DE MOORDZAAK-ESCHAUZIER
de
Behandeling voor
Haagsche Rechtbank
VERKLARINGEN DER
VERDACHTEN
P. had K. nog nooit op een
leugen betrapt
UITLOKKEN VAN BEDRIEG
LIJKE BANKBREUK
Makelaar veroordeeld
INBREKENDE SCHOENMAKER
Mr. W. L. LUYKEN-GLASHORST
OVERLEDEN
Zooals bekend, heeft Woensdag voor de
Haagsche Rechtbank de strafzaak tegen
J. A. J. H. K. en J. P. gediend verdacht
van den moord op den heer W. G. J.
Eschauzier te Den Haag gepleegd op 9 Mei
1931.
Dat in de residentie enorme belangstel
ling bestaat laat zich begrijpen.
Voor de pers alleen reeds zijn 20 plaatsen
gereserveerd.
De dagvaarding.
Blijkens de uitvoerige dagvaardingen wordt
aan beide verdachten ten laste gelegd, dat
zij op of omstreeks 9 Mei 1931 te 's-Graven.
hage te samen en in vereeniging met een
ander opzettelijk den heer W G. J. Eschau
zier van het leven hebben beroofd, door
daartoe dezen met geweld bij den keel te
grijpen en een doek als prop in diens mond
te duwen en een touw om diens hals vast
aan te halen, tengevolge waarvan deze kort
daarop is overleden, zijnde het vooromschre
ven misdrijf gepleegd na kalm beraad en
rustig overleg.
Verder wordt tegen K. aangevoerd, dat hij
met het oogmerk van wederrechtelijke toe.
eigening heeft weggenomen bankbiljetten
tot een bedrag van ongeveer 100, toebe-
hoorende aan den heer Eschauzier.
Voorts dat K. in de eerste helft van het
jaar 1931 of daaromtrent te 's-Gravenhage,
althans Nederland, opzettelijk valschelijk
heeft opgemaakt een schriftelijke kwitantie
met een op de rugzijde daarvan gestelde
schriftelijke betaalbaarstelling, zulks met 't
oogmerkt deze als echt en onvervalscht te
gebruiken en door anderen te doen gebrui
ken, terwijl uit dat gebruik eenig nadeel kon
ontstaait. Deze kwitantie luidde als volgt:
„14 dagen zicht.
Ontvangen van den Weledgeb. heer W. G.
J. Eschauzier enz., de somma van vijfduizend
tweehonderd vijf en twintig gulden....
volgens factuur d.d. 4 Maart 1931.
Zegge 5225. Den Haag, 15 Maart 1931."
Onder of gedeeltelijk onder „15 Maart"
en over een plakzegel van 10 cent heen ge.
schreven, een handteekening, lijkende op
„Steinbaeh" met daarbij als datum op den
plakzegel „15/3 1931."
De op de rugzijde van dat kwitantiefor
mulier geschreven betaalbaarstelling luidde
als volgt: „Betaalbaar bij de heeren Heldring
en Pierson, ahier: Den Haag, 15 April 1931",
met onderteekening W. Eschauzier.
Subsidiair wordt K. te dezer zake ten laste
gelegd, dat hij op of omstreeks 15 April 1931
te 's-Gravenhage opzettelijk van vorenbe
doelde en vorenomschreven valsche kwitan.
tie en valsche betaalbaarstelling heeft ge
bruik gemaakt, al ware deze echt en onver
valscht, terwijl uit dat gebruik eenig nadeel
kon ontstaan. Dit gebruik maken bestond
hierin, dat hij Bertus Visser met het stuk
zond naar de bank van Heldring en Pierson
op den Ko/ten Vijverberg alhier, om het
aan een loket daar aan te bieden, teneinde
daarop betaling te erlangen.
Nog meer subsidiair wordt ten laste ge
legd, dat hij op of omstreeks 15 April 1931
te 's.Gravenhage, pogend om met het oog
merk zichzelf, althans een ander, weder
rechtelijk te bevoordeelen, de leden der ven
nootschap Heldring en Pierson, althans een
of meer personen in dienst van of verbon
den aan die vennootschap, te bewegen tot
afgifte van een bedrag in geld, groot 5.225
gulden, door listiglijk en bedriegelijk ten
kantore dier vennootschap te doen aanbie.
den voormeld omschreven valsche kwitantie
met daarop gestelde valsche betaalbaarstel
ling, daartoe opzettelijk met het oogmerk
om zichzelf, althans een ander, wederrech
telijk te bevoordeelen, Bertus Visser heeft
gezonden naar dat kantoor enz., teneinde
deze daar aan te bieden en daarop betaling
te erlangen, welke Bertus Visser dan ook in
gevolge die opdracht zich begaf naar dat
kantoor en daar aan het loket, aan den aan
dat loket werkzamen bankbediende Mulder
het stuk aanbood, zijnde de uitvoering van
verdachte's misdrijf niet voltooid, alleen ten.
gevoige van de aan zijn wil onafhankelijke
omstandigheid, dat de bankbediende, de zaak
niet vertrouwende, dacht dat het stuk valsch
was of niet in orde en niet tot betaling
overging.
