I
I
m
8):
T Dorpsjongetje
r
Voor Onze Jeugd
I,
NAAR HET KRIBJE
KERSTVERHAALTJE
Maar hoor; bom, bom, kom-kom-
TOEN Freddy Blanke aan de hand
van juffrouw Wils uit de woelige
volte van 't perron naar den uit-
fang kwam, zag hij dadelijk daar mid-
ilen op t stationsplein den grooten
Éonkerblauwen {iuto van tante Margreet.
En rechtop in dien mooien open wagen
Mond Ad.
Ad zag hen ook, even keek hij naar
fcreddy, toen naar juffrouw Wils, toen
iets langer naar hun handen-ineen,
•>- en toen lachte hij met de mondhoeken
•pottend omlaag: „pff wat 'n baby!"
Meteen sprong hij vlug op den grond en
kwam parmantig heel alleen dwars over
het groote drukke plein naar z'n neefje
toe, die gebracht werd door de kinder
juffrouw, hand-in-hand, pff
Freddy kreeg 'n kleur, wrong gauw z'n
hand uit die van juffrouw Wils en deed
»'n best om heel rechtop te loopen en
•onder angst de auto's en de fietsen rake
lings langs hem heen te laten snorren
•f 't zoo hoorde.
Maar ook dat merkte Ad, hij lachte
Wéér en zei:
„Hou mij maar vast Freddy, anders
kom je nog onder 'n wagen."
Verbeeld je, dat zei Ad, die notabene
Bog 'n heel jaar jonger was dan hi)Fred
Was acht en Ad pas zeven, nee, hü
Bloest nog zeven worden, over-over-mor-
gen pas, op tweeden Kerstdag.... Wat
«lacht-ie wel! Dat Freddy Blanke *n ban
ge baDy was, omdat-ie door de juffrouw
Werd gebracht?! Verbeeld je! Addy had
t maar 'ns moeten hooren, straks in
TTtrecht. Toen zei juf heel gewoon: „Toe,
Fred, vraag jij eens.even aan dien con
ducteur of we kunnen blijven zitten." En
*t parapluie had ze in zijn hoekje gezet
en toen vroeg ze: „Wil je zorgen, Fred,
dat we die niet vergeten?" O zo», dat was
Wat anders dan opgepast worden, en
heel wat. anders ook dan veilig in "n auto
Bitten, vlak achter den rug van zoo'n
grooten, sterken chauffeur en dan net
kijken, of ie héél best alleen had kunnen
reizen.
Zoo dacht Freddy, beleedigd en boos.
Maar toen ze waren ingestapt en de auto
Buizend door de woelige stadstraten
echoot, was er zóóveel te zien en te wij-
Ben en te vragen: hier 't museum, déar t
stadhuis, ginds 'n standbeeld en dan 'n
groote fabriek, dat beide jongens dat on
prettige eerste oogenblikje al gauw weer
vergaten. Toch was Freddy wel 'n beetje
blij, toen dien avond juffrouw Wils al
bijtijds weer terug reisde naar t dorp,
waar de familie Blanke woonde en hij
alléén! bi) oom en tante bleef in de
etad om over-over-morgen Ad's verjaar
dag mee te vieren en dan misschien
misschien!.... nog héél de Kerstvacantie
daar te logeeren. Dat kon heerlijk wor
den!
Maar den eersten dag die kwam, had Ad
Bog school en Fred moest zich alleen
vermaken.
Het heele huis bekeek hij van boven
tot beneden, en al het speelgoed in Ad's
kast pakte hij uit en weer in, en hij
liep de garage binnen, waar de chauffeur
den auto poetste, maar och, wat was
die dag hier lang zoo alleen! 's Middags
oom was met den auto uit, tante had
bezoek, de meisjes in de keuken hadden
het druk, toen werd het hem toch
heusch wel wat al te benauwd in huls.
Geen wonder: hij was gewend aan 't vrije
leven in "n dorp, in 'n huis met grooten
tuin en veel broertjes en zusjes
Hij ging tante zoeken en vroeg, of hij
wat wandelen mocht op straat. Maar
tante scheen te schrikken van die vraag.
„Mijn beste jongen, néé, dat kén niet,
néé...."
