DE NEGER UIT KENTUCKY
TEN GOEDE GEKEERD
A1
m
derde blad
KERSTVERHAALTJE NAAR EEN ENGELSCH LIEDJE
DONDERDAG 24 DECEMBER 1931
BLADZIJDE 1
Een Kerstverhaal
DOOR JOHN RALEIGH
Mathew slaagde er niet in, de dieren tot
Hy wist van zijn jeugd veel lichte en don
kere herinneringen. Hij was geboren, zooals
Jhoeder dikwijls verteld had, op een plantage
jfl Kentucky in een nacht vol sterren. Moe
der dacht aan de groote sterren, die boven
•Vrika 6tonden, waarvan heel oude negers
da&r dikwijls verteld hadden.
_Vader had hij nooit gekend. Die was heel
"beg gestorven.
De kleine Salomon wist, hoe hij in de zoele
Avonden aan moeders knie had gezeten. De
?®herpe zon had den heelen dag gebrand op
®®ar gebogen rug. Zorgen en zweet hadden
diepe voren gela
ch in haar lief
fcelaat. Hoe lief
•tonden nu haar
Sroote oogen,gron
deloos zwart.
Moeder, zing
ftog eens de psalm
der armen.
kroeskop. Dan fluisterden de groote men-
schen iets tegen elkaar. Hij had begrepen,
dat hij in huis zou komen bij Tons, den zwar
ten koetsier en zijn vrouw Elizabeth Maria,
die lederen Zondag de eentonige psalmen
moesten zingen bij de Methodisten. Hij was
bang. Zij waren groot en sterk en hij had 't
vermoeden, dat zij niet zoo mooi vertelden
als moeder.
De kleine Salomon bleef dien nacht in de
hut. Zij wilden hem meenemen, maar hij
wilde niet weg. Hij lag geknield bij het lage
bed en zijn hoofdje lag op moeders borst.
Hij dacht aan de avonden, die voorbij waren.
En nooit zou moeder meer terugkomen.
De nacht was stil. De krekels alleen piepten
en heel in de verte was het geschreeuw der
roofvogels. Toen de sterren begonnen te ver
flauwen, was hij als in vroeger dagen inge
slapen aan moeders borst.
Terwijl na de begrafenis de negers een
monotoon en droevig gezang zongen, was hij
gevlucht, sluipend
door de welig-be-
groeide velden én
ging zonder iets
de wijde wereld in.
Hieraan dacht
Salomon Jones. Hij
was nu dertig jaar
en verdwaald in
Londen. De breede
wateren van de
Theems trokken
hem aan. Kranen
en elevatoren werk
ten. Trams, auto's
en sleepwagens re
den af en aan.
Zeevolk uit alle
landen werkte op
de schepen of slen
terde langs de ha
vens. Engelschen,
Noren en Hollan
ders zag hij het
meest. Negers haast
niet; wel mannen
van den Levant met
de zwierige fez op
't zwarte hoofd.
Hun gezichten wa
ren geel en hun
lach was niet aan
genaam.
Salomon zelf was
nu 'n groote, sterke
„Maar Sam, je zou van Hem toch wel meer willen weten?"
Haar handen vol eelt lagen op dien zwar
ten kroeskop van haar jongen. Weemoedig
klonk haar diepe stem boven de katoenvel-
den, als zy de plechtige psalmen van haar
Volk zong.
Moeder, vertel nog eens van den groo
ten Salomon en ook van Afrika, waar ik zoo
kraag naar toe wil.
Maar jongen, dat heb ik je toch al zoo
dikwijls verteldOf zou je 't graag nog
•ens hooren? Luister dan!
En zy vertelde hem van Salomon den
krooten Koning, die eens zyn naam had ge
dragen. Hoe de zwarte Koningin van Saba
biet goud en ivoor en een groote karavaan
haar zün Koningskasteel was gereisd. Zij
Vertelde hem van Afrika.
Zacht bespoelt de blauwe zee de kust,
de goudkust en de ivoorkust. De aadelpal-
dien en de cocosboomen wiegden hun statige
kruinen in den wind De negers dansten in
het witte zand op de zachte muziek van de
bkuele
Luister Salomon, iederen avond als je
°ent gaan slapen, bid ik tot den grooten
Heer van alle zwarte en witte menschen, tot
den grooten Heer met den baard van wolken,
dat je eenmaal de verlossing van je volk
*Ult mogen beleven en dat je mag wonen
°hder dan hemel van Afrika.