Van het subsidiair ten laste gelegde uit
de dagvaarding van verdachte P. vermel
den we:
Dat hij opzettelijk, toen J. A. J. H. K.
toen aldaar na kalm beraad en rustig over
leg opzettelijk W. G. J. Eschauzier van het
leven heeft beroofd, daartoe behulpzaam is
geweest, door daartoe de armen en beenen
van gemeiden Eschauzier vast te houden en
om ds polsen een touw te doen en te binden,
althans door dat te doen, opzettelijk aan ge.
melden K. gelegenheid heeft verschaft tot
het plegen van diens vooromschreven mis
drijf.
Voorts wordt ten laste gelegd vrijheids-
berooving, den dood tengevolge hebbend,
bedreiging om het slachtoffer te dwingen,
af te geven gelden of aan te gaan een ver
plichting tot storting van gelei ten behoeve
van een bestaande of op te richten ven.
nootschap of maatschap en een verplichting
tot betaling van een bedrag in geld groot
honderdduizend gulden, opzettelijke weder
rechtelijke bevoordeeling, den dood tenge-
volg hebbend, met geweld aan grijpen en
vastgrijpen den dood ten gevoige hebbend.
Gedagvaard zijn 15 getuigen en de des
kundigen dr. R. R. Rochat, arts, dr. E. C.
van Rijssel, arts, A. M. Schirm, directeur
der Gemeer.te-apotheek te 's.Gravenhage en
prof. dr. D. H. Wester.
Verdachte K. zal door mr. P. J. M. Neder
veen uit Roermond als raadsman worden bij
gestaan en verdachte P. door mr. E. G. S.
Boulier u!t Den Haag. Mr. Nederveen heeft
één getuige décharge opgeroepen, mr.
Bourlier geen enkele.
Even voor half elf worden de beide ver
dachten binnengeleid.
Verdachte K. staat het eerst afzonderlijk
in de beklaagdenbank.
De Griffier dost voorlezing "van de tegen
If. uitgebrachte dagvaarding.
Mr. Nederveen, verdediger van K., geeft
als naam van de door hem gedagvaarde ge
tuigen a décharge op G. J. Meijer te Was
senaar en W. J. Pabst, kassier te 's Graven-
hage.
Daarna wordt de dagvaarding tegen P.
voorgelezen.
De president deelt mede, dat de rechtbank
voeging van beide zaken beveelt. Een aan.
tal getuigen kunnen desverlangd heengaan
om heden te worden gehoord, als zij aan
de beurt komen.
Eerste getuige is de heer P. Kramer, com
missaris van Politie, die verklaart in den
avond van Maandag 11 Mei in het pakhuis
aan de Westerbaenstraat het lijk van den
heer E. te hebben aangetroffen, dat in een
kist was geborgen, met gedeeltelijk onbedekt
gelaat. Een doek of kussensloop lag op het
hoofd. Een en ander is op de foto's vast
gelegd, die de situatie zeer juist weergeven.
Spr. erkende het stoffelijk overschot als dat
van den heer E. Met eenige touwen was het
lijk vastgebonden. Na inbeslagneming heeft
spr. last gegeven tot overbrenging naar het
Gem. Ziekenhuis, waar de sectie is verricht.
Mr. Nederveen vraagt of een voet van het
ltjk buiten de kist stak.
De heer Kramer antwoordt ontkennend.
Verdachte K. vraagt of niet de inspecteur
Waltman vóór den heer Kramer iu het pak
huis is geweest.
De heer Kramer: Ja.
Verdachte K.: De heer Waltman heeft fo
to's laten nemen en heeft daartoe het Hik
uit de kist moeten halen. Hoe kan de heer
Kramer dan weten, dat de foto's klopten
met de situatie, waarin het lijk zich in de
kist, die in een nis stond, heeft bevonden.
Verder ontstaat een kort gesprek tusschen
den getuige en verdachte K. over het bedrag
van 100, dat hij, verdachte, van den heer
Eschauzier zou hebben afgenomen. Ver
dachte beweert meermalenkleine bedragen
van den heer E. te hebben ontvangen. In.
dien de heer Kramer het hem had gevraagd,
dan zou verdachte hebben geantwoord, ook
die 100 ontvangen te hebben uit handen
van den heer E.
Tweede getuige is de heer P. Eschauzier,
broeder van den vermoorde. De heer E. ver
klaart, dat een zilveren sigarettenkoker op
het lijk gevonden, aan zijn broer toebehoorde.
Op een vraag van den verdediger, mr. Ne
derveen, antwoordt getuige, dat het hem be.
kend was, dat zijn broer eenige onderhande
lingen met K. had gevoerd over een uitvin
ding. Van een N.V., door K. opgericht, was
getuige niets bekend.
De heer M. J. v. d. Heuvel, inspecteur van
politie, verklaart in den avond van 11 Mei
met den rechercheur Bont eerst naar den
heer Bom, eigenaar van het pakhuis te zijn
gegaan, om den sleutel te halen, en daarna
naar het pakhuis, waar hij in een hoek een
witte kist zag staan, welke het lijk va.n een
man bleek te bevatten. Het gelaat was niet
te zien want er lag een sloop over. Bij ver.
wijdering van dezen doek zag getuige, dat
het gelaat was opgezet en dat het een roode
kleur had. Een geprepareerd touw was op
verschillende plaatsen om het lijk gebonden.
