"v1 r
n
I
s
s
I
VAN MANGELEMOT D
5
DE DERDE WENSCH VAN MARIO
EEN VERVELENDE LES
VAN ALLES WAT
CACTUSSEN
Cl*
DE B.L.N.S.
.cd
Tig 3
0
0.
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
n
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
OVERNEMING "IT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
door E. M.
In het groote huis in de Torentostraat
heerschte al jedert twee dagen een druk
kend». doodsche stilte.
Mild, de dikke negerin, liep op haar
teenen door ie kamers en de gangen en
fluisterde haar bevelen tegen de andere
bedienden. De luifels voor de ramen wa
ren half neergelaten, opdat de warme
broeiende zon toch maar niet binnen zou
komer En in alle kamers rook men de
lucht van medicijnen en eau de cologne.
In het groote huis in de Torentostraat
Oom Carlo, de leermeester van Mario,
de vriendelijke oude heer met den lan
gen baard, die zoo goed voor Mario
zorgde en hem geregeld z .ngles gaf, zon
der er iets voor terug te vragen, was ziek,
héél érg ziek.
Tweemaal per dag gingen vreemde
wijze doktoren de trap op, bleven lang in
de ziekenkamer en kwamen dan weer héél
langzaam en hoofdschuddend naar be
neden. En ze lieten in het huis een
groote spanning achter.
Mario zat als een klein zielig hoopje op
de onderste trede van de trap. Hij zat
daar al twee dagen en staarde angstig
naar de witte verpleegster, die met ge-
Op de onderste trede van de trap
heimzinnige fleschjes op en neer liep en
naar Miki, die nu geen enkel grapje meer
voor hem over had.
De arme jongen voelde zich zoo onge
lukkig en verdrietig.
Hij begreep dat Oom Carlo zóó zwaar
ziek was, dat zelfs al die wijze doktoren
er geen raad meer op visten.
Iedereen hield van Oom Carlo, voor
ieder had hij een opwekkend woordje en
zelfs de armen van de straat kwamen
vragen hoe het met den ouden heer ging
en iederen keer moest Miki het hoofd
schudden en zeggen: slecht.
En Mario dacht aan alles, wat hij
door de tusschenkomst van Oom Carlo
had genoten. Hoe vader en moeder van
net oude zolderkamertje verhuisd waren
naar een lief klein huisje met een tuin
er achter. Hoe hij zelf veel beter had lee-
ren zingen en veel in de kerk zong. Zoo
kon nfc den goeden God ook bedanken voor
het mooie stemmetje dat hij gekregen
had. Hoe hij den heelen zomer met Oom
en Miki aan zee gewoond had in een
aardig huisje boven op het duin.
Wat had hij fijn in het water rondge-
sparteld en groote forten gebouwd en
diepe kuilen gegraven.
En samen hadden ze naar het aitijd-
blauwe water gekeken en plannen ge
smeed voor de toekomst!
Hij had ook schelpjes en krabben ge
zocht langs de zee enoh! dat hij
daar niet eerder aan gedacht had. Hij
had kennis gemaakt met het liefste en
kleinste schepseltje dat maar denkbaar
was
Een écht feet je! Ze woonde in een
prachtige, ivoren schelp, ze had op zijn
tafel geloopen en hem drie wenschen toe
gestaan. En wat had ze ook weer gezegd
van den derden wensoh?
Luister goed, Mario, als je ooit eens
iets mocht wenschen in je later leven,
dan moet je aan mij denken en ik zal
zorgen dat het zeker zal gebeuren."
Toen was ze teruggekropen in haar
schelp en had hij haar weer met een
zwaai in het water gegooid.
Ze had ook gezegd, dat ze hem zoo
graag hoorde zingen.
En toen smeedde Mario een klein
plannetje.
Den volgenden morgen met den eer
sten trein vertrok een kleine, zenuw
achtige jongen naar het dorpje aan de
zee. Zijn heelen spaarpot had hij voor dit
toohtje moeten leegmaken. Maar dat had
hij er graag voor over!
Een politieman had hem den weg ge
wezen en gezegd welken trein hij moest
nemen.
