H I! f k DE GESCHIEDENIS VAN MANGELEMOT DE FILMHELD 5 5 DE BETOOVERDE PRINS EEN GESCHENK VOOR HENK HET WONDER VAN ALLES WAT o DOOR A. v. d. EIJDEN DE B.L.N.S. *F'<5"3 bij <2? T•-$« T,g4» KNUTSELWERKJES rim *V. - - OBOBOBOBOBCDBOBCDBOBOBOBOBOBCDBOBOB'OBOBOBOBOBCDBOBOBOBOBOBOBOBOBOBOBDBCaBCJBOBOBOBOBCD O BOBO BOBO BOBO BOBO BOBO BOBO BOBOBOB 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 iiiuiwwii I OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Kunigunde, de oude hofdame in haar grijszijden japon, zuchtte diep. Ja, 't was ook verschrikkelijk, héél verschrik kelijk, o, zoo verschrikkelijk! Met 'n kanten zakdoekje streek de bejaarde dame over haar oogen, die vol tranen stonden. Daarna trok ze zenuw achtig aan haar paarlen collier, een ge schenk nog van de overleden keizerin- weduwe. Ineens.... daar werd het kostbare gordijn op zijde geschoven en prinses Rosamunde naderde de schreiende Ku nigunde. Het witzijden kleed van het jonge prinsesje viel in soepele plooien om haar ranke gestalte. Om haar mid del droeg ze 'n gouden gordel met een prachtigen roodgloeienden robijn. Op het blonde haar, dat als 'n mantel van goud over haar rug viel, droeg Rosamunde een kroon van louter edelge steenten, middenin fon kelde een smaragd met het diepgroen van een bergmeer. Niet zoodra bemerkte het prinsesje de tranen van Kunigun de, of snel liep zij naar de hofdame en drukte 'n kus op haar bevende handen. „Waarom bent u zoo bedroefd? Och, zeg mij waarom? Ik wil niet, dat u verdriet heeft, neen, neen, neen, mijn beste trouwe Kunigunde, ik wil geen tranen bij u zien." Liefkozend sloeg zij haar armen om de oude dame. Neerslachtig schudde deze het grijze hoofd. „Neen, neen, vraag mij niets, lieve Rosamunde, je kunt het nooit ver moeden." „Maar wat is er dan, Kunigunde? Waarom zoo verdrietig? Morgen gaan we toch terug naar het paleis van mijn ouders. Reeds lang genoeg ben ik zon der hen geweest, maar zonder jou mijn lieve, beste Kunigunde, had ik het ook nooit zoo lang hier uitgehouden. In dit vreemde land, waar ik de taal niet eens van versta, waar alles me eigenaardig en koud voorkomt. Kiik, hoe mooi ik i^iij gemaakt heb voor het afscheidsfeest, want morgenmorgen...." Rosa munde jubelde bij de laatste woorden. „Spreek niet verder, lief kind, je ver scheurt het hart van je trouwe Kuni gunde," snikte de oude hofdame. „Wees sterk, Rosamunde, maar terugkeeren ls.... is onmogelijk; 'n oproer, dat reeds mogelijk gemaakt door Koningin Vadsie, de gastvrouw van Rosamunde. O, Vadsie was jaloersch op de schoone prinses en geen dag mocht ze langer in haar paleis vertoeven. Weg moest ze en Vadsie rustte niet of haar gemaal, ko ning Olaf, stemde toe om de lieftallige Rosamunde en haar getrouwe Kunigunde te verdrijven. Nu begonnen bittere ontgoochelingen voor het tweetal. Roovers overvielen hen en beroofden de prinses van haar kroon en haar gouden gordel. Het halssnoer van de hofdame had men echter niet ontdekt. In haar mooi grijs kapsel had Kunigunde het verborgen en iedere maand verkocht ze 'n parel; van de opbrengst hiervan leefde het tweetal. Prinses Rosamunde en Kunigunde za- Ineensdaar werd het kostbare gordijn opengeschoven en prinses Rosamunde. gen met schrik het paarlen-collier steeds kleiner, steeds korter worden. .„Liefste vriendin," sprak Rosamunde teeder, „voor het te laat is, laat ons 'n huisje koopen, ik zal trachten met naaien in uw en mijn onderhoud te voorzien" en zoo deden zij. In 'n klein huisje, dat begroeid was met klimop en wilden wingerd, woonde het tweetal. Kunigunde kookte en hield het huisje schoon en 't prinsesje naaide voor de boerinnen in den omtrek. Nie mand wist, dat een echte prinses en haar hofdame daar woonden in 't kleine huis met het aardige tuintje, waar roode rozen geurden en seringen bloeiden. Doch de nachtegalen en de merels en alle heerlijke zangvogels, ze vertelden Kunigunde