Strijd tegen de Ratten m LUIZ DE CAMOËNS Rmibriek van het Genie Onze parapluie EEN DRAMA IN HET OERWOUD Rothschild's Fransch DE NIEUWE DAG MILLIOENEN VIJANDEN VAN DEN MENSCH De vloo tegen de rat É&ir Het gifgas helpt en hare voorgeschiedenis Indisch avontuur DO Verleden jaar werd te Parijs het Tweede Internationale Rattencongres gehou den. Drie jaar geleden kwam men voor het eerst bijeen om de ratten te ver delgen. 52 Naties waren vertegenwoordigd, nog nooit werd een congres van dergelijken internationalen omvang gehouden. Zoo worden in alle deelen van de wereld de ratten gehaat. Het gaat met de dieren precies als met de menschen. Er zijn sympathieke en onsympathieke. De ratten behooren tot de onuitstaanbaar- ste, tot de meest gehate dieren. Het volkje van grachten en rioolpijpen is niet alleen weerzinwekkend, maar het be zorgt ons de grootste schade, die denkbaar is. Worden niet tallooze landbouwproducten vernield door de ratten? En sterven niet ieder jaar duizenden menschen als slacht offers van d:ze giftmengsters? Men kent twee hoofdsoorten ratten. De bruine rat of waterrat, ongeveer 24 c.M. lang met een staart van 18 c.M., op den rug bruin, van onderen scherp afgeteekend grijs. Zij is een eerste klas zwemster en buiten gewoon schadelijk. En dan de huisrat die slechts 16 c.M. lang is, maar 'n staart bezit van niet minder dan 19 c.M. Op den rug is zij bruin-zwart, dat langzamerhand lichter van kleur wordt. De huisrat is niet zoo gevaarlijk als de water rat, maar toch zeer schadelijk. Zij komt in de geheele wereld voor en is dan ook aardig in Europa ingeburgerd. Anders is het met de waterrat. Haar stamboom is ontspro ten in Perzië of in Indië. Vandaar uit is zij met groote karavanen de wereld inge trokken. In 1727 kwam zij bij Astrakan over dt Wolga en reeds in 1732 werd zij Engeland binnengevoerd, in 1750 dook zij op in Oost- Pruisen en onmiddellijk daarna in Parijs en in ons land. In Zweden verscheen zij pas in 1809. De waterrat is een verschrikkelijk beest. Zij vreet allereerst haar zwakkere zusters, dus de huisratten, op. Met het grootste ge mak doodt zij ganzen, eenden, kuikens, konijnen, duiven, dikwijls ook kippen en hanen. Ja, zelfs het kind in de wieg is voor haar niet zeker, in veel boeren-gezinnen vond een onbewaakte zuigeling door haar een vroegen dood. Met even grooten honger doet zij zich tegoed aan groente, aardappelen en fruit Ja, zelfs kleedingstukken vormen een gang op haar spijskaart. Overal vindt de water rat haar weg. In de magazijnen, in de woon kamer, in de keuken, in den kelder. Zij woont onder de vloeren, in de kanalen, in alle slooten, onder de bruggen: zij is alom tegenwoordig. In de scheepsruimen worden de ratten van land tot land medegenomen en zij doen zich tegoed aan alles wat er maar te vin den is. Zij installeeren zich in de haven steden en gaan met den trein mee tot in het hartje van de grootstad, van waaruit ze zich weer verder verspreiden over de dorpen en gehuchten. En wat het ergste is, ze ver menigvuldigen zich op schrikbarende wijze! Een enkel rattenpaar is in staat, om in tijd van diie jaar stamvader en moeder te worden van een volk van 200.000 nakome lingen. Als een rat een half jaar oud is, werpt hij reeds 10 jongen, die na een half jaar op haar beurt dezelfde verschrikke lijke vruchtbaarheid aan den dag leggen Honderd ratten verdelgen op één dag twintig kilo meel. Men schat het aantal ratten in Parijs op 410 millioen. Commentaar overbodig! Ze concurreeren heftig met het aantal men schen. Ze vreten oer dag voor een millioen francs aan voedingsmid.leien op en dan moet men nog bedenken, dat ze afval niet versmaden. Eer nog veel verderfelijker rol speelt het verschrikkelijke dier als overbrengster van besmettelijke ziekten. Zij draagt de pest over, den typhus, een gevaarlijk soort geel zucht, de tuberculose, ja zelfs den kanker en veel meer andere ziekten. Dit is het vreesaanjagende, apocalyptische gevolg van dit ongedierte. Op haar beurt echter vindt de rat weer een vreeselijken vijand in de vloo, die de pestziekte overdraagt van rat op rat en niet zelden van rat op mensch. Worden in een scheepsruim de ratten door de pest aangetast, dan sterft de eene na de andere, 7«raarna de met pestbloed geïnfecteerde vlooien zich gaan nestelen op de overlevenden. In de haven vluchten de ratten het land op, en de vloo zoekt weer een nieuwen gastheer, dien zij in de landiat vindt, die haar weer in de onmid- delijxe nabijheid van de menschen brengt. En hier draagt de vloo tenslotte de ont zettende ziekte op den mensch over, die zich dan in minder dan geen tijd verder uitbreidt. Men weet de verschrikkelijke ge volgen van de pest, waaraan millioenen menschen gestorven zijn. Geen wonder, dat het geringste gerucht van besmetting voor de autoriteiten aanleiding wordt tot uitgebreide voorzorgsmaatregelen, zooals nog onlangs in de haven van Amsterdam ten aanzien van eenige uit Zuid-Amerika komende schepen. Ook in dit geval werden allereerst de aan boord zijnde ratten ver delgd en nauwkeurig onderzocht. De rat vindt evenwel nog veel meer ge legenheden, om andere ziekten op de menschen over te brengen. Zij moet sterven! Zij moet worden uit geroeid. Wie zal echter het oordeel over dit millioenen-volkje uitspreken? Van alle kanten bedreigen zij ons, zij leven met ons, onder ons en van ons. Het is niet gemakkelijk haar te dooden, zonder daarbij zelf gestraft „e worden. Men kan ze niet stuk voor stuk dooden, arsenicum is een middel, waarbij men echter bedenken moet, c"-.t dit vergif ook gevaarlijk is voor den mensch en de huisdieren .4 te te* Tegenwoordig is de chemische weten schap zoo ver, dat ze stoffen kan leveren, die wel ratten maar geen menschen dooden. Ook zijn er middelen, die een bacil bevatten, die een doodelijke en be smettelijke ziekte onder de ratten teweeg brengt. In de laatste jaren bedient men zich ook wel van gifgassen, zooals onze illustra tie toont. Het rechtstreeksche bestrijden van rat ten is niet zonder gevaar. Eén rat is bang, twee en drie ratten ook, maar zoodra zij in eenigszins grootere aantallen zijn schijnen zij zich van haar kracht bewust te worden en ontzien zij zich niet zelfs menschen aan te vallen. De congressen tot rattenverdelging zul len veel bijdragen om het ijzersterke volk uit te roeien. En nu nog even een kort pleidooi. De witte rat heeft den mensch vele diensten bewezen, omdat zij als proefdier uitermate geschikt is voor de wetenschap. En de jonge rat is werkelijk een vriende lijk en trouw dier, dat zeer goed te tem men is, zooals een marmot. Misschien is de rat dan ook uit zelfverdediging kwaadaar dig, omdat in de natuur allen tegen allen strijden. De primitieve wijze, waarop tenplat- telandede ratten nog bestreden worden In haar tegenwoordigen vorm is de pa rapluie ongeveer twee honderd jaar oud en werd voor het eerst in Parijs gedragen. Hoewel de vorm zich na dien slechts wei nig gewijzigd heeft, is dit des te meer het geval wat grootte, kleur, stof en knop of haak betreft. Vooral de beide laatste zijn bijzonder aan mode onderhevig en worden van alle mogelijke materiaal gemaakt, zoowel van hout als van ivoor, zilver, porselein, schild pad enz. enz. De tegenwoordige mode der parapluie* schrijft nog steeds voor, dat zij van ver schillende, zij het dan ook gedempte kleu ren, gefabriceerd worden. Hoogstens twintig jaar geleden zou men aan geen andere mogelijkheid dan aan het gebruiken van e;n zwarte parapluie ge dacht hebben; terwijl nog vroeger onze voorvaderen onder reusachtige blauwe of roode „daken" voortschreden bij regen! De tegenwoordige parapluie, de z.g. tom- pouce is klein en eenigszins gedrongen, terwijl zij voorheen lang en dun (naald- parapluies!) waren en men bij het op reis gaan genoodzaakt was ze in speciale fou- draals met zich mede te voeren! Maar hoe beschermde men zich dan wel tegen den regen vóór de uitvinding der parapluies, hoor ik u, lezeressen, al vragen. Wel, destijds hulde men zich in groote, ..ijde en dikke regenjassen en mantels, die het geheele lichaam omsloten en waar van de kap over het hoofd getrokken werd, waarbij men meer lette op het prac- tische dan wel op net „flatteuse!" Tegen het einde der 16e eeuw kwam voor deze kap een „regenhoed" de plaats inne men, een waar monster dat een ronden verm had en met leer was overtrokken. De omvang was zoo groot, dat deze hoed de breedte der schouders overtrof en in de toenmaals nauwe straten een ware ver- keershindernis dreigde te worden. Buitengewoon onhandig was de eerste „uitvinding" van de parapluie omstreeks f630, die zeker niet minder dan 10 pond woog en bestond uit een ijzeren geraamte, dat overtrokken '"as met een dichte wollen stof en bevestigd was aan een langen stok. Langzamerhand werden meer en meer verbeteringen aangebracht en is men tot onze tegenwoordige paraplu:, gekomen. Of deze alleen-heerscheres zal blijven valt vaak nog te betwijfelen, daar velen er de voorkeur aan geven, om het, vooral bij stormachtig weer, zonde haar te stel len en zich te kleeden me" waterdichten mantel en regenhoed, terwij! het sportieve geslacht van heden beter tegen een flink buitje kan, dan de vrouw van vroeger, die minder getraind was, doornat zij hare be zigheden meer binnenshuis had en niat genoodzaakt was door har1- beroepsbezig heden om er uit te moeten nret slecht weer. Een tweetal employes van een onderneming te Londen, die zich uit sluitend bezighoudt met „wetenschappelijke"rattenverdelging, verlaten met hun buit een gegaste ruimte. VORST DER DICHTERS Zoekt men in de geschiedenis naar een man, die èn als dichter èn als krijgs man èn als zeevaarder groot was: men vindt dien in den persoon van Luiz de Camoëns. Door zijn veelomvattenden geest, door zijn verworven roem en ongehoorde rampen verdient de Camoëns een eerste plaats in de rij der „groote mannen". Luiz de Camoëns werd in 1524 te Lissabon geboren, juist in hetzelfde jaar, dat Vasco da Gama, die de hoofdrol in zijn helden dicht de Lusiade zou spelen, voor de derde maal Portugal verliet en zich als onder koning naar Indië begaf, waar hij zijn roemrijke loopoaan zou eindige». Op jeugdigen leeftijd verloor de Camoëns, zijn moede-, en zijn vader, Simon Vas de Camoëns, die zeekapitein was, hield zich weinig te Lissabon op. De practisch ouder- looze jongen werd naar de hoogeschool van Coïmbra gezonden. Hier zag men hem vaak urenlang peinzend staan aan den voet van een standbeeld, dat den God der wijsheid en der wetenschap moest verbeelden. Op het voetstuk las men in gothische letters en in het latijn gesteld: „Vriend, volg mij, en ik zal u niet verlaten. Leer ook in slavernij te leven en in armoede te sterven" Dit opschrift bevat den geheelen levensloop van den grooten Camoëns. Men zegt dat de Camoëns tot den adél- lijken stand behoorde, zoodat hij vrijen toe gang tot het hof had. Tengevolge van eenige jeugdige onbezonnenheden (dichter lijke vrijheden?) werd hij echter op bevel Is er wel een voorwerp in de wereld, dat zijn plaats zoo snel veroverd heeft als de automobiel? Geen plek is er op onze aarde te vinden, waar men geen auto tegen komt. Zelfs in de tropische oerwouden heeft de auto zich een weg gebaand en men kan de eilanden Java en Sumatra kris en kras per autobus doorkruisen. Er zijn voor deze voertuigen wegen gebaand, maar men moet zich niet verbeelden, dat dit de wegen zijn, zooals wij die kennen, goed geplaveid of nog liever geasfalteerd. Neen, vele van deze wegen loopen nog dwars door het oer woud. Het spreekt vanzelf, dat een tochtje langs zulk een weg niet heelemaal zonder gevaar is en dat men er vaak angstige oogenblikken beleven kan. Van zulke schrik aanjagende ontmoetingen vertelteen Neder- landsch koffieplanter een en ander. Hij doet een verhaal van een griezeligen, zwar ten menscheneter. „Ik was" aldus de heer A. „in de stad langer opgehouden dan ik gedacht had en het was al hoog en breed avond toen ik in mijn auto stapte om zoo gauw mogelijk mijn plantage te bereiken, die een heel eind in het oerwoud gelegen is. Sariman, mijn Javaansche chauffeur, reed als een duivel. We gingen door einde- looze rijstvelden. En daar ik deze omgeving op mijn duimpje kende en tamelijk ver moeid was, duurde het geen kwartier of ik was in den dut. Sariman tuurde onaf gebroken naar den door de schijnwerpers verlichten weg en naar het stikdonkeren gat, dat voor hem door de duisternis werd ge. vormd. We waren nu de bewoonde wereld uit en aan beide kanten van den weg groeiden het hooge gras en de reusachtige planten. Ook de stammen van de dikke woudreuzen rezen ln steeds grooter getale op. Steeds dieper gaat het in het nachte lijke oerwoud. Nu wordt het terrein heuvel achtig, de weg heeft vele kuilen en niets is er om ons heen dan gras, planten en boomen. Plotseling weerklinkt een scherp sissen en een knal. Het geluid doet mij wakker worden en ik merk dat Sariman de rem aanzet en stopt. „Wat is er?" roep ik verschrikt. „Niets mijnheer," klinkt het, „de linkervoorband is alleen maar gespron gen". „O, gooi zoo gauw als je kunt een anderen band om en maak dat we vlug verder kunnen", zeg ik. Dan ga ik weer ge makkelijk in mijn hoekje zitten en sluimer weer in. Sariman is intusschen aan 't werk getogen en heeft den grooten schijnwerper zoolang uitgedraaid; er gaat anders te veel stroom verloren. De koele morgenwind strijkt door de planten en de boomen en nog altijd staat de auto midden in het oerwoudin het zwarte, dreigende oerwoud. Alleen de kleine lampen werpen een zwak licht over de omgeving. Huiverend richt ik mij op van de zitting en weet het eerste oogenblik niet waar ik ben. Dan herinner ik mij weer en roep: „Sariman, Sariman". Geen antwoord volgt. Rillend stap ik uit en loop om den wagen heen; niets te zien. Zwart en donker staat het oerwoud voor mij, ik voel me klein en nietig in mijn wit pak. Nogmaals loop ik om mijn wagen. Dan zie ik, dat de nieuwe band om het wiel zit, de oude ligt op den weg: Radeloos loop ik een eindje den weg op. Daar stoot mijn voet tegen iets aan ik buk meraap het op, ik schrik.... het is Sariman's hoofddoek. De schrik ver lamt me. Maar ik verman me en ren naar de auto. Ik draai alle schijnwerpers aan en langs den nu hel verlichten weg rijd ik tot aan de plaats, waar ik den hoofddoek vond. Met de revolver in de hand spring ik uit den wagen. Ja, hier is het geweest Kijk, daardie donkere plekken. Dat is bloedEn daar. die bladereji, zij zijn heelemaal rood van bloed. En hier, duide lijk zie ik afdrukken van klauwen. Nog een paar schreden doe ik in de dichte planten. Dan bedenk ik, dat het onzin is, om hier in den vroegen morgen en zonder licht te gaan zoeken. Op klaarlichten dag is het al haast onmogelijk, om hier door te dringen. Nogmaals loop ik dan haast radeloos om den wagen en nogmaals roep ik Sariman. Maar niets antwoordt, nietsgeen ge luid, geen gesteun, geen enkel teeken van leven. Geheel van streek ga ik nu achter het stuur zitten en rijd, alsof de duivel me op de hielen zit. In het eerste dorp het beste maak ik alarm. Men is ontsteld. „Matjan sruni" fluisteren de inlanders „Matjan irang". „Een panter, een zwarte panter." Dienzelfden morgen vindt men diep in de duisternis de bloedige resten van het arme slachtoffer van een zwarten men scheneter...»", van den koning naar Santarem in Estra- madura verbannen. Uit de ballingschap teruggekeerd, dacht hij met den onder koning Don Alphonsus de Noronha naar Hindostan te vertrekken. Hij mocht even wel zijn verlangen niet vervuld zien. Hij begaf zich naar Afrika, waar hij op zijns vaders schip voor Ceuta dapper tegen de Mooren streed. Dit jeugdige bravour kostte hem zijn rechteroog. In 1552 keerde hij naar Lissabon terug, en kon „in weerwil van zijn moed, van zijn wonde en van zijn dichterlijk talent" geen onafhankelijk bestaan vinden. Om oorlogsinvaliden bekommerde men zich blijkbaar niet veel. Daarom scheepte de Camoëns zjch het volgende jaar in op de „San-Benito", met bestemming naar Indië. Het was op dezen tocht, dat de dichter de bouwstoffen verzamelde voor zijn beroemd gedicht. Het smaldeel, dat onder kommando stond van F. A. Cabral en vier vaartuigen telde, werd door den storm verstrooid. Alleen de „San Benito" kwam behouden in Indië aan. Niet lang na zijn aankomst te Goa, maakte de Camoëns een krijgstocht mee, dien de onderkoning Don Alphonsus de Noronha ondernam tegen den vorst van het eiland Chembé. Evenals in Afrika onderscheidde zich de dichter ook hier. Van soldaat tot dichter Andere tochten te land en te zee brachten hem naar Kaap Guardafui en vervolgens naar Mascate, aan de Goh van Perzië. Omtrent dezen tijd maakte de Camoëns eenige spotdichten, die hem duur te staan kwamen, daar de nieuwe Gouverneur van Goa hem hiervoor liet verbannen. Constan- tijn de Bragansa, die aan de Hoogeschool te Coïmbre zijn vriend was geweest, trachtte hem uit zijn ongeluk op te beuren en be noemde hem tot curator der boedelbeschrij vingen te Macao! een jeugdige en snel in bloei toenemende stad, die weldra het mid delpunt zou worden van den handel tus- schen Europa en het Chineesche Rijk. Het was hier, dat de Camoëns zich geheel aan de dichtkunst wijdde. Hier beklom hij de granietrotsen, bezocht de grot van Patané en luisterde naar het bruisen van den onmetelijken oceaan. Weldra begon de fortuin hem weer toe te lachen: hij nam deel in eenige belangrijke handelsonder nemingen, welke zoo goed uitvielen, dat de dichter zich "oor de toekomst „onder dak" zag. Hij scheepte zich weer te Macao in, om zich naar Goa te begeven. Het vaartuig, dat den dichter en zijn geheele fortuin bevatte, was reeds het vaste land van Cochinchina voorbij gestevend, en op het purt om de Golf van Siam binnen te varen, als er eensklaps een storm opsteekt. Het vaartuig wordt tegen de kust verbrijzeld. De Camoëns stort zich in zee, met de eene hand zwemt hij, in de andere houdt hij zijn Lusiade, zijn kostbaarsten schat hij bereikt den vasten wal hij is gered. Maar de dichter bezit dan niets meer dan zijn gedicht, en in armoede zal hij zijn overig leven voort- sleepen] NIETS TE GELEERD Er blijft nog te veel in de hersens van enke lingen opgepot, waar van vele menschen voor deel konden trekken. Ieder mensch heeft op zijn tijd niet alleen een goede, maar zelfs 'n geniale gedachte. Het zijn niet de geleerdste men schen, die de grootste uitvindin gen gedaan hebben. Het genie heeft niets te maken met wetenschap. Het genie is de vonk, wetenschap komt eerst op de twee de plaats, namelijk het verder uitwerken en het volmaken. Wetenschap kan leiden tot toevallige ontdekkingen, als hulpmid del derhalve. Maar de geniale gedachte vraagt niet of het brein geleerd is, maar komt plotseling en onverwacht. De verdere uitwerking overlatend aan het menschelijk verstand. Niemand is er te jong, te oud, te mal of te wijs voor! Zelfs iedere gek heeft wel eens in zijn leven een heldere gedachte. De vonk van het genie kan men vergelij ken met het zaadje. Het zaad wordt op den akker uitgestrooid, maar niet elk zaadje gedijt. Zoo komt ook lang niet elke vonk van het genie tot haar recht. Er zijn te veel menschen die er geen aandacht aan wijden, omdatnu ja, de een omdat hij te arm is en het geld voor de uitwerking niet bezit, de ander omdat hij te vele be zigheden heeft in zijn ondergeschikten werkkring, een derde, omdat hij te nuchter is en meent den een of anderen abnormalen droom te hebben gehad, een vierde stelt zijn plan uit tot laterhet later, dat in de meeste gevallen nooit komt, en een vijf de besteedt er zijn halve leven aan, aan zijn uitvinding, aan zijn ontdekking en wordt niet erkend. Bij een ontdekking moet men niet altijd gaan denken aan ingewikkelde machines, aan een complex van draden of radertjes, want de meeste ontdekkingen zijn zeer een voudig. Later, door de uitwerking komt het meer ingewikkelde werk. Wat is een naald? Een speld met een gaatje! Niets bijzondersWie zegt dat? Als de naald nog niet uitgevonden was, zoudt u of zou ik haar wat gaarne vinden! Dat simpele gaatje is millioenen waard! Dat de ingewikkelde naaimachine meer hoofdbrekens heeft gekost zegt niets. Dat is het werk van de technici. Maar de naald is er het voornaamste onderdeel aan! Wat is de veter in een schoen? Niets bij zonders? Er zijn tijden geweest, dat men den veter niet kende. Het eenvoudige idee om op die wijze je schoen dicht te rijgen is een idee van onschatbare waarde! Is een punaise zoo buitengewoon inge wikkeld? Moet men de Technische Hooge school hebben afgeloopen om tot de ont dekking van het wiel te komen? Voordat men kon beginnen met het bou wen van paleizen en kasteelen moest eerst de steen worden uitgevonden! Het is een onloochenbaar feit, dat elk idee eenvoudig is. De grondslag van elke ingewikkelde machine heeft niets om het lijf. Maar het was maar het idee om er op te komen! En dat is het genie. Te veel goede ideëen gaan verloren! Door dat zij worden verwaarloosd. Menig mensch zou een fortuin hebben verdiend als hij dien keer, toen de vonk oversprong er aan dacht aan besteed had. En daarom hebben wij deze rubriek in het leven geroepen om al die verschillende ideëen op te vangen! Lezers en lezeressen, deze rubriek is in het leven geroepen om u een kans te geven. Zooals gezegd, niemand is er te jong voor of te oud of te mal of te wijs. Zelfs iedere gek heeft zijn verlichte oogenblik ken. En die oogenblikken zullen wij in deze rubriek vastleggen. NIETS IS HIER TE DOL NIETS IS HIER TE GELEERD Wij laten een ieder aan het woord. Weet u wel, dat de grootste genieën hun tijd vooruit zijn? De uitvinder van den hoogen hoed werd uitgelachen. Zijn het thans niet uitsluitend vooraanstaande personen, die daarmede hun hoofd dekken? s Niet die uitgelachen worden zijn de dwa zen, maar wel de lachers. Lezers en lezeressen, wij wachten hier uw helder oogenblik. Brengt ons uw idee. Wij nemen hier uwe uitvinding op, wij NIETS IS TE DOL plaatsep hier uw gedachte, wij geven en vragen oordeel en wij zullen zorgen voor de toepassing. Als dit mogelijk is. Wellicht is deze rubriek de grondslag van uw for tuin. Want wij geven een ieder hier de kans, waar hij elders mocht falen. Men kook op gas of electra. Mis schien heeft de een of ander uitgevonden hoe je kunt koken als deze meters zijn afgeslo ten! Stel je die omwenteling eens voor! Niemand zou zijn gas- of electra-rekening meer betalen, en de Gemeentedat kan ons niet schelen, die moet zelf maar ont dekken hoe ze haar begrooting sluitend kan maken! Dagelijks eten wij brood. Zijn die korstjes niet vervelend? Waarom kan er geen brood worden gebakken zonder korstjes? Want als je de korstjes er af snijdt is het bin nenste toch ook gebakken? Hoe bakt men nu alleen het binnenste van een brood? Wij weten het niet. Niemandpardon, wellicht is er een onder u, wien het plotse ling door het hoofd flitst hoe dat wel kan. Stuur in dat idee! Lezers en lezeressen, dit is de rubriek van het vernuft, van de ontdekkingen, van het genie. Wekelijks zal deze rubriek verschijnen en wekelijks stellen wij een prijs van EEN RIJKSDAALDER ter beschikking, te geven aan hem of haar die met het schitterendste idee komt. Daar mede koopen wij uwe uitvinding niet af- Deze blijft uw eigendom en wij wenschen dat u daarmede niet alleen het menschdon} van groot nut zult zijn, maar dat u erkend zult worden, u en uwe uitvinding! Stuur in uw idee. Niets is te dol, niets is te mal. Voor alle zekerheid zullen wij natuurlijk beginnen met uw naam geheim te hou den, totdat uwe uitvinding de noodige er kenning heeft gevonden. Op de brieven te vermelden: Redactie „De Nieuwe Dag" Rubriek van het Genie, Amsterdam (C.), N. Z. Voorburgwal 6973. De vijf Frankforter gebroeders Rothschild hadden hun bedrijf zoo snel weten uit te breiden, dat zij zich in zeer korten tijd van kleine bankiertjes tot de geldgevers van vele vorstenhuizen hadden opgewerkt. De jongste hunner, James geheeten, nam in het jaar 1812 de leiding van het Parijsche Bankhuis op zich. Ongeveer 40 jaar later, na de kroning van Napoleon III, werd hij diens hofbankier. Hij verkeerde dus ook met den hoogsten adel van het land. Er was echter een kleinigheid, die zijn zegetocht in de Parijsche salons verstoorde. De man, die met geweldige getallen kon rekenen en met koningen van vele mogendheden on derhandelde, was niet iri staat de moei lijkheden van de Fransche taal meester te worden. Het hoogtepunt van zijn carrière was wel, i dat Napoleon III hem beloofde persoonlijk deel te nemen aan een door Rothschild ge geven feestelijke lunch. James liet een zoo uitgelezen combinatie van fijne gerechten opdienen, dat de keizer hem hartelijk dank te voor dezen bijzonderer maaltijd. Rothschild, trotsch op zijn succes als gastheer dat hem intusschen vele dui zenden francs had gekost begeleidde zijn hoogen gast tot zijn rijtuig. Hij zeide hem nogmaals dank voor de groote eer, hem en zijn familie bewezen, en eindigde met de woorden: „Sire, le mémoire nous en sera cher", hetgeen in het Hollandsch wil zeg gen: „Majesteit, dat zal voor ons een dure rekening worden". De keizer begon uit bundig te lachen en vertrok. Direct daarop begreep Rothschild zijn vergissing: hij had n.l. „le mémoire", d.w.z. de rekening, ver ward met „la mémoire", de herinnering. Nog langen tijd daarna, wanneer Roth schild en Napoleon III elkaar ontmoetten, vroeg deze laatste hem nog vaak: „Denkt u nog dikwijls aan uw herinnering, mijn heer de hofbankier?" In 1568 zag hij Europa weer. Hij trad Lissabon binnen: arm, ziekelijk en geheel terneer geslagen. De volgende jaren kon men in de straten van Lissabon dikwijls de menschen op een hoop zien loopen rondom een grijsaard, die op een stok gebogen zich langzaam naar het klooster Santo-Domingo begaf, ten einde er een les in de Godgeleerdheid bij te wonen: het was de vroeg-oude Je Camoëns die er niet tegen op zag in een schoolbank plaats te nemen om onderweze- te worden in de heiligste der wetenschappen. Een van zijn voormalige talrijke vrienden, een enkele, was hem trouw gebleven tot in het laatste ongeluk dat hem trof. Een Javaansche slaaf, Antonio geheeten, lotge noot in zijn schipbreuk, hechtte zich aan den ongelukkigen dichter. Des avonds zwierf de knecht door Lissabon's straten en bedelde voor het levensonderhoud van zijn meester. Het pensioen, dat koning Sebas- tiaan over had voor den grooten nationalen dichter, was te schamel om te noemen. Wat de diepgevoelige de Camoëns bij al zijn ellende het meest drukte, was de toekomstige bestemming van Portugal. Hij voorzag al de noodlottige gevolgen van den tocht naar Afrika, dien koning Sebastiaan zoo onvoorzichtig had ondernomen. En toen hij vernam, dat het vermaarde gevecht bij Alcazar Kebh zijn angstig voorgevoel had verwezenlijkt -- toen men hem verhaalde, dat het Portu- geesche leger geheel was verslagen en de koning was verdwenen toen hief hij zijd handen gevouwen ten hemel, sprak een stu gebed, en riep, terwijl hij stervend neef zonk, weemoedig uit: „Zoo sterf ik dan toch met mijn Vaderland!" Einde in droefheid Zestien jaar na den dood des dichters, liet Don Gonzalo Coutinha i de kerk vad Santa-Anna de plaats opzoeken, waar hu begraven lag. Eindelijk vond m—- de over blijfselen van de Camoënr. Zij werden ver voerd naar een plaats dicht bij het Koor der Franciscaner monniken. Een steen be dekte hier zijn graf, waarop het opschrik te lezen stond, dat boven is afgedrukt. Doch het scheen, dat zelfs in zijn gra de dichter geen rust mocht génieten! Bd de verschrikkelijke aardbeving, die Lissabod in 1755 verwoestte, viel de kerk van Santa- Anna in puin en het grafteeken van Lui» de Camoëns verdween onder de brokstuk ken. Het onsterfelijk heldendicht, ae Lusiade, is thans het eenig gedenkstuk vad den grooten man. Zw. v. H. De stad Goa, waar Camoëns aan zijn „Lusiados" werkte. gr" nPAA* 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 12