Moeder was niet by hem gebleven. Hij her
innerde zich alles nog. zy was neergelegd in
haar arme hut. Haar lange, zwarte haren
Mngen over de baar. Zy was gevonden in 't
Veld, met 't hoofd voorover op de zwarte
•arde, geveld door de zon. De kleine Salomon
hurkte in een hoekje van de hut. Door de
hutopening zag hy de gele maan boven de
Jhvarte bosschen op den einder. Af en toe
h°og zich Iemand over hem en streelde zyn
neger geworden met heldere, diepe oogen.
Zijn kinderiyke lach liet een ry zien van
schitterende tanden. Hy lachte dlkwyis en
dan lachten de menschen mee. Hu wist niet,
dat ze pleizier hadden om zyn grooten mond,
die haast tot aan zyn ooren openging.
Dat zün leven avontuurlijk geweest was,
wist hü zelf niet. Hü had geslapen in 't open
veld en in schuren en stallen Hü had ge
diend bü de boeren op de groote farms. In
de groote steden van 't Westen was hü lift
boy geweest. Dan droeg hü een leuk petje
schuin op zün zwarten kroeskop. Verschil
lende keeren had hy zich laten aanmonste
ren op een groot schip en was hij den Oceaan
overgestoken.
Overal had hü zijn best gedaan en toch
werd hij geslagen. De kinderen hadden hem
altüd bespot en toch droeg hü hun tasschen
naar school en bestuurde de kleine paardjes
voor hun wagentje. Hü bukte altijd om ze
op zijn rug te laten rüden. Waren ze ziek,
dan huilde hij in stilte Waarom waren ze
dan niet aardig voor hem....?
Waarom knijpen jullie me toch en waar
om trekken jullie aan m'n haren? Waarom
steek je je tong tegen me uit, Peggy?
Omdat je maar 'n leelüke zwarte neger
bent, Sam!
Hij was 'n man geworden. Het bleef zoo.
De anderen konden hem niet verdragen. Hü
wilde niet met hen stelen en 's nachts uit
gaan naar de vroolijke café's. Hü zat meestal
uit 't raam van zijn klein kamertje te staren
naar de maan, die over de millioenen daken
van New York naar den hemel klom of hy
zong 'n negerpsalm voor den grooten Heer.
Vroeger vond hü t vreemd dat de menschen
hem altüd dom en lui noemden, maar hij
was daar al gewoon aan geworden. Als ze
Het was nog eenige dagen voor Kerstmis,
•haar reeds lang waren steden en dorpen met
•®n dik sneeuwtapijt bedekt.
Bittere armoede was er in 't huisje van den
^achtrijder Carrew, die met een oud en
•fgeleefd paard en een dito kar vrachten had
treden van het dorpje Leyton naar Harboth.
Doordat er vanuit Harboth een autodienst
^as ingesteld om groenten en fruit naar de
S(ad te brengen en de auto dit op een con-
°Urreerende wijs deed, was Carrew's brood-
inning zoo goed als geheel verloopen.
Het zag er voor den man, die een dochter-
van tien jaar en een ziekelijke vrouw had,
^'ep treurig uit.
Met weemoedigen blik keek Carrew in
UeU haard, welke slechts een matige hitte
vtrspreidde.
Het laatste hout zou weldra verstookt zijn
?n wat dan Dan moest öf het paard weg,
ja, wat öf....? Dan moest hij den
^agen verkoopen, maar aan een paard zonder
^agen had hij niets en aan een wagen zonder
«ard had hij toch ook niets.
En nu, nu het winter was. was zijn vrouw
*Iek geworden. De dokter kon maar eens per
iek komen, want elke visite kostte geld en
at had Carrew niet meer. Hij hoopte toch
innig, dat er een uitkomst zou komen.
De kleine Eva begreep, hoe jong zij ook
was zij telde juist tien jaar dat er
van een boom niets kon komen. Maar
Carrew was en bleef het een bittere
kleurstelling.
Even buiten het dorp was een mooie villa,
j 1e'ke bewoond werd door den schatrijken
abrikant Mathew. De man had alles wat
l'n hart begeerde, paarden, auto's, knechts
ttl' evenals Carrew, een lieve vrouw en kind.
Maar zijn vrouw was niet ziek. Ook zijn
dochtertje, een meisje van ongeveer elf jaar,
was een gezond en heel lief meisje. In de
villa brandde 's avonds altijd veel licht en
alles wees er op, dat de bewoners gelukkige
menschen waren.