„Maar tante, thuis mag ik
„Thuis," zei tante, „ja, thuis dat is wat
anders, in je eigen dorpje! Maar hier in
de stad!Ik kan toch zoo'n kleinen
dorpsjongen niet alleen de stad in laten
gaanWat vindt u, mevrouw van Doorn?
En mevrouw van Doorn, die by tante
op visite was, vond ook:
„Nee, zoo'n jongetje, dat nog nooit in
de stad was geweest, kon je zoo maar
niet. naar buiten laten gaan. Hij zou ver
dwalen, of onder 'n auto komen
En met 'n koekje werd hij naar 'n an
dere kamer gestuurd. Daar mocht hy Ad's
briefkaarten-album bekyken.
,3a," dacht Fred, „wat kinderach
tig! Ad was toch 'n heel jaar jonger en
ging wel alleen naar school! Dachten
ze hier dan allemaal, dat hij zich niet
alleen kon redden op straat, alleen
omdat hy 'n dorpsjongen was! Tante
moest 'ns weten, wat de dorpsjongens al
lemaal wel konden: boven in 'n hooimijt
klimmen, en alleen met den bokkewa-
gen ryden, wel 'n uur ver van huls, en
den grooten Bles van den molenaar naar
den stal brengen, heel alleen, ja, en o
Bog veel, veel meer! Tante moest 't maar
*ns weten en Ad er by!"
Toen kwam er 'n klein duiveltje wat
fluisteren aan Freddy's oor.
„Toe, ga tóch maar, niemand merkt
het! Zoo even 'n paar straten door! Daar
zyn fUne winkels, met bouwdoozen en
stoommachientjes en wie-weet-wat voor
't raam! En als ze 't merken? Léétze
t merken I Dan weten ze meteen, dat
„dat dorpsjongetie" zich in de stad ook
wel kan redden."
Zoo fluisterde dat kleine duiveltje
en even eventjes! dacht Freddy:
Doen? Het zou wel heeriyk zün
Maar neen, het mocht niet! Tante
had t verboden, hy moest gehoorzaam
De man deed lui z'n oogen open
zijn! En als 'n dapper kereltje nam hy
Ad's briefkaarten-album en ging plaatjes
kyken.
Den volgenden dag vlogen de uren
vlugger om. Tante stapte met de beide
jongens er op uit om Fred de stad te la
ten zien. En in 'n grooten winkel moch
ten ze wat koopen voor den Kerstboom
en voor Ad's verjaardag ook.
's Nachts daarop kon Freddy maar niet
slapen. Hij moest maar aldoor liggen
denken, net of hy iets vergeten had. Wat
kon dat zijn?
Opeens: daar had
hy 't: Kerstmis! Mor
gen was het Kerstmis
en nu vannacht, nu gingen ze thuis
allemaal naar de nachtmis, allemaal
behalve de hééle kleintjes, want 't
kindje Jesus was geboren
En hier? Hier had hy er heelemaal
niet over hooren praten. Zouden oom en
tante niet naar de nachtmis gaan? Of
hadden ze 't hem maar niet gezegd?
Dachten ze soms, dat 'n kleine dorpsjon
gen ook al niet vroeg opstaan kon om
naar de kerk te gaan?
Nee, dat was toch al te erg!
Maar weet je wat? Hy zou wakker
biyven heel den nacht en als hy dan
oom en tante hoorde loopen, zou hy ook
gauw opstaan, aankleeden en als hy
dan toch eenmaal kiaar was, wel, dan
namen ze hem wel mee.
't Zou mooi zijn in de kerk! Veel kaar
sen en groote palmen, ja, en 'n kribbetje
natuuriyk met 't Kerstkindje erin, en
muziek van 't orgel.En dan moest hy
bidden voor vader en moeder, en voor
Anneke en Kees en Loes en allemaal
en dan Kerstliedjes zingen: Stille nacht,
heilige nacht
En droomend sliep Freddy in
In de huiskamer beneden waren oom
en tante alleen. Oom bekeek den kerst
boom, dien tante op z'n allermooist had
versierd.
„Prachtig, prachtig," zei hy. „Wat zul
len de jongens in hun schik zijn. Ik hang
er voor ieder nog 'n mooi cadeautje aan
en, en wat zou jy het liefste wil
len?"