Spr. heeft het lijk precies zoo verlaten als hij
het had aangetroffen. Eenige voorwerpen,
zooals een portemonnaie, een tabaksdoos en
een boekje met eenige toegangsbewijzen, la
gen op den grond,.
Pres.: Kan de tabaksdoos 'n zilveren siga
rettenkoker zijn geweest?
Get.: Ja, dat was het inderdaad.
Rechter Van Laer: Was de kist gesloten
met een deksel?
Get.: Ja, dat lag er los boven op, n kleine
gleuf latende. Een en ander licht getuige na.
der toe bij de ter zitting aanwezige kist.
Mr. Nederveen'. Is net touw zoo gevonden
als het ou de foto is afgebeeld?
Get.: Ja, ofschoon ik niet precies meer
zou kunnen zeggen hoe het touw gebonden
Mr Bourlier: Hoe wist u, dat het 'n lijk
was 'als u het lijk niet hebt aangeraakt?
Get.: Als leek zag ik dat aan de hoogroode
kleur van het gelaat.
Mr. Bourlier: Ik heb ook wel 'ns een hoog-
roode kleur.
Get.; Het was voor mij voldoende duide-
lijk dat het 'n lijk was.
Mr. Bourlier vraagt aan getuige hoe het
touw om de kist was gebonden.
Get. geeft hiervan een verklaring. Hij weet
dat het touw rondom de kist zat, doch herin
nert zich niet of het ook onder de kist door
liep.
Bloed aan een touw
Verdachte meent, dat het touw, toen het
in beslag genomen werd, anders lag dan aan
vankelijk. Ook kleefde er daarna veel meer
bloed aan. Dat moet eraan zijn gekomen om
dat men het touw op het nog bloedende
lichaam had gesmeten. Hij vraagt of de kist,
toen de heer Waltman kwam, weer in de
nis was geschoven.
Get. antwoordt ontkennend.
Verdachte: Voor den rechter-commissaris
hebt u verklaard, dat de kist toen weer in
de nis stond, in den oorspronkelijken stand.
Toen de heer W. kwam werd de kist in den
oorspronkelijken stand gezet.
De heer Waltman, Inspecteur van politie,
chef van den foto.dactylogischen dienst, als
volgende getuige gehoord, kwam in het pak
huis toen de hoofdcommissaris daar met
een rechercheur aanwezig was. Hij trof de
kist aan, niet in een nis, de kist was met 'n
deksel gesloten. Get. heeft den deksel opge
licht en gezien dat het lijk op de linkerzijde
lag, met het hoofd naar rechts. Een touw
was om de handen en beenen gebonden.
Mr. Bourlier meent op de foto te consta-
teeren, dat het hoofd anders lag, doch er
kent, na eenige beschouwingen, dat hij den
getuige verkeerd had verstaan, n.l. dat hij in
de meening was, dat de heer Waltman had
verklaard, dat het hoofd links lag.
Pres. tot getuige: Kreeg u den indruk dat
de heer E., toen u het lichaam vond, reeds
eenige dagen dood was?
Getuige: Ja, meneer de president. Ik zag
dat aan de eigenaardige roode kleur die
overeenkwam met die, welke een lijk aan.
neemt, wanneer verstikking de doodsoor
zaak is geweest.
President: U hebt ook het spatbord van
den auto nagekeken, waarmee het lijk was
vervoerd en gezien dat het spatbord eenige
beschadiging vertoonde, en u hebt in het
perceel aan de Prins Hendrikstraat, waar
verdachte K. woonde, eemge houtvezels e.d
gevonden?
Getuige: Inderdaad.
Vervolgens wordt dr. R. R. Rochat als des
kundige gehoord.
Desk. heeft in 't ziekenhuis tezamen met
dr. van Rijssel het lijk van den heer E. ge-
Volgens de getuigen-deskundi-
gen is de dood van het slachtoffer
ingetreden door wurging met een
touw.
Verdachte K. ontkent den op
zet tot moord; hij wilde den heer
E. slechts dioingen.
schouwd. Het lijk werd in een kist in het
ziekenhuis gebracht; het lag gebonden met
touwen aan de beenen, de borst, de armen.
Dood door verstikking?
Pres.: Ook 'n touw om den hals?
Desk.: Ja. De dood moet zijn ingetreden
tengevolge van verstikking. Het lijk had een
prop in den mond dat acht spr. het voor
naamste en het vertoonde de kleur van
een tengevolge van verstikkinggestorvene.
In den hals waren eenige groeven, die bij
het leven moeten zijn ontstaan door wurging
met een touw, hetgeen met kracht moet zijn
geschied.
De verstikking is in de eerste plaats aan
de prop in den mond toe te schrijven. Het
strottenhoofd of kraakbeen in den hals was
niet gebroken, doch 't touw moet met kracht
zijn aangehaald.
Pres.: Kan aldus verstikking ontstaan.
Desk.: Ja, bijv. door afsnijding van de
halsslagader.
