f ESCHIEDElMn ANGE DE FILMHELD mm DE SCHEEPSTIMMERMAN EEN ONVERWACHTE BRIEF VAN HENK VAN ALLES WAT o DE B.L.N.S. o o o ft PTrü 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN In de nabijheid van het vaste land van Australië ligt het kleine, door ko raaldiertjes opgebouwde eiland Tubuai. Rustig en onbekommerd genieten daar de zwarte inwoners nog van alle goede gaven, die Onze Lieve Heer zoo ruim schoots voor zijn schepselen heeft ge schapen en weten noch van werkloos heid nóch van crisistijd. De vruchten van den broodboom voeden hen in vol doende mate, wild en gevogelte Is er in overvloed. Tubuai is een paradijsje vcor deze zwakjes en ook voor Thomas Mora, den Engelschman. die reeds sedert Jaar en dag temidden der rustige bewo- Geloof intusschen niet, dat Tomo op zijn eiland niets uitvoerde ners huist, die er met zijn vrouw en drie zwarte kindertjes mee geniet van alle goede gaven. Hoe die Engelschman hier terecht is gekomen? Ja, dat is een heele geschie denis! Als jongen van 15 jaar verliet hij zijn vaderland en monsterde op een schip, dat ter walvischvangst toog. Tho mas vond het echter vreeselijk onaange naam op dat enge scheepje, waarop hij maanden-, neen soms jarenlang moest rondzwalken op de baren en 's avonds, als hij stil in zijn kooi lag, droomde hij van land met wuivende palmboomen, in welker schaduw hij uitrustte van de vermoeienissen van den dag. Door vlijt en goed gedrag klom Thomas op tot scheepstimmerman op den walvisch- vaarder en verdiende nu een aardig stuk geld. En toch.... dat verlangen naar het land, rustig te mogen leven op een of ander palmeneiland, dat verlangen verliet hem niet en toen hij dan ook op zekeren dag de kans schoon zag, besloot hij te vluchten en zóó kwam Tomo (zoo als de zwarte bewoners van Tubuai den Engelschman noemden) op dit eiland terecht, waar hij nu reeds jaren geluk kig met de inboorlingen mee leefde en er niet aan dacht om terug te keeren naar zijn vaderland. Geloof intusschen niet, dat Tomo op zijn eiland niets uitvoerde, dat hij maar den geheelen dag in de schaduwen der palmen lag! Neen, dagelijks onderrichtte hij het zwarte volkje, hoe ze huisjes moesten bouwen, hoe ze hun land moes ten bewerken, enz. En zóó dankbaar was altijd gekloofd hout, groenten en vruch ten en wild in voorraad had. Voor het geld, dat hij op die manier verdiende, kocht hij in de Australische steden dat gene, wat een Europeaan niet ontberen kan. Op een avond nu, terwijl Tomo aan het strand rustig zat te lezen, bemerkte hij in de verte een zeilhet naderde hoe langer hoe meer.en eindelijk dacht Tomo: „het lijkt wel, of dit schip koers zet naar ons eiland." De nacht ging voorbij en den volgen den morgen al vroeg werd hij gewekt door de inboorlingen, die hem vertelden, dat op de reede het schip voor anker lag. Tomo stond op, begaf zich naar het strand en zag nu, hoe een boot, bemand met vier personen, het grocts schip ver liet en op het eiland aanhield. Een groep nieuwsgierigen volgde de bewe gingen van het vaartuigje en trokken, toen de kiel op het strand stiet, de boot h^og op het land. De drie matrozen en de schipper stapten uit en keken eenigs- zins onbeholpen om zich heen: Hoe zou den ze zich nu aan deze zwarten ver staanbaar maken? De schipper van de boot, die harpoe nier was op den grooten walvischvaar- der, bemerkte Tomo, stak dezen beide handen toe en sprak: „Wat een geluk een blanke! Zoudt u ons willen helpen? We hebben hout noodig, vruchten en groenten: hoe meer hoe liever!" „Met plezier!" antwoordde Tomo. „Ik heb zes vaam hout klaar staan. Wilt u dat koopen?" „Ik denk het wel," antwoordde de har poenier, „maar stap eerst even in de boot, dan roei ik u naar het schip, want over den prijs moet ge met den kapitein zelf onderhandelen." „Hoe heet uw schip en wie is de kapi tein?" vroeg Tomo. „Ons schip is de walvischvaarder