
„De dokter zei toch, dat u niet meer
beter kon worden, Moekie, of wel „Waar
is je blokkendoos Frederik." „Ik ga niet
met mijn blokkendoos, spelen „Ga dan
cijfertjes maken op je lei hè." F-ederik pakte
zijn lei, zocht een griffel met een mooie
punt. „Ik ga een huis teekenen, hebben wij
op school ook gedaan. Moekie, Moekie
„Waarom huilt u „Ik huil niet Frederik."
„U huilt wel, woest sprong ie op. „U
mag niet huilen." Z'n rood vuistje kneep
d'r witte hand. „Ik, als ik groot ben, ga ik
een heeleboel guldens verdienen en dan kan
u naar dat huis en dan komt u terug en dan
bent- u beter." „Dat is goed, m'n kleine
boy. Laat eens kijken, heb je al een huis
„Ik moet nog heelemaal beginnen.,, Hij
teekende lusteloos, maar zijn hersentjes
werkten gespannen. Als Moekie weg was,
dan moesten ze bij Wies en dan mochten
ze niks en dan was Pappie vast ook verdrie
tig en wat Moekie er niet. En dan kregen ze
geen nachtzoen en dan kwam Moekie niet
meer 's avonds laat kijken naar ze en ze toe
stoppen, als ze echt naar bed ging en dan
was alles wel heel naar en maar dan werd
Moekie beter en dan was alles weer heerlijk,
als ze dan thuis kwam, dan versierde hij d'r
stoel en dan kon Moekie wandelen, dan kon
ze alles weer. „Moekie." „Ja Frederik."
„Kost dat een heeleboel geld?" „Wat
Frederik." „Als u weg gaat, naar dat ding?"
„Ja Frederik, een heele hoop, maar praat
nu maar over wat anders. Is je huis al
klaar „Hoe een heele hoop moek
Wel honderd gulden „Nog meer Frederik."
O dat is veel dacht Frederik. Toen teekende
ie zijn huis af. Hij teekende echte pannen en
een schoorsteen en echte rook. Daarna
kibbelde ie met Wimpie en 's avonds in bed
hadden ze het samen over de spoor en dan
met rails jö, dat is zoo fijn, die van Gerard
gaat zoo echt, dan leg je hem uit op den grond
of op de tafel. „Maar dat zal wel niet magge."
„Maar dan vraag ik of we er mee in de gang
magge, fijn hè „Ja," zei Wim. „Zal ik ook
een trein vragen „Nee, vraag jij nou maar
een kleurboek. Dat is te duur, zegt, Moekie
als alle kinderen een trein vragen, dan wordt
Sinterklaas arm." „O 1" Er viel een stilte.
Wimpie's oogjes vielen al dicht, open....
„Ja maar Sinterklaas is toch rijkdat geeft
niks," wist ie wijs. „Ja maar alle kindertjes
moeten wat hebben en als alle kindertjes
nu eens een spoor vroegen, zoo'n duur ding,
dan wordt Sinterklaas vast arm! „Dat doen
ze niet," zei ie stellig. „Wim vraagt een
kleurboek. Is een kleurboek duur?" „Nee
niet zoo duur als een spoor." „Hoe duur is
dan een spoor, moek?" „O een heeleboel
guldens 1" „Heel veel guldens „Ja, heel
veel". „Wel tien, wel twintig „Ja misschien
wel." „Maar ik zou toch wel erg graag een
spoor willen hebben.
Toen ze dien middag thuiskwamen, was
de dokter er. Ze wisten wat ze doen moesten,
zeien „dag dokter" en liepen meteen door
naar de keuken, naar Wies. Wies zat aard
appelen te schillen, een mandje met schillen
op d'r schoot, en op de rechtbank een allumi-
nium pan, halfvol met water. Drie schoon
geschilde aardappelen lagen op den bodem
van de pan.
„Mag ik ze d'r in gooien, Wies?" „Nee
hoor, afblijven, allebei met jullie handen, je
spat me den heelenboel vol." „Hè Wies, een,"
zeurde Wimpie.
„Nou één dan, ieder een." Gretig wacht
ten ze, trokken dengeschilden aardappel bijna
uit d'r handen. Toen heel hoog, pang, lieten
ze 'm ploempen. 't Spatte tegen hun neusjes
op, 't schoone aardappelwater en kijk, een
kringeltje na. „Kijk Wim zie je 't. Nou nog
één Wies." „Nee niet meer."
