De rijke natuur
en de arme boeren
MONUMENT VAN ONZEN TIJD
Alle hulp is welkom
DINSDAG 10 MEI
Maar lieve*
géén menggebod!
DIEPENBROCK'S MIS
Bij de uitvoering te
Utrecht
DE AMOK TE BANDJER-
MASIN
R.K. WERKMEESTERS
Tweedaagsch Congres
te Maastricht
ONGELUK OP SCHIETBAAN
WERKLOOSHEID IN DE OM
STREKEN VAN BATAVIA
DE WANDELENDE BERG
Lijdensgeschiedenis van een
viaduct
JUBILEUM H. FAMILIE
Kerkelijke viering te Vught
Andante poco con moto..
Motief uit het Kyrie van de Mis van Alph. Diepenbrock
Een tocht van Alkmaar naar Win
kel, dwars door de polders van
Noord-Holland, is op een zonnigen
lentedag een feestelijke genieting: het
Sonnetje ligt er te blinken op de zacht
groene grastapijt ter weerszijden van de
landerijen, waarlangs de boomen zich
eindeloos rijen met teere geel-groene,
Prille loovertjes.
Als bouquetten op het grastapijt prij
ken hier en daar rond de stille boerde-
riien blank-bebloemde perelaars.
Kalveren dartelen in de Mei, biggetjes
^roeten met behaaglijke knor-geluidjes
kan snuit in de aarde, een lammetje ligt
*e sluimeren in de zachte zon, het gras
Seurt, het geurt ons beloften van melk,
boter en kaas toe
En een koe staart ons met haar groote,
bochtig glanzende oogen goedig aan: zij
^eet van geen crisis, zij zal geven en blij
den geven! zij is het willige werktuig van
onuitputtelijk rijke natuur, die zich
^eer opmaakt om ons haar eindelooze
êoedheid te openbaren.
Ete rijke natuur is in feestgewaad en in
Ieeststemming, nu zij haar moederlijke
laak voor de menschheid opnieuw aan
matigt, maarzal het feest dit jaar niet
ïdel blijken? zal moeder natuur juist
doordat zij ons wederom met haar wel
daden overstelpen gaat de haar meest
l°egewijde kinderen niet in nog diepere
ellende storten?
Want rijk en goed is de natuur, maar
arm zijn de boeren
tiaarvan wist de heer G. Nobel te Lut-
tewinkel, die door zijn persoonlijke eigen-
Schappen en zijn vele functies in dienst
Va« den landbouw als de vertrouweling
Wn den boer in Noord-Holland en ver
daarbuiten beschouwd mag worden, ons
®en (in al zijn soberheid) tragisch ver
baal te doen.
En den voortijd van 1931 was 't nog 'n
Getje gegaan, maar in den loop van 't
■'aar was de toestand bar verslechterd,
ei1 wat nu in 1932 beleefd wordt,
niet anders dan hopeloos genoemd
^°rden; ten aanzien van de prijzen wordt
eetl tijd beleefd, zooals niemand onzer er
°oit een gekend heeft; kreeg men vroeger
*°°r z'n melk 5 a 6 cent (in den goeden
Üd 7 a 8), thans wordt er voor industrie-
Welk 2% a 3 cent per K.G. betaald!
In het kleinbedrijf schiet er hoege
naamd geen inkomen meer over; alles,
Wat de melk opbrengt en soms nog
htéér! gaat weg aan bedrijfskosten, en
is deerniswekkend om te zien, hoe de
landbouwers, ondanks hun zware dag-
Wak, hun levensbehoeften vaak tot érger
öan het allersoberste moeten beperken.
He betrekkelijke waardeloosheid van de
Welk klimt des te méér, nu het ook in de
nevenbedrijven, de varkens- en schapen
houderij, zoo ongekend slecht gaat; var-
«ensvleesch is welhaast onverkoopbaar, 't
brengt 9 a 10 cent per pond op, tegen in
Aormale tijden 20 a 22 cent; biggen wil-
en de menschen nog haast niet cadeau
hebben! de lemmeren brengen straks
Wisschien f 6.op; vroeger varieerden
h® prijzen van f 13.tot f 16.
Van alles, waar te veel van is, dalen
he prijzen, maar nu schijnt de daling
Werkelijk grenzenloos.
En in hun wanhoopsstemming zullen
boeren dan ook IEDERE hulp dank
baar aanvaarden.
Nu de boeren in zoo vreeselijken nood
Verkeeren, aldus de heer Nobel, is het na
tuurlijk heel gemakkelijk, op de regeering
W schelden, maar over 't algemeen heeft
Wen ten plattelande open oog voor de
Woeilijkheden, waarvoor de regeering zich
Sesteld ziet.