Noordpool," antwoordde de harpoenier, „en onze kapitein heet Scott." „Scott, Scott," riep Tomo, „en was die vroeger niet kapitein op de Petro- nella Maria?" „Dat klopt," sprak de stuurman. „Ken je hem dan?" „En of!" lachte Tomo nu. „Ik ben weggeloopen van zijn schip. Hl) zal wel geen aangename herinneringen aan mij hebben. Maar.... ik ga mee: ik wil hem nog wel eens zien, dien ouden bullebak!" En zoo stond Tomo, slechts vergezeld van twee inwoners van Tubuai, nu wel dra tegenover zijn ouden chef. Deze herkende hem niet dadelijk, maar toen hij hoorde dat daar vóór hem stond zijn oude scheepstimmerman Tho mas Mora, verdween de glimlach van zijn gelaat, dat nu een boosaardige uit drukking aannam. „Het toeval heeft je een leelijke poets -m' *-r». yfc&M 7—vjg T I Wat een geluk, een blanke! Zoudt u ons willen helpen?. het volkje, dat ze Tomo eerden en hem tot hun opperhoofd wilden benoemen; doch hij bedankte voor die eer en on derwierp zich aan de wetten van het landje. Zoo nu en dan werd Tubuai wel eens door een of ander schip aangedaan, dat hier dan hout of drinkwater, versche groenten en vruchten of wild innam. Dan werden het goede dagen voor Tomo, want hij zorgde er voor, dat hij gebakken, Thomas," sprak nu de kapi tein, „eerst gedeserteerd en nu terug gekeerd. Het spreekt van zelf, dat ik je onder geen voorwaarde loslaat; te meer daar ik voor de rest van onze reis een goeden scheepstimmerman en dat ben jij! heel best kan gebruiken!" „Maar kapitein," stoof Tomo op, „u hebt geen recht „Later heb je tijd genoeg, je daarover te beklagen; voorloopig blijf je als scheepstimmerman op mijn schip. En je beide begeleiders kan ik ook best ge bruiken: als die dus willen, kunnen die ook blijven." Nogmaals protesteerde Tomo, dreigde en schold, maar het hielp niets! Hij werd onder bewaking gesteld van eenige leden der bemanning en al heel gauw nadat de gekochte goederen aan boord waren, vertrok de Noordpool. Met tranen in de oogen zag Tomo zijn kleine eiland aan de kim verdwijnen. Zou hij het ooit weer terugzien? Zou hij zijn vrouw en zijn aardige peuters nog ooit weer het hart kunnen druk ken?Opnieuw drongen tranen in zijn oogen. Opnieuw moest hij zich ge weld aandoen om liiet over boord te springen om al zwemmende zijn geliefd Tubuai op te zoeken! Maar hij zag het nuttelooze daarvan in en daarom schikte hij zich in zijn lot en besloot om maar fiks te werken. De kapitein zag dat tot zijn grcote blijdschap en toonde zich nu vriendelij ker tegen hem. Het eentonige leven op den wa'vischvaarder ging zijn oude gangetje: dagen van slecht en goed weer wisselden elkaar af, dagen van goede en Kwade vangst kwamen en ver gingen, maar voor den scheepstimmerman was er werk in overvloed en Tomo had dus bijna geen tijd om te denken aan zijn geliefden op Tubuai; maar toen de vaten met traan waren gevuld, toen het schip rijkelijk was bevracht, werd er gespro ken over de terugreis. Men zou teruggaan naar Engeland. Tomo ging nu naar den kapitein en vroeg dezen, of die tangs zijn eilandje wilde varen, om hem daar af te kun- aen zetten, maar deze weigerde beslist en sprak: ,Dat gaat niet; die om weg zou te groot zijn. Je noet maar zien, dat je van uit Engeland met een stoomschip daar heen komt ik kan je niet helpen en bovendien heb ik je noodig tot aan het einde van de reis; de timmerman is aansprakelijk voor den toestand der vaten." Haat en wrok stegen nu op in het hart van Tomo tegen zijn chef en weer net als vroeger bedacht hij aller lei plannen om te deserteeren. In het geheim sprak hij met zijn beide mede- Tubuaizen, tot ze eindelijk iets hadden gevonden. Op den walvischvaarder waren n.l. een drietal groote, zwaar gebouwde roei- booten. uitgerust met mast en zeilen en voorzien van een groote hoeveelheid le vensmiddelen. Als ze eens konden vluchten in zoo'n boot! Maar wanneer