Zij hadden dan ook voor iedereen een
vriendelijk woord over.
En nu het Kerstfeest kwam en de sneeuw
overal dik op velden en weiden lag, nu wist
hij, dat zijn hulp daar, waar het noodig was,
dubbel werd gewaardeerd. Als hij geweten
had, dat Carrew er zoo leelijk voor stond, had
hij hem direct geholpen. Maar deze verborg
zijn armoede. Armoede buiten eigen schuld
is geen schande. Maar toch zal nooit een
boer of plattelander zijn armoede aan de
groote klok hangen. Zoo kwam het dan ook,
dat Carrew's armoede aan Mathew ontging.
Velen der boeren wisten alreeds te vertellen,
dat er bij Mathew een zeer groote kerstboom
was gebracht. Bijna nog grooter dan die,
welke in de kerk kwam. En dat er vele en
mooie cadeaux aan zouden hangen, dat wist
iedereen
Het was de 24ste December en Zondag.
Wel lag er een dik sneeuwtapijt, maar
overigens was het mooi weer.
Velen der dorpskinderen speelden voor
de kerk en vermaakten zich met sneeuwballen
gooien. Ook Eva, Carrew's dochtertje, speel
de mede. Zij was te jong om te begrijpen,
dat haar vader haar de straat had opgestuurd
om haar de ellende, die thuis heerschte, niet
te laten voelen.
Daar naderde 'n arreslede, waarin Mathew
met zijn vrouw en dochtertje zaten.
Mathew en zijn vrouw stapten uit en gingen
de kerk binnen. Maar, blijkbaar haar ouders
dat zelden, dan lachte hü maar en hü vond
't niet erg, dat ze met hun wüsvtnger tegen
hun voorhoofd tikten.
Arme neger! Hü was pas In Londen Hij
zwierf door de sloppen en stegen en dacht
er over na, hoe heeriyk die arme kinderen
van Babyion 't wel zouden vinden, wanneer
zy eens mochten wonen in Afrika, waar het
goud uit de lucht viel en de sterren in de
aarde lagen, zooals een oude mijnwerker hem
eens verteld had. Want als je hier opkeek
tusschen de huizen, kon je amper 'n smalle
strook van den hemel zien en de hobbelige
keien waren altyd bedekt met dichte modder.
In de verte hoorde hij 'n klein kind
schreien.Hij kwam nader en bleef staan,
'n Kleine was gevallen en stond nu tegen 'n
grauwen muur gedrukt wanhopig te huilen.
Hü nam 't kind op en wiegde 't in zijn sterke
armen. Hij herinnerde zich de zoete woor
den, waarmee moeder hem vroeger toesprak
en begon 't kind te troosten. Hij tooveree
hazelnoten uit z'n zak en 'n blozenden appel,
waarin 't kind gretig hapte, 't Meisje had
niet gezien dat hij zwart was.
Plotseling hoorde hij een gekrüsch van
vrouwestemmen en het zware vloeken van
mannen. Een tierende menigte omringde
hem. 't Kind werd uit zün armen getrokken
en begon opnieuw te schreien. Hij keek ver
wonderd naar de mensechen, die hem te lijf
wilden. Dan gingen zijn lippen vaneen en
begon hij te lachen, 'n breedsn lach om de
schitterende tanden. Hij begreep niet, wat ze
hem toeriepen. Een scherpe steen tvof z'n
hoofd. Bloed viel over z'n oogen. Hü rukte
zich los uit 'n veelhandigen greep en liep
hard weg tot hü zonder adem neerviel
achter groote stapels kisten aan de haven.
Hü verbond zijn hoofd met een zakdoek en
dacht er over na, waarom de menschen niet
wilden dat hy goed was voor 'n schreiend
kind. Daar hoorde hij weer dat gesprek van
lang vervlogen dagen
Waarom knüpen jullie me toch en
waarom trekken julbe aan m'n haren?
Waarom steek je je tong tegen me uit,
Peggy?
Wel Sam, omdat je maar 'n leelüke
zwarte neger bent!