Boven zat de dokter. Vader stond bij de
deur, de armen over elkaar.
„Mevrouwtje, ik zou het u niet raden,
als ik niet absoluut zeker was, dat 't heel, heel
goed voor u zou zijn. In de gang klonk
kindergetrappel.
„Moeke, mag ik komen „Nog niet
Frederik, nog eventjes." „Ja moekie."
Frederik bleef staan op het matje voqr de
deur.
„Ja, 't is natuurlijk wel hard om voor een
poosje van uw kindertjes weg te moeten en 't
is voor meneer ook niet erg aangenaam
maar als u uw gezondheid er mee terug wint.
Kijkt u eens, m een sanatorium is alles op
dergelijke patiënten ingericht, frissche lucht,
gezonde ligging, rust, controle, heusch ik
raad het u sterk aan." „Maar het kost geld,
dokter." „Ja, maar als u nu uw gezondheid
er mee terug wint, als ik u nu zeg, dat dit
de kortste en beste manier is naar volledig
herstel."
„Volledig herstel, wat is volledig herstel,
wat is dat?" luisterde Frederik op 't rooie
matje op de gang. Er viel even een stilte.
„Wat zegt u meneer „U hebt gelijk
dokter, als het eenigszins kan, dan moet 't,
maar als het er niet is, de zaken gaan slecht
dokter," de stem van den man trilde. De
dokter stond op. „U denkt er nog maar eens
over. Ik zeg niet, dat het anders niet goed
zou gaan, u moet me goed begrijpen. Ik wil
u den moed niet ontnemen, absoluut niet,
daar is geen enkele reden toe, maar het zou
toch zoo veel beter zijn. Best hoor, mevrouw
tje, ik kom nog eens gauw kijken, denkt u
er nog maar eens over." Hij ging. Hij liep
door den winkel zonder klanten, den winkel
van „Lederwaren en diverse artikelen," en
er lag een zorgelijke uitdrukking in zijn oogen.
Arme menschen, kon ie maar helpen, hij
Zou eens zien, wat ie doen kon.
„Moekie, mag ik binnen komen „Ja
Frederik." „Moekie wat is dat „volledig
herstel." „Dat is, als je heelemaal beter
wordt." „O 1 En waar wilde dokter u naar
toe hebben, wat is dat, een San.en magge
wij dan niet mee
„O wat hebben kleine potjes toch een
groote ooren. Ik ga nergens naar toe hooi,
dat gaat toch niet." „Waarom gaat dat toch
niet „Dat kost te duur, jongen." „O. Er
als u dan weg gaat, zou u dan heelëmaa
beter worden Moekie?" „Ja jongen, mis-
dan weer dicht, toen weer eventjes open en
dan weer dicht.
Hij was al een uur eerder in bed dan Fre
derik. Deze mocht altijd langer op blijven,
was, acht hij vijf. En nu werd hij moe. Frederik
peinsde, over Sinterklaas, over een spoor
en toen over Moekie. Dat die geen guldens
genoeg had, om weg te gaan, naar dat huis.
En ze had toch een heele portemonnaie vol,
maar dat was zeker niet genoeg, dat zou
wel heerlijk zijn, als Moekie beter was.
Als ze fijn met hem aan tafel spelletjes kon
doen en als ze mee kon gaan in de tram en
wandelen, allemaal zoo heerlijk, als toen,
toen Moekie nog niet ziek was. Het was wel
naar als Moekie weg was. Mochten ze maar
mee, maar dat ging zeker niet, dat was zeker
alleen maar voor zieke menschen en zij
moesten naar school. Hij zou vast erg hard
huilen en Wimpie ook, nee hij zou niet hui
len, hij wou niet huilen, want het was toch
maar voor eventjes, net als toen hij naar het
ziekenhuis moest, omdat hij zijn beentje
had gebroken. Dat was ook heel naar. Maar
toen ie terug kwam, was het wat fijn. Toen
kon ie weer loopen, ja het was zeker ook net
zoo iets. Het zou heerlijk zijn, als moekie
dan beter was. Hè had ie maar genoeg geld,
dan gaf hij het allemaal aan Moekie. Als, als
Sinterklaas het eens gaf. Er ging opeens een
schok door zijn lijfje, bij die plotselinge
gedachte. Dan kon het. Hij zat opnieuw recht
op in zijn bedje; als Moekie het eens vroeg
aan Sinterklaas Moekie mocht toch ook
aan Sinterklaas vragen, zou het niet
Het was wel duurder dan een spoortrein,
maar Moekie was een groot mensch en
nooit stout. Naast 'm klonk de rustige adem
haling van Wimpie. die sliep. De kamer was
donker. Beneden lag Moekie in haar rust
stoel, bad om uitkomst, om gezond te mogen
worden om haar kindertjes en om haar man.