zou de gelegenheid zich daartoe voor doen? Op een avond bemerkte de man in den uitkijk op betrekkelijk korten afstand een wrak, dat geheel onbemand scheen. De harpoenier kreeg bevel er met de groote boot heen te gaan en den tim merman met zijn gereedschap en de beide zwarten mee te nemen. „Ha," dacht nu Tomo, „daar is de goede gelegenheid!" Men voer naar het wrak toe, liet den harpoenier eerst aan boord van het wrak klimmen en toenstiet Tomo met een krachtigen stoot de boot van het wrak af! Uit alle macht roeide ons drietal nu over de wijde zee voort. Gelukkig lag er in het kleine proviandkastje van de boot ook een goed compas, zoodat ze de richting op zee konden bepalen. Je besrljpt, wat een consternatie het Uit alle. macht roeide on=, drietal nu over de wijde zee voort gaf op den walvischvaarder, toen de harpoenier seinde, dat hij hulp noodig bad en toen men in de gaten kreeg, dat Tomo er met zijn landslui vandoor was. Aan achtervolging was echter niet te denken, want het werd donker en geen maan was er aan den hemel te zien. En den volgenden morgen, toen het zonne tje opkwam, was er natuurlijk van Tomo's boot niets meer te zien. Dagen en dagenlang zwalkten de drie op zee rond, tot ze eindelijk doodmoe en uitgeput op Tubuai aankwamen. Nadien is Tomo nooit meer op een schip geweest. v. d. M. Antwerpen, October 1931. Beste allemaal! Ja, jullie begrijpt er natuurlijk niets van, hoe je zoo een brief van mij uit Ant werpen krijgt. Ik begrijp het zelf nog maar nauwelijks. Eergisteren zit ik met mijn boeken voor me om mijn tentamen dierkunde nog eens grondig door te ne men. Daar brengt de post me een brief van een reisbureau, waar een kaart naar Antwerpen, een heusche spoorkaart, in zit en een brief van oom Anton uit Parijs met de uitnoodiging een paar dagen in Antwerpen te komen. Hij had zin eens een paar dagen uit Parijs weg ts gaan en nu leek het hem gezellig mij op een uit stapte naar Antwerpen te tracteeren. Ik moest maar gauw aan het gemeentehuis een bewijs van Nederlanderschap gaan halen en op den trein stappen. Nu, jullie begrijpen wel, dat ik gauw van den schrik bekomen was en mijn bewijs haalde, zoo dat ik nog denzelfden dag naar hier ver trok. Oom schreef er nog bij, dat het juist zoo goed uitkwam, dat ik voor mijn ten- T.*i- tarnen dierkunde zat, want ik kon hier net zoo lang in den dierentuin zitten, ais ik het verkoos. Nu, jullie begrijpt, dat ik daar een Ijve rig gebruik van maak. De dierentuin is prachtig aangelegd met groote perken. Prachtig is bijvoor beeld de groote wei, waar allerlei scha pensoorten rondliepen. Ook is er een perk, waar een struisvogel rondloopt (Fig. 1). Het groote giraffen- en olifantenhius is ook erg de moeite Waard. Oom vertel de, dat op de tentoonstelling in Parijs ook een giraffe was, die zijn kop omhoog stak en het gras wegschoor (Fig. 2). In den dierentuin waren een paar oka pi's, een jong en een oud. Dat zijn toch zulke eigenaardige dieren (Fig. 3). Ze zijn nog niet zoo lang geleden ontdekt, door Johnston in 1901 in den Congo. Mooie lama's heb ik ook gezien (Fig. 4). Die beesten schijnen de onaangename gewoonte te hebben om hun vijanden in het gezicht te spuwen. Ik heb me maar wijselijk op een afstand gehouden. Verbazend aardig waren een paar heel jonge olifantjes, die in April pas aange komen waren. Het verschil tusschen den Afrikaanschen en Indischen olifant is me nu pas goed duidelijk geworden. Vooral door de groote ooren is de Afrikaansche gemakkelijk te herkennen. Het reptielenhuis is hier bijzonder groot. Je ziet er allerlei slangen en ook prachtige gavialen (Fig. 5). Vandaar ga T.a s je den prachtigen tuin in en daar sta je je natuurlijk stil bij de canna's (Fig. 6). Dat vind ik toch zulke mooie bloemen! Een ding moet ik nog speciaal noemen, dat is de walvisch, of tenminste het ge raamte. Dat dier