Toch schijnt men in Den Haag niet
genoeg te beseffen, hoe hoog de nood wel
gestegen is, en hoe funest de nood in den
Wndbouw naar overal elders dóórwerkt:
W®t alleen onder de boeren en hun arbei
ders, maar ook onder de neringdoenden
Wie zoo veel op crediet leveren) en onder
he ambachtslieden.
Niet te vergeten ook onder degenen, die
land verhuren en er maar op rekenen
Woeten, dat zij geen huur ontvangen;
velen van dezen kunnen van hun land-
cPbrengst precies rondkomen, maar als
°°k dit ophoudt..t.
Er dreigt een groote déblacle; en als
t 2oo doorgaat, zien wij straks heel den
landbouwerstand ineenzinken, om niet
Weer op te rijzen!
He grootste ellende wordt ons aangedaan
hoor Frankrijk en Duitschland; de Fransche
kooplieden zouden graag meer kaas en
W®or boter afnemen en tegen heel behoor
de prijzen, maar de contingenten zijn nu
®edmaal bepaald (van kaas b.v. voor het 2e
^Wartaal 1932 op 2.600.000 K.G., terwijl in
Normalen tijd in dit kwartaal 3.700.000 K.G.
geïmporteerd werd)met Duitschland is
bet nog treuriger gesteld; ondanks de hoo-
invoerrechten konden aan Duitschland
j>r°ote leveranties gedaan worden, maar.
staling blijft achterwege; weinig deviezen
Worden er beschikbaar gesteld, en nog steeds
eaat de beperking verder....
Net is onbegrijpelijk, waarom de regeer ing
egenover Duitschland niet krachtiger op-
feedt.
Voor concurrentie op de internationale
Warkt behoeven we niet zoo bang te zijn,
zelfs al wordt die concurrentie verscherpt
door de valuta als b.v. in Denemarken.
Onze internationale handel kan behouden
blijven als we met Frankrijk (betreffende de
contingenteering) en met Duitschland (be
treffende de deviezenregeling) maar tot
overeenstemming kwamen.
De boerenstand, zoo ging de heer Nobel
voort, moet geholpen worden en zal in
wanhoop tenslotte iederen steunmaatregel
aanvaarden, maar van het menggebod wilde
deze expert op zuivelgebied toch liever niets
weten.
Er zijn te groote bezwaren aan verbon
den: de armen zullen geen goedkoope mar
garine een goed volksvoedsel toch
meer kunnen koopen; gaat men margarine
van 40 cent per K.G. vermengen met boter
van 1.50, dan zal de melange ƒ0.95 moe
ten kosten, terwijl men zich anders met een
product van ƒ0.40 wil tevreden stellen;
in het buitenland zal het onzen goeden
naam schaden, wanneer men hoort, dat we
hier onze boter zóó vermengen; laten we
ook oppassen, dat we niet teveel boter met
margarine vermengen; spoedig zouden we
al onze handelsrelaties verliezen, als we ons
uitvoer-quantum niet behielden; ook met
het oog op onze handelsbalans ware dit
funest; onze financiëele positie zou erdoor
verzwakt worden.
Tenslotte is daar de vrees voor achteruit
gang onzer margarine-industrie.
Tegenover het menggebod stelde ook de
heer Nobel (voor binnenlandsch gebruik)
een stelsel van directe heffing op merken
van margarine en op boter; de commissie-
Lovink wilde op boter en margarine een
g e 1 ij k bedrag heffen, maar daar wilde
de regeering niet aan; en volgens den heer
Nobel was 't ook beter, de boter naar ver
houding zwaarder te belasten dan de mar
garine, boter b.v. met ƒ0.50 per K.G.,
margarine met 10 a 20 cent; dan ging
men rechtvaardiger te werk en dan zou het
geld, dat de regeering voor den stepn noo-
dig heeft, er wel komen....
Maar zoo waagder wij vreest u niet,
dat een nog grooter boter-surplus daarvan
't gevolg zal zijn, als n.l. het publiek meer
margarine gaat gebruiken?
Dat gevaar, s.oo kregen wij ten ant
woord, bestaat inderdaad, maar ook een
boterprijs van 1.50 per K.G. in den groot
handel is niet hoog; het gebruik zal dus
nogal meevallen; maar niettemin: dat ge
vaar bestaat, en wanneer door verminderd
boter-verbruik de opbrengst der heffing
voor de regeering dan ook onvoldoende zou
zijn om toeslag te verleenen op alle melk,
die bestemd is voor boter en kaas, dan zou
de regeering uit de Staatskas de
noodige aanvuling moeten verstrekken.
't Is aldus, dat de heer Nobel zich steun
aan den noodlijdenden landbouw denkt.
Hoe een chauffeur zich
verdedigde...
Toen ds. De Vries als gast bij de familie Wij-
menga aan de rijsttafel zat, verscheen plotse
ling een Inlander, zekere Achmad, afkomstig
van Negara, die zich met een piso-blati op den
dominé wierp en hem een steek in den rug toe
bracht, welke afstuitte op het schouderblad,
aldus schrijft het „Soer. Hbld."