Tante keek heel ernstig, ,,'t Liefste,
't aller-liefste geen cadeautje, dat je koo
pen kunt, maar: laten we nu 'ns sa
men met de jongens naar de nachtmis
gaan. Ik zou zoo graag
„Nee, nee," viel oom half-boos haar in
de rede, „de nachtlucht is heel ver
keerd voor je, je biyft in huis, en
de jongens zyn nog veel te klein, en
ik, ik kén nou eenmaal niet. De heele
week heb ik 't druk, jaar in, jaar uit
en dan nog op al die Zon- en feestdagen
voor dag en dauw m'n bed uit om naar
de kerk te gaan, dat moet je niet van
me vragen. Zoo Zondags om half twaalf
'n Mlsje hooren, er wordt dan niet ge
preekt en niet gezongen, dat kén. En
meer wordt ook niet van ons gevergd."
„Gevèrgd, och nee," zei tante. „Maar
't is toch wel het allerminste"
„Hoor eens hier," zei oom kort-af,
„ik doe m'n plicht en daarmee uit. Dat
vele kerkgaan is goed voor lui, die an
ders niets te doen hebben. Ik heb m'n
zaken, ik moet geld verdienen voor jou
en voor ons kind en
„O, ja, je werkt heel hard voor ons,"
prees tante hem, „en Ad en ik, we heb
ben alles wat we kunnen wenschen!
Maar heusch, t zou me toch liever
zyn, als je wat minder deed voor ons
en 'n beetje meer voor Onzen Lieven
Heer."
Maar oom was al de kamer uit.
„Ik moet nog brieven schryven,"
mompelde hy en sloot zich op in zyn
kantoor.
Verdrietig ging tante naar boven
en haar avondgebed duurde langer dan
gewooniyk
Met "n schrik werd Fred wakker.
Wat was er? Hoor: bom, bom,
kom, kom, kom!.... De klokken luidden
uit alle macht!
Kerstmis was t! Dat moest voor de
nachtmis zyn:bom, bom, bom.
In 'n wip stond hy voor z'n bed.
Toen luisterde hy aan de gangdeur.
Niets! 't Was heelemaal stilO, dan
waren oom en tante zeker al weg!
Gauw, gauw, de kleeren aan, dan haal
de hij hun nog wel 'in, vóór ze deze
^straat uit konden zijn, gauw, gauw,
brr. wat was het water koud, vlug,
vlug
Bom, bom, kom-kom-kom, luid
den buiten nog de klokken. Gelukkig,
hy was bijna klaar! Nu op z'n teenen
naar beneden, overjas en pet gepakt,
kijk, de sleutel zat op de buitendeur.
Voorzichtig draaien, „klik", zei 't
slot. En Freddy stond op straat.
Waarheen? Wat donker was 't en stil! Je
hoorde niets dan 't luien van de klok
ken; bom, bom,
kom-kom.
Maar kijk, daar in de
verte gingen menschen,
dat konden oom en
tante wel zyn! Ffft,
ze waren om 'n hoek
en weg. Zoo vlug hij loo
pen kon, ging Fred er
achteraan. Eindelijk was
hy aan den hoek en
ja, daar zag hy die twee
'menschen weer, ze
waren niet zoo ver meer
weg, ffft, weer 'n
hoek. O, o, wat liepen ze
toch vlug! Die hadden
zich ook vast verslapen!
Freddy zette 't op een
draf. Gelukkig, nu kon
hij ze weer zien,
maar.... nee dat waien
oom en tante niet! Het
waren twee heeren,
hooge hoeden hadden ze
op. O ja, natuuriyk,
want de nachtmis is 'n
heel groot feest!
Goddank, de heeren
stonden even stil, bij
na had Fred ze inge
haald! Nog tien, nog ze
ven stappenbom
daar viel vlak voor Fred
dy's neus een zware
huisdeur dicht. De heeren waren binnen.
Fred bleef beteuterd staan. Nee
dat was hier geen kerk! Had hy dan
dat heele eind hoe ver wel? ver
geefs geloopen? Hij moest even op de
stoep gaan zitten om weer op adem te
komen.
Geen mensch op straat te zien, on)
eten we*? tfi kunnen vragen. Hoe ver was
hy wel uit tie buurt! O, 't werd nu vast
véél, véél te laat om oom en tante nog
te vinden onderweg!
kom.... De nachtmis was nog niet be
gonnen, de klokken luidden nog! Ginds
kwam 't geluid vandaan, gauw, gauw
dien kant uit.