kookte en hield 't huisje schoon en het prinsesje naaide voor de boerinnen in den omtrek. lang dreigde, dat oproer is uitgebroken, over het gansche land verspreid is het nunu wil het volk geen keizer meer." „En mijn ouders? Waar zijn ze?" Doodsbleek stond het prinsesje voor Kunigunde. „Spreek, ik bevéél het als de dochter van keizer Oscarus. Spreek." Nu was het de beurt aan Rosamunde om te schreien, want Kunigunde ver telde haar, hoe zij beiden geheel alleen stonden in de wereld. Rosamunde was nu verweesd, zonder vaderland en in den vreemde- Haar kroon en haar gou den gordel waren thans haar eenigst bezit. Zoodra was het bekend, dat Rosa munde een prinses zonder land was, of den beiden vrouwen werd het leven on- het alle aan elkander: „Prinses Rosa munde met Kunigunde leven hier en geen mensch die het weet, maar Wtj vo gels, wij weten het." Overdag zongen merels en 's nachts gaven nachtegalen een prachtig concert. Heerlik schoon zong Ulsted, 'n betooverde prins, een lied, een lied, zóó schoon, dat Rosa munde het slapen er door vergat. En wanneer de maan aan den hemel glans de temidden van al haar sterrenkinde ren, dan luisterde het meisje ademloos naar het lied van den nachtegaal. Eens op 'n avond, toen de dappere prinses erg bedroefd was om de booze bejegening van 'n boerin, die nijdig op haar gebromd had, omdat zij, Rosa munde, de mouwen van haar Zondag- sche japon verkeerd ingezet had, toen schreide het lieve kind, omdat ze zoo erg dom geweest was. Ze deed toch haar best en ze huilde nu uit in haar ven sterbank. Kunigunde sliep in hetzelfde vertrek. Ulsted de nachtegaal zong, zong! Ineens verstond Rosamunde alles. Nu hoorde ze: „Een parel uit de hand van een prin ses, dan keer ik weer als machtige prins." Ademloos luisterde ze. Vastbesloten stond ze nu op; ze wist, wat haar te doen stond. Kunigunde had nog één pa rel over, één, de prachtigste van het heele parelsnoer, het was de grootste, de mooiste, de middelste parel. „Vergeef mij, liefste Kunigunde, vergeef mij," fluis terde Rosamunde, „het is voor ons bei- „Heil prinses Rosamunde, morgen ko men wij weer." Maar den volgenden morgen was Ku nigunde de parel kwijt en ze huilde, dat haar oude oogen pijn deden en de boerin kwam boos naar het naaistertje, want 'n vlek zal in haar pas gemaakte japon, het was 'n bloedvlek van de doorgeprikte vingers der prinses. Boos vroeg de boerin haar geld terug. Toenwat was dat? Trompetgeschal klonk. Op 'n fraaien schimmel zat 'n heraut. „Maak plaats voor prins Ulsted!" riep hij luide. 'n Prachtig rijtuig met 'n gouden kroon gesierd reed voor het nederige huisje. Prins Ulsted, jong en schoon, steeg uit. Met 'n edel, sierlijk gebaar groette hij 'n Prachtig rijtuig met 'n gouden kroort gesierd der belang en voor dat van den betoo- verden prins." Toen boog zij zich over de slapende Kunigunde. In een zakje om haar hals had de oude dame de parel, haar laatste schat bewaard. Voor zichtig, zonder de sluimerende te storen, haalde het meisje het kleinood er uit. Ulsted zong en alle andere nachtega len zongen in de seringenboschjes. In haar uitgestrekte hand hield Rosa munde de melkwitte parel, terwijl zij naar het venster terug liep. „Prins Ulsted, keer terug als 'n mach tige prins, heb medelijden met mj'n trouwe Kunigunde," zoo sprak ze tot Ulsted. En zie, de kleine nachtegaal kwam naar Rosamunde gevlogen en pikte uit haar rose handje de prachtige parel en slikte deze door. Daar zongen alle, maar ook alle nach tegalen: Rosamunde en maakte zich bekend als de betooverde nachtegaal. Plechtig vroeg hij of Rosamunde zijn gemalin wilde worden om te heerschen over het land der Ulstedters en Rosamunde knikte gelukkig van ja. De oude hofdame bleef bij den prins wonen in een mooi paleis van wit marmer. Toen Kunigunde stierf, was Rosamunde héél bedroefd, want Kunigunde was 'n lieve trouwe vriendin voor haar geweest in die