De heer Wijmenga greep een stoel en bracht
den aanvaller een klap op het hoofd toe, welke
blijkbaar niet hard genoeg aan kwam, daar de
man zich ijlings uit de voeten maakte.
Op het geroep van „moord" van mevrouw W.
en het hulpgeroep der kinderen, kwam spoe
dig van alle kanten hulp opdagen. Inmiddels
zette de amokmaker zijn tocht voort, een ieder
die hem in den weg kwam met zijn piso-blati
bedreigend. Nabij den militairen weg werd hij
per auto ingehaald door den assistent-resident
Hooykaas, waarna hij trachtte, den chauffeur
aan te vallen die fluks het stuur omwendde,
den aanvaller aanreed, doch als gevolg daar
van met den auto in een soengei raakte.
De jacht werd voortgezet en tenslotte geluk
te het den assistent-wedono van politie, bijge
staan door een inmiddels toegesnelden mili
tair en een met een stok gewapenden Inlander,
den man weerloos te maken.
De gewonde ds. De Vries was intusschen ver
voerd naar de familie Spaeth, vanwaar dr. Ge-
rards telefonisch werd ontboden, die den ge
wonde naar het hospitaal liet brengen. De toe
gebrachte steek bleek gelukkig niet van ern-
stigen aard; de dominé moet echter voorloo-
pig rust houden.
Ook de amokmaker bleek ernstig gewond
aan buik, hoofd en linkerhand. De man maakt
den indruk in volslagen krankzinnigheid te
hebben gehandeld. Op de hem gestelde vragen
bleef hij het antwoord schuldig. Het geval ver
wekte in de anders kalme veste uiteraard
groote consternatie.
Te Maastricht werd Zaterdag en Zondag het
Congres van den R. K. Werkmeestersbond ge
houden.
In de met palmgroen versierde Staarzaal
werden Zaterdagnamiddag de afgevaardigden
door den voorzitter van den Kring Maastricht,
den heer Doreleijers, begroet, waarna de bonds
voorzitter, de heer H. Janssen, te Venlo, de
vergadering opende, daarbij een terugblik wer
pende op de laatste hondsjaren, die niet zon
der zorgen bleven, ofschoon desondanks de
bond een bloeiend organisatieleven had, zoodat
het ledental steeg van 1400 tot meer dan 2000.
Den Z. E. Heer A. A. M. van Mackelenbergh,
die voor het eerst als algemeen geestelijk ad
viseur van den bond de bondsvergadering mee
maakt, verwelkomend, wijdde de voorzitter
dankbaar gestemde woorden tot den voormali-
gen bondsadviseur, den Z. E. Rector Hendricks,
thans tot den belangrijken post van Vicaris-
Generaal in het Bisdom Den Bosch geroepen.
Deken Wouters, te Maastricht, die de verga
dering met zijne tegenwoordigheid vereerde,
wenschte den werkmeesterbond eenheid van
geest en hart en met deze eenheid den bloei
der organisatie.
Hierna begaven de congressisten zich naar
het Stadhuis, waar zij door het College van
burgemeester en wethouders officieel ontvan
gen werden.
Bij het hervatten der vergadering in de
Staarzaal brachten de algemeene beschouwin
gen enkele wenschen naar voren; adhaesie en
waardeering werd betuigd voor het beleid en
de werkzaamheid van het bestuur.
De heer C. J. Kuiper, lid der Tweede Kamer,
sprak vervolgens over bedrijfsorganisatie, dit,
ondanks de vele hieraan gewijcle beschouwin
gen, nog steeds de volle aandacht vragend pro
bleem, belichtend van uit 'n technisch, eco
nomisch en sociaal gezichtspunt.
Aan de orde werden hierna gesteld de voor
stellen. Het voorstel der afdeeling Maastricht
den voorzitter te kiezen uit de bezoldigde be
stuurders, werd ingevolge prae-advies van het
hoofdbestuur, als geheel liggend in de lijn der
ontwikkeling der beweging en als bovendien
verband houdend met de eischen aan de lei
ding te stellen, met groote meerderheid aan
genomen. Tot voorzitter werd gekozen de heer
R. ter Horst te Utrecht, zulks met 1490 stem
men.
De Mastreechter Staar bood den bond des
avonds een druk bezocht concert aan.
Bij den aanvang van den tweeden Congres
dag droeg de algemeen geestelijk adviseur in
de St. Servaeskerk de Hoogmis op.
Na het gemeenschappelijk ontbijt had in de
Staarzaal de voortzetting der vergadering
plaats, welke werd bijgewoond door mr. L. B. J.
van Oppen, burgemeester van Maastricht.