En Freddy begon opnieuw straat in,
straat uit te draven, maar zag geen
kerk. En ook 't gelui van de klokken
bleef even veraf.
Opeens op 'n donkere gracht, déér
bij een boom, daar ziet hy iemand
zitten. Dien zal hy vragen naar den weg!
Maar wat is dat? Die man zit met
z'n oogen dicht, de handen in de zak
ken, half in elkaar te leunen tegen den
boom, vlak aan den waterkant. Zou die
in slaap gevallen zyn?
Voorzichtig stootte Freddy hem aan.
Mynheer! Mijnheer
De man deed lui z'n oogen open
het leek zóó gek, dat Freddy werkeiyk
moest lachen.
Wat werd die man toen boos! Hy
trok z'n handen uit de zakken en sprong
rechtop en riep een heeleboel, wat
Freddy al niet meer kon verstaan, want
verder, verder liep 't ventje, z'n
hartje bonsde van schrik.
Pas in een andere straat durfde hy
om te zien. Gelukkig, de man kwam
hem niet achterna. Toen merkte Freddy,
dat alles stil was, de klokken luidden
niet meer! Daar stond hij tusschen al
die donkere, stille huizen, alleen,
warm-geloopen en moe en bang en
de koude nachtwind begon te blazen,
ja toen vond hy toch, dat 't voor
'n klein dorpsjongetje 'n heele toer was
zich alleen te redden in een groote
stad
Langzaam liep hij verder, onverschillig
waarheen. Maar zie, hy kwam op 'n
plein en daar, daar liep weer iemand.
Fred keek en keek toen zag hij knoo-
pen blinken, dat was een agent! God
dank! Van biydschap kon hy niets
zeggen.
„Hola, ventje", riep een zware stem,
„wat moet dat hier alleen zoo midden
in den nacht?"
Fred kon geen antwoord geven. Toen
lachte de agent en zei: „Verdwaald?
Of-e-weggeloopen van je moeder?"
„Janeemeneer....", kwam
„Neen," zei Fred, „je mag het houden,
heelemaal."
er stotterend uit. De agent keek hem aan.
„Ja, nee? Wat is dat? Zeg maar eens,
waar je woont, dan breng ik je naar
huis. Foei, kleine jongens moesten in
bed liggen!"
„O nee, agent", zei Freddy, „asjeblief,
breng me niet naar huis! Ik moet naai
de kerk! Ja, heusch, oom en tante zyn
„Zóó, naar de kerk?" bromde de
agent. „Och ja, 't is Kerstnacht, hè?
En wie zijn je oom en tante?"
„Oom Kees en tante Margreetof-
e-nee, mijnheer van Hal, op de Groote
Singel wonen ze."
„Van Hal? Zoo, zoo. Nou, goed dan.
Kijk eens daar, recht voor je uit."
En ja, daar aan den overkant van 't
plein stond hoog en breed de kerk. De
ramen waren licht en de deur flapte
even open en weer toe.
„Als je ze niet ziet, dan kom je maar
weer hier", zei de agent nog goedig.
„Dank u", riep Fred. Hy stak biy t
plein over, trok de kerkdeur open en
bleef beteuterd staan. Te laat??
De kerk was bijna leeg. De lampen
brandden wel, maar op het altaar
nee, geen enkele kaars was aan en
't orgel speelde niet en hier en daar
zat maar een enkel mensch te bidden.
Achterin, vlak by zette 'n heel oud
vrouwtje stoeltjes op elkaar
„Te laat!" dacht Fred. „De nachtmis
was al uit. Te laat!"
Hy kon wel huilen! Maar nee, dat
deden groote jongens niet
Nu moest hy zoo weer terug naar
huis... Ofofzou hy toch
maar eventjes het kribbetje gaan zien?
Dat zou wel mogen
Hy keek eens naar 't vrouwtje by
de stoeltjes en of ze 't voelde, dat
hy haar wat vragen wou, kwam ze
naar hem toe.
„Waar is 't kribbetje?" vroeg Fred
zachtjes.
„Zoo", zei 't vrouwtje, „moet jij dicht
by 't kribbetje zitten, jongeheer? Moet
je ook 'n stoeltje? Ja? Heb je 'n paar
centjes?"