Wanneer hij door de groote straten liep,
bleef hü soms plotseling stil staan en keek
met kinderlijke blijheid in zijn groote oogen
naar een of ander meisje, dat in een spor
tief zomertoiletje hem voorbijging. Hoe mooi
waren toch die blonde haren en die blauwe
oogen by al dat feestelijk wit! Daar zou hij
nu wel altijd naar willen kijkenIn die
blonde haren bleef de zon gevangen. In zijn
hoofd groeide snel een lied. Hij zou 't wel
willen zingen.
Hij hoorde dén hautainen en vulgairen spot
niet in het gegichel van de meisjes, die den
droomenden neger passeerden. Hij dacht, dat
ze vroolijk waren en over zijn eeriyk gezicht
trok wederom zijn breede lach strepen van
zonnelicht!
Als hij wat verdiend had na dagenlang
sjouwen aan de kade, loopplank op loop
plank af, met heel zware lasten op den ge
bogen rug, was hü altüd bereid zün avond
maal te deelen met de zwervers, die 's nachts
onder de bruggen slapen en overdag bedelen
ln het rüke Londen. Hij zelf sliep heerlijk
onder die bruggen en zonder droomen. Hij
wist, wat werken was. Zün voorgeslacht had
iederen dag de brandende zweep gevoeld.
Hü wist, wat honger was en dorst en harde
ligging Alleen de kou deed hem pün.
Daarom wilde hü naar Afrika, maar de
schepen hadden hun bemanning meestal
voltallig en hü zei altüd eerlijk aan den
bootsman, dat hü in Afrika zou blijven,
wanneer 't schip daar eenmaal 't anker zou
hebben uitgegooid.
Lang zou hy misschien nog in dit koude
en mistige Londén moeten blijven. De winter
was wel wreed, maar 't was dan ook zoo
heerlijk om te kunnen dwalen door de druk
ke straten, schouder aan schouder met de
menschen uit de mihioenenstad, langs ets.
feestelük verlichte winkels. Dan voelde bü
zich niet zoo eenzaam, maar was 't alsof
ook hü was opgenomen in de groote familie
van alle blanke menschen.
Hy had immers ontdekt, dat zijn leven
anders was dan <jat van da blanke menschen.
Ook zü hadden als hü 'n moeder gehad en
van haar gehouden. Ook hun moeders waren
gestorven Zü waren óók de wfide wereld in
gegaan. Maar zü
waren opgenomen
in families, hadden
vrienden, namen
een vrouw en leef
den in gezellige en
schoone huizen. Zü moesten wel veel van
elkander houden, want de blanken waren
altijd samen, 't Leek wel alsof ze bang wa
ren van de eenzaamheid.
'n Neger bleef echter alleen. Eb toch, ook
hij wou goed zün voor anderen, hü wou alles
geven aan anderen en voor de goeden zou
hü wel willen doodgaan. Maar als hü iets
goeds wou doen, was ie altüd uitgelachen
of geslagen. Hü was er van overtuigd, dat dit
nooit anders zou worden. De vraag, die hij
als kind had gesteld, zou, nu hij man ge
worden was, op dezelfde wijze worden be
antwoord
„Wel Sam, omdat je maar 'n leelüke zwar-
zwarte neger bent!
Hij liep vroeg op straat. Z'n kleine geld
was op, anders had hij 'n kop warme thee
genomen. Vanmiddag kon hij gaan sjouwen
aan de kade en dan vanavond 'n paar shil
lings ontvangen, 'n Verschoten hoed stond
schuin op z'n kroesharen en zün groote ge
stalte was gekleed in een veel te nauw en
opgelapt jasje, dat hij voor 'n half weekloon
had gekocht bij 'n uitdrager met kleine slim
me oogjes.
De wind sneed in zijn gezicht. De kou trok
door zün dunne kleeren Zün voeten werden
zóó koud, dat hü haast niet verder kon. Hij
had niet kunnen slapen op den zolder van
't armoedig logement. De wind floot door de
gaten in het dak en er lag ijs op de binten.
De dunne dekens waren te kort voor zijn
groot lichaam. Zijn voeten, of zün borst en
armen moesten open blüven voor de kou. In
de warme landen was 't toch beter
peinsde hij en omdat hü niet meer kon, was
hij de straat maar opgegaan.
Hoe stil was de vroege morgenVlokjes
en aldoor maar vlokjes dansten in duizen
derlei verwarring van den zwarten hemel
neer op de aarde, die nu alom wit geworden
was. Sam keek 'ns omhoog en voelde de
natte vlokken in z'n gezicht „Zouden ze me
wit kunnen wasschen?" mompelde hü in
zichzelf en hij moest zacht lachen om 't idee
alleen.