Mr. Bourlier: Heeft u niet verklaard dat
de bloeding zoo lang voortduurde?
Desk.: Dat heb ik niet verklaard; wel heeft
vermoedelijk de heer Schirm een opmerking
in dien zin tegenover spr. gemaakt.
Pres.: Is het moeilijk, iemand tegen zijn
wil een prop in den mond te brengen?
Desk.: In den regel wel. Het slachtoffer
kan echter eerst op voorloopige wijze weer
loos zijn gemaakt.
Rechter van Laer vraagt eenige nadere in
lichtingen omtrent de doodsoorzaak, welke
door den deskundige worden verstrekt. In
geval van ophanging zou niet verstikking de
doodsoorzaak zijn geweest.
Mr. Nederveen: Acht u mogelijk dat iemand
door den schrik, in een geval als het onder
havige den dood vindt?
Desk.: Neen.
Verdediger: En dat diepe groeven in den
hals ontstaan, wanneer het touw daar niet is
geknoopt?
Desk.: Als men het maar lang genoeg
aantrekt en vasthoudt. De groeven blijven
wanneer de dood is ingetreden.
Vervolgens wordt de prop getoond, die de
heer E. in den mond heeft gehad. Het is een
witte lap ter lengte van 24 cM. en ter breed
te van 6 8 cM. in opgerolden toestand.
Mr. Bourlier: Daar kun je mee pleiten, met
zoo'n prop in den mond. (Gelach).
Bestaat de mogelijkheid, dat de heer E.
door den schrik bewusteloos is geworden?
Desk.: Ja zeker, althans voor Korten tijd.
Mr. Nederveen: Kon de heer E. niet meer
docr den neus ademhalen toen hij de prop
In den mond kreeg?
Desk.: Dat is een anatomische kwestie. De
neusholte komt uit in de keelholte; wanneer
nu een prop de keelholte afsluit, dan is geen
ademhaling meer mogelijk.
Verdachte K. meent, dat de neusholte een
afzonderlijk kanaal vormt.
Desk.: Ja maar achter de keel komen
mond- en neusholte samen.
Verdachte K.: Kan de dood niet door elec-
triciteit zijn veroorzaakt?
Desk.: In dit geval niet.
Verdachte K.: Kan men tevoren zeggen,
dat men met een bepaalde doek verd.
toont een doek van het formaat van een
klein servet iemand kan dooden door dien
doek in den mond te duwen.
Desk.: Met dien doek niet, tenzij bij 'n
klein kind. Het hangt verder van de grootte
van den doek en van den mond af.
Verd. zegt niet de bedoeling te hebben ge
had te dooden. Het was er slechts om te doen,
den heer E. dwang op te leggen.
Dr. van Rijssel, de volgende deskundige,
verklaart tezamen met dr. Rochat de schouw
op het lijk te hebben verricht. Spr. legt om
trent de doodsoorzaak overeenkomstige ver
klaringen af als dr. Rochat.
Getuige H. J. Melse, inspecteur van politie,
verklaart de colbetjas te hebben gevonden,
en daarin een boekje te hebben gevonden,
de heer v, d. Mark, eveneens inspecteur ver
klaart het lijk in beslag te hebben genomen.
De rechercheur Bont heeft o.a. in de garage
van Binda den auto in beslag genomen, waar
mee het lijk moet zijn vervoerd. Op het spat
bord kwam eenige beschadiging voor, klaar
blijkelijk door een kist veroorzaakt. Het touw
zat op de kin van het slachtoffer, niet om
den hals. Met hoofdinspecteur van den Heu
vel heeft get. het lijk in het pakhuis ge
zien; een soort handdoek lag over het gelaat,
dat opgezet was en dat geheel den indruk
wekte van het geiaat van 'n doode. De kist
stond bij den linkerzijwand van het pakhuis,
en het hoofd was naar rechts gericht. Get.
heeft, tezamen met den hoofdinspecteur, de
kist terzijde geschoven, en daarna hebben
zij beiden, toen de heer Waltman kwam, de
kist in den oorspronkelijken stand terug ge
zet De doek was met een touwtje vastge
bonden.
Verdachte K.: Waar is dat touwtje dan?
Getuige: Dat weet ik niet; ik heb het niet
in beslag genomen. Maar het touwtje zat ter
hoogte van de kin zoodanig dat ik den doek
er niet zoo kon afhalen.
De volgende getuige is G. H. van Keulen,
chauffeur, die op 9 Mei des middags kwart
voor drie met een taxi op het Buitenhof
stond. Er kwamen toen twee heeren, van
wie de oudste vroeg, hen beiden te rijden
naar een perceel aan de Prins Hendrikstraat
100. De oudste was bij aankomst het laatst
naar binnen gegaan.
Verdachte P. zegt, dat hij (verdachte) het
laatst naar binnen is gegaan en dat ook hij
het adres heeft opgegeven.
Getuige van Keulen blijft bij zijn ver
klaring.
Hierna wordt van 1.15 tot half drie pauze
gehouden.
Na de pauze.
Te 2.40 wordt de zitting heropend. De be
langstelling op de tribune, blij kt tot een zeer
matige te zijn gedaald.