„Ja, o ja", bedacht Fred blij, hy
had wat voor dat vrouwtje. En uit z'n
broekzak diepte hy het fonkelnieuwe
kwartje op, dat oom hem gisteren had
gegeven.
„Da's veel te veel", zei 't vrouwtje,
uie krijgt mi terug"
„Nee", zei Fred, „je mag het houden,
heelemaal."
„Nou, zalig Kerstfeest dan. jongeheer,
God loon je. Kom maar mee!"
En toen nam ze 'n stoeltje en droeg
het heelemaal voor in de kerk. En daar
vlak voor 't kribbetje zette ze 't
neer en wees Freddy: daar mocht hy
zitten,
Fyn! Zoo had hy toch tenminste nog
wat! Nu zou hy wel zachtjes-in-zich-
zelf wat bidden en voor 't Kindje 'n
Kerstliedje zingen. Och, kyk, daar lag
't, niets dan 'n hemdje aan, koud,
hè? Ja en daar, met-al-dat-blauw
dat was Maria natuuriyk, en
met-dien-baard dat was Joseph,
en die os nee maar, wat 'n kop!
En de ezel met z'n lange gryze ooren,
'n echte sufferd leek dat! Maar ja, die
was natuuriyk moe van de lange reis,
Maria had heel den weg op z'n rug ge
reden over allemaal kleine paadjes. Zoo
had moeder verteldEn herders wa
ren er ook, en schaapjes, één,
twee.... wel zes waren 't er
Fred schrok wat 'n gestommel was
daar opeens achter hem! Hij keek,
daar kwamen twee, en nog vier en nog
tien, wel twintig kinderen naast en
achter hem zitten En verderop in de
kerk, nee maar, al de banken zaten
vol! Wat "n menschen, wat 'n men
schen! En daar begon 't orgel, hoor
toch 'ns!
Fred's oogjes zochten 't altaar, de
koster stak er de kaarsen aan, mis
dienaars liepen heen en weer in mooie
roode togen en kanten kleedjes, er
ging een luide bel: ting, ting, en toen
gelijk daarmede drie priesters voor het
altaar kwamen, keerde Freddy gauw
z'n stoeltje om en dankte op z'n
knieën Onzen-Lieven-Heer, dat hij toch
niet te laat gekomen was
Midden in den nacht was tante wak
ker geworden. Werd daar geklopt? Ja,
hóór en 'n bange stem riep duidelyk:
„Mevrouwt Mevrouw!" Dat was de stem
van Lina, de keukenmeid.
Maar vóór tante dat nog goed be
grepen had, werd er
wéér en harder op de
deur geklopt. En meteen
stak Truitje, 't tweede
meisje, 'r hoofd al naar
binnen.
„Mevrouw! Mevrouw!
d'r zyn dieven!"
Verschrikt zat tante
rechtop en trok het licht
aan.
„Wat is er? Wéér?"
„Dieven! Beneden! We
hebben duidelijk hooren
loopen in de gang! En de
voordeur ging héél voor
zichtig open en weer
dicht! En de dief is heel
hard weggeloopen over
straat." Zoo riepen de
meisjes door elkaar.
„Kom, kom," zei tante.
„Dieven? 'k Denk eerder,
dat jullie hebt gedroomd.
Maar we zullen 'ns gaan
kijken."
Toen stuurde ze de
meisjes weg om even te
gaan luisteren of Ad en
Fred ook wakker waren
geworden en vlug riep
ze oom, die haastig en
brommerig wat aan
schoot en met 'n dikken
wandelstok gewapend
naar beneden ging. Tante keek toch
wel wat bleek over de trapleuning.
„Niemand te zien, hoor!" riep oom
van beneden.
.Mevrouw! Mevrouw!" gilden meteen
de" meisjes boven, „jongeheer Freddy is
weg
Oom en tante vlogen naar Freddy's
kamertje. Jawel, het bed was leeg,
z'n kleeren weg!
Heel het huis werd afgezocht, er werd
geroepen: Freddy, Freddy", door alle
gangen en alle kamers, van den zolder
tot den kelder, geen antwoord. Toen
keek tante naar den kapstok. Z'n over
jasje, z'n pet, ze waren er niet. Oom
voelde aan 't slot van de buitendeur, ja,
de sleutel was omgedraaid.
„O, Freddy is gestolen!" jammerde
Lina.
„Of weggeloopen", bromde oom.
'..Zou hij zóó naar huis verlangd heb
ben?" vroeg tante zachtjes. Ze had haar
dikken mantel al aan, en vroeg om 'r
schoenen.
„Je hebt geiyk", zei oom, „we moeten
hem gaan zoeken."
Ook hy ging zich beter kleeden, haalde
den' auto uit de garage, zette den motor
aan en samen reden ze weg, eerst
naar t station. „Sluit de deur en pas
op Addy!" riepen ze den verschrikten
meisjes nog toe.
Nu, dat hoefden ze niet te zeggen!
Lina draaide met veel zorg het nacht
slot om. Truitje deed den zwaren ketting,
die haast nooit gebruikt werd, voor
de deur en samen gingen ze op Addy's
kamertje zitten, bevend, dat de dief
terug zou komen 'om ook jongeheer Addy
te stelen!
Maar Addy was 'n gezonde jongen,
hy bemerkte niets, hy sliep.
Aan 't station was Freddy niet te
vinden, er gingen om dezen tyd ook
geen treinen. Toen straat in. straat
uit ging de auto langzaam met volle
lichten de stad door. By iedereen agent,
die op wacht liep, bij lederen voorbijgan
ger werd stil gehouden met dezelfde
Waag. Maar niemand had 'n blond
ventje van 8 jaar in donken-blauwen jek
ker, met matrozenmuts en bruine laars
jes gezien
Ten laatste, daar was 't groote kerk
plein.
„Kyk, nóg 'n agent", wees tante.
.Ja", knikte oom en stopte vlak naast
den man, die daar
stampvoetend van kou
op en neer liep.
Zoodra hy den wagen zag, tikte hy
aan z'n pet: „Mijnheer?"
En weer deed oom de bange vraag.
„Gezien? Wel zeker!" zei de agent. ,,U
is mynheer Van Hal, nietwaar? Juist!
Uw neefje is in de kerk, déér, recht
vóór."
„Goddank," zuohtte tante.
„Drommelsche jongen," bromde oom.
„Wat doet ie uit z'n bed! Morgen gaat
knielen en bad voor allemaal, voor va
der en moeder, en voor Kees en Anne
ke en Loes en ook voor oom en
tante, toen knielde oom ook neer
en bad weer net als toen hy nog *n
kleine jongen was. En hy begreep toen
voorgoed, dat-ie voor Onzen Lieven
Heer, die zóóveel deed voor ons, toch
heusch wel meer mocht doen dan t
allerminste, wat 'n katholiek verplicht
is: een „snap-Misje" Zondags en daar
mee uit!
Zelf ving hy den kleinen bengel op,
toen de nachtmis uit was, en beurde
hem in den wagen. En 't leek wel, of
hy heelemaal niet boos meer was.
Onderweg vertelde Fred aan tante,
wat er was gebeurd. En toen tante
hoorde, hoe bang haar neefje was ge
weest, en hoe hy had geloopen en ge
zocht, toen vond ze dat al straf genoeg
voor wat toch eigenlijk wel stout was:
zoo zonder vragen in den nacht de
straat op gaan! Ze liet hem alleen be
loven, dat 't niet weer gebeuren zou.
Oom bromde heelemaal niet. Alleen
toen 's middags iemand vroeg of het
dorpsjongetje al gewend was in de stad,
toen lachte oom en zei:
„Laat die dorpsjongens maar loopen I
Die kunnen beter vroeg op staan en
midden in den nacht alleen naar 'n
vreemde kerk gaan, dan zeker iemand,
die al veertig jaren in de stad gewoond
heeft!"
En toen keek hy naar Freddy en zeis
'n -'iin-A:'
Daar in 't volle licht van al de kaarsen
Ie met den eersten trein terug naar
huis
„Zouden we niet liever even naar
binnen gaan en kyken?" meende tante.
En zoo gebeurde. De agent hield wel
'n oogje op den wagen.
Een rommelend lawaai gonsde hun
tegen aan de deur, de menschen
gingen juist zitten voor de preek.
Van dat oogenblik maakte tante
gauw gebruik om door de volte heen te
dringen naar voren, waar ze toevallig
twee plaatsen open zag. Oom volgde.
Toen alles zat, bleef ze nog even
staan, van hier kon ze 't grootste deel
van de kerk wel overzien. Ze keek
en keek....