„Je bent ook nog al vroeg aan den wandel,
vriend", hoorde hü Ineens iemand naast hem
zeggen. Hij keek opzij en zag 'n klein man
netje heelemaal in 't zwart met groote blau
we oogen achter matte brilleglazen. Sam
was dubbel zoo groot en met vaderiüke be
scherming legde hy z'n groote handen op
de schouders van het manneke en zei: ,,Vond
u 't ook koud in uw logement?"
„Nee, nee", zei de kleine man lachend, „lk
ben 'n zieke wezen bezoeken. M'n bed was
warm genoeg en als 't niet zoo laat was, dan
ging ik 't vast nog even opzoeken!"
„Ik heet Sam, van Salomon", zei de neger
uit Kentucky lachend tot zün kleinen gezel.
„En niet Sam van Samuel, zooals u mis
schien zou danken. Ze hebben me genoemd
naar den blanken koning, die vriendelijk was
voor de zwarte koningin van Saba. Ja. ja," en
weer lachte hü è.1 z'n tanden bloot, „dat heb
ik gehoord van moeder; ik ben niet zoo thuis
in de boeken."
„Zou je geen zin hebben Sam, om 'n eindje
met me mee te loopen? Jü heet Sam niet
waar, nu, mij noem je maar Pater, dat wil
zeggen Vader. Ik sta iedereen ten dienste,
rood, zwart, geel of blank. Begrepen Sam?"
„Ja Pater!"
„Vertel me nu 'ns Sam, als je er tenminste
wat voor voelt, wat je hier ln Londen uit
voert. Hoe ben je hier verzeild geraakt,
kerel?''
„Dat heeft nog nooit Iemand mij gevraagd,
pater," zei Sam en rustig vertelde hü al z'n
herinneringen. Van de plantage en New-York,
van den Oceaan en van Londen, van harde
meesters en van den onbekenden grooten
Heer, van wien moeders woorden hem nog
spraken iederen dag
„Heb je nooit méér gehoord van den
grooten Heer?"
„Nee pater!"
„Maar Sam, je zou van Hem toch wel meer
willen weten?"
„O ja pater! Ik zou Hem zoo graag eens
willen vragen, of Hü de blanke menschen
misschien zou willen zeggen, óns als hun
broeders te beschouwen. Ik ben eens stoker
geweest op een schip van de wilde vaart.
Weet u, wat dat wil zeggen, pater? Dan vaar
je ln een gepekte doodkist, zooals de zeelui
dat noemen. Ik deed meestal twee diensten
tegenover één van mijn kameraden. Ik kon
de hitte van het vuur beter verdragen. Maar
zü zün nooit aardig geweest en hebben mijn
gage ook nog gestolen, zoodat ik als 'n ge
plukte kip op de reede kwam. Maar ik heb
me altüd getroost met de woorden van kleine
Peggy uit lang ver
vlogen jaren; „Dat
komt, omdat je
maar 'n leelijke
zwarte neger bent,
Sam.
Maar daar rechts ln dien hoek! Wat was dat?
ontsnapt, was hun dochtertje spoedig weer
buiten en voegde zich bij de spelende kin
deren. Hoe het kwam, wist zij niet, maar
plotseling stond zij tegenover Eva, die haar
belangstellend aanzag.
„Wie ben jij vroeg Grace.
„Ik Ik heet Eva Carrew. Ik ken jou wel
jij bent Grace Mathew, van de villa."
„Zoo is het. Ik wist niet, dat je mij kende."
„O, ja, iedereen kent jou en je vader en
moeder. Zeg, is het waar, dat jullie heel rijk
zijn Of liegen ze het op het dorp
„O neen, we zijn werkelijk heel rijk en
mijn vader is een mijnheer
„Waarom is jouw vader een mijnheer,
zeg
„Omdat mijn vader een wagen en een paard
heeft," zei Grace.
„O, mijn vader heeft ook een paard en
een wagen, dus mijn vader is ook een mijn
heer 1"
„Ja, maar mijn vader heeft ook veel knechts
en automobielen en deze slede is nog niet
eens de mooisteVader heeft nog een
slede, waarvan het paardentuig heelemaal van
zilver is
„Ik zou jouw vader wel eens willen zien,"
zei Grace. „Is hij nu in de kerk
„Nee, nu niet. Nu is hij bij moeder, want
moeder is ziek.... Ze mag van den dokter
niet de straat op."
