Strijd tegen de Ratten
m
LUIZ DE CAMOËNS
Rmibriek van het Genie
Onze parapluie
EEN DRAMA IN HET OERWOUD
Rothschild's Fransch
DE NIEUWE DAG
MILLIOENEN VIJANDEN
VAN DEN MENSCH
De vloo tegen de rat
É&ir
Het gifgas helpt
en hare voorgeschiedenis
Indisch avontuur
DO
Verleden jaar werd te Parijs het Tweede
Internationale Rattencongres gehou
den. Drie jaar geleden kwam men
voor het eerst bijeen om de ratten te ver
delgen.
52 Naties waren vertegenwoordigd, nog
nooit werd een congres van dergelijken
internationalen omvang gehouden. Zoo
worden in alle deelen van de wereld de
ratten gehaat.
Het gaat met de dieren precies als met
de menschen.
Er zijn sympathieke en onsympathieke.
De ratten behooren tot de onuitstaanbaar-
ste, tot de meest gehate dieren.
Het volkje van grachten en rioolpijpen is
niet alleen weerzinwekkend, maar het be
zorgt ons de grootste schade, die denkbaar
is. Worden niet tallooze landbouwproducten
vernield door de ratten? En sterven niet
ieder jaar duizenden menschen als slacht
offers van d:ze giftmengsters?
Men kent twee hoofdsoorten ratten. De
bruine rat of waterrat, ongeveer 24 c.M.
lang met een staart van 18 c.M., op den rug
bruin, van onderen scherp afgeteekend grijs.
Zij is een eerste klas zwemster en buiten
gewoon schadelijk.
En dan de huisrat die slechts 16 c.M. lang
is, maar 'n staart bezit van niet minder dan
19 c.M. Op den rug is zij bruin-zwart, dat
langzamerhand lichter van kleur wordt. De
huisrat is niet zoo gevaarlijk als de water
rat, maar toch zeer schadelijk. Zij komt
in de geheele wereld voor en is dan ook
aardig in Europa ingeburgerd. Anders is het
met de waterrat. Haar stamboom is ontspro
ten in Perzië of in Indië. Vandaar uit is
zij met groote karavanen de wereld inge
trokken.
In 1727 kwam zij bij Astrakan over dt
Wolga en reeds in 1732 werd zij Engeland
binnengevoerd, in 1750 dook zij op in Oost-
Pruisen en onmiddellijk daarna in Parijs
en in ons land. In Zweden verscheen zij pas
in 1809.
De waterrat is een verschrikkelijk beest.
Zij vreet allereerst haar zwakkere zusters,
dus de huisratten, op. Met het grootste ge
mak doodt zij ganzen, eenden, kuikens,
konijnen, duiven, dikwijls ook kippen en
hanen. Ja, zelfs het kind in de wieg is voor
haar niet zeker, in veel boeren-gezinnen
vond een onbewaakte zuigeling door haar
een vroegen dood.
Met even grooten honger doet zij zich
tegoed aan groente, aardappelen en fruit
Ja, zelfs kleedingstukken vormen een gang
op haar spijskaart. Overal vindt de water
rat haar weg. In de magazijnen, in de woon
kamer, in de keuken, in den kelder. Zij
woont onder de vloeren, in de kanalen, in
alle slooten, onder de bruggen: zij is alom
tegenwoordig.
In de scheepsruimen worden de ratten
van land tot land medegenomen en zij doen
zich tegoed aan alles wat er maar te vin
den is. Zij installeeren zich in de haven
steden en gaan met den trein mee tot in
het hartje van de grootstad, van waaruit ze
zich weer verder verspreiden over de dorpen
en gehuchten. En wat het ergste is, ze ver
menigvuldigen zich op schrikbarende wijze!
Een enkel rattenpaar is in staat, om in
tijd van diie jaar stamvader en moeder te
worden van een volk van 200.000 nakome
lingen. Als een rat een half jaar oud is,
werpt hij reeds 10 jongen, die na een half
jaar op haar beurt dezelfde verschrikke
lijke vruchtbaarheid aan den dag leggen
Honderd ratten verdelgen op één dag
twintig kilo meel.
Men schat het aantal ratten in Parijs op
410 millioen. Commentaar overbodig! Ze
concurreeren heftig met het aantal men
schen. Ze vreten oer dag voor een millioen
francs aan voedingsmid.leien op en dan
moet men nog bedenken, dat ze afval niet
versmaden.
Eer nog veel verderfelijker rol speelt het
verschrikkelijke dier als overbrengster van
besmettelijke ziekten. Zij draagt de pest
over, den typhus, een gevaarlijk soort geel
zucht, de tuberculose, ja zelfs den kanker
en veel meer andere ziekten. Dit is het
vreesaanjagende, apocalyptische gevolg van
dit ongedierte. Op haar beurt echter vindt
de rat weer een vreeselijken vijand in de
vloo, die de pestziekte overdraagt van rat
op rat en niet zelden van rat op mensch.
Worden in een scheepsruim de ratten
door de pest aangetast, dan sterft de eene
na de andere, 7«raarna de met pestbloed
geïnfecteerde vlooien zich gaan nestelen
op de overlevenden. In de haven vluchten
de ratten het land op, en de vloo zoekt
weer een nieuwen gastheer, dien zij in de
landiat vindt, die haar weer in de onmid-
delijxe nabijheid van de menschen brengt.
En hier draagt de vloo tenslotte de ont
zettende ziekte op den mensch over, die
zich dan in minder dan geen tijd verder
uitbreidt. Men weet de verschrikkelijke ge
volgen van de pest, waaraan millioenen
menschen gestorven zijn. Geen wonder,
dat het geringste gerucht van besmetting
voor de autoriteiten aanleiding wordt tot
uitgebreide voorzorgsmaatregelen, zooals
nog onlangs in de haven van Amsterdam
ten aanzien van eenige uit Zuid-Amerika
komende schepen. Ook in dit geval werden
allereerst de aan boord zijnde ratten ver
delgd en nauwkeurig onderzocht.
De rat vindt evenwel nog veel meer ge
legenheden, om andere ziekten op de
menschen over te brengen.
Zij moet sterven! Zij moet worden uit
geroeid.
Wie zal echter het oordeel over dit
millioenen-volkje uitspreken? Van alle
kanten bedreigen zij ons, zij leven met
ons, onder ons en van ons. Het is niet
gemakkelijk haar te dooden, zonder daarbij
zelf gestraft „e worden. Men kan ze niet
stuk voor stuk dooden, arsenicum is een
middel, waarbij men echter bedenken moet,
c"-.t dit vergif ook gevaarlijk is voor den
mensch en de huisdieren
.4 te
te*
Tegenwoordig is de chemische weten
schap zoo ver, dat ze stoffen kan leveren,
die wel ratten maar geen menschen
dooden. Ook zijn er middelen, die een
bacil bevatten, die een doodelijke en be
smettelijke ziekte onder de ratten teweeg
brengt.
In de laatste jaren bedient men zich
ook wel van gifgassen, zooals onze illustra
tie toont.
Het rechtstreeksche bestrijden van rat
ten is niet zonder gevaar. Eén rat is bang,
twee en drie ratten ook, maar zoodra zij
in eenigszins grootere aantallen zijn
schijnen zij zich van haar kracht bewust
te worden en ontzien zij zich niet zelfs
menschen aan te vallen.
De congressen tot rattenverdelging zul
len veel bijdragen om het ijzersterke volk
uit te roeien.
En nu nog even een kort pleidooi.
De witte rat heeft den mensch vele
diensten bewezen, omdat zij als proefdier
uitermate geschikt is voor de wetenschap.
En de jonge rat is werkelijk een vriende
lijk en trouw dier, dat zeer goed te tem
men is, zooals een marmot. Misschien is de
rat dan ook uit zelfverdediging kwaadaar
dig, omdat in de natuur allen tegen allen
strijden.
De primitieve wijze, waarop tenplat-
telandede ratten nog bestreden worden
In haar tegenwoordigen vorm is de pa
rapluie ongeveer twee honderd jaar oud
en werd voor het eerst in Parijs gedragen.
Hoewel de vorm zich na dien slechts wei
nig gewijzigd heeft, is dit des te meer het
geval wat grootte, kleur, stof en knop
of haak betreft.
Vooral de beide laatste zijn bijzonder
aan mode onderhevig en worden van alle
mogelijke materiaal gemaakt, zoowel van
hout als van ivoor, zilver, porselein, schild
pad enz. enz.
De tegenwoordige mode der parapluie*
schrijft nog steeds voor, dat zij van ver
schillende, zij het dan ook gedempte kleu
ren, gefabriceerd worden.
Hoogstens twintig jaar geleden zou men
aan geen andere mogelijkheid dan aan het
gebruiken van e;n zwarte parapluie ge
dacht hebben; terwijl nog vroeger onze
voorvaderen onder reusachtige blauwe of
roode „daken" voortschreden bij regen!
De tegenwoordige parapluie, de z.g. tom-
pouce is klein en eenigszins gedrongen,
terwijl zij voorheen lang en dun (naald-
parapluies!) waren en men bij het op reis
gaan genoodzaakt was ze in speciale fou-
draals met zich mede te voeren!
Maar hoe beschermde men zich dan wel
tegen den regen vóór de uitvinding der
parapluies, hoor ik u, lezeressen, al vragen.
Wel, destijds hulde men zich in groote,
..ijde en dikke regenjassen en mantels,
die het geheele lichaam omsloten en waar
van de kap over het hoofd getrokken
werd, waarbij men meer lette op het prac-
tische dan wel op net „flatteuse!"
Tegen het einde der 16e eeuw kwam voor
deze kap een „regenhoed" de plaats inne
men, een waar monster dat een ronden
verm had en met leer was overtrokken. De
omvang was zoo groot, dat deze hoed de
breedte der schouders overtrof en in de
toenmaals nauwe straten een ware ver-
keershindernis dreigde te worden.
Buitengewoon onhandig was de eerste
„uitvinding" van de parapluie omstreeks
f630, die zeker niet minder dan 10 pond
woog en bestond uit een ijzeren geraamte,
dat overtrokken '"as met een dichte wollen
stof en bevestigd was aan een langen stok.
Langzamerhand werden meer en meer
verbeteringen aangebracht en is men tot
onze tegenwoordige paraplu:, gekomen.
Of deze alleen-heerscheres zal blijven
valt vaak nog te betwijfelen, daar velen
er de voorkeur aan geven, om het, vooral
bij stormachtig weer, zonde haar te stel
len en zich te kleeden me" waterdichten
mantel en regenhoed, terwij! het sportieve
geslacht van heden beter tegen een flink
buitje kan, dan de vrouw van vroeger, die
minder getraind was, doornat zij hare be
zigheden meer binnenshuis had en niat
genoodzaakt was door har1- beroepsbezig
heden om er uit te moeten nret slecht weer.
Een tweetal employes van een onderneming te Londen, die zich uit
sluitend bezighoudt met „wetenschappelijke"rattenverdelging, verlaten
met hun buit een gegaste ruimte.
VORST DER DICHTERS
Zoekt men in de geschiedenis naar een
man, die èn als dichter èn als krijgs
man èn als zeevaarder groot was: men
vindt dien in den persoon van Luiz de
Camoëns. Door zijn veelomvattenden geest,
door zijn verworven roem en ongehoorde
rampen verdient de Camoëns een eerste
plaats in de rij der „groote mannen".
Luiz de Camoëns werd in 1524 te Lissabon
geboren, juist in hetzelfde jaar, dat Vasco
da Gama, die de hoofdrol in zijn helden
dicht de Lusiade zou spelen, voor de derde
maal Portugal verliet en zich als onder
koning naar Indië begaf, waar hij zijn
roemrijke loopoaan zou eindige».
Op jeugdigen leeftijd verloor de Camoëns,
zijn moede-, en zijn vader, Simon Vas de
Camoëns, die zeekapitein was, hield zich
weinig te Lissabon op. De practisch ouder-
looze jongen werd naar de hoogeschool van
Coïmbra gezonden. Hier zag men hem vaak
urenlang peinzend staan aan den voet van
een standbeeld, dat den God der wijsheid en
der wetenschap moest verbeelden. Op het
voetstuk las men in gothische letters en in
het latijn gesteld: „Vriend, volg mij, en ik
zal u niet verlaten. Leer ook in slavernij
te leven en in armoede te sterven" Dit
opschrift bevat den geheelen levensloop
van den grooten Camoëns.
Men zegt dat de Camoëns tot den adél-
lijken stand behoorde, zoodat hij vrijen toe
gang tot het hof had. Tengevolge van
eenige jeugdige onbezonnenheden (dichter
lijke vrijheden?) werd hij echter op bevel
Is er wel een voorwerp in de wereld, dat
zijn plaats zoo snel veroverd heeft als de
automobiel? Geen plek is er op onze
aarde te vinden, waar men geen auto tegen
komt. Zelfs in de tropische oerwouden heeft
de auto zich een weg gebaand en men kan
de eilanden Java en Sumatra kris en kras
per autobus doorkruisen. Er zijn voor deze
voertuigen wegen gebaand, maar men moet
zich niet verbeelden, dat dit de wegen zijn,
zooals wij die kennen, goed geplaveid
of nog liever geasfalteerd. Neen, vele van
deze wegen loopen nog dwars door het oer
woud. Het spreekt vanzelf, dat een tochtje
langs zulk een weg niet heelemaal zonder
gevaar is en dat men er vaak angstige
oogenblikken beleven kan. Van zulke schrik
aanjagende ontmoetingen vertelteen Neder-
landsch koffieplanter een en ander. Hij
doet een verhaal van een griezeligen, zwar
ten menscheneter. „Ik was" aldus de heer
A. „in de stad langer opgehouden dan ik
gedacht had en het was al hoog en breed
avond toen ik in mijn auto stapte om zoo
gauw mogelijk mijn plantage te bereiken,
die een heel eind in het oerwoud gelegen
is. Sariman, mijn Javaansche chauffeur,
reed als een duivel. We gingen door einde-
looze rijstvelden. En daar ik deze omgeving
op mijn duimpje kende en tamelijk ver
moeid was, duurde het geen kwartier of
ik was in den dut. Sariman tuurde onaf
gebroken naar den door de schijnwerpers
verlichten weg en naar het stikdonkeren gat,
dat voor hem door de duisternis werd ge.
vormd. We waren nu de bewoonde wereld
uit en aan beide kanten van den weg
groeiden het hooge gras en de reusachtige
planten. Ook de stammen van de dikke
woudreuzen rezen ln steeds grooter getale
op. Steeds dieper gaat het in het nachte
lijke oerwoud. Nu wordt het terrein heuvel
achtig, de weg heeft vele kuilen en niets
is er om ons heen dan gras, planten en
boomen. Plotseling weerklinkt een scherp
sissen en een knal. Het geluid doet mij
wakker worden en ik merk dat Sariman
de rem aanzet en stopt. „Wat is er?" roep
ik verschrikt. „Niets mijnheer," klinkt het,
„de linkervoorband is alleen maar gespron
gen". „O, gooi zoo gauw als je kunt een
anderen band om en maak dat we vlug
verder kunnen", zeg ik. Dan ga ik weer ge
makkelijk in mijn hoekje zitten en sluimer
weer in. Sariman is intusschen aan 't werk
getogen en heeft den grooten schijnwerper
zoolang uitgedraaid; er gaat anders te veel
stroom verloren.
De koele morgenwind strijkt door de
planten en de boomen en nog altijd staat
de auto midden in het oerwoudin het
zwarte, dreigende oerwoud.
Alleen de kleine lampen werpen een
zwak licht over de omgeving. Huiverend
richt ik mij op van de zitting en weet het
eerste oogenblik niet waar ik ben. Dan
herinner ik mij weer en roep: „Sariman,
Sariman". Geen antwoord volgt. Rillend
stap ik uit en loop om den wagen heen;
niets te zien. Zwart en donker staat het
oerwoud voor mij, ik voel me klein en
nietig in mijn wit pak. Nogmaals loop ik
om mijn wagen. Dan zie ik, dat de nieuwe
band om het wiel zit, de oude ligt op den
weg: Radeloos loop ik een eindje den weg
op. Daar stoot mijn voet tegen iets aan
ik buk meraap het op, ik schrik....
het is Sariman's hoofddoek. De schrik ver
lamt me. Maar ik verman me en ren naar
de auto. Ik draai alle schijnwerpers aan
en langs den nu hel verlichten weg rijd ik
tot aan de plaats, waar ik den hoofddoek
vond. Met de revolver in de hand spring
ik uit den wagen. Ja, hier is het geweest
Kijk, daardie donkere plekken. Dat is
bloedEn daar. die bladereji, zij zijn
heelemaal rood van bloed. En hier, duide
lijk zie ik afdrukken van klauwen. Nog een
paar schreden doe ik in de dichte planten.
Dan bedenk ik, dat het onzin is, om hier
in den vroegen morgen en zonder licht te
gaan zoeken. Op klaarlichten dag is het al
haast onmogelijk, om hier door te dringen.
Nogmaals loop ik dan haast radeloos om
den wagen en nogmaals roep ik Sariman.
Maar niets antwoordt, nietsgeen ge
luid, geen gesteun, geen enkel teeken van
leven. Geheel van streek ga ik nu achter
het stuur zitten en rijd, alsof de duivel me
op de hielen zit. In het eerste dorp het
beste maak ik alarm. Men is ontsteld.
„Matjan sruni" fluisteren de inlanders
„Matjan irang". „Een panter, een zwarte
panter."
Dienzelfden morgen vindt men diep in
de duisternis de bloedige resten van het
arme slachtoffer van een zwarten men
scheneter...»",
van den koning naar Santarem in Estra-
madura verbannen. Uit de ballingschap
teruggekeerd, dacht hij met den onder
koning Don Alphonsus de Noronha naar
Hindostan te vertrekken. Hij mocht even
wel zijn verlangen niet vervuld zien. Hij
begaf zich naar Afrika, waar hij op zijns
vaders schip voor Ceuta dapper tegen de
Mooren streed. Dit jeugdige bravour kostte
hem zijn rechteroog.
In 1552 keerde hij naar Lissabon terug,
en kon „in weerwil van zijn moed, van
zijn wonde en van zijn dichterlijk talent"
geen onafhankelijk bestaan vinden. Om
oorlogsinvaliden bekommerde men zich
blijkbaar niet veel. Daarom scheepte de
Camoëns zjch het volgende jaar in op de
„San-Benito", met bestemming naar Indië.
Het was op dezen tocht, dat de dichter de
bouwstoffen verzamelde voor zijn beroemd
gedicht.
Het smaldeel, dat onder kommando stond
van F. A. Cabral en vier vaartuigen telde,
werd door den storm verstrooid. Alleen de
„San Benito" kwam behouden in Indië aan.
Niet lang na zijn aankomst te Goa, maakte
de Camoëns een krijgstocht mee, dien de
onderkoning Don Alphonsus de Noronha
ondernam tegen den vorst van het eiland
Chembé. Evenals in Afrika onderscheidde
zich de dichter ook hier.
Van soldaat tot dichter
Andere tochten te land en te zee brachten
hem naar Kaap Guardafui en vervolgens
naar Mascate, aan de Goh van Perzië.
Omtrent dezen tijd maakte de Camoëns
eenige spotdichten, die hem duur te staan
kwamen, daar de nieuwe Gouverneur van
Goa hem hiervoor liet verbannen. Constan-
tijn de Bragansa, die aan de Hoogeschool
te Coïmbre zijn vriend was geweest, trachtte
hem uit zijn ongeluk op te beuren en be
noemde hem tot curator der boedelbeschrij
vingen te Macao! een jeugdige en snel in
bloei toenemende stad, die weldra het mid
delpunt zou worden van den handel tus-
schen Europa en het Chineesche Rijk.
Het was hier, dat de Camoëns zich geheel
aan de dichtkunst wijdde. Hier beklom hij
de granietrotsen, bezocht de grot van
Patané en luisterde naar het bruisen van
den onmetelijken oceaan. Weldra begon de
fortuin hem weer toe te lachen: hij nam
deel in eenige belangrijke handelsonder
nemingen, welke zoo goed uitvielen, dat de
dichter zich "oor de toekomst „onder dak"
zag. Hij scheepte zich weer te Macao in, om
zich naar Goa te begeven. Het vaartuig, dat
den dichter en zijn geheele fortuin bevatte,
was reeds het vaste land van Cochinchina
voorbij gestevend, en op het purt om de
Golf van Siam binnen te varen, als er
eensklaps een storm opsteekt. Het vaartuig
wordt tegen de kust verbrijzeld. De Camoëns
stort zich in zee, met de eene hand zwemt
hij, in de andere houdt hij zijn Lusiade, zijn
kostbaarsten schat hij bereikt den vasten
wal hij is gered. Maar de dichter bezit
dan niets meer dan zijn gedicht, en in
armoede zal hij zijn overig leven voort-
sleepen]
NIETS TE GELEERD
Er blijft nog te veel in
de hersens van enke
lingen opgepot, waar
van vele menschen voor
deel konden trekken. Ieder
mensch heeft op zijn tijd
niet alleen een goede, maar
zelfs 'n geniale gedachte. Het
zijn niet de geleerdste men
schen, die de grootste uitvindin
gen gedaan hebben. Het genie heeft niets
te maken met wetenschap. Het genie is de
vonk, wetenschap komt eerst op de twee
de plaats, namelijk het verder uitwerken
en het volmaken. Wetenschap kan leiden
tot toevallige ontdekkingen, als hulpmid
del derhalve. Maar de geniale gedachte
vraagt niet of het brein geleerd is, maar
komt plotseling en onverwacht. De verdere
uitwerking overlatend aan het menschelijk
verstand.
Niemand is er te jong, te oud, te mal of
te wijs voor! Zelfs iedere gek heeft wel
eens in zijn leven een heldere gedachte.
De vonk van het genie kan men vergelij
ken met het zaadje. Het zaad wordt op den
akker uitgestrooid, maar niet elk zaadje
gedijt. Zoo komt ook lang niet elke vonk
van het genie tot haar recht. Er zijn te
veel menschen die er geen aandacht aan
wijden, omdatnu ja, de een omdat hij
te arm is en het geld voor de uitwerking
niet bezit, de ander omdat hij te vele be
zigheden heeft in zijn ondergeschikten
werkkring, een derde, omdat hij te nuchter
is en meent den een of anderen abnormalen
droom te hebben gehad, een vierde stelt
zijn plan uit tot laterhet later, dat in
de meeste gevallen nooit komt, en een vijf
de besteedt er zijn halve leven aan, aan
zijn uitvinding, aan zijn ontdekking en
wordt niet erkend.
Bij een ontdekking moet men niet altijd
gaan denken aan ingewikkelde machines,
aan een complex van draden of radertjes,
want de meeste ontdekkingen zijn zeer een
voudig. Later, door de uitwerking komt het
meer ingewikkelde werk.
Wat is een naald? Een speld met een
gaatje! Niets bijzondersWie zegt dat?
Als de naald nog niet uitgevonden was,
zoudt u of zou ik haar wat gaarne vinden!
Dat simpele gaatje is millioenen waard!
Dat de ingewikkelde naaimachine meer
hoofdbrekens heeft gekost zegt niets. Dat
is het werk van de technici. Maar de naald
is er het voornaamste onderdeel aan!
Wat is de veter in een schoen? Niets bij
zonders? Er zijn tijden geweest, dat men
den veter niet kende. Het eenvoudige idee
om op die wijze je schoen dicht te rijgen is
een idee van onschatbare waarde!
Is een punaise zoo buitengewoon inge
wikkeld? Moet men de Technische Hooge
school hebben afgeloopen om tot de ont
dekking van het wiel te komen?
Voordat men kon beginnen met het bou
wen van paleizen en kasteelen moest eerst
de steen worden uitgevonden!
Het is een onloochenbaar feit, dat elk
idee eenvoudig is. De grondslag van elke
ingewikkelde machine heeft niets om het
lijf. Maar het was maar het idee om er
op te komen! En dat is het genie.
Te veel goede ideëen gaan verloren! Door
dat zij worden verwaarloosd. Menig mensch
zou een fortuin hebben verdiend als hij
dien keer, toen de vonk oversprong er aan
dacht aan besteed had.
En daarom hebben wij deze rubriek in
het leven geroepen om al die verschillende
ideëen op te vangen!
Lezers en lezeressen, deze rubriek is in
het leven geroepen om u een kans te geven.
Zooals gezegd, niemand is er te jong
voor of te oud of te mal of te wijs. Zelfs
iedere gek heeft zijn verlichte oogenblik
ken. En die oogenblikken zullen wij in deze
rubriek vastleggen.
NIETS IS HIER TE DOL
NIETS IS HIER TE GELEERD
Wij laten een ieder aan het woord. Weet
u wel, dat de grootste genieën hun tijd
vooruit zijn? De uitvinder van den hoogen
hoed werd uitgelachen. Zijn het thans niet
uitsluitend vooraanstaande personen, die
daarmede hun hoofd dekken? s
Niet die uitgelachen worden zijn de dwa
zen, maar wel de lachers.
Lezers en lezeressen, wij wachten hier
uw helder oogenblik. Brengt ons uw idee.
Wij nemen hier uwe uitvinding op, wij
NIETS IS TE DOL
plaatsep hier uw gedachte,
wij geven en vragen oordeel
en wij zullen zorgen voor de
toepassing. Als dit mogelijk
is. Wellicht is deze rubriek
de grondslag van uw for
tuin. Want wij geven een
ieder hier de kans, waar hij
elders mocht falen.
Men kook op gas of electra. Mis
schien heeft de een of ander uitgevonden hoe
je kunt koken als deze meters zijn afgeslo
ten! Stel je die omwenteling eens voor!
Niemand zou zijn gas- of electra-rekening
meer betalen, en de Gemeentedat kan
ons niet schelen, die moet zelf maar ont
dekken hoe ze haar begrooting sluitend kan
maken!
Dagelijks eten wij brood. Zijn die korstjes
niet vervelend? Waarom kan er geen brood
worden gebakken zonder korstjes? Want
als je de korstjes er af snijdt is het bin
nenste toch ook gebakken? Hoe bakt men
nu alleen het binnenste van een brood?
Wij weten het niet. Niemandpardon,
wellicht is er een onder u, wien het plotse
ling door het hoofd flitst hoe dat wel kan.
Stuur in dat idee!
Lezers en lezeressen, dit is de rubriek
van het vernuft, van de ontdekkingen, van
het genie.
Wekelijks zal deze rubriek verschijnen en
wekelijks stellen wij een prijs van
EEN RIJKSDAALDER
ter beschikking, te geven aan hem of haar
die met het schitterendste idee komt. Daar
mede koopen wij uwe uitvinding niet af-
Deze blijft uw eigendom en wij wenschen
dat u daarmede niet alleen het menschdon}
van groot nut zult zijn, maar dat u erkend
zult worden, u en uwe uitvinding!
Stuur in uw idee. Niets is te dol, niets
is te mal.
Voor alle zekerheid zullen wij natuurlijk
beginnen met uw naam geheim te hou
den, totdat uwe uitvinding de noodige er
kenning heeft gevonden.
Op de brieven te vermelden: Redactie
„De Nieuwe Dag" Rubriek van het Genie,
Amsterdam (C.), N. Z. Voorburgwal 6973.
De vijf Frankforter gebroeders Rothschild
hadden hun bedrijf zoo snel weten uit te
breiden, dat zij zich in zeer korten tijd van
kleine bankiertjes tot de geldgevers van
vele vorstenhuizen hadden opgewerkt. De
jongste hunner, James geheeten, nam in
het jaar 1812 de leiding van het Parijsche
Bankhuis op zich. Ongeveer 40 jaar later,
na de kroning van Napoleon III, werd hij
diens hofbankier. Hij verkeerde dus ook met
den hoogsten adel van het land. Er was
echter een kleinigheid, die zijn zegetocht
in de Parijsche salons verstoorde. De man,
die met geweldige getallen kon rekenen en
met koningen van vele mogendheden on
derhandelde, was niet iri staat de moei
lijkheden van de Fransche taal meester te
worden.
Het hoogtepunt van zijn carrière was wel, i
dat Napoleon III hem beloofde persoonlijk
deel te nemen aan een door Rothschild ge
geven feestelijke lunch. James liet een zoo
uitgelezen combinatie van fijne gerechten
opdienen, dat de keizer hem hartelijk dank
te voor dezen bijzonderer maaltijd.
Rothschild, trotsch op zijn succes als
gastheer dat hem intusschen vele dui
zenden francs had gekost begeleidde zijn
hoogen gast tot zijn rijtuig. Hij zeide hem
nogmaals dank voor de groote eer, hem en
zijn familie bewezen, en eindigde met de
woorden: „Sire, le mémoire nous en sera
cher", hetgeen in het Hollandsch wil zeg
gen: „Majesteit, dat zal voor ons een dure
rekening worden". De keizer begon uit
bundig te lachen en vertrok. Direct daarop
begreep Rothschild zijn vergissing: hij had
n.l. „le mémoire", d.w.z. de rekening, ver
ward met „la mémoire", de herinnering.
Nog langen tijd daarna, wanneer Roth
schild en Napoleon III elkaar ontmoetten,
vroeg deze laatste hem nog vaak: „Denkt
u nog dikwijls aan uw herinnering, mijn
heer de hofbankier?"
In 1568 zag hij Europa weer. Hij trad
Lissabon binnen: arm, ziekelijk en geheel
terneer geslagen.
De volgende jaren kon men in de straten
van Lissabon dikwijls de menschen op een
hoop zien loopen rondom een grijsaard, die
op een stok gebogen zich langzaam naar het
klooster Santo-Domingo begaf, ten einde
er een les in de Godgeleerdheid bij te
wonen: het was de vroeg-oude Je Camoëns
die er niet tegen op zag in een schoolbank
plaats te nemen om onderweze- te worden
in de heiligste der wetenschappen.
Een van zijn voormalige talrijke vrienden,
een enkele, was hem trouw gebleven tot in
het laatste ongeluk dat hem trof. Een
Javaansche slaaf, Antonio geheeten, lotge
noot in zijn schipbreuk, hechtte zich aan
den ongelukkigen dichter. Des avonds
zwierf de knecht door Lissabon's straten en
bedelde voor het levensonderhoud van zijn
meester. Het pensioen, dat koning Sebas-
tiaan over had voor den grooten nationalen
dichter, was te schamel om te noemen.
Wat de diepgevoelige de Camoëns bij
al zijn ellende het meest drukte,
was de toekomstige bestemming van
Portugal. Hij voorzag al de noodlottige
gevolgen van den tocht naar Afrika,
dien koning Sebastiaan zoo onvoorzichtig
had ondernomen. En toen hij vernam, dat
het vermaarde gevecht bij Alcazar Kebh
zijn angstig voorgevoel had verwezenlijkt --
toen men hem verhaalde, dat het Portu-
geesche leger geheel was verslagen en de
koning was verdwenen toen hief hij zijd
handen gevouwen ten hemel, sprak een stu
gebed, en riep, terwijl hij stervend neef
zonk, weemoedig uit: „Zoo sterf ik dan toch
met mijn Vaderland!"
Einde in droefheid
Zestien jaar na den dood des dichters,
liet Don Gonzalo Coutinha i de kerk vad
Santa-Anna de plaats opzoeken, waar hu
begraven lag. Eindelijk vond m—- de over
blijfselen van de Camoënr. Zij werden ver
voerd naar een plaats dicht bij het Koor
der Franciscaner monniken. Een steen be
dekte hier zijn graf, waarop het opschrik
te lezen stond, dat boven is afgedrukt.
Doch het scheen, dat zelfs in zijn gra
de dichter geen rust mocht génieten! Bd
de verschrikkelijke aardbeving, die Lissabod
in 1755 verwoestte, viel de kerk van Santa-
Anna in puin en het grafteeken van Lui»
de Camoëns verdween onder de brokstuk
ken. Het onsterfelijk heldendicht, ae
Lusiade, is thans het eenig gedenkstuk vad
den grooten man.
Zw. v. H.
De stad Goa, waar Camoëns aan zijn „Lusiados" werkte.
gr" nPAA*
1