moeilijke, zorg volle tijden. Voor iedereen was en bleef Rosamunde lief, ook voor de brommende boerin, die ze van harte vergaf, want het is heel moeilijk voor 'n prinses om uit naaien te gaan. Het huisje, waar de dappere Rosamunde eens woonde, wordt als herinnering aan haar veel bezocht door reizigers en het dorp werd daarom bekend en nam toe in welvaart. Ze zaten met hun viertjes: Toos, Mientje, Ada en Kees. De andere club- genooten waren verkouden en mochten de deur niet uit. „Hè," zuchtte Ada, „nu wou ik, dat ik eens een geestige ingeving kreeg." „Ik heb al een gezellige mop voor Henk bedacht," riep Toos uit. „Maar jullie moeten me helpen." „Goed, goed," antwoordden Ada en Kees. Mientje zei niets, die zat druk te schabloneeren. Zij wilde een paar boe kenleggers maken. mooie pijlstaartvlinder, waar Henk ons zoo vaak over gesproken heeft en de „Kijk," begon Toos weer. „Ik wil voor Henk een biologische schilderijenverza meling maken. Maar een schilderij, dat aan den muur hangt, is niet zoo gemak kelijk te bekijken. Ik wil daarom mijn schilderijen in een klein boekje ver eenigen en ben nu bezig onderwerpen te verzamelen." „Komt die inleiding ook in het boek je?" vroeg Ada. „Natuurlijk, maar dan in versvorm en met een opdracht aan den aanstaanden weledelgeboren zeer geleerden heer. Maar nu ter zake. Mijn eerste onderwerp is: Het Y (ei) bij dag en het Y (ei) bü nacht." (Pig. 1). „Heel leuk," merkte Kees op, „maar niet bepaald biologisch. Dan weet ik een beter onderwerp: avondrood en morgen- roep (fig. 2). Het avondrood is die morgenroep is de kraaiende haan." „Waarom heet dien vlinder een pijl staartvlinder?" vroeg Mientje. „Wel, de rups heeft een klein pijltje op zijn rug. Kijk maar op dit plaatje (fig. 3). Er moeten nog twee onderwerpen bedacht worden," zei Toos „en wel liefst weer twee, die eikaars tegengestelde zijn." „Ik weet er een paar," kwam Mientje: „een slang en een mierenhoop. De slang is de winterrust, daar zet je onder: stil leven. En onder den mierenhoop zet je: bedrijvig leven." Ook dit plan werd met bijval begroet. Toos was met de eerste teekening al be gonnen, Kees zou een paar teekenen en Bram zou gevraagd worden twee voor zijn rekening te nemen. Mientje had haar eerste boekenleggers af. „Wat moeten dat voor dieren voor stellen?" vroeg Kees. „Wel, zeepaardjes. (Fig. 4).. Heb je die aardige diertjes nooit in Artis gezien? Ze zwemmen telkens op en neer en houden zich met him gezelligen krul staart vast. Hun naam hebben ze na tuurlijk gekregen, omdat hun kop een beetje op die van een paard lijkt. De tweede boekenlegger, die ik af heb, is voor moeder bestemd. Zooals je ziet, zijn daar tomaten...." „Piep," zei de deur en Toos had nog juist tijd een papier over Mientjes Avondrood, kunstproduct te leggen voordat haar moeder binnen kwam. „Zijn jullie goed opgeschoten?" „Heerlijk," was het antwoord. „Kom dan nu maar een lekker kopje thee drinken." „Maar eerst opruimen," zei Toos met een effen gezicht. „Natuurlijk," antwoordde mevrouw, die er schik in had, omdat ze wel wist, dat Toos aan niets zoo het land had als aan opruimen. Toen het groepje uiteen ging, waren ze het er over eens, dat het weer een echt gezellige middag geweest was. Als het eenigszins kon, wilden ze nog eens voor St. Nicolaas bij elkaar komen. Kees moest danmuren op de tafel tusschen hen in maken, dan konden ze eikaars geheimen niet zien. Met dit prettige vooruitzicht ging het troepje uiteen. A. L. Naar aanleiding van verscheidene ver zoeken, die telkens weer tot ons komen, hebben we besloten in het nieuwe jaar een nieuwe rubriek te beginnen, waarmee de kinderen zich in de winteravonden gezellig kunnen bezig houden.Wij zullen n.l. elke week een knutselwerkje geven en beginnen ditmaal met een heel een voudig. Later zullen er ook wel moei lijker volgen, voor wie al wat handiger zijn en dit te eenvoudig vinden. Ledikantje Dit wordt gemaakt van een lucifers doosje. Op stevig papier calqueer je twee maal fig. B en knip dat uit. Plak ze dan aan beide korte zijden van het doosje. Je kunt het kleuren en dan het konijntje wit maken en je ledikantje (zie fig. A) is klaar. Zeg, weet je wat gebeurd is, terwijl ik sliep van nacht? Voor mij is er een zusje bij Moederlief gebracht! Ik zag nog nóóit een kindje, zóó piete-peuter-klein, met donker-zijden haartjes, en huidje van satijn. 