„Mijn moeder is nooit ziek," zei Grace,
„maar wij hebben een dokter, die steeds
naar onze gezondheid komt vragen. Pa geeft
er veel geld vooruit dat moeder en ik gezond
blijven Waarom doet jouw vader dat ook
niet
„Bij ons komt de dokter maar eens per
week en hij heeft gezegd, zegt vader, dat
ie het te druk heeft om zoo dikwijls te ko
men."
„Waar woon je dan? Zeg, is het hier ver
vandaan
„Neen, ginder aan den dijk. Jullie moeten
altijd langs mijn huis, als je naar de kerk gaat.
Dat kleine huisje."
Toen de kerkdienst was afgeloopen, stap
ten Mathew en zijn vrouw en kind weer in
de slede. Hij vatte de leidsels van de paarden
en voort ging de slede, nageoogd door de
kinderen en de dorpelingen.
In flinken draf ging het voorwaarts. De
weg voerde zooals wij weten langs
Carrew's huis. Plotseling vloog er een kip
over den weg en de hevig verschrikte paar
den sloegen op hol.
Hü stond bevend in de gure sneeuwjacht.
De kleine pater zette z'n bril recht en z'n
kleine blauwe oogen keken vol belangstelling
in het eerlük gezicht van den neger uit Ken
tucky. Ze wandelden zwügend over de sneeuw
met groote bedachtzame passen. De kleine
pater wreef voorzichtig over zün stoppeltjes
en dat gaf hem schünbaar 'n idee. „Zeg
Sam," zei hü, terwijl hü stil bleef staan voor
'n woning achter óe besneeuwde boomen:
„Zou je vanavond om 'n uur of tien bi) me
willen komen? Dan zal ik je vertellen van
den grooten Heer, Die wil, dat alle menschen
iets voor elkaar over hebben, van welke kleur
ze ook zijn. En omdat ze dat nooit zouden
begrüpen, is Hü zelf als 'n klein arm kind
ter wereld gekomen en heeft Hü kou geleden
als jü vannacht. Als ik je dat verteld heb,
Sam, dan zul je nooit meer eenzaam zijn.
Of je dan zit tn den mist van Londen, of je zit
onder de vügeboomen van je lief Afrika. Hij
zal je vriend, Hü zal je eigen Broeder zijn!"
„Zult u me dat allemaal vertellen?"
„Zeker Sam! WU zün toch vrienden! Of
niet? Maar nu wat anders, je gaat toch even
mee 'n boterham eten?"
„Ik heb haast pater!" Hü was nog verlegen
en daarom jokte hü. „Ik ga dadelük een
broodje koopen. Vanavond heb ik 'n warm
maal voor 'n shilling. En dan kom ik
naar U!"
„Nou, je moet 't zelf maar weten. Ik zal
maken, dat we wat warms te drinken hebben.
Tot vanavond dus! Dig Sam!"
„Dag Pater!" en Sam stond overgelukkig
ln de sneeuw. Zün maag begon hem te
plagen. Hü moest zich "n beetje vooroverbui
gen in z'n te korte en te nauwe jas. Maar
wat 'n mooie dag! O, dit was nog 'ns 'n
man die pater! En dan wat hü gehoord had
van den Heer! En zou hij niet worden op
genomen in de groote familie van de men
schen? Hü voelde niet, hoe de natte sneeuw
tusschen de naden van zün schoenen begon
door te dringen. Hü stond stil bij een hek,
waarachter een paar musschen stoeiden in
de sneeuw. Nu zag hij pas, dat de woning
van den pater naast een groot gebouw stond
met 'n hoogen toren. Dat was 'n kerk. De
deur was al open.
Hy stampte eerbiedig bulten de sneeuw van
zün voeten en sloop stil tusschen de ge-
ruischloos glijdende deuren de kerk binnen.
Heel achterin ging hü stil in 'n hoekje zitten.
Vooraan knielden *n paar menschen in
groote donkere banken. De kerk was nog
donker. Twee gaslampen flikkerden onrustig
in de koude ruimte.
Maar daar rechts in dien hoek! Wat was
dit? Was dat niet de vervulling van zün
droom? Een klein kindje lag in een kribbe
en vader en moeder knielden er bij. Drie ko
ningen kwamen aan en droegen gouden ge
schenken Eén van die koningen was 'n neger,
'n arme zwarte
neger met denzelf-
deh lach en dezelf
de groote oogen als
hü- En daarachter
golfde 'n Zuidelijk
land met bergen en
begroeide hellingen.