„Déér", fluisterde ze oom in t oor.
„Daar vooraan, by 't kribje."
En ja, oom zag het ook! Déér in 't
volle licht van al de kaarsen, die om
't kribje stonden, zat 't blonde ventje
van acht jaar in 't donkerblauwe jek-
kertje, z'n matrozenpet op de knieën
en hy keek aandachtig naar den
preekstoel, waar de pastoor heel lang
zaam en nadrukkeiyk het oude, altyd
nieuwe Kerstmis-evangelie las.
„En daar waren herders in die
omstreek, die buiten nachtwacht hiel
den over hunne kudden. En zie een
Engel des Heeren stond by henEn
de Engel zei: vreest niet...."
En oom bleef kijken naar dat luiste
rende kereltje, en oom moést luiste
ren naar dat half-vergeten evangelie,
en oom dacht aan jaren, jaren geleden,
toen hy zelf nog zoo'n kleine jongen
was en veel van Onzen Lieven Heer
hielden ook graag naar de nacht
mis ging. Dat was wel lang geleden!
Toen had hy nog geen zaken, toen
dacht hy nog aan andere dingen, clan
alleen maar geld verdienen, toen had
hy nog wèl tyd voor Onzen Lieven
Heer en toen was hy zoo biy en ge
lukkig....
Toen, na de preek, Freddy weer ging
Moe, zuster vertelde
van een Kindje klein,
Dat er eer in stelde
om bij ons te zijn.
Dat daalde van boven
in een dierenstal,
terwijl engelen loven
hun God in het dal.
En herders gaan zien er,
en off'ren een lam,
Een engel, die waakt er
over schaap en ram.
Ook Oostersche vorsten,
zij zoeken het Kind,
Hun oogen, die vorschten
naar wijsheid zich blind.
Moe, gaat u ook mede
naar dat Kindje klein?
Dat zoo gansch tevreden
hier bij ons wil zijn.
P. S.
„Voortaan op me wachten, deugniet!
In 't vervolg gaan we allemaal samen
en 'n keertje vaker, hoor!"
Toen lachte tante ook en 't werd
een heel, heel prettige Kerstvacantie.
Aan Lina vroeg hy later:
„Zeg, wanneer het luidt, is t dan nog
geen tyd voor de kerk?"
„Wel nee," zei Lina, „als die heele
groote klok gaat luien, is t nog net een
uur vóór dat de Mis begint."
„Kun je dan zóóveel beleven in één
uurtje van den nacht?" dacht Fred....
A. C. M. W.
Er was feest by de familie Mulder.
Niet alleen omdat het Kerstmis was,
maar ook nog om iets anders. Je moet
dan weten, dat de familie Mulder ver
groot was met een klein Muldertje,
Keesje. Dat wil dus zeggen, dat op den
eersten Kerstdag de kleine Keesje Mul
der geboren was. En jullie begrypen
wel, dat er dubbel feest gevierd werd.
O, wat vonden ze het allemaal echt.
Nee maar, een broertje, dat op Kerstmis
geboren was! Tineke en Jan liepen ieder
ocgenblik naar de wieg. om het kleine
broertje te zien. Het was een snoesje.
Net een engeltje, vond Tineke. En wat
was moeder trotsch op haar Kerss
kindje.
Toen het donker begon te worden,
stak vader de kaarsjes in den Kerstboom,
aan. Prachtig vonden de kinderen het.
Met groote oogen en open mondjes ke
ken ze naar den verlichten boom. Wat
glinsterden die gekleurde balletjes, net
een sprookjesboom, zei Jan.
Maar 's avonds begon het eigenlijke
feest pas. Vader speelde Kerstliedjes op
de piano en de kinderen zongen er by.
Moeder genoot er ook van, hoor! Want
ze hadden de schuifdeuren open gezet,
dus kon moeder er van mee genieten.
Toen het tyd werd voor Tineke en
Jan om naar bed te gaan, brachten ze
eerst nog even een bezoek aan moeder
en kleine Keesje. En Jan vond, dat
Keesje al veel grooter was dan vanmor
gen, maar dat was natuuriyk verbeel
ding.
Met een biy hartje gingen Jan en Ti
neke dien avond naar bed. met het
heeriyke vooruitzicht, dat het morgen
weer zoo'n fyne feestdag zou zyn.
R. K.
4