De heer P. H. W. Born, eigenaar van het
pakhuis aan de Westerbaenstraat 1, verklaart
op 7 Mei een advertentie te hebben ge
plaatst in de Haagsche Courant, om het pak
huis te huur aan te bieden. In den avond
van 9 Mei is getuige met iemand die zich
J M. Stibbe noemde naar het pakhuis ge
gaan, dat hij aan dezen Stibbe verhuurde
en waarop hij hem den sleutel ter hand
stelde.
In den avond van 11 Mei is spr. nog eens
naar het pakhuis gegaan om een puthaak
te zoeken. Hij zag toen tot zijn groote ont
steltenis een kist staan, waaruit een stuk
schoen te voorschijn kwam en dat een lijk
bleek te bevatten. Een doek lag over het
gelaat. Het deksel lag los op de kist; ge
tuige heeft dit er even afgehaald en het er
daarna weer op gelegd.
Pres: Stak daarna de punt van den
schoen weer naar buiten?
Getuige: Ja, meneer de president.
Pres.: Kan dat geen gezichtsbedrog zijn
geweest?
Get.: Neen.
Mr. Bourlier: Hoe lag het hoofd, naar
rechts of naar links.
Get.: Wanneer men binnen kwam, links
met de oogen in de richting van het privaat.
De kist is door my niet van haar plaats ge
haald, zooals men mij ten onrechte in de
schoenen heeft trachten te schuiven. De Kist
v/as niet gesloten.
Pres.: Hebt u schade doordat u heden hier
heen bent gekomen?
Get.: Ja meneer de president.
Pres.: Hoeveel?
Get.: Twintig gulden
Pres.: Dat spijt me, de wet gat maar
tot f 3.
Get.: Dan wil ik ze niet hebben.
Vervolgens wordt mevr. BornHartnack
echtgenoote van den vorigen getuige ge
hoord. Zij verklaart dat op 8 Mei iemand bij
haar is gekomen om het pakhuis te huren.
De man zou den volgenden dag terug ko
men, doch stuurde toen z'n collega per auto,
met wien haar man naar het pakhuis is
gaan kijken.
Getuige G. Wiechers heeft aan iemand
een kist verkocht; dat was aan P. Deze wou
er een uitzoeken, doch get. ging niet voor de
2e maal daarvoor den kelder in.
Later heeft "nij de kist teruggezien aan het
Alexanderveld.
Pres.: Dank u. Hebt u schade?
Get.; Ik ben vandaag m'n zaak uit moeten
gaan. Laten we zeggen f 10.
Pres.: U kunt maar f 3 krijgen.
Get.: Dan zal ik die maar aanpakken
(gelach).
Mevr. ZuyderveldHoezei, artiste, des
tijds wonende aan de Prins Hendrikstraat,
verklaart de kamers aan K. te hebben ver
huurd.
Pres.: Hebt u wel eens gezien dat K. enve
loppen in de la had' liggen, zooals hier thans
aanwezig?
Get.: Ja, meneer. Voorts herkent get. een
paar riemen als afkomstig van haar doch
tertje.
Pres.: Kende u den heer die wel eens bij
K. kwam en waar woonde hij?
Get.: Van Oldenbameveltlaan 29. Later
is mij gebleken dat het de heer Eschauzier
was. Voorts was het mij bekend, dat K. dan
de deur achter zich afsloot.
Mej. M. H. Baders, die in de Prins Hen
drikstraat 99 tegenover het perceel, waar ver
dachte woonde, haar woning heeft, zag in den
avond van 9 Mei twee personen met een kist
uit het perceel aan de overzijde komen. Zij
herkent verdachte K.
De heer K. Th. Lammerts, eigenaar van
de distilleerderij „De Ooievaar", heeft zoo
wel verdachte K. als verdachte P. in zijn
dienst gehad, maar P. heeft hij ontslagen,
wegens slapte zoogenaamd, maar in werke
lijkheid wegens onbetrouwbaarheid, om
een kwestie van f 10.
Mr. Bourlier: Hoeveel verdiende K. bij u?
Get.: f 20 per week.
Verdachte K.: Ik heb een andere lezing
van het ontslag. Er was een ander bezig
met de kas, en daarvoor verantwoordelijk.
De vermissing van f 10 was niet aan P.
te wijten. Hij is dan ook ontslagen, om
dat meneer Lammerts een goedkoopere
werkkracht wou aanstellen.
Pres.: Waren er andere geschillen dan
het genoemde geval?
Get.: Neen.
Bloedonderzoek
De heer A. H. Schirm, directeur
van de Gemeente-apotheek, heeft bloed
op aether onderzocht, evenals eenige in
beslag genomen voorwerpen, zooals de
prop. Dat aether-onderzoek was negatief.
Mr. Bourlier: Kunt u positief verklaren,
dat geen aether is gebruikt?
Desk.: Neen, maar wanneer slechts een
kleine hoeveelheid is gebruikt, dan behoeft
het geen sporen achter te laten.
Prof. dr. D. H. Wester heeft mede aan
het onderzoek op aether deelgenomen. On
derzocht zyn o. a. bloedsporen op de klee-
ren van den heer E. en van verdachten,
zoomede vogeluitwerpselen. Aethersporen
heeft desk. niet gevonden.
De heer W. J. Pabst, kassier van de Ned.-
Ind. Suikerunie, waarvan de heer E. di
recteur was, verklaart, dat de heer E.
veelal f 100 f 150 by zich had, die hij
opborg In een portefeuille en in een porte
monnaie.
Tenslotte wordt als getuige a décharge,
opgeroepen op verzoek van den verdediger,
gehoord, de heer G. J. Meyer, uit Wasse
naar, die een goede kennis van.den heer E.
was. Get. weet niet hoe groot de bedragen
waren, die de heer E. gewoonlijk bij zich
had.
Oprichting van een N.V.
Mr. Nederveen vraagt of het den heer
Meyer bekend was, dat de heer E. wel met
K. onderhandelde over de oprichting van
een N. V.
Get. antwoordt ontkennend.
Mr. Nederveen: Had u dan geen con
cept gezien?
Get.: Ja, maar dat ging over een zaak
Lijnen en Co. of iets dergelijks te Middle-
borough.
Mr. Nederveen: Hebt u dan op 9 Mei
niet op de Witte gezegd, dat de heer E.
in onderhandeling was met K. over de op
richting van een N. V. betreffende klom
pen?
Get.: Niet aldus. Wel hebben de heer E.,
verdachte K. en ik aanvankelijk samen
gewerkt in. verband met de oprichting
eener vennootschap, maar ik heb mij te
ruggetrokken.
Mr. Nederveen ziet van het verdere ver
hoor van dezen getuige af.
De griffier doet voorlezing van de over-
lijdensacte van den heer E.
De president vraagt aan verdachte K. of
hii een vennootschap wilde aangaan tot
exploitatie van een uitvinding van ver
dachte, betreffende verzoolbare klompen,
waarvoor hij geld zocht bij den heer E.
Aanvankelijk ging het om een maatschap.
Ik was naar Engeland geweest om dat
voor te bereiden. De heer E. had een vin
ding van mij gekocht voor f 100.000, maar
verklaarde later er geen geld meer in te
willen steken. Ik had intusschen f 100.000
van hem re vorderen, waarvoor hij een
verklaring had geteekend.
Later stelde de heer E. een aandeelen-
ruil voor, doch daarbij zou ik feitelijk niets
te vertellen hebben gehad. Ook was er
sprake van een vennootschap voor de ver
vaardiging van afweergeschut. Spr. heeft
wel eens tegen den heer E. gezegd: Ik zou
u kunnen dwingen mij de f 100.000 te be
talen.
De heer E. zeide toen: Als je dat kan, ben
je een knappe jongen.
Toen ben ik, sudlaeavdrhc
Toen ben ik, aldus verdachte K., over
de zaak gaan piekeren. Mijn vader was
destijds al geruïneerd, omdat hij in zijn
eigen zaak niets te vertellen had.
Natuurlijk zat niet de bedoeling bij mij
voor te doen wat op 9 Mei is gebeurd. Ik heb
mij toen tot P. gewend. Tot eiken prijs wilde
ik baas over m'n geld worden. Den heer E.
heb ik persoonlijk nooit een seconde 'n kwaad
hart toegedragen.
Pres.: U had P. noodig omdat u het niet
alleen af kon.
Verdachte K.: Het ging er niet om, den
heer E. eenig letsel toe te brengen. Ik heb P.
beloofd, dat hij een baantje zou krijgen bij
de N.V., doch geen aandeel in de zaak.
Pres.: U hebt toch cp 8 Mei reeds het pak
huis willen huren.
Get.: Toen heb ik P. er op uitgestuurd om
naar 'n pakhuis te kijken. De bedoeling was,
dat de heer E. uit den hoek zou komen met
een propositie. Deed de heer E. dat niet dan
zou verdachte hem op de een of andere ma
nier hebben willen dwingen.
Pres.: Dat moest dan op uw kamer gebeu
ren.
Verd.: Neen, op dien dag niet. Wel, indien
het op 29 April ware voorgevallen.
Pres.: U had toen met P. afgesproken hoe
u den heer E. zoudt overvallen?
Verd.: Zoo wat, niet precies. Wel is bij een
vorige gelegenheid ter sprake geweest, den
heer E. met een touw te binden. Dat touw is
toen in de kast gegooid. Op 9 Mei, toen ik
plotseling het tou noodig had, is het touw
weer voor den dag gehaald.
De heer E. kwam het eerst de trap op. Ver
dachte zat in een clubfauteuil en E. ging
rechts in een anderen fauteuil zitten.
Toen de heer E. binnen kwam (P. was
nog op de gang) vroeg ik hem 100, voor
4 weken huur. Verdachte kreeg wel meer
steun van den heer E., als vergoeding voor
renteverlies van de 100.000.
De rol van verdachte P.
Verdachte verklaart verder, dat P. en de
heer E. elkaar niet kenden, toen P. binnen
kwam.
De heer E. kwam niet met eenig voorstel,
doch zeide toen tot verdachte o.m.: Als ik
morgen dood ben krijg jij niks. Toen heb
ik m'n armen om den heer E. heen geslagen
en heb ik P. om assistentie geroepen. Ik was
erg zenuwachtig, en weet niet precies meer
wat ik deed. De heer E. schreeuwde niet.
Ik wilde hem een zakdoek in den mond
stoppen, doch daar de zakdoek vuil was, heb
ik uit het buffet een doekje gehaald, waar
mee wel eens glaasjes werden afgeveegd. In
tusschen hield P. den heer E. vast, die zich
niet verweerde. Dat doekje heb ik hem
onder cïen neus gehouden.
Verdaohte demonstreert nu bij zichzelf hoe
het touw om den hals van den heer E. heeft
gelegen, n.l. zonder knelling, doch alleen
om den doek vast te houden.
Daarna hebben we den heer E. gebonden
en op bed gelegd, begrijpt toch wel, dat ik
dat niet zou hebben gedaan, als de heer E.
was overleden. Ook heb ik tegen P. gezegd:
Als hij lawaai maakt, dan geef je hem 'n
tik.
.De kist.
Ik ben toen uitgegaan om 'n kist te halen,
eerst bij iemand anders en daarna bij den
heer V. Met de hier verkregen kist ben ik
per auto naar huis gegaan.
We hebben toen den heer E. in de kist
gelegd en het deksel er los op gezet. Het
touw is er omheen gekomen om te zorgen,
dat het deksel er niet af zou vallexr.
Halverwege de trap is de kist getuimeld,
waarop ik riep: „Pas op P., want anders
komt de heer E. dood aan." Later bleek,
dat hij toen al dood zou zijn geweest. We
hebben toen de kist in den auto gezet en
deze naar de Westerbaenstraat gereden,
waar we de kist in het pakhuis hebben
neergezet, met het hoofd van den heer E.
links en niet naar rechts, zooals de politie
wil. P. riep: „Moeten we nu de touwen al
los maken?" Hij zou dat niet gedaan heb
ben, indien hij gedacht had, dat de heer
E. al dood was. Ik heb toen gezegd: „Neen,
eerst de houtwol opruimen." Ik had blanco
chèques in m'n zak, die nog ingevuld moes
ten worden.
Pres.: Hebt u toen geld uit de zakken
van den heer E. gehaald?
Verd.: Neen. Ik heb nooit 'n portefeuille
van den heer E. gezien, ook dien dag niet.
De familie E. meende eerst ook, dat andere
dingen zoek waren, doch zij vond die later
thuis. Wellicht vindt zij de portefeuille
ook nog wel.
Leefde hfït slachtoffer nog?
Verd. zegt verder, ook in het pakhuis nog
van meening te zyn geweest, dat de heer
E. nog leefde: hij was In elk geval warm.
Daarop is verdachte naar huis gereden,
waar hij den boel heeft opgeruimd. Ver
volgens zijn we weer naar het pakhuis ge
reden, doch daar kwamen we tot de con
clusie, dat we wel blanco chèques, maar
geen inkt en schrijfpapier hadden om te
laten beschrijven. Toen zijn we dat gaan
halen, doch Avonden het beter, tevens den
auto weg te brengen. Inmiddels vernamen
niSKRgS
W7ï;'K:
'•■V:'-: 'JE*
we, dat de politie mij, in verband met de
vermissing van den heer E., zocht. Ik zou
toen naar de politie gaan, terwijl P. met
de blanco-accepten naar den heer E. in
het pakhuis zou gaan om voor den heer E,
te zorgen. Indien ik vermoed had, dat de
heer E. dood zou zijn, zou ik mij toen toch
niet tot de politie hebben gewend. De po
litie heeft mij toen tot 4 uur 's nachs vast
gehouden. Om 9 uur den volgenden ochtend
(Zondag) was de politie alweer bij mij. Ik
wist niet, dat P. om andere redenen door
de politie was gearresteerd, doch dacht dat
P. voor den heer E. zorgde.
Verhoor va* F.
De president vraagt vervolgens aan ver
dachte P. of K. zich tot hem heeft gewend
met een plan om te trachten den heer E. te
dwingen tot afgifte van geid.
Verdachte P.: K. begon met mij te zeggen
dat hij geld van den heer E. moest hebben,
dat deze niet wilde afstaan. Hij was toen
voornemens, den heer E. een slaapmiddel toe
te dienen bij de thee, wanneer hij op zijn Ka
mer zou zijn, om dan den heer E. te dwin
gen. Daarbij zou ik hem behulpzaam wezen;
geweld behoefde niet te worden gebruikt. Het
slaapmiddeltje bleek echter niet te hebben
gewerkt, 'n Paar dagen later is toen een an
der plannetje overwogen om den heer E. te
dwingen. Het zou op een Woensdag gebeu
ren, waarbij K. den heer E. zou brengen
en daarbij zou doen alsof het zijn eigen auto
was, doch op Woensdag ging het plan weer
niet door. Wel vroeg K. mij den volgenden
dag, voor 'n flinke ruime kist te zorgen,
waarop ik zeide, dat we die op de Prinse
gracht wel konden krijgen.
Aan de mededeelingen van verdachte K.
betreffende vordering op E. hechtte ver
dachte P. groote waarde, want hij had K.
nog nimmer op 'n leugen betrapt.