Palmboomen ston
den te droomen.
In de kerk was
't stil geworden. De
dienst was al lang
uit. 'n Oud vrouw
tje verliet sloffend
het portaal. De
deur vloog dicht
met een zucht.
Sam was alleen.
Stil en schuw
sloop hü naar 't
stalleke. En even
als de herders
knielde hü en
vouwde de handen.
Wat was dat
kind lief.... Het
keek naar hem en
z'n lach bleef even
zoet, nu 't zag, dat
hij 'n neger was.
„Het is maar 'n
beeld," fluisterde
hü in zichzelf. Hü
wist, dat dit 't zelf
de was. Dat Kin-
deke woonde nu bü
den Vader met den
baard van wolken
en dat wit steenen
beeldje keek hem
aan. Hier was ein-
delük het hart, dat
hem verstond. Hoe
lang had hü reeds
gezworven.... en
wie had hem lief
gehad? Hü moest
naar 't land der
palmboomen en nu
had hli dat land
ontdekt in 't hart
van dat Londen vol
sneeuw en kou. Hü
begon te schreien
als 'n kind. Maar
't Kindeke bleef
lachen.... Wat
moest hij doen? Als
hü durfde, zou hij gaarne de liede
ren zingen, die moeder hem geleerd had,
maar hij was bang voor z'n stem in de groo
te, holle ruimte.
Hij voelde in zijn zakken. Hü had niets om
't Kindeke te geven. Hü knikte 't toe en
klapte vroolijk in de handen. Voorzichtig
stond hy op, stapte tusschen de herderkens
en de lammeren door om 't Kindeke te stree-
len. Hij knielde naast de kribbe en *t stroo en
hief zacht zün zwarte hand
De kleine, bijziende koster schrok hevig,
Ülde rinkelend met zijn sleutelbos de kerk uit
en wenkte een agent, die juist z'n handen
warm stond te slaan. „Kijk dét&r eens naar
dien neger, wat zou die willen?" En voorzich
tig dribbelde de koster achter den agent aan.
Salomon voelde 'n zware hand op z'n
schouder en keek ln 't barsche gelaat van 'n
breeden Bobby. Salomon lachte, want ieder
een hield toch van 't Kindeke?
De zwarte Salomon moest de kerk uit. Ach
ter hem hoorde hij 'n grendel schuiven in de
ringen. De Bobby bromde wat en ging verder.
Salomon's lach was verdwenen. Waarom
mocht hij 't Kindeke niet streelen, waarom
werd t land van de palmen voor hem geslo
ten?
Hij begreep. O ja, dat had 't Klnderke hem
willen leeren. Hier kunnen ze Mij van jou
vervreemden. Maar boven de wolken leef lk
met jou mee. Ik ben je broeder, zwarte man,
en de beste van alle broeders. En als je bü
mij zult komen, dan zul je eeuwig wandelen
onder de palmen. Vraag vanavond maar aan
den pater over Mij. Hij zal je water geven op
je hoofd en je zult Mijn broeder zün. Om jou
en jouw broeders dat te leeren, zwarte man,
liet Ik een zwarten Koning bij Mij komen en
in het uur Mijner geboorte rond Mü'n kribbe
stonden blank en zwart.
Hij stond bevend ln de gure sneeuwjacht.
De verschoten jas hing poover om zün breede
schouders en door geheime naden drong de
kou tot op zün lijf. Hij kon niet goed meer
denken. Hij werd heelemaal koud maar niet
bedroefd. De eenzame neger ging verder, de
wereld tegemoet. De sneeuw duizelde nog om
hem heen. En steeds zag hü dat Kindje maar
voor hem. Dan kon hü maar één vraag
stellen en immer kreeg hü 't zelfde ant
woord, dat in een lach al z'n witte tanden
bloot gaf en strepen van licht trok over zün
zwart gezicht
„Waarom ben je zoo goed voor me, Kindeke,
waarom mag ik je broeder wezen? Waarom
zal ik nu niet eenzaam meer zün, Kindeke?"
„Omdat je maar 'n arme, zwarte neger bent
Sam!"
CORNELIS TEROEN.
staan te brengen. In een razende vaart vlo
gen de dieren over den dijk en elk oogenblik
liep de slede kans van den dijk te storten.
