OