Naar het land van overzee tweede blad LENTE-MODESHOW IN CARLTON IVAR KREUGER, DE LUCIFERSKONING Een der grootste geldmakers WOENSDAG 16 MAART 1932 BLADZIJDE 1 In den tooverban der Doode Zee EEN BLIK IN DE VERTE tmm KATHOLIEKE ILLUSTRATIE 66ste Jaargang No. 24 I. Niet noodig om op een der terrassen of wens te stij0en, van de platgedakte stad: «et is genoeg om, even buiten haar muren, van den weg naar Jericho, of achter de Sionspoort, den blik te slaan naar het Oos- teh. waar de bergen van Moab rijzen. En Jten ziet ge er reeds een tikje van, een blauwe streep in de diepe bergkom, over Melker randen ge heenziet uit «et hooggsbouwde Jerusalem. Raar ligt zij ingekorven in de lange vallei, waardoor de Jor- daan stroomt, veel dieper dan zee en andere meren, de befaamde Doode Zee. Toen men er ons opmerkzaam °P maakte, zagen wij elkander aan, even verrast als verbaasd. Was dót daar het vervloekte landschap? Het was Juist een dag van Zeldzame helderheid. Over de grijze, de bruine de grauw gele bergen van Judea straal de de zon in haar volheid van glans, en haar glorie vervulde den diepen hemel boven de lijn der bergen, zuiver getrokken langs den azuren hemel, „ais door een hand, die maar even haast onmerkbaar heeft gebeefd. Een langgetrokken lijn boven de koepelende toppen van het Voorplan, als een muzikale toon, waartegen de melodie van het landschap van Judea haar b^abesken teekende. Maar niemand behoefde ons °Pop die bergen te wijzen. Het gezicht werkte als een visioen. Ehe bergwand is als gebeeld houwd: zóó is hij doorgroefd en dooraderd met lijntjes in epeelsche grilligheid. Maar ook Is het geen wand, als een strak geheel Het is een even ophoepe lend, door elkaar geworpen en Versplinterd bergland als Ju dea zelf is. Maar in het zuivere De haven licht, dat al.e afstanden schijnt °P te heffen, verliest die verte olie relief, en staat dat heele bergland als een strak gesloten geheel voor ons: een. blauwe, met wit doaraderde wand. De bergen van Moab Maar welk een blauw, dat daar marmert! Het is een blauw, dat in paarse tinten ver- yhedt, en toch aldoor weer blauw wordt. Het is een berglandschap van kristal, waarin het zuiverst azuur gevangen zit. Het is als saffier, dat smelt in zilver. Die bergwand zelf schijnt licht door te laten. Of werd hij gebeeldhouwd uit oud ivoor, waarover blau we sluiers zweven? Of is het glanzend por- ceiein, beschilderd met tinten van pastel?.. En aan den voet van dien bergmuur, blauw alsof het een tuin was van louter vergeet- niij-nietende Doode Zee.... Nu kan ik mij voorstellen, dat gij dezen laats ten regel gelezen hebt met een zekere ontstemming en bij u zeiven zegt: zóó is toch de Doode Zee niet! Deze schrijver Is kleurenblind! Maar ik schreef het immers boven reeds: hoe wij verrast en verbaasd elkander aan keken en zeiden: dit de Doode Zee? Wei- heen!.... Doch het is zoo: de eerste blik op dit Wonderbaarlijke landschap waarbij geen an- her haalt, waarvan Europa géén voor stelling kan hebben, met het Italiaansch- blauwe water daar beneden, is ontstellend. Het is van een even onbeschrijfelijke als on gelooflijke schoonheid. Reeds heb ik zelf ik-weet-nlet hoe dik wijls gezegd, dat ik alles in dit land zoo heel anders heb gevonden, dan 'k me dat altijd heb voorgesteld! Zoo was 'k dan ook hiet verwonderd, bij een Fransch schrijver °ver Palestina deze woorden te lezen: ,.Je h'y ai rien vu de ce que j'espérais vois." Wanneer ik vóór mijn vertrek naar Pa lestina mij voorstelde, dat ik ijzen zou bij het gezicht der Zoutzee, mij in angst en entzetting afwenden, op niets anders be dacht dan op spoedige vlucht, bij dit éérste ontwaren der werkelijkheid had ik geen ander verlangen meer dan dit ééne: daarheen, daarheen Maar ook van Bethanië uit ziet men de hergen van Moab nog beter, nog mooier dan van hier. En hoe heb ik me met dit Hethanië verzoend, dat ik in deze winter dagen zoo bloemeloos grauw en doods-ver- laten en miserabel-melancholisch vind, dat wondere vergezicht, met de geheim zinnige zee daar in de verte, diep in den hergschoot gevat als een blauw juweel. In Christus' tijd moeten er druiven ge rankt hebben om de gaanderij, waar Hi) met Lazarus tafelde, en palmen schaduw gespreid om het huis, waar Martha zorgde en Maria Hem luisterend ten voeten zat: maar dit alles kan ik vergeten voor het vergezicht van het fantastisch gebergte: hier rustte de blik des Heeren dus óók op het Moabietische land; en dit is bij zonnenluister en avond rood een van de wonderen der wereld. Vandaar kwam Ruth, de Moabietische: en komt zij niet, de toekomstige moeder van van. Chor-el-Mezraa, aan den Oostkust van de Doode Zee; het geslacht van David en stammoeder van Jezus zelf, naar den arenzwaren akker van Booz, als uit een legendenland van lou ter goud en blauw? Maar mijn verbazing gold nog iets anders! Was die Doode Zee dan niet verder af? Ik zag ze daar immers als kon ik er heenloopen in een uur!Het leek mij onmogelijk een weg van dertig of vijf en dertig kilometer. Het landschap der bekoring. Herinner u nu, hoe de Bijbel zegt van het landschap waar de gevloekte steden werden weggebrand, dat het zoo rijk en prachtig was als de tuin van God: „Sicut paradisus Do- mini" (Gen. XIII, 10). En als de Bruid in het hooglied de voortreffelijkheid van haar beminde bezingt, zegt zij dan niet van hem, dat hij is „als de tros van cyprische druiven in de wijngaarden van Engaddi" (I. 13) maar ook dit was een oord aan dien oever. Iets van die vroegere heerlijkheid is er nog overgebleven: en wij zien de laatste herinneringen aan dit „paradijs des Heeren als wij, op onzen tocht naar de Doode Zee zelf, bij Jericho komen. Maar wie geeft u een denkbeeld van deze verrukkingen? Daarvoor zoudt gü de woeste verlatenheid moeten kennen van het landschap van Juda, steenig, eenzaam, uitgestorven .onbebouw- baar, geheel droogte en dorheid, geel, grauw en bruin. Denk u niets dan dorre toppen, koepels en klippen, brandend in de zon, met de tinten van kaneel en van kemelhaar. En dan opeens splijten de bergen open. Daar breidt zich een groene schoot uit, als een zee van groen. Een wijde groene oase in de gele wijdte der woestijn: en tegelijk stijgt een bedwelmende geur naar u op. Het is in die gele eindeloosheid, tegen de blauwe bergen van Moab aan, als een uitgevloeide vlek van tooverachtig groen: een tuin die zingend stijgt, die ruischend nadert en zich aldoor verder uitbreidt. Palmen wuiven op een louter loover van bananen, waarvan de zware bladeren bogen vormen als ogieven. 1 Vreemde gewassen wemelen langs den weg; franje-achtige peperboomen en eucalyptus wuiven over menschenwoningen heen. Egyp tische rozen omranken een hotel, met de volle zwaarte van hun paarse bloementros- sen. Schilderachtige menschengroepen dui ken uit het groen op, waaruit nu sinaas appelen en citroenen ons tegenblinken: wit- omsluierde vrouwengestalten, de waterkruik dragend op het hoofd, en zwarte mannen- j koppen in hun v/itte hoofddoeken en ge- streepten burnous. Zwarte Bedoeïnententen rijzen verder-weg uit het gele zand op, tegen den blonden achtergrond der heuvels van Juda: en aldoor schemert het blauwe won der der bergen van Moab door de wydge- spreide weelde van het zonlicht-doorluister- de groen. Laat ik u zeggen, dat ik hier aan geen Jericho dacht. De ruïnen van het oude lig gen verder op, en het nieuwe plaatsje van dien naam is niet dan een schamele neder zetting. De groote realiteit, de ontzag'lijke weldaad van dit oord, dat ziel en zinnen tegelijk verkwikt met zijn geur en zijn kleu ren, is de toover van het groen, de verruk king van dit loover, zoo stralend en malsch, zoo overvloedig en vol, als het woord van de Schrift het vermeldt van eertijds: „Sicut paradisus", zooals het paradijs. Het is als een stoornis in een droom, wanneer iemand mij zegt: „Kijk ginds, naar het westen, die scherpe, geelgrauwe berg punt: dat is de berg der bekoring; de top waarop de Satan den Christus voerde, toen hij Hem beloofde: de rijken der aarde en hun pracht Legende of overlevering, hoe het zij: maar van geen anderen bergtop kan de blik over de wereld meer stralende heerlijkheid van verven ontsluiten, dan van dezen, die uitziet over de oase van Jericho, over de Jordaan daarginds, in öen sluimerenden droom harer gondelende tamarisken, en den bergwand van Moab, achter de zee der vergeetmijnie- ten, die Doode Zee heet, waar de saffieren luister nu met de paarse schemering striidt en den gloed van zonsondergang als een le vend woud van rozen laat opvlammen. En het is als zag ik dit alles weer met andere oogen: deze tuin der aarde, die louter be dwelming en bekoring is. De Jordaanoever. Tusschen deze oase van Jericho en de Jordaan strekt zich weer een strook woestijn uit: dor, geel zand, waartusschen toch nog een warreling van dorens groeit. Wij zien de wijde dommeling van dit loome, zandige ge bied, dat opheuvelde als onder den adem van den wind, en nu in kleine rimpels en reepen verstild, daar ligt en slaapt, ver strakt in een eeuwig zwijgen. De auto rom melt en hobbelt door de zandkuilen heen, tusschen stekelige wisschen en de schaar- sche, verbleekte struiken door, over de wijdte van dit grauw-blonde zand. Maar dón staren wij, als opnieuw betooverd, naar hetgeen nu volgt.... „Dat is de Jordaan", heet het. Maar ik zie geen Jordaan. Ik zie geen stroom, doch alleen maar de plaats, waar zij vloeit: want over heel de lengte van haar strooming zijn boomen en planten opge schoten, op het slib dat haar zwellende waters hebben afgezet. Nu vloeit zijdaar als order een eindeloos priëel, doch niet van groene, maar van gouden struiken. Want het is win ter. En heel die flora staat er in winter- pracht, zooals bij ons de bosschen in den herfst, rossig-geel, goud-bruin, koperrood. Maar geen stervende herfst, en geen bos schen als in ónze landen. De wilgen, die de Jordaan hun schaduwen geven, zijn van een andere soort. Tusschen hun stammen wuiven heele massa's van vergelend en bruin gepluimd riet. Daar zijn groene aman- delboomen en „zizyphus jujuba". Maar vooral weeft het teere groeisel der tamaris ken er zijn ijle spinsels. Dit alles is tot louter goud verkeerd. Er beeft als een lange, door zichtige wolk van goud waar de heilige stroom kronkelt, over heel zijn lengte. Maar het zijn louter loovers: een weefsel van ver- ijlende en ragfijne groeisels. Géén hard scherm van bladeren, maar een wazig netel doek op den wind gespreid: een wemelend en doorzichtig kantwerk van purper en goud. Daar doopte Johannes Baptista. En weer sta ik verrast en sprakeloos: in deze fabelachtige betoovering van kleuren, in dit eindelooze feest van tinten en licht, voor die blauwe bergen ginds en de oase van Jericho op de andere zijde, stond de strenge prediker en sprak van harde boete?.. Hier is alles weelde voor het oog. Ik zie over de woestijn uit, hier tusschen de bergen van Juda en den stroom gelegerd, als was zij een wemelende vloer van elpen been, waarlangs heel de gamma van blonde en bruine tonen in de verte vervluchtigt. Jonge kameelen beuren hun verbaasde kop pen uit de wisschen en tamarisken op. De hier kampeerende Bedoeïnen laten ze vrij randdartelen. Vluchten van wilde eenden zijn snaterend opgevlogen. Een ooievaar drijft statig op zijn gespreide wieken. Patrij zen en duiven schuilen veilig in deze wil dernis, bij het levende water. Een rund komt door het warrig hout geslopen om te drinken van den stroom, waar de Dooper stond en sprak. Nu heerscht er stilte. Alleen het geluid der tjilpende en snaterende watervogels. Een hut, uit staken en takken opgebouwd, geeft den bezoeker een schaduwige zitplaats, waar enkele ververschingen wachten. Maar wie heeft hier heel den korten rusttijd niet noo- dig, om zijn oogen en zijn ziel te vullen en dronken te drinken aan de schoonheid van het gouden visioen? Opgravingen te Jericho. De Johannes-gestalte is verneveld. De zin nen zijn blijvend geboeid door de matelooze pracht. De betoovéring duurt. Maar wij spoeden naar Jericho. De oude stad is blootgelegd. In 1908 begon de systematische opgraving door dr. Sellin, met twee collega's. Zij leverde niet veel op. Men vond de sporen van huizen en muren, klein en gering. Wat er voor den dag gehaald werd aan voorwerpen, was niets nieuws. De beschaving van Jericho's tijd was bekend, en men wist, welke gereedschappen er in gebruik waren. Macalister, die over de op gravingen in Palestina een boek schreef (1925), noemde het „an essentially ordinary mound". Maar onlangs werd in de kranten aangekondigd, dat er „de koningsgraven" gevonden waren, alsof het om een Egypti sche koningsvallei ging en Toet-an-Kamen- schatten. Ook deze vondst van prof. Gar- stang vormde geen verrassende ontdekkin gen. De „koningen" van Jericho waren in den grond arme cheiks, en herders als Abra ham. De verzamelde voorwerpen brachten niets nieuws aan het licht, dat verdere perspectieven opende. Wij betreden en be tasten de donkere aardmuren. Het zegt ons niet veel. Dit is alles zoo vormloos, primitief en grauw. Maar het verhaal doemt voor mij op: hoe Jericho genomen werd en viel en zijn muren scheurden op het bazuingeschal der Israëlieten; hoe Josue's verkenners een schuilplaats vinden bij Rahab, en door haar tusschenkomst aan den dood ontsnappen; hoe de wateren van de Jordaan den door tocht vrijgeven voor de Ark, door de pries ters gedragen; hoe het land veroverd wordt, dat Mozes zien mocht van den berg Nebo. wiens koepel rijst boven de strakke lijn van Moabs gebergte, eer hij ontsliep in de ar men van zijn GodHet land, van melk en honig overvloeiend.... En 'k wordt er mij bewust van, hoe we van Jerusalem afdalend, als langzaam over gegaan zijn naar de wereld van het Oude Verbond. Langs dien weg lag de herberg van den barmhartigen Samaritaan; dan de berg der bekoring: dan de Dooper bij de Jordaan.... Maar nu is het als kreeg die andere beeldenry de overhand: Mozes, Josue, Ruth; en niet ver meer van Jericho de Doode Zee, met de schaduwen van Loth en Abraham, en den laaien gloed van het bran dende Sodoma Dr. FELIX RUTTEN. (Wordt vervolgd.) Men schrijft ons uit Amsterdam: Hoog boven ons in de lucht is de dreiging van sneeuw, bij iederen straatnoek tracht de wind onzen hoed te grijpen en we krui pen onwillekeurig dieper in onze kragen. Maar madame Mode tart alle Maartsche buien. Ze wacht ons met haar kleuren, haar grillen en ze ontvangt ons met muziek, warmte en gezelligheid in Carlton Een der grootste Amsterdamsche Modehuizen hield er Show. Er was stille verwachting in de oogen der bezoeksters en er heerschte vroo- lijke bedrijvigheid. En toch bracht deze modeshow niet de overdreven, vaak vreese- lijk dure costumes. De toiletten waren veelal van Hollandsche afkomst, zij het ook ont worpen naar Fransche teekeningen. Van met lint in contfasteerende kleuren. Dö hoedjes zijn veelal van Italiaansch strooi, grof, fijn glanzend en mat. Ook vilt en soe pele crêpe-stof wordt veel gebruikt. Effen stoffen Om nog even bij de japonnetjes stil te staan, de imprimé-stoffen zijn tamelijk ver drongen door de effen stoffen die verreweg den boventoon voeren en daarnaast de ge streepte stoffen. Vooral ook bij de strand- pyama's valt dit op. Ook de enkele scarf, een kraag- en manchetgamituur hier en daar, zijn gestreept en wel in felle tinten blauw, rood, groen of geel. Wel noppen, groot en klein, ziet men op de soepele stof fen waarbij vooral het crêpe Romaia een vonne De Jordaan. Stroomversnelling bij Jarmuk_ Nederlandsch fabrikaat waren ook de tal- looze ragfijne stoffen, al waren ze van weid- sche Fransche namen voorzien. Klaterend waren de kleuren waarbij knalrood, maïs- geel en blauw in .alle nuances opvielen. Zwart handhaaft zich natuurlijk als altijd, maar de mode-tinten zullen voor het ko mende seizoen toch de drie genoemde zijn. Opmerkelijk is dat de japonnen voor wan deling en huis korter zijn geworden alsook de rokjes der sportkleeding. Alleen voor het avondtoilet of gekleede middagtoilet blijft de lange rok gehandhaafd. Voor middagtoiletjes ziet men veel korte mouwtjes dragen, poffend dan wel gevormd door een pélérine. Soberheid vormi de grootste gratie bij elk dezer creaties, een eenvoud die jeugdig maakt en meisjesachtig en sportief doet schijnen. Misschien ook dat de coupe der schouderstukken en schoudergameer;ngen hier toe bijdragen De japonnen en mantels zijn nd. breeder in de schouders geworden. De taille is zeer hoog, althans hooger dan rormaal, terwijl bovendien ieder japonnetje van een ceintuur is voorzien. Wat de ochtend- en middagtolletjes be treft, is de stof meestal crêpe laine, waarvan een zeer fijne en elegante soort de benaming „zorka glica" draagt. Het hoedje Bijna ieder toiletje, hetzij japon, compleet of tailleur, heeft een hoedje in dezelfde tint, waarbij rood een voorname plaats inneemt. Grappig was een mantelpakje van witte crêpe laine, dat een blouse had, geheel be staande uit een groote, bonten crêpe de Chine zakdoek, waarvan de uiterste punt in een knoop viel. Hierbij werd gedragen een wit mutsje van soepele stof, gegarneerd met een toufre camelia's, terwijl dit dingske den niet onaardigen naam droeg „chapeau aux petits Iits blanc". aldus genoemd naar het weldadigheidsfeest voor zieke kinderen, dat jaarlijks in de Fransche hoofdstad wordt gehouden en waar tevens de schoonheids koningin wordt gekozen. De voor ons vrouwen zoo belangrijke „hoofdzaak", de hoed, is het komende sei zoen wel zeer gevarieerd. Van héél klein mutsje gegarneerd met twee pompons, zijn er de matelots met bloemgarneeringen, tot de breedgerande hoeden toe, die versierd zijn zeer belangrijke plaats inneemt. Deze stof, zoowel als Georgette, crêpe satin en kant, ziet men voor de avondtoiletjes. Als op iedere show waren natuurlijk ook hier weer enkele buitengewone dingen, waar vermoedelijk buitengewone prijzen voor be steed zullen v/orden. Een lange hermelijnen avondmantel, het blanke vrouwengelaat tee- der wegdoezelend in de schaduw van een zilvervos, geeft even de sfeer van een sprookje. Als bijzonder contrast trippelde naast deze verschijning in hermelijn een slank figuurtje in rood, dat eveneens her melijn droeg, zij het dan ook beperkt tot een korte, kwieke bolero, die geschulpt, nauw sluitend en geserreerd was en voorzien van wiide mouwen. 't Was een alleraardigste tegenstelling die veel succes oogstte en deze Amsterdamsche show heeft wel bewezen dat de Nederland- sche couturier voor zijn Parijsehe Collega niet behoeft onder te doen. Naast de enkele werkeliike kostbare creatie vielen er toch ook heel veel mooie en elegante dingen te bewonderen die voor de vrouw niet onbereik baar zijn. De droomen die voorbii zweefden zullen geen droomen behoeven te blijven. De crisis zet ook haar stempel op het modebe- driif en dus drukt zij de prijzen sterk naar omlaag. Na een prettig praatje over „Tasmanië, het eiland-paradijs van Australië", volgt de spannende Limburgsche roman „Het geheim van de Witte Kapel", waartusschen Ko de Haan, vrij naar Rilke, aan St. Jozef een sonnet wijdt. Over den grooten Franschen doode, Aristide Briand, spreekt een pagina foto's; E. v. Tol biedt een kijkje in een smokkelarij-museum, Henryk Nevrolsky ver haalt „Poolsch avontuur", Patr. Cornellssen vergast ons op een „Crisis-diner", waaronder H. de Greeve S.J. zijn „vijfminuten-preek" houdt en W. de V. luidt „Nu de lente..., straks de zomer", met een aardig bloemen- artikel in. Met den verderen varianten foto rijkdom van iedere week, een weer begee- renswaardige aflevering! Ivar Kreuger is niet meer! Het bericht Van het overlijden van den Luciferskoning z°oals hij werd genoemd, bracht Zaterdag middag in geheel Zweden een groote op- tohudding teweeg. Men wilde het aanvanke- Ük niet gelooven. Kreuger, de organisator ijan een wereldcombinatie in de Luciferin- dustrie zou in een aanval van zwaarmoedig heid de hand aan zichzelf hebban geslagen? toch, ingewonnen inlichtingen bevestig- ~eh de juistheid van het bericht. Ivar Kreu- ker was gestorven. Hij had zichzelf ten offer gebracht aan deh druk dezer onmenschelijke tijden, die alle berekeningen deden falen. Want het zij ®?er aanstonds vastgesteld: Kreuger was dierminst een speculant, of een fantast, d;e °ekelooze plannen mestte met het bloed ah aandeelhouders. Industrieele opbouwer. In 1880 te Kalmar geboren, in 1899 als in genieur aan de Technische Hoogeschool te tockholm geabsolveerd, was hij direct daar- «a als architect in Amerika werkzaam, het- r®,®n hem in aanraking bracht met niemand j mder dan Rockefeller Sr. Vandaar zijn ater groot aanzien en crediet in de Ver- Jjfh'gde Staten, waar aandeelen Kreuger J;011 steeds op groote schaal zijn verhandeld. jr®fst in 1907 keerde hij naar Zweden terug, v£et dan nadat hij nog een deel der wereld '^Uid-Afrika en Engeland) als architect had =®zien. in zijn vaderland stichtte hij de fir- °)a Kreuger Toll, thans nog wereldver- rjaard. Het was niet zijn bedoeling als lu- ^•ferskoning op te treden, maar door om- standigheden kwam hij in aanraking met de ®eds bestaande richting om de Zweedsche lucifersfabrieken tot een eenheid te versmel- Op initiatief van ivar Kreuger werden zeven fabrieken tot de Svenska Tandsticks- fabriker vereenigd. In 1917 was de volledige consolidatie der Zweedsche industrie een feit door toetreding der Jonköping-fabrieken, waarna de thans bestaande Svenska Tand- sticks A. B. met een kapitaal van Kr. 45.000.000 en reserves van 61 millioen tot stand kwam. Toen begon de ontwikkeling eerst recht. Ongetwijfeld behoorde er een geniale blik toe om uit deze Zweedsche kern een wereldzaak op te bouwen, die thans in welhaast ieder land ter wereld een mono polie bezit. Geldkoning. De wijze waarop echter dit concern tot stand kwam was met een fout behept, die groote nadeelige gevolgen met zich mee kon brengen. Meer dan industrieel opbouwer was Kreuger een groot man in de geldwereld. Ivar maakte namelijk gebruik van den na den oorlog heerschenden geldnood bij vrij wel alle staten en ontwierp daartoe een even eenvoudig als plausibel plan. Zijn opzet was. om de gelden die hij jaarlijks aan de staten, waar hij zich kon nestelen, als retributie verschuldigd was, reeds op voorhand aan dat land in een leening uit te keeren, waarna van jaar tot jaar rente en aflossing als vanzelf zouden worden gecompenseerd met de betalingen, die hij op zijn beurt krach tens de monopolie-overeenkomsten aan die staten was verschuldigd. Zoodoende meende hij ook aan zeer twijfelachtige crediteuren een leening te kunnen verstrekken, daar zijn risico inderdaad beperkt was, als de staten zich slechts aan de eenmaal gesloten mono polies hielden. Als de Fransche regeering geld noodig had, wist Kreuger dat geld te verschaffen op lagere rente dan deze op de opeg markt wist te bedingen. Kreuger vroeg daarop van de Fransche regeering op zeer gunstige voor waarden het monopolie voor de fabricage en den verkoop van lucifers. Frankrijk name lijk was sinds lang een land waar de regee ring uit het feit, dat iedereen lucifers noo dig had, de conclusie getrokken had, dat de staat zich dan den alleenverkoop van luci fers bij de wet moest verschaffen. Dan werd uit den verkoop van ieder doosje lucifers een zeker bedrag in de schatkist gebracht. De Luciferstrust onder leiding van Ivar Kreu ger verkreeg in 1927 dezen alleenverkoop. Op soortgelijke wijze heeft Kreuger aan ver scheidene andere regeeringen geldleeningen verschaft, aan Polen, Griekenland, Zuid- Slavië, Letland, Roemenië, Hongarije, Duitschland en nog andere. Het gezamenlijk bedrag dezer geldleeningen loopt over hon derden millioenen guldens. Duitschland ver kreeg een leening van meer dan 300 mil lioen guldens. In al deze landen verkreeg Kreuger in den een of anderen vorm de leiding in de fabri cage en den alleenverkoop van lucifers. Door al deze geldverstrekkingen werd de Luciferstrust uitgebouwd tot een vereenigde wereldindustrie, met in vele landen afzon derlijke maatschappijen tot beheer van de fabricage en den handel. Luciferskoning. Indie Kreuger zich strikt tot deze zaken had bepaald, zou hij vermoedelijk niet zulk een smadelijk einde hebben gevonden. Tot nog toe zijn er slechts zeer enkele strubbe lingen geweest. Zoo moet de rechtsverkrach ting in Bolivia, dat na 'n revolutie eenvou dig zijn monopolie-contract verscheurde, hem wel diep hebben getroffen. Het artikel luci fers behoort echter niet bepaald tot de con junctuurproducten. Men kan niet inzien, dat de massa veel minder lucifers zal ver bruiken in slechte tijden en de daling der houtprijzen etc. kan hem slechts voordeel hebben gebracht. Echter is Kreuger ook op andere, minder fortuinlijke gebieden werkzaam geweest. Zijn belang bij den Zweedschen ijzerertshandel, belichaamd in de Graengesberg AB moet hem thans als een molensteen naar beneden hebben getrokken. Ook is hij in Duitschland buiten de eigenlijke lucifers- leeningen óm als credietgever opgetreden. O.a. nam hij om feitelijk nooit helder ge worden redenen (Caesaren-waan?) in de Young-leening deel, waarmede hij, opper vlakkig beschouwd, feitelijk niets te maken had. Ook gaf hij hypothecaire voorschotten, gelijk nog zeer onlangs bleek bij de „Still- halte" van het Michael-concern, dat een thans onverkoopbare collectie vaste goede ren bezit, waarbij Kreuger voor Mk. 5.000.000 is betrokken. Zijn belangen bij de Zweedsche papiernijverheid, de Zweedsche bank Skan- dinaviska-Kredit A B, etc. etc., moeten zwaar onder de conjunctuur hebben geleden. Het is niet te zeggen, of de International Match Corporation, waarin in 1923 het grootste deel van de niet-Zweedsche luci- fersbelangen werden ondergebracht by een beginkapitaal van 128.02 millioen, inder daad ongunstig heeft gewerkt. Afgaande op een onlangs gedane mededeeling uit Kreu- ger's hoofdkwartier wil het ons voorkomen, dat zün zuiver industrieele belangen op luci- fersgebied wel hun plicht hebben gedaan. Laatsteiyk was Kreuger's onverzadigiyke geest geheel vervuld van een concentratie van telephoonbelangen, waarby hy op de wereldmarkt min of meer als concurrent op trad met het Morgan-concern, dat in de International Telegraph and Telephon Com pany was belichaamd. Eenige maanden ge leden heeft Kreuger den gang naar Canossa moeten ondernemen, en zich met Morgan moeten verstaan, wien hy groote belangen in zyn Ericsson Teleph. My. afstond tegen een post aandeelen der genoemde Internat. Tel. Tel. en vermoedeiyk ook tegen crediet-faciliteiten. Deze terugtocht voor een zijner grootste tegenstanders moet hem toen reeds zeer hard zyn gevallen. Of de onlangs geschiede dividendpasseering der I.T.T de droppe" is geweest, die den emmer deed overloopen, laat zich slechts raden. Nuchter zakenman en verdwaasde wereld. Het is zeer duldeiyk, dat een man van het formaat van Ivar Kreuger niet door zuiver persooniyken geldnood tot zyn nood lottige daad is gebracht. Men kan hier be spiegelingen houden over de aanrakings punten tussdieo genie en waanzin. Alle groote captains of industry komen op een zeker punt van hun loopbaan tot een werk- wyze, die geen verband meer houdt met het geldverdienen in den gewonen zin des woords. Kreuger was een twintigtal jaren gewend als grootscheepsch leider van we reldzaken op te treden, en zyn grootste acti viteit ontplooide hy feiteiyk eerst direct na