Gelukkig was het niet zoo erg ver. En
daar zat Mario in het Kleine, puffende
treintje en at van de broodjes die hij
onderweg gekocht had.
Niemand wist waar hij naar toe was
zelfs Moeder had hij niets verteld.
Na een half uur rijden stond het
treintje stil en liep
vlario parmantig in
zijn eentje door
het dorp.
Hij kende nog
heel veel men-
schen en de vis-
schersjongens zei
den hem ook goe
den dag. Maar
hij had geen tijd
om met hen te
spelen. Hij moest
naar de zee.
Steeds verder liep
hü tot aan het aar
dige huis op het
duin. Het was nu
gesloten en zag er
aiet zoo vriendelijk
uit met de luiken
dicht gespijkerd.
Toen liep hij naar
beneden naar de
zee.
Niemand was er
te zien.
Alleen de meeu
wen riepen en
krijschten langs
hem heen.
Er Jagen groote
blauwe kwallen tn
de zon te schitte
ren.
Mario vond een
grooten ronden
steen en rolde
dien tot aan het
water Hij ging er
op zitten.
Zoo! tot zoover
was alles goed ge
gaan, maar nu
kwam het aller
moeilijkste voor t
ventje.
Hij wilde probee-
ren of hij het
feetje weer naar
den kant kon lokken en dan Oh! Ze
zou hem helpen, dat wist hü zeker!
Toen begon hij te zingen!
Zachte liederen die Oom Carlo hem
geleerd had en aardige vlugge wijsjes. Al
zijn verlangen naar het feetje en zijn
verdriet over den zieken oom kon men
in zijn gezang hooren.
Ineens zag hij tot zijn groote blijd
schap een gouden puntje in het water
schitteren. Het kwam dichterbij en werd
dan weer door een golf teruggeworpen.
Maar eindelijk lag het gouden puntje,
en nu zag hij dat het werkelijk de too-
verschelp was, voor zijn voeten.
Mario durfde zich niet te bewegen.
Zou ze er heusch uitkomen?
Wat blonken de kleuren weer mooi In
de zon. Maar nee de schelp bewoog
zich niet meet. Hij raapte haar op en
wachtte.
Toen legde hij haar weer in het water
en een groote golf nam haar mee in de
diepte.
Mario wandelde terug. De meeuwen vlo
gen krijschend langs zijn hoofd. Angstig
maar toch hoopvol klopte zijn kleine
hartje.
En de reis in het treintje scheen hem
een eeuwigheid te duren.
Toen hij belde aan het groote huis in
de Torentostraat, maakte Miki hem open.
„Hoe is het met Oom Carlo, Miki?'"
vroeg hij snel met bange oogen.
„Jij weer stout", zei de negerin, „jij al
tijd weg loopen. Oom Carlo gevraagd:
Zat het knaapje al vroeg in de kerk
Het feetje kwam helaas niet, maar
tóch zou ze wel luisteren, dacht hij.
„Lieve kleine fee", zei hij in de ope
ning van de schelp, u heeft me nog een
wensch beloofd. Maak alstublieft mijn
armen zieken Oom Carlo weer beter, ik
zal u mijn heele leven dankbaar zijn en
u nooit meer lastig vallen".
De schelp bleef stil liggen.
waar is Mario, ik spreken wil hem. Ge
lukkig hy Ineens veel beter is!"
„Hoera!" riep Mario, gooide zijn muts
in de hoogte en rende naar de zieken
kamer.
Den volgenden dag zat het knaapje al
vroeg in de kerk en bedankte den goe
den God voor het goede dat hü weer
door middel van zijn stem had bereikt.
„Hè," zuchtte Mientje van Voorden,
terwijl ze haar dierkundeboek dichtsloeg.
„Wat zijn die apen toch een vervelende
beesten." „Vervelend?" vroeg Henk,
haar broer, die in een tijdschrift zat te
lezen, „dat zeg je niet als je in den die
rentuin naar ze staat te kijken." „Nu ja,
maar dan hoef je niet al de namen te
kennen!"
Henk moest er om lachen. Als het op
planten aankwam, was het Mientje die
het best de namen kon onthouden. Maar
dierkunde, daar hield ze niet zoo erg
van. Henk nam het boek op. Er stond
een lijstje namen in met een beschrij
ving. „Zal ik je eens met die les hel
pen?" „Ja graag."
.Luister dan maar. Welke apen vind je
in Afrika?" „De chimpansé, de gorilla,
meerkatten en bavianen." „Juist. Nu, de
meeste van die dieren kun je je wel
voorstellen." „Behalve den gorilla. En dat
lijken me zulke interessante dieren. In
de beschrijving staat, dat ze gevaarlijker
zijn dan leeuwen."
„Oom Anton vertelde, dat hij opgezette
gorilla^ had gezien op de Parijsche ten
toonstelling. Als ze leven moe-n het
vreeselijke beesten zijn, met fonkelende
oogen en knarsende tanden. Ze zijn veel
sterker dan een mensch. Kijk maar eens
op dit plaatje (Fig. 1).
Met de chimpansé's hebben ze heel in
teressante proefnemingen gedaan. Enkele
chimpansé's, die nog nooit een kunstje
van de oppassers hadden gezien, konden
met een stok bananen naar zich toe ha-
len. Zelfs waren er enkele, die een stok,
die uit stukken bestond net als een hen-
van
gel, In elkaar konden zetten. Met dien in
elkaar gezetten stok konden ze de bana
nen naar boven en naar zich toe halen,
wat met de stukken alleen niet mogelijk
was. Een chimpansé is hier ook afgebeeld
zie ik (Fig. 2).
Nu gaan we naar de bavianen kijken.
De leelijkste is wel de mandril (Fig. 3).
Heel mooi zijn de hamadrya's van
Abessinië.
En nu laten we de Afrikaansche apen
met rust en gaan naar Azië., Welke apen
heb je daar?" „De orang oetan, de lang-
armaapen „En de Javaan-aap, de
bonder en de neusaap." „O ja, dat gekke
beest met zijn langen neus. Daar hebben
we toch ~"~maal zoo om moeten lachen."
(Fig. 4).
„En de langarmapen lijken het meest
op den mensch, maar hebben zulke gekke
i
I\lc.u«-saa.|3
lange armen." „En de klapperaap hoort
er ook toe. Weet ,1e waar de inlanders dien
voor gebruiken?" „Om kokosnooten uit
de boomen te halen. Dan hoeven ze zich
zelf niet moe te maken."
„Nu g»=n we naar Australië" „Daar
komen heelemaal geen apen voor!" riep
Mientje verontwaardigd uit. „Och ja,
hoe kan ik zoo dom zijn? Amerika
dan. Daar heb je de brulapen, de
zijdeaapjes en de slingerapen. We
hebben den schedel van zoo'n brulaap
bekeken. Onder de tong heeft het dier
een holle trommel, waardoor het geluid
versterkt wordt." „En de slingerapen heb
ben een slingerstaart, die aan een kant
maar behaard is," vulde Henk aan. „Ver
volgens Europa." „Nu ja, daar komt een
apensoort voor en dan eigenlijk nog uit
Afrika afkomstig. De echte Europeesche,
de Turksche aap leefde op de rotsen van
Gibraltar en is reeds eenige malen uit
Noord-Afrika opnieuw ingevoerd."
„Zie je nu wel, dat op deze manier da
les niet vervelend is om te leeren?" „Ja,
als het altijd zoo zou gebeuren", zuchtta
Mientje. „Maar je bent een beste brötar
en ik dank je wel."
De teekening hiernaast
stelt voor de wei van onzen
melkboer. Ieder hokje is "n
polletje meizoentjes en t cij
fer in elk hokje duidt 't aan
tal bloempjes en de plant
aan.
De kleine Anneke gaat aan
't plukken, wordt bij A los
gelaten en plukt al loopende
'n heele serie madeliefjes.
Wanneer ze de andere zijda
van het weiland daar
waar een pijltje staat be
reikt heeft, telt haar bou-
quetje precies 160 bloempjes.
Eerst vond ze er 7 en zoo
vervolgend, zonder twee keer
denzelfden weg te gaan, plufcf
ze alle bloemen, van ieders
plant, die ze op haar wande
ling tegen komt.
Zooals gezegd punt A
geeft de plaats aan, waar ze
't veld ingaat en het pijltje
met het getal 160 de plaat*
waar ze haar wandeling ein
digt.