De aftredende bestuursleden, de heeren A.
Leijgraaf, Fr. Jantzen en J. de Roy werden met
1496, 966 en 1313 stemmen herkozen.
In de namiddag-vergadering werden de jaar
verslagen goedgekeurd.
De eerstvolgende bondsvergadering zal wor
den gehouden te Arnhem.
De Z. E. Heer Rector A. A. M. van Mackelen
bergh hield nog een korte toespraak en wees
de R. K. werkmeesters op de plichten, welke
in hun taak besloten zijn.
De begrooting, sluitend met een bedrag van
ƒ83.456.werd goedgekeurd.
De heer ter Horst sloot hierop met een dank
woord de bondsvergadering.
Waarnemer in „kuil" komt on
verwachts te voorschijn
Op de schietbaan van de „Kroonprins" op
Tembaan heeft bij het schieten een ongeluk
plaats gehad, dat zeer ernstige gevolgen had
kunnen hebben, meldt de „Ind. Crt." In den
„kuil" van een der revolverbanen zat de Inlan
der Radjin, die de meest nadrukkelijke instruc
tie had gekregen om niet voor den dag te ko
men, vóórdat met de roode seinschijf zou zijn
gezwaaid. Waarschijnlijk was Radjin deze per
tinente opdracht geheel vergeten, want plotse
ling dook hij vanachter den heuvel op, om
iets aan de hijschinrichting van een schijf in
orde te maken. Dit geschiedde juist op het
oogenblik, dat de heer H. M. Mesker, een van
de oudste leden van de vereeniging, aan het
schieten was. Radjin kreeg een schot door den
linkerarm en door den hals. Gelukkig werden
géén edele deelen geraakt, zoodat men niet
voor zijn leven behoeft te vreezen. Het betrek
kelijk kleine pistoolkogeltje bleef achter in den
nek steken en moet thans langs operatieven
weg verwijderd worden. Radjin werd in de C.
B. Z. opgenomen.
Verarming, doch geen voedsel
gebrek
BATAVIA, 7 Mei (Aneta). In verband met
de in de pers circuleerende berichten over toe
nemende werkloosheid en verarming in de
Noordwestelijke gebiedsdeelen van de voor
malige Residentie Batavia, deelde de van een
inspectietocht teruggekeerde Resident van
Hoek mede, dat in de streken van Tigaraksa,
Pasilian en Kresek inderdaad verarming der
bevolking kan worden geconstateerd, doch dat
niet van voedselgebrek kan worden gesproken.
Duizenden, die vroeger arbeidden aan den
havenaanleg van Tandjong-Priok, in de groote
bedrijven van Batavia en in de rubberonder
nemingen, zijn thans werkloos.
Daar het binnenhalen van den oogst thans
is begonnen, vertoont de toestand een beter
aspect. Een verdere verbetering van den toe
stand kan worden verwacht door voortzetting
van den aanleg van irrigatiewerken, waartoe
reeds een voorstel is ingediend.
BATAVIA, 7 Mei (Aneta). Het nieuwe via
duct over den Tjisonang in de spoorlijn
BataviaBandoeng, tot den bouw waarvan be
sloten werd, doordat het oude tracé voortdu
rend door aardschuivingen werd bedreigd, zou
de vorige week in gebruik zijn genomen, doch
de opening moest toen worden uitgesteld, om
dat ook deze nieuwe baan van een aardschui-
ving te lijden had.
Thans verneemt de „Java Bode", dat opnieuw
een aardschuiving op het nieuwe tracé, dat ten
koste van vele tonnen is aangelegd, heeft
plaatsgehad. Het blad heeft zich om informa
ties tot deskundigen der S.S. gewend en ver
nomen, dat deze betwijfelen of het nieuwe via
duct ooit in gebruik zal kunnen worden ge
nomen.
Met grooten kerkelijken luister werd Zondag
te Vught het zestig-jarig bestaan gevierd van
de Aartsbroederschap der H. Familie in de
parochie van St. Petrus.
De feestviering moest eenige weken geleden
worden uitgesteld in verband met den emsti-
gen toestand van den pastoor-deken Mgr.
van Oss.
Thans is de hoogbejaarde herder zoover her
steld, dat hij de plechtigheid geheel heeft kun
nen bijwonen.
Het priesterkoor was in bloementooi. Ter zijde
prijkte tusschen een mooie versiering de beel
tenis der H. Familie. De dag werd ingezet met
een generale H. Communie. De plechtige H. Mis
werd opgedragen door directeur Derkinderen met
assistentie van kapelaan De Wijs en pater
Vigilius O.C.
Tijdens het Lof werd de breede schare jubi
larissen gehuldigd.
Deze plechtigheid werd opgeluisterd door de
hooge tegenwoordigheid van Z. H. Exc. Mgr.
A. F. Diepen, bisschop van 's-Hertogenbosch,
die tot de honderden aanwezigen een toespraak
hield.
De feestpredikatie werd gehouden door direc
teur Derkinderen.
Een knapenkoor, onder leiding van Pater
Mengelberg S.J., voerde de gewijde zangen uit.
Er was zeer groote belangstelling en ook bur
gemeester Loeff woonde de feestviering bij.
en
Met werk is nog onverminderd
zijn glans. Exaltatie
teedere mijmering gaan
hier samen
Op den tweeden Pinksterdag zal in de
kathedrale kerk te Utrecht onder leiding
van Johan Winnubst worden uitgevoerd
de missa „In die festo" van Alphons Die-
penbrock, een werk dat te beschouwen is
als de hoeksteen van het gebouw onzer
vernieuwde Nederlandsche toonkunst en
als het meest artistieke, waardigst kerke
lijke muziekstuk dat sinds den roemrijken
tijd der drie Nederlandsche scholen in
deze landen werd gemaakt.
In het jaar 1896 is deze miscompositie
door den Algemeenen Muziekhandel te Am
sterdam uitgegeven. Niet gewoon uitgege
ven, maar „een beetje tartend van hoog
heid en dreigend van zelfbewustzijn" zooals
Matthijs Vermeulen het uitdrukte, uitge
geven op oud-Hollandsch papier, met titel
blad en vignetten in twee tinten van Anton
Derkinderen. Dat het zulk een bijzondere
uitgave werd is misschien wel de oorzaak,
dat de mis niet in het vergeetboek geraakte.
Toch heeft zij heel lang moeten wachten
voor zij werd uitgevoerd. Muziek wordt ge
schreven om te klinken, maar de toestan
den in de kerkmuziek waren er niet naar
om het werk van een man, die in zijn stout
moedigheid en persoonlijkheid van stijl
den braven compilatoren van zijn tijd ver
vooruit was, spoedig ingang te doen vin
den.
Diepenbrock heeft zijn werk geschreven
in de jaren 1890 en 1891. Van zijn kinder
jaren af was het zijn illusie een mis te com-
poneeren. Te 's Hertogenbosch, in de „half-
middeleeuwsche omgeving, gedomineerd
door de machtige St. Janskathedraal"
Alph. Diepenbock
kwam de scheppende geest over den com
ponist, waarbij hij het gevoel had, zooals
hij het zelf uitdrukte, „van door een vreem
de macht bestuurd te worden, die het hem
onmogelijk maakte zich met iets anders dan
de Mis bezig te houden." Figuren als deze
kunstenaar stonden echter alleen in het
katholieke leven van dien tijd, zij waren
eenzamen en werden hoogstens geduld. Zou
het vandaag wel anders zijn? Hun afwij
kende manier van leven, hun onwil om te
transigeeren met hetgeen zij als edel en
heilig beschouwen, hun ommacht om zich
te geven voor de platte gemeenplaatsen die
alom de hoogste goederen moeten vertegen
woordigen, dit alles maakt hen tot ge-
isoleerd n voor wie niets anders overblijft,
dan te vluchten in hun droom en te pro
testeeren of te zwijgen. Diepenbrock heeft
dus zijn mis „een beetje tartend van hoog
heid" doen uitgeven en zich vermoedelijk
niet verwonderd, dat ze voorloopig niet
mocht klinken. Het is toen wel eenige ma
len geprobeerd, dit werk tot uitvoering te
brengen. In het Amsterdamsche Concert
gebouw heeft men daartoe plannen gehad,
maar men stelde den eisch dat het werk
(geschreven voor solotenor, dubbel mannen
koor en orgel) zou worden omgewerkt voor
gemengd koor en orkest. De componist
meende daartoe niet te kunnen overgaan,
hij had zijn werk nu eenmaal anders „ge
hoord." Later heeft Anton A verkamp, toen
maals dirigent van het Mozes- en Aaron-
koor te Amsterdam, de mis in studie geno
men, maar de moeilijkheden bleken te groot
voor dat ensemble en na eenige repetities
gaf men hep plan op. Tweemaal nadien
heeft men nog geprobeerd tot een kerk-uit-
voering te geraken, ook toen is men gestuit
op onverstand aan verschillenden kant.
Eindelijk, op 2 October van het jaar 1916,
is "Öe mis voor het eerst uitgevoerd in de
kathedraal van Utrecht onder leiding van
Johan Winnubst. Het was vooral aan de
bemoeiingen van Mgr. J. A. S. van Schaik
z.g. te danken, dat het zoover is gekomen.
Hij had in de Maart 1916 verschenen eerste
aflevering van het reeds weder eenige
jaren geleden ter ziele gegane tijdschrift
„De Beiaard", een artikel over de mis ge
schreven, dat van warme bewondering voor
het meesterwerk getuigde. Op zijn aanspo
ring, en terwijl de componist zijn bemer
kingen maakte, heeft Winnubst de moei
lijke taak aangedurfd. Den ganschen zo
mer werd er gerepeteerd; verscheidene zan
gers van andere kerkkoren verleenden hunne
medewerking, de virtuose organist Henri
Hermans uit Maastricht verzorgde de orgel
partij, Nic. van Wensen studeerde de
tenor-solo. En zoo vond dan eindelijk op
een herfstigen Maandagmorgen die onver
getelijke eerste uitvoering plaats. Het werk
maakte diepen indruk, geloofsgenooten en
andersdenkenden kwamen tot de erken
ning, dat hier iets heel anders werd gebo
den dan de „moderne" kerkmuziek tot dan
toe had gepresteerd. Het kathedrale koor
„Gregorius Magnus" heeft verder uitvoerin
gen van het werk gegeven te Zwolle en te
Nijmegen, en nog een paar maal te Utrecht,
het is in den St. Jan te 's-Hertogenbosch
onder Kallenbach uitgevoerd met Louis van
Tulder als tenor-solist, het is te Amsterdam
gegaan onder Alphons Vranken. Maar nog
is de uitvoering van dit opus een bijzonder
heid en een vreugde voor den muziekvriend
en het is daarom, dat wij in „Het Centrum",
een blad dat niet de laatste plaats heeft
ingenomen onder de kranten, welke de ge
beurtenissen in katholieken kring die van
hooger cultuurleven getuigen „bijhielden",
der traditie getrouw van het plan tot een
nieuwe vertolking gewag maken. Muziek
als deze leidt de aandacht niet af van de
handelingen die aan het altaar geschieden,
integendeel, zij verhoogt die door zinrijke
schoonheid, welke boven aardsche beslom
meringen uitgaat.
Diepenbrock, in wien iets herboren scheen
van de musisch-bezielde beschaving die wij
in deze landen in het Bourgondische tijd
vak hebbep bezeten, een kunstenaar, wiens
familie kwam uit het land van Westphalen,
waar de grond mystiek ademt, Diepenbrock
was een der edelste en fijnstbesnaarde
geesten van de Tachtigers. In dien kring
werd hij hoog geschat, meer dan bij zijn
geloofsgenooten. Hij had omgang met Van
Deyssel en Kloos, met Gorter en Boeken,
met Jan Toorop, later met Rooyaards en
Balthasar Verhagen. Voor zijn mis vond hij
spoedig sympathie bij Peter Gielen en Wil
lem Smulders te Maastricht. Hij, de doctor
in de klassieke letteren, had als zoovele
kunstenaars die intelligent en naïef tege
lijkertijd zijn, den angst, dat de vaklui en
routiniers zijn werk slechts als liefhebberij
zouden opvatten. Maar hij wist ook goed
wat hij waard was, als scheppend kunste
naar, hoeveel meer hij waard was dan
vaardige uitvoerders, die overvloedig van
de publieke eer en gunst genieten. Van
Deyssel heeft dat nog eens laten uitkomen,
bij zijn dood, in een vergelijking met Wil
lem Mengelberg:
„Mengelberg heeft een groote internatio
nale vermaardheid, en doet Nederland over
de wereld daarbuiten als een eenig land van
muziek-executie hoogschatten.
„Nu geef ik om internationale reputatie,
om beste concerten en om wat voor dui
zenden een tempel is. Algemeen mensche-
lijk-burgerlijk, cultuur-lievend, politisch,
economisch en sociaal geef ik daarom. Maar
ik heb nog een afzonderlijke kleine plaats
met waardeeringen in den geest, en daar
geef ik heelemaal niets om internationale
reputatie, om beste concerten en om den
tempel voor duizenden. Daar geef ik alleen
om het kleine, kostbare, dat voor allen de
inhoud van het tempel-tabernakel zoude
zijn, indien zij wisten en begrijpen konden,"
Allen kunnen niet tot deze innerlijke
schoonheid van den scheppenden geest
doordringen. Daar ligt de oorzaak, dat het
niet de geest van Diepenbrock was, die zijn
stempel heeft gedrukt op de veertig jaren
muziekontwikkeling welke achter ons lig
gen. Maar men is althans hier en daar ge
komen tot de erkenning van zyn grootheid,
tot de erkenning dat hij in zijne generatie
de eenige Nederlander was die uit verschei
denheid van Europeesche stijlen iets vol
strekt eigens en persoonlijks, iets geniaals
heeft gemaakt. En de jongere componisten,
zoo hopen wij, zullen inzien dat hun nieu
we, zakelijke stijl nooit dien adeldom van
het Diepenbrocksche idioom zal bereiken,
indien zij missen of ontkennen het „kleine,
kostbare", dat in de ziel des kunstenaars
moet leven als zijn mystiek en bovenwe-
reldsch ideaal.
De mis vertoont een mengeling van
gregoriaansche invloeden, van invloeden uit
den ouden Venetiaanschen stijl en van
wagnerisme. Dit alles is echter „umgewer-
tet" en Diepenbrock's eigen bezit geworden,
brandend en stralend verwerkelijkt.
In een andante poco con moto wordt het
Kyrie ingezet in vierkwartsmaat. Een maat
vóór de eerste pianissimo-accoorden van
het orgel begint de tenor-solist met een
fijne, aarzelende melodie van groote voor
naamheid. Het is alsof een ziener op een
hoogen berg staat en kond' heeft te doen
van een schoonheid die bij van verre ziet
aanschemeren. De vrije, soepele melodie
(ad libitum voor te dragen) zet ons direct
in een serene sfeer. Op velen heeft dit won
derlijke, onbezwaarde, half-improviseeren-
de preludeeren groote bekoring uitgeoefend.
Jan Toorop, die de partituur van de mis
steeds in zijn atelier had liggen, heeft de
melodie afgeschreven in zijn Kersttryptiek,
onder het paneel met de biddende Zeeuw-
sche boeren.
Het eerste koor neemt die aanvangsme-
lodie over en direct ontdekt men hoe fijn
Diepenbrock, met zijn wei-geplaatste trio
len en ongedwongen accenten, polyphoon
weet te schrijven. Ook door de orgelpartij
zweven brokstukken van het thema heen
ter kenmerkt. Het tweede koor doet het
eerst feller accentenhooren en in het
Christe eleïson stijgen die tot gesyncopeerd
geluid, dat de duidelijkste tekstschildering
biedt.
De Gloria begint met een forto-orgelac-
coord in gis-groot, dat diminuendo naar
gis-klein gaat. Beide koren saamgetrokken
v-ngen bijna homophoon „Et in terra"
aan. Daarop volgt een vivace poco tenuto
alia breve, tot op Glorificamus een hoogte
punt van melodie en rhythme bereikt wordt.
Prachtig is de climax op omnipotens, met
een frappante daling daarna en de herver
schijning van het Kyrie-thema, dat ook het
fijne Qui tollis weer doorspeelt. Een fraai
orgeltusschenspel leidt het Quoniam in. De
solist heeft 't eerst te vertolken in dwin
gende, besliste melodie, die een van de
schoonste momenten uit het werk oplevert.
Het Gloria Dei Patris, met z'n strenge melo
dievoortschrijding, is wederom zeer impo
sant.
De Credo, hoofdzakelijk in 4/4 maat, valt
op door de nadrukkelijkheid waarmede al
de geloofspunten worden gedeclameerd. In
de orgelpartij overheerscht vaak een alla-
breve-gang der accoorden, die een effect
oplevert dat men terecht met het luien
van domklokken heeft vergeleken. Sublieme
momenten zijn het Et incarnatus est, waar
het tweede klavier een solo-melodie als met
een cello doorheen stuwt, het ingehouden
Crucifixus en het fiere Andante grave e
maestoso van „Et unam Sanctam", waar de
twee koren tenslotte tot grootste krachts
ontwikkeling worden opgevoerd.
De Sanctus is wellicht artistiek het hoofd
moment van de mis, aan deze extatische
bladzijden muziek heeft Diepenbrock al zijn
zielskrachten vaardigheid geleend. Hij
bezigt hier een melodie, die in de Credo
(„Et incarnatus est") in het orgel met een
soloregister reeds aanschemerde. Prachtig
is het Pleni, aarzelend aangeheven door den
solo-tenor, dan „con gran amore", en eer
biedig nagebeden door de koren. Ook het
sterk-rhythmische Hosannah behoort tot
de origineelste passages van het werk. Iet-
Joh. Winnubst
wat vlak in haar geringer variatie is daar
na de Benedictus-compositie, maar zeer rijk
is wederom het Agnus Dei, waarin de solo-
t°nor zulk een groote rol vervult: de exta
tische zanger, die geen eind kan vinden.
Telkens als de partituur weer voor ons
ligt, komen wij opnieuw in bewondering
voor dit diep-religieuze en op een zoo hoog
plan van feestverrukking geschreven werk.
In het leven van een geslacht dat nu zestig,
zeventig jaar oud is, heeft dit opus, lang
voor het werd uitgevoerd, veel beteekend,
maar het is onverminderd in zijn glans,
ook nu, en de gloed die er uit straalt: men
wenschte wel dat die wat algemeener was
onder jongere kunstenaars, al zij hier di
rect bijgevoegd dat zij niet tepopulai-
riseeren is. Wij begrijpen hoe Kloos zijn
Okeanos kon opdragen aan „den broozen
maar grandiozen Alphons Diepenbrock".
Hoe treffend juist gezegd: broos, maar
grandioos.
Exaltatie en teedere mijmering, die gaan
hier samen.