't Heeft handjes en ook voetjes, veel kleiner dan mijn pop, waarvan ik óók heel veel houd, maar zus heb Tc méér mee op! Zij kan zoo koddig kijken, die blanke baby-mijn, maar soms ook wel luid huilen; dan vraag ik: „Heeft ze pijn?" „Weineen" zegt dan mijn moesje „zij wil eens fijn in 't bad." Of: ,,'t kindje wil wat drinken, zij heeft zoo'n dorst, die schat!" En heeft zij dan gedronken, of is zij dan gebaad, dan is zij o, zoo zoet soms, als zij in 't wiegje gaat. Dan mag ik naar haar kijken en heel dicht bij haar zijn, en lieve woordjes zeggen, dat vind ik o zoo fijn! En *k streel haar kleuter-koontjes met éénen vinger maar, en aai haar kleine kopje: nu reeds begroeid met haar! Soms gaat ze opééns dan huilen, maar heusch niet van verdriet. Zij zou juist willen lachen, maar ach, zij kan t nog niet! Maar zij gaat t spoedig Ieeren, want huilen kan z' al goed; maar lachen.... neen, dat weet ze nog steeds maar niet, hoe 't moet. Ik vind 't gewoon een wonder, dat zusje t nog niet kan: want lachen.... 't gaat vanzèlf hoor, en kunst is er niet an! HERMAN J. HAIJEMAIJE. DE DRIE KONIJNTJES Een konijn kennen jelui allemaal en dus weten jelui ook, dat ieder van die beestjes er twee lan ge ooren op na houdt, die vaak het grootste sie raad van het konijn zijn. Ik heb er wel eens een gezien, waarvan de ooren zóó groot waren, dat ze niet meer rechtop konden blijven staan, maar plat op den rug van het dier lagen en dan kwamen ze zeker tot halverwege zijn lichaam. Maar de drie diertjes, die ik hier voor Jelui geteekend heb, hebben niet zulke extra lange, doch normale konijnen- ooren. Ieder twee natuurlijk. Ieder twee, dus samen zes niet waar, driemaal twee is nog altijd zes. Toch zie ik kans, de drie konijntjes zóó te plaatsen, dat ze weliswaar ieder hun twee ooren overhouden, maar dat ze er samen niet meer dan drie hebben, dus: voor dezen keer wordt drie maal twee dan eens drie. Probeer jelui ook eens, of je dat kunstje kunt klaar spelen. Het beste is, dat je de konijntjes overtrekt op een velletje papier en ze dan uitknipt. Lukt het je niet, dan zal ik je de volgende week laten zien, hoe het kan. H BI BB Mijnheer Hendriks was er van het heele stelletje het allerslechtste aan toe. Door den schok wipte hij eerst vóórover uit het wagentje en kreeg daarna een flinken stomp tegen zijn kin van den struisvogelpoot. „Au," riep hü hot dier woedend toe, „hou alsjeblieft je handen thuis!" De meneer van het reisbureau was inmiddels overeind gekrabbeld en bood meneer Hendriks zijn verontschul diging aan. „Loop naar de maan!" riep meneer Hendriks uit, „ik geloof, dat ik er straks met mijn dikke kin heelemaal als een nijlpaard zal uitzien." ■I H|ii - •l"'" Mangelemot had zich in tusschen van de gebeurtenis sen niet veel aangetrokken. Hij was uit het wagentje gesprongen en onderzocht de parasol, die tijdens het ongeluk was afgeknapt en een heel eindje verder onder een palmboom was terecht gekomen. En toen meneer Hendriks zich eenige minuten later bij hem kwam beklagen, dat het zoo snikheet was en het bijna onmogelijk was zoo te voet in deze hitte verder te gaan, reikte Mangelemot hem de parasol over. En zoo gingen ze verder; meneer Hendriks voorop en Mange lemot met het filmtoestel er achteraan. OIOBOBOBOBOIOIOBOBOIOBOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOKIOIOIOIOlOaOIOOIOIOIOIOtOiaaQIOAOiaiOIOIOaOIOIi

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 15