Ik ben toen aldus verdachte den
heer E. in Central gaan halen, omdat K.
wegens ongesteldheid daar niet kon ver
schijnen. Met den genoemden auto op het
Buitenhof zijn we naar de woning van K.
gereden. In de kamer van K. gekomen, heb
ik op last van K. den heer E. vastgegre
pen en hem 'n doekje onder den neus
gehouden, waarna de heer E. door ons
beiden is gebonden en op bed gelegd.
Volgens afspraak zou verd. P. toen weg
gaan, maar verd. K. vroeg hem te blijven,
omdat hij anders niet meer weg zou kunnen
gaan om de zaak verder af te wikkelen. K.
heeft toen met den auto een kist gehaald,
terwijl ik bij den heer E. bleef. Toen hij
was teruggekeerd, hebben we den heer E.
in de kist gelegd en op den auto gezet,
waarmee we naar het pakhuis gingen. Ik
zei toen aldus verd. P. „wat blijft hij
stil, zouden we hem er maar niet uithalen?"
K. antwoordde: „Neen, eerst de houtwol
opruimen." Later zijn we papier en inkt
gaan koopen. En daarna zijn we op voor
stel van K. den auto weg gaan brengen,
want K. had geen rijbewijs.
Intusschen is K. een café binnengegaan.
Verdachte P. drong er op aan, weer naar
het pakhuis terug te keeren, daar het anders
te donker zou zijn, maar K. antwoordde:
„Dat hindert niet, we gebruiken dan wel
'n zaklantaarn". Verd. P. kreeg toen geld vati
K. om een paar weken huur voor het pak
huis te betalen. P. ging toen naar het pak
huis terug, maar er stonden eenige men-cheu
voor. We zijn toen naar huis gegaan, in de
veronderstelling, dat, als E. kon ademhalen,
hij het den nacht wel kon uithouden. Dat
verdachte K. toen door de politie was vast
gehouden, wist verd. P. niet.
De president meent, dat verd. P. voor den
commissaris van politie een andere lezing
heeft gegeven. Deze verklaringen worden uit
het proces-verbaal vervolgens voorgelezen.
Nog werden verschillende andere stukken
uit de schriftelijke rapporten voorgelezen.
Een en ander vordert ruim drie kwartier.
Te 6.20 wordt de zitting verdaagd tot he
denochtend 10 uur.
„O, ja, Alfred, dat her
innert me, dat je vader
nog om mijn hand moet
vragen".
Life.
Het Gerechtshof te Leeuwarden deed
Donderdag uitspraak in de zaak tegen een
40-jarigen makelaar te Hoogeveen, thans
gedetineerd, die ter zake van het uitlokken
van bedrieglijke bankbreuk door de recht
bank te Assen werd veroordeeld tot één
jaar en zes maanden gevangenisstraf* Ver
dachte zou omstreeks Maart 1931 te Hoo-
geveen P. B„ van wien verdachte wist, dat
hij in flnancieele moeilijkheden verkeerde,
aangeraden hebben, de vorderingen in schijn
aan verdachte over te dragen.
De advocaat-generaal eischte wegens het
uitlokken van bedrieglijke bankbreuk, mits
gaders het onttrekken van goederen aan
een faillieten boedel, een gevangenisstraf
van vier jaar.
Donderdag heeft het Hof hem veroor
deeld tot tien maanden gevangenisstraf on
der aftrek van de voorloopige hechtenis tot
op gisteren.
Voor de rechtbank te Zwolle heeft terecht
gestaan de 47-jarige schoenmaker en koop
man H. M. te Amsterdam, thans gedeti
neerd te Zwolle, verdacht van inbraak bij
de firma Lindeboom op 26 Nov. 1931 met
een valschen sleutel door twee personen in
vereeniging gepleegd. De rechtbank veroor
deelde hem conform den eisch tot vier jaar
gevangenisstraf.
Donderdagochtend is in den ouderdom van
61 jaar plotseling overleden mr. W. L. Luyken
Glashorst, Officier van Justitie bij de arron
dissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
De thans ontslapene promoveerde in de
rechtsgeleerdheid aan de Leidsche Universi
teit in 1895.
Zijn loopbaan bij de rechterlijke macht
ving hij aan in September 1900 als ambtenaar
Openbaar Ministerie bü het Kantongerecht
te Alkmaar, in welke functie hij in Januari
1903 werd overgeplaatst naar Amsterdam. De
overledene werd daarna op 9 October 1908 be
noemd tot substituut-officier van Justitie bij
de rechtbank te Amsterdam en in April 1919
volgde zijn benoeming tot Officier van Justi
tie bij de rechtbank te Almelo. Hier bleef
hij tot Maart 1927 werkzaam, toen hij be
noemd werd tot advocaat-generaal bij
het gerechtshof te Arnhem.
Toen de plaats van Officier van Justitie
bij de Haagsche rechtbank open kwam,
solliciteerde mr. Luyken Glashorst voor
deze functie, waartoe hij in Augustus 1928
werd benoemd.
Hij was lid van het Algemeen College
van Toezicht, Bijstand en Advies voor net
Rijkstucht- en Opvoedingswezen en was
ridder in de Orde van den Nederlandschen
Leeuw.