den oorlog. Na etteiyke andere na-oorlog- sche kometen aan het financieele firmament (Oustric, Kuchenmeister, Stinnes, en diverse Japansche, Oostenryksche en Italiaansche nieuw-lichters)is hy een der laatsten, die het moede hoofd in den schoot hebben ge legd. Men heeft in conservatieve financieele kringen reeds lang met groote zorg zijn werkwyze gadegeslagen. Het verstrekken van leeningen aan derde rangs staten tegen mo nopolie-overeenkomsten nam heel wat wind uit de zeilen van de „gewone" bankiers, die de groote winsten, aan zulke staatsleeningen verbonden, liever voor zich zelve hadden gereserveerd. Meer dan iets anders wekte de ongemeen snelle aanwas zyner belangen bewondering, verwondering en vrees. Het blijkt hier weer eens, dat zulke groote zaken feiteiyk niet in korten tyd door één man uit den grond kunnen worden gestampt, en dat ook of juist op dit terrein het gezonde orga nisch moet groeien. Geen enkele groote na- oor logsche combinatie biykt thans te hebben stand gehouden, al is het nog veel te vroeg om te kunnen voorspellen, wat er nu ten slotte van zyn luciferscreatie zal terecht komen. Den dood van Kreuger zelf zien wy in geheel ander licht. Het is veeleer een sym bool van het huidige tydsgewricht zelve. Kreuger heeft na 1919 klaarbiykeiyk een te vast vertrouwen gehad in het gezonde ver stand der menschheid. Kreuger's werkwyze was steeds strikt nuchter en verstandelyk. Dat het menschdom zich echter nog zoo lang na den oorlog door een slecht gevoel als zeer slechte raadgeefster zou laten lei den, heeft hy klaarbiykeiyk niet in zyn be rekeningen opgenomen. Nu hy zag, dat de staten met eigen hand het internationale bedryfsleven vernietigen door oorlogsschat tingen, tariefmuren en wat dies meer zy, heeft hy wellicht ingezien, dat het voor een eerlijk en nuchter zakenman niet mogelijk was verder in zulk een verdwaasde wereld te leven. De les van den dood. Dezer dagen wapperen de vlaggen half stok van alle gebouwen van het Kreuger- concem en de wereldpers schryft kolommen over dezen leider, die zoo tragisch aan zyn einde is gekomen. Algemeen verwachtte men, dat het overlyden van Kreuger een ingrijpenden invloed zou uitoefenen op het economisch leven van Zweden. Een nog niet bevestigd gerucht maakte er zelfs van gewag, dat Kreuger moeilykheden ondervond by zyn pogingen om een nieuwe leening voor het concern op te nemen, die noodzakeiyk zou zyn ter vergrooting van de liquiditeit, omdat de vorderingen der con- cern-maatschappyen in verschillende lan den bevroren waren. Financieele steun zou naar verluidt toegezegd zijn onder voorwaar de, dat het dividend der Kreugermaatschap- pyen zou worden gepasseerd. De Zweedsche inspecteur voor het bank wezen heeft echter medegedeeld, dat van Kreuger's dood, voor zoover tot dusver kon worden geoordeeld, geen ernstige gevolgen voor het Zweedsche bankwezen kunnen wor den verwacht. De vorderingen der banken zyn over het algemeen op een wyze gedekt die geen verontrusting teweeg brengt. De duidelyke les uit zijn verscheiden is deze, dat de manie der laatste tien jaren, om steeds meer en ongelijksoortige zaken binnen het verband van een steeds onover zichtelijker wordend super-concern te bren gen, naar aard en wezen verkeerd is. De menschelyke beperktheid gebiedt ook hier een halt. Gelyk Chronos, de God van den Tyd, zyn eigen kinderen verslond, zoo bly- ken de door niemand meer overzienbare top zware trustconstructies hun eigen graf te graven. Men mag wel zeggen, dat, als een genie, geiyk Kreuger ontwyfelbaar is, in zyn eigen creaties vastloopt, het stoffeiyk heil der menschheid zeker niet ligt in een rich ting, die ieder rationeel beheer door over belasting onmogeiyk maakt. Het ware te wenschen, dat het mensch dom deze les voortaan ter harte nam. Voor dat er nog meer en nog aanzieniyker slacht offers vallen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 5