Meer en meer naderde de slede Carrew's
huis en deze, die toevallig of was het de
wil der Voorzienigheid juist door het
raam naar buiten keek, zag het naderend ge
vaar. In een oogwenk was Carrew buiten en
stond hij op den dijk.
Een vaste berekening van zijn geoefend
voermansoog, een greep en het volgende
oogenblik had hij, hoewel met eigen levens
gevaar, de dieren tot stilstand gebracht.
Mathew en zijn vrouw waren gered.
Mathew zei alleen maar „Dank je, Car
rew 1 Mag ik nu nog even binnenkomen om
mijn vrouw en dochtertje van den schrik te
laten bekomen
„Zeker, mijnheer Mathew," zeide Carrew,
„ik verzoek u er zelfs om, even in mijn woning
uit te rusten."
Terwijl Carrew de paarden onder aan
den dijk bracht, keek Mathew het vertrek
eens rond. Het was er eenvoudig, maar net
jes. Van de vrouw des huizes was echter
niets te zien.
„Waar is je vrouw, Carrew?" vroeg
Mathew.
„Zij is in 't andere vertrek, mijnheer
Mathew.
„Waarom komt zij niet even hier?"
„Zij ligt te bed, ziek, heel erg ziek, mijn
heer...."
„Is er een dokter bij geweest?"
„Ja, mijnheer, reeds tweemaal...."
„En hoe lang is zij dan reeds ziek?"
„Al bijna drie weken, mijnheer Mathew."
„Wat zegt de dokter?"
Carrew zuchtte. „De dokter zegt, dat ik
moet doen, wat ik niet kan doenHij
zegt.... zegt...."
Mathew legde zijn hand op Carrew's
schouder. „Kom, beste kerel, biecht eens
eerlijk op. Wat heeft de dokter gezegd?
Vertel het mij en precies, hoor 1"
En toen/met tranen in de oogen, vertelde
Carrew van de vrachtauto, die hem broode
loos had gemaakt, van de armoede, die er
nu in 't anders zoo gelukkige huisgezin
heerschte, en van zijn paard en zijn kleine
Eva, die zoo graag een kerstboompje had
willen hebben.
Mathew keek eerst heel erg kwaad en
terwijl zijn vrouw naar de andere kamer
liep, waar zij wist Carrew's vrouw te zullen
vinden, zei Mathew„Kom je daar nu mee
aan Waarom heb je niet eerder bij mij aan
geklopt
„Die schande de schande voor de
anderen.... als zij weten...."
„O, ik begrijp het al," zei Mathew, „het
is natuurlijk de angst voor de menschen ge
weest, die jou je vrouw liever liet lijden, dan
dat je je tot mij wendde 1 Jullie dorpelingen
moesten maar eens een voorbeeld nemen aan
de stedelingen, die wel durven te vragen.
Maar hier op zoo'n dorp wordt de armoede
als een schande beschouwd, en toch, als je
nu hulp zou vragen aan die menschen, waar
voor jij je nu schaamt, zouden zij dan nu
helpen De trots der dorpelingen had jouw
vrouw wel eens het leven kunnen kosten
en ik dank den hemel, dat ik nog net op tijd
ben gekomen, om hier, waar het zoo noodig
is, de behulpzame hand te bieden 1 Ik zal
je onmiddellijk mijn eigen dokter sturen
en daarbij alles, wat je vrouw noodig heeft.
De dokter komt met mijn slede terug en
als hij toestemming geeft tot vervoer van je
vrouw, moet zij meteen in de slede naar huis
komenJij en je dochtertje komen mee
Begrepen
„Maar, mijnheer Mathew," stotterde Car
rew, „wij zijn maar eenvoudige menschen
en in uw villa...."
„Stil, ik wil van geen tegenspraak hooren.
Je spant je paard achter de slede en dan kan
het dier in mijn stal uitrusten van zijn moeie-
lijk leven Zoo wil ik, dat het gebeurt en zoo
zal het gebeuren
Nog denzelfden dag gaf de dokter toestem
ming tot het vervoer van Carrew's vrouw naar
Mathew's villa.
En den volgenden avond was er een groot
Kerstfeest in het groote huis bij Mathew.
En het geluk werd volmaakt, toen Carrew
hoorde, dat hij in het vervolg bij Mathew in
betrekking zou blijven, dat Eva weer naar
school zou gaan en de ziekte van zijn vrouw
met dokters hulp spoedig zou geweken zijn.