Wie weet te zeggen, wel
ken weg ze gevolgd heeft
v;
Cactussen! Wie heeft er tegenwoordig
geen cactussen en wie houdt niet van
die grappige grillige planten?
Maar weten jullie wat jammer is?
Dat de meeste menschen, en ik bedoel
hier heusch niet alleen de kinderen, die
deze planten in huis hebben en verza
melen, eigenlijk niet weten wat het voor
planten zijn en heel vaak de stammen,
de stengels ervan voor bladeren aanzien.
Een cactus heeft geen bladeren, ten
minste de allermeeste niet, maar door
den invloed van het klimaat waarin deze
plant in de natuur groeit, zijn de sten
gels, de takken, zóó vergroeid en ver
vormd, dat zij de functie der bladeren
kunnen vervullen, die noodzakelijk zijn
om een plant in het leven te houden.
Gevolg van die onwetendheid Is, dat
velen hun cactussen verkeerd behande
len; niet de verzorging geven, die deze
zeer eigenaardige planten behoeven om
te groeien niet alleen, maar vooral om
te bloeien.
Zoo is bijvoorbeeld nog altijd de mee
ning algemeen verspreid, dat een ca:tus
geen water noodig heeft, wat heelemaal
niet juist is, al is het ook waar, dat ze
het wel eens een paar weken of zelfs een
paar maanden zonder water kan doen.
We willen daarom even wijzen op het
nieuwste Verkade-album, dat enkele
weken geleden verschenen is en dat wel
het allermooiste is van de serie tot nu
toe uitgekomen albums.
Het handelt geheel over de cactussen
en vertelt daar zooveel wetenswaardigs
van, dat iedere cactusliefhebber het be
hoort te bezitten.
Zeker bestaat er in het Nederlandse!»
geen enkel boek over cactussen, dat zóó
goedkoop te krijgen is en dat in de
plaatjes, die men er voor kan verzame
len, een zóó groote menigte schitterend
mooie afbeeldingen der verschillende
soorten geeft als dit, door A. J. v. Laren
geschreven Verkade-album „Cactussen".
De prachtig gekleurde plaatjes zijn
weer gemaakt naar teekeningen van C.
Rol, die ook de zwart-wit platen tus-
schen den tekst maakte, J. Voerman Jr.
en H. Rol.
Een mooi en leerzaam boek voor cac
tusliefhebbers.
HOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOBOIOIOIOlOIOIOIOIOIOIOIOICaiOIOIOIOIOIOIOOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOBOl^
M
m
1. „Het land dat u daar ziet," meneer Mangelemot,
begon de kapitein, „ls een van de eigenaardigste streken
van dv. geheele wereld. Het is zoo goed als geheel afge
sloten voor vreemdelingen, en men moet heel wat malle
bokkesprongen maken om door de inboorlingen een ont
vangst waardig gekeurd te worden."
2. Nauwelijks had de kapitein dat aan Mangelemot
verteld of hij zag dat er twee inlanders met kano's naar
het schip roeiden.
„Wat komen die nu doen?" vroeg Mangelemot.
„Dat zult u wel zien, Mangelemot," antwoordde de
kapitein lachend.
3. Toen de kano's dicht genoeg genaderd waren, noo-
digden de inboorlingen mijnheer Hendriks en Mangelemot
om in de oootjes plaats te nemen.
„Doe het maar," zei de kapitein tot Mangelemot, „als
jullie erin slagen den beroemden watersprong er goed
af te brengen, dan worden jullie met den grootsten
eerbied behandeld." Dus klom Mangelemot langs een
touwladder naar beneden.
4. HU werd onmiddellijk gevolgd door mijnheer Hen
driks. Maar nu gebeurden er rare dingen. De kano's be
gonnen op en neer te huppelen als een paar wilde paar
den en zoowel Mangelemot als mijnheer Hendriks had
den de grootste moeite om In het ranke vaartuigje over
eind te blijven. Toch was meneer Hendriks zoo moedig
om dwars door alle gevaren heen het heele gevalletje op
de film vast te leggen.
3IOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOI3ïT>IOIOIO"'?"
m