„Teer, zooals het Kyrie begint in een
zoekende oneindigheid"Ik kan niet
weerstaan aap de verleiding, een fragment
te citeeren uit het voortreffelijke stuk, dat
Matthijs Vermeulen in 1916 aan dit werk
van Diepenbrock wijdde. Het is opgenomen
in zijn bundel „Klankbord."
teer, zooals onmiddellijk de melodie
haar liefste lijn vindt, het hartstochtelijk
en snakkend opgolven naar een hoogere
expressie; broos, dat rankende orgelspel
verblindend van rhythme en onuitputtelijk
in vervloeiïngen; broos, die altijd ijle en
bloemige fonkeling van het overal zingend
instrument. En grandioos, het dubbele koor
der fantastische mannenstemmen, die alom
melodieën welven, met legendairen rijkdom
timbres strooien op den gouden orgel-
grond, één visioen van mozaïeken. Gran
dioos, de weidsche inzet van het Gloria uit
groote accoorden, of de klokkendavering
van het Credo, waar de klank van alle kan
ten samenstroomd als oud-Romeinsche
heerlijkheid van het keizerlijke Rome;
grandioos, zooals hier de milde lyriek der
en daarin ontmoet men die rijke en tegelijk
doorzichtige schrijfwijze, welke den mees
ontroering afwisselt met den dogmatischen
klank van een concilie uit den nacht der
tijden of met het antieke rythme van een
Latijnsch legioen.
„Broos, broos als verrukkingen van een
Franciscus van Assisië is de Sanctus. Wij
kennen nu mystieke exaltaties, vervoerin
gen, waarin de stilte de stem wacht, oogen-
blikken, waar men wordt opgelost in on
zichtbaar licht en de emoties, waar men
zelfs niet kan huiveren. Mahler heeft hier
en daar die eeuwigheid in sommige zijner
symphonieën. Maar die bestonden nog niet
omstreeks 1890Wagner heeft dien gloed
gekend en laat hem opdoomen in den Kar-
freitagszauber, den on wezenlijksten lente
bloei van muziek, doch ook nergens anders;
Wagner kende hem weer van Beethoven,
die zijn laatste quartetten doorleefd heeft
tusschen aarde en hemel; Beethoven had
in zijn doofheid Palestrina gelezen, dien
men toen aan 't opdelven ging, en visioe
nen gehad. Maar toch dit Sanctus van
Diepenbrock kende men nog niet in zulke
onstoffelijke verhevenheid, en wie dat toén
hoorden, vijf en twintig jaar geleden, heb
ben gezien in eene apocalyps van muziek.
En deze is nog altijd even bewogen, even
bezield, rijk en jong onkreukbaar.
„Het Hosanna flakkert op uit de brooze
en immense statigheid. Wij zagen in de
Credo fresco's van het oude Rome, hier zien
wij fresco's van het oude Jeruzalem. Ik ken
niets genialers in Diepenbrock's oeuvre dan
die Aziatische melodie, welke mij al zóó
lang boeit. Zij draagt de geheele psyche van
het Oosten. Zij is onstuimig, heet en fel en
zij is populair en langoureus; er klinkt iets
in van den Muezzin of van een antieken
straatroep. En het is een wonder van ar
chitectuur, zooals de kreet van het volk hier
jubelt en smacht over de koren der enge
len en aartsengelen heen."
Diepenbrock's mis blijft het monu
ment van onzen tijd. Als ik zie, hoe die tal
rijke stemmen samenzingen in een univer
sum, waarvan elk détail organisch en be
zield is als een gothische architectuur, die
kruiselings biddende stemmen, waarbij zich
het orgel voegt met een geheel afzonder
lijke weelde van klank, als ik die veelvou
digheden zie van rhythme, en de eindeloos
wisselende harmonie, la nuance et encore
la nuance, dan krijg ik een mateloos respect
voor den handwerksman Diepenbrock, die
hier zulk een magnificentie van techniek
opstapelde over eene magnificentie van
muzikale verbeelding."
In een tijd van stoffelijken nood, juist in
een tijd van stoffelijken nood, nu iemand
weet wat hem op den dag van morgen aan
moeilijks boven het hoofd kan hangen, is
het goed zich op het bezit van' zulke
schoonheden te bezinnen. Deze rijkdom van
verbeelding geeft u een soort van onkwets
baarheid tegen alles, waarmee de. tijd en
de menschen u zoeken te treffenHet
talent van Winnubst en zijn Utrechtschc
zangers zal er zonder twijfel wederom zorg
voor dragen, dat wij de mis van Diepen
brock hooren in een waardige uitvoering
die alle schoonheid recht laat wedervaren
JAN ENGELMAN.
Tenore1
Soload lib
S
Ky -ri-e, Ky -
ri-e
Manuale.
Clav. II.