heeft al een heele reis moeten maken om hier te komen. Het is aangespoeld op het eiland Wieringen en later naar Antwerpen overgebracht. Wel merkwaardig om zoo'n Hollandschen wal- Arm a visch hier te zien. Ik moest dadelijk aan den zwaardvisch denken, waar Pirn over schreef en waarvan we een afbeelding in de krant gezien hebben, maar dit beest was veel grooter. Nu, ik ga alles nog eens op mijn gemak bekijken, en wensch jullie een gezellige wandeling toe. Heel veel groeten van HENK. A. U EEN GEMAKKELIJK MIDDEL OM ONSCHADELIJKE ONTPLOFFINGEN TE WEEG TE BRENGEN. Doe twee blaadjes jodium uiiet meer!) in een vijzel en wrijf ze met een stam per tot poeder. Doe dat posder dan in een absoluut schoon reageerbuisje en giet er een thee lepel sterke ammoniak bij. Laat het zóó een half uur staan en filtreer het dan door filtreerpapier. Nu houd je een donkerbruin bezinksel over en juist daarom is het te doen. Ver deel dit, terwijl het nog goed vochtig is, in heel kleine hoeveelheden en leg deze in beetjes op stukjes papier, een flink eind van elkaar verwijderd, in den tuin. Zoodra het nu door en door droog is, ontploft het vanzelf. Zelfs een hoeveelheid zoo groot als een speldeknop, veroorzaakt een geweldigen knal. RAADSELS. 1. Welk Ijs kan niet smelten? 2. Zoolang ik bti mijn heer blijf, help ik hem niet. Zoodra hij mij weggeeft, ben ik hem van nut. 3. Waar zit de meeste visch? 4. Welke kinderen hebben hun vader zien doopen? 5. In welke vaten kan men geen wijn doen? 6. 't Is geen struik of boom, Maar het heeft wel bladen. Spreken kan het niet, Maar vertelt heel schoon; Zeg, wie kan dit raden? 7. Wat heeft in den beginne vier, later twee en eindelijk drie voeten? 8. Wat is verkeerd en toch geen zonde? 9. Welke klokjes kan men niet luiden? 10. Met L ziet ge mij op de kaart. Met B wordt, wat los is, bij elkander bewaard. Met R is het aan iederen pot of pan. Met P die bij gebrek aan geld iets krijgen kan. Met T is het, voor wie graag broodkorsten lust. Met Z ligt het huizenhoog aan de kust. Met H moet ge werken en drinken en eten. Nu zult ge het heele woord ook wel weten! EEN PRAATJE OVER GETALLEN. 't Is schemeravond. Vader en Moeder zitten bij de tafel. Ze wachten op de kinderen die weldra uit school thuis zullen komen. Moeder staat op om nog een kopje koffie in te schenken en met klinkt het van uit de gang: „Dag Va der, dag Moeder!" Daar zijn de kleintjes dan. „Zoo Pietje," zegt Vader, terwijl hij den jongste op zijn knie neemt, „was 't prettig vandaag op .hooi?" „Nou óf 't," zegt Piet, „we hebben met heel groote getallen moeten rekenen, met duizend guldens en meer, en ik dacht den heelen tijd: zoo rijk moest ik zijn, dan kocht ik me toch dadelijk een bokkenwagen." „Och, 't zou ook wat" zei Jan, die een paar klassen verder was dan kleine Piet, „wij rekenen met millioenen, dat is heel wat moeilijker." „Met duizend is even moeilijk", meende Piet. „Als jij dan zoo'n knappe rekenaar bent," zei Vader tegen Jan, „zal ik je eens een sommetje opgeven, dat jij moet uitrekenen. Luister: Een smid moest een paard beslaan voor een koning. Zeer tevreden over 't werk van den smid zei de koning, dat hij een flink loon mocht vragen. „Geef mij dan voor den eersten nagel, dien ik sloeg, een halven cent, voor den tweeden het dubbele, en zoc voor iede ren volgende het dubbele," zei de smid. De smid sloeg 24 nagels. Hoeveel moest de koning wel betalen?" Jan nam potlood en papier en rekende. Na een poosje had hij 't antwoord: „Dan moest de koning betalen 4194304 centen of ruim 41943 gulden!" „Goed gevonden" zei Vader. „Maar de koning zal er wel niet op gerekend hebben, dat 't zoo'n groote som was." „Vader," liet Jan er dadelijk op vol gen, „weet u ook hoeveel billioen is?" „Nou," zei Vader, „dat is millioen maal millioen." „Neen, zoo meen ik het niet, maar hebt u ooit billioen guldens, of knik kers of korreltjes koren l*Ij elkaar ge zien?" „Neen," antwoordde Vader, „en dat zal ook wel niemand gezien hebben. Wie zou die guldens of knikkers geteld heb ben?" „O," zei Pietje, die nog maar altijd om zijn bokkenwagentje dacht, „ik wou dat ik die guldens maar eens kon tellen, ik zou ze gauw bij elkaar hebben." ,,'t Is zoo gauw niet geteld, jongen," zei Vader. Hij liet Jan eens tellen, terwijl hij op zijn horloge keek. Jan kwam tot 167 in ééne minuut. „We zullen eens aannemen," zei va der, „dat je het per minuut tot 200 bracht. Hoeveel is dat per uur?" „Tot 12000!" vulde Jan üi. „En hoeveel is het in een dag of 24 uren?" „Dat is 288.000," rekende Jan uit. „En in een jaar?" vroeg Vader. Na eenig cijferen vond Jan: 105120000. „Als je nu eens dag en nacht door bleef tellen, hoeveel jaar zou je dan moeten volhouden?" En Jan vond, dat als hij 9522 jaren geteld had, hij nog niet klaar was. Pietje schrok er van. „Nu kun je eens begrijpen," zei Vader, „wat een hoon geld het is, als je billioen guldens bU elkaar zag liggen." „Ja." zei Pietje, „ons heele huis zou tot aan t dak volzttten." „Hoho!" lachte Vader, „dat zal ik Je eens even laten zien!" „Jan, zeg jij me eens, hoeveel weegt een gulden?" „Een decagram," zei Jan. „En 100 guldens dus?" „Een K.G.!" antwoordde Jan. „Juist," zei Vader, .en één millioen guldens wegen dus 10000 K.G., dat is precies zooveel als een goederenwagen van een trein dragen kan. Om dus bil lioen guldens in te laden hadden we noodig?" „Millioen wagens," vulde Jan in. „Een lange goederentrein bestaat on geveer uit 60 wagens." zei Vader. .JDan zouden we noodig hebben, om al die guldens te laden, 16666 treinen. Wat dunkt je, Jan, zou 't geld wel in ons huis kunnen?" „Neen Vader," gaf Jan ten antwoord, „nog niet in al de huizen van ons dorp, met de kerk erbij!" „Nu ik hoor, dat je zoo goed rekenen kunt, Jan, wil ik je nog eens een paar sommetjes opgeven, die je na het eten uit kunt rekenen," zei Vader. Hij nam een stukje papier en schreef op: 9 X 123456789 18 X 123456789 27 X 123456789 36 X 123456739 45 X 123456789 54 X 123456789 63 X 123456789 72 X 123456789 81 X 123456789 Toen Jan de helft ervan had uitgere kend, zei hij tegen Vader: „Nu kan ik de rest wel raden!" Vader lachte eens, doch zei mets. Jan had de antwoorden er goed op gevonden. Probeeren jelui het ook eens. Je zult eens zien wat een mooie getallen je krijgt. ÏOÏO BCD BCD BCD BCD! CD CD BCD BCD O BO BO BCD BCD BO BOQOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOBOIOIOIOOIOIQIOIOIOlOICIOIOiOIOIOBOIOBOlOÏOIOBOiOBOIOlO D a H m a If D ffj r OBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBODBOBOBOBOBOBOBO'OBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBO* Het wagentje, waarin meneer Hendriks en Mangelemot hadden plaats genomen, reed bulten verwachting pret tig. Het was of ze over den weg gleden. „Ik begin te ver- Louwen, dat het dezen keer zonder ongelukken zal afloopen," zei meneer Hendriks lachend. Maar meneer Hendriks had geen rekening gehouden met den struisvogel, die om de een of andere onver klaarbare reden het staartje van het ezeltje niet uit kon staan. Want opeens had de struisvogel den staart ge grepen en trok het ezeltje naar zich toe. Met een geweldigen zwaai ging ds meneer van 't reis bureau de lucht In, maakte een paar gekke duikelingen en kwam hals-over-kop op den grond terecht. Mangele mot moest verschrikkelijk lachen. „Dat had ik wel gedacht!" riep hij juichend uit. Hulpeloos lag de meneer van het reisbureau op zijn knieën- Juist wilde hij overeind krabbelen, om het ezel tje achterna te loopen, toen hij tot zijn schrik zag dat de struisvogel met zijn grooten bek recht op hen afkwam. En het ergste was, dat het dier den blinddoek reeds van zijn kop had gerukt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1931 | | pagina 14