Zij zelf, och voor haarzelf was het niet het
ergste. Boven in de donkere kamer peinsde
een klein jongetje om uitkomst. En hij
had het gevonden. Hij zou Moekie zeggen,
dat zij het aan Sinterklaas moest vragen. Dan
was het in orde. Toen lei ie zijn kopje met
een zucht van verlichting op het kussen,
en sliep.
„Moek
„Ja, Frederik." Het was tien voor negen
en ie stond al met zijn schooltasch in zijn
hand. „Geeft Sinterklaas aan groote men
schen ook cadeaux?" „Nee, Frederik."
„Waarom niet Zijn stemmetje klonk één
teleurstelling. „Groote menschen geven aan
elkaar wat en kleine kinderen krijgen het van
.Sinterklaas. Waarom Frederik?" „O, niks."
Hij wou het niet zeggen, waarom, wou daar
niet over praten, dan ging Moekie huilen,
en dat was zoo naar. Langzaam liep ie met
Wimpie naar school. Sinterklaas gaf niks
aan groote menschen, dat deed ie niet. Hij
kon wel huilen op school.Het was zoo naar.
Hij had schrijven, maar het ging niet. Hij
kon de woordjes niet mooi krijgen. Toen was
het zingen. Een Sinterklaasliedje. „Kom
Frederik .meezingen." Frederik zong mee.
Van Sinterklaas, die goeie man. maar hij
deed het niet graag. Het was net of hij een
beetje hekel had aan Sinterklaas.
De dagen gingen voorbij. Ze waren triest
en somber. Het was koud en vinnig weer.
Meneer Bettink, Frederik's meester had al
een paar maal Frederik gadegeslagen. Het
viel hem op, zoo kalm als ie was, geen drift
bui, geen vechtpartij met de jongens, netjes
in de bank den heelen dag. Hij snapte het
wel, een makkelijke tijd, die Sinterklaastijd.
Sommigen waren des te woeliger, maar de
meesten braaf, je had er geen kind aan, aan
Frederik heele tm! Een keer prees
ie hem in de k!a.i I 1 u kreeg een kleur
rot achter z'jn 1 -c nog meer zijn
etst, zat nog rfihtêi op. Z'jn !»pp?n op elkaar
Sint Nicolaas en Zwarte Piet op "bezoek in het ziekenhuis, om hun gaven
rond te deelen aan de kranken. Voor ieder patiëntje hebben zij een paar
oogenblikken over en allen krijgen een woordje van aanmoediging, om hun
leed gelaten te dragen
bodig te vinden in ,,'t Beertje" te blijven
P'akken en bepaalde er zich toe, staande vóór
toonbank een paar borrels te pakken en
"kn huiswaarts te gaan.
Z'n kwade vrinden hadden blijkbaar geen
v°ldoende vat meer op hem om hem te kun
nen overhalen, te blijven. Al spoedig bleek het
dat Frans andere plannen koesterde. Liesje
van den schoenmaker had zijn hart gestolen
eo het duurde niet lang of hij was ervan over
tuigd, dat zij 't met hem eens was. 't Was een
'lijde tijding, zoowel voor z'n moeder als
voor den Pastoor, toen hij hun het groote
jkeuws vertelde, want beiden wisten, dat
piesje, het eenvoudige, degelijke meisje
"«m met zachte hand in 't spoor zou houden,
daarin de Pastoor hem gebracht had.
Zoo trouwden ze en 't scheen dat Frans
alleen voor haar wilde leven en werken,
^ij werd spoedig na hun huwelijk tot meester
knecht bevorderd, daar hij om zijn grondige
vakkennis en tevens om de stiptheid waar
mede hij z'n werk deed, als de meest geschikte
Opvolger van den gestorven meesterknecht
^erd beschouwd.
Zoo scheen het alsof 't geluk zijn stempel
®ad gedrukt op het gezin Dekkers. Z'n goede
Vrouw deed alles wat ze kon om hem het
Wen te veraangenamen. Opgeruimd en
Vroolijk van aard, bedacht ze allerlei dingen
°tn g'n vreugde in het huiselijk leven blijvend
doen zijn. Hun vier kinderen groeiden
Voorspoedig op en 't was hem een groot ge
noegen, 's avonds na 't werk met ze te spelen
te knutselen, tot ze naar bed gingen.
Toen gebeurde er iets, dat het heerlijk
Sïluk op wreede wijze zou verstoren en hen
*ou sleepen in jammer en ellende. Eén van
*'0 collega's jubileerde en Dekkers was met
Verscheidene anderen ook uitgenoodigd op
de partij, die 's avonds plaats had. Opgewekt
Sing Dekkers de deur uit, kust e z'n vrouw en
kinderen en beloofde z'n wederhelft vóór
middernacht thuis te zijn.
't Was echter reeds 3 uur en Dekkers was
"og niet terug. Juffrouw Dekkers maakte
Wh ongerust, temeer daar haar man zoo
WlUg beloofd had, vóór 12 uur thuis te zijn.
We later het werd, hoe meer haar ongerust
heid toenam.
Plotseling hoorde ze buiten in de nachte-
'ike stilte een luid rumoer van lallende
dronkemansstemmen, dat steeds sterker
Wrd, naarmate het dichterbij kwam en tot
m>ar grooten schrik, hoorde ze boven alles
u,t de stem van haar man. Even daarna werd
de deur, na eenige vruchtelooze pogingen,
°pengesmakt en daar stommelde Dekkers,
Wt de armen zwaaiend en zingend naar
"innen. Bevend en met angstig kloppend hart
Wnd juffrouw Dekkers daar en keek hem
droevig verwijtend aan, ze zeide niets, maar
peinsde onwillekeurig terug, toen hij langs
"aar kwam. Hij waggelde naar de slaapkamer
viel als een zoutzak op het bed. De arme
Vrouw was geheel ontdaan, doch toen de
*erste schrik voorbij was. ging ze behoedzaam
Jaa- de slaapkamertjes van de kinderen en
Wuerkte tot haar groote gerustheid, dat de
Winen door het ongewone rumoer niet
Wren gewekt.
Den volgenden dag was Dekkers niet in
Wat op tijd naar z'n werk te gaan. Hij stond
W tegen den middag, waschte zich, en ging
de fabriek.
Dekkers was die dagen, die volgend op den
eWusten avond, stil en afgetrokken geweest,
en te genieten bij de gedachte, hoe morgen
haar kleintjes opgetogen zullen staan tegen
over al.dat onverwachte moois en heerlijks.
Dan gaat ze slapen en nu is 't stil in de arme
lijke woning, want door oververmoeidheid
ligt ze weldra in diepe rust.
Plots wordt de nachtelijke stilte verbroken
door een harden bons op de buitendeur, die
daarna openvliegt. Een havelooze gedaante
strompelt naar binnen, slaat de deur weer
dicht achter zich en schuifelt langs den
schilferigen kalkmuur, al tastend naar binnen,
zwenkt daarna met een breeden zwaai de
kamer in tot plots een vreemd geluid van
vallende en brekende voorwerpen hem even
uit z'n bedwelming rukt en hem verbaasd
doet stilstaan, leunend tegen den muur. Op
hetzelfde oogenblik klinkt uit den anderen
hoek van 't vertrek een doordringende kreet.
Vrouw Dekkers staat op van de hoop vodden,
waarop ze lag uitgestrekt en strijkt een lucifer
aan. Dan steekt ze met groote zelfbeheersching
het gebarsten olielampje aan en verlicht het
schamele vertrek. De kop van het popje van
Leentje ligt in scherven, met daarbij de
gebarsten lei en de stukken griffels over den
grond verspreid. Daartusschen liggen de
gebroken kopjes en schoteltjes van 't ser
viesje en de borstplaatjes. Dekkers staart, als
verdwaasd, met benevelde blikken naar den
vloer en plots begrijpt hij alles. Dan ontspan
nen zich z'n trekken en uit z'n glazige oogen
druppelen tranen. Hij ziet z'n vrouw aan
en als hij de innige droefenis op haar ver
magerde gezicht ziet, dan voelt hij ineens fel
het ontzettende jammer, waarvan hij de oor
zaak is, al sinds jaren en hij barst, terwijl hij
de handen voor 't gezicht slaat, in snikken uit.
„Lize," snikte hij, „vergeef me, ik zal
alles goed maken, vanavond nog." Dan ver
laat hij het huis.
't Besluit is gemaakt, hij wil naar den Pas
toor, z'n braven herder. Daar zal hij alles ver
tellen wat gebeurd is en die zal hem helpen,
hij voelt het.
Eenige oogenblikken daarna staat hij
tegenover z'n ouden vriend in de spreek
kamer van de Pastorie en vertelt alles, ook
dat hij, vaster dan ooit, het gebeurde van
zooveel jaren wil goed maken en alles in 't
werk zal stellen om voor vrouw en kinderen
weer te worden, wat hij vroeger was.
De wijze priester hoort aan den toon zijner
stem en ziet aan den blik zijner oogen, dat 't
hem ernst is. Hij legt met vaderlijke goedheid
de hand op z'n schouder en zegt „Dekkers,
die taak zal zwaar zijn voor je, maar ik zal
je helpen en als je ernstig volhardt zal God
ons werk steunen. Hier zijn f 25.die ik
je zal leenen tot je in staat bent ze me terug
te betalen. Ga nu naar huis terug en vervul
je belofte, die je je goede vrouw vanavond
gedaan hebt."
Dekkers snikte als een kind, toen hij den
Pastoor onder warme dankbetuiging de
hand drukte en spoedde zich naar huis.
Met een van ontroering en berouw bevende
stem vertelde hij z'n vrouw, wat bij den Pas
toor was gebeurd en uit liefde en deernis met
den berouwvollen afgedwaalde kuste ze
hem.
Kort daarna stond de Sinterklaastafe)
weer te pronken, zooals tevoren en met stra
lende oogen bekeek de goede vrouw het
speelgoed en lekkers, terwijl haar hart van
Platzak is de „Sint" vertrokken
En de spanning is voorbij
Voor zoovelen was hij aardig
Maar helaas nu niet voor mij.
Niet dat ik het heb verkorven
Bij hem, of bij Piet zijn knecht.,
'k Kon met laatstgenoemden snuiter
Zelfs aardig goed terecht
Maai ten spijt van oude banden
Bleef mijn klompje aak'lig leeg.
'k Weet nu. sinds een drietal dagen
Waarom ik dit jaar niets kreeg
Want.gestempeld „Hoek van Holland"
Werd een brief bij mij gepost,
En die heeft het duister raadsel
Klaar en helder opgelost
Pieter schreet mij 8 December
Bij een „Batavier" aan boord
„Waarde heer, wil excuseereti
Dat g'eerst nu iets van ons hoort
'k Hoop, we blijven goede vrienden
Als ge heel de toedracht weet."
Ik kon aan z'n schrijven merken,
Dat het hem reusachtig speet.
„Toen we naar uw woning trokken
Naar den echten ouden aard
Langs de daken van de huizen,
Sinterklaas en ik te paard,
Is zijn schimmel zoo geschrokken
't Beestje is nog overstuur
Door de draden op de woning
Van ie naasten linkerbuur.
Van een schoorsteen naar een and'ten
Spanden draden door de lucht
Daarvoor stond het paard te trillen
Voor een valstrik vast beducht.
Tot geen sprong was het te krijgen,
't Maakte heel gauw rechtomkeert.
En gelukkig voor zijn meester
Heeft het dier zich niet bezeerd
Toen zijn wij net gaan probeeren
Komend van den and'ten kant
Maar ook daar woont weer 'n buurman
Die op 't dak zijn draden spant
Daarmee vangen ze berichten,
't Menschdom is vandaag war baa-
Maar ze vormen een beletsel
Voor het paard van Sinterklaas."'
1. P
groote vreugde vervuld was nu ze haar man
weer naast zich wist, naar ze vast vertrouwde,
voor goed.
Het vertrouwen van juffrouw Dekkers
werd niet beschaamd, want Dekkers ging
vanaf dien avond een beter leven beginnen.
Eenige dagen daarna begaven zich twee dank
bare menschen naar den goeden Pastoor
om hem te bedanken voor de hulp en steun
dien hij aan Dekkers beloofd en ook geschon
ken had, want Dekkers was door zijn tus-
schenkomst weer aan een goede betrekking
geholpen en zoodoende in staat gesteld zijn
gezin een gelukkige toekomst te verzekeren.
Frederik liep naar huis uit school en in
zijn eene hand hield ie een toffie. Hij had
zijn wollen handschoen maar niet aangetrok
ken aan die hand, want dan kwamen er
haren aan de toffie. En ie vond het ook maar
veiliger om hem niet in zijn jaszak te doen,
want dan werd ie ook vies. want in die jaszak
zat van alles
Naast hem liep Wimpie, klein vijfjarig
ventje van de bewaarschool. Zonder toffie.
Die wist heelemaal niets van de toffie. Dat
mocht ook niet. Ze liepen vlug door, want
het was koud. Aan de andere hand, met
wel een wollen handschoen, bengelde
Frederik's schooltasch.
Toen ze d'r waren, liep ie regelrecht den
winkel door, met een „dag Pap" aan vader,
die bij de etalage stond, en de warme huis
kamer in naar den ruststoel in den hoek,
waar Moekie lag.
„Dag Moek." „Dag Frederik, waar is
Wimpie
„In den winke hier is een toffie, be
waard voor u."
„Voor mij Heerlijk Dank je wel hoor."
„Opeten," zei Fred. „Ja, vast hoor." „Nee.
nou, nou opeten."
Moekie stak gehoorzaam het kleverig
stuk toffie in haar mond, kauwde plicht
matig.
Frederik volgde iedere kauwbeweging,
toen met warme belangstelling, keek ie in
Moekie's bruine oogen. „Is ie fijn? Waar
smaakt ie naar „Naar een heerlijke tof
fie 1"
„Ja hè. Van Wim Meulink gehad, die was
jarig. Ik had er maar één." „Maar één, heb
je zelf dan niets gehad
„Niks erg," knikte Frederik, „geeff niks.
Hij was lekker hé
„Nou, wat heerlijk. Toe kleed je uit, ventje.
Wiesje komt zoo brood snijden en roep
Wimpie ook binnen." „Niks aan Wimpie
zeggen hoor 1"
„Nee hoor."
Even daarna zaten ze zwijgend aan tafel,
vader en Wimpie en Frederik en
Wiesje. Vader, een zwijgende man, at met
groote happen zijn brood, met zijn andere
hand hield ie het ochtendblad vast. Hij las.
Wiesje, dagmeisje van twintig, met proper
wit schort, gladgekamd polka-haar en roode
handen, at gretig d'r vijf dikke boterhammen,
twee met worst, twee met jam en één met
niks. Frederik en Wimpie in hun kleine
wollen pullovertjes zaten ieder aan een kant.
Wimpie peuterde ingespannen een dun
velletje van zijn plakje worst op zijn boter
ham. Wimpie was een precies kereltje, hield
niet van velletjes. Frederik zag ze niet en
proefde ze niet, vond worst fijn Hij bliefde
wel tien boterhammen met worst. Ik wou,
dat het sneeuwen ging," zei ie. „Fijn sneeuw,"
zei Wimpieen dan glijden". „Ik zou je be
danken," zei Wiesje hardgrondig. „Kom
Wim, laat mij het maar doen. Nog meer
rommel. Die bladerzooi is al rommel ge
noeg en jullie hebben niet eens jullie voeten
geveegd, toen je binnenkwam. Allemaal
modder op den grond."
In den hoek hoestte moeder. Haar bord
met havermout, dat ze vasthield, half op
haar schoot, schudde mee.
„Zal ik het maar wegdoen „Warm het
maar even op," zei vader van achter zijn
krant vandaan. „Het hoeft niet," weerde
moeder af, maar Wies had haar bord al.
„Wel neen, mensch, kouwe pap, dat is
niets gedaan."
Glimlachend berustte moeder.
Toen de jongens naar school waren, kwam
vader bij haar zitten. Zijn bruine ruige hand
op haar witte handje. „Hoe is het nou?" „O,
het gaat wel."
„Het gaat bij jou altijd wel," zei ie dof
glimlachend. „Waarom ook niet Het gaat
heusch wel. Je moet niet zoo moedeloos zijn,
vent." Zij streek met haar hand over zijn
hand.
„Heb je wat verkocht?" vroeg ze. „Niet
veel. Die koffer, weet je wel, met die nikkelen
knoppen." „Och," zei ze verrast, „dus toch."
„Ja, die is weg en nog een kleinigheid, maar
wat beteekent dat, in het seizoen, het is een
harde tijd." „Het zal nog wel komen, het is
slecht weer vandaag."
Geen plekje is er in ons dierbaar vaderland, of de Sint brengt er ter
gelegenheid van zijn verjaardag een bezoek. Hierboven zien we St. Nicolaas
met zijn zwarten knecht, terioijl zij ontvangen worden aan de deur van een
woning op Zuid-Beveland door frissche meisjes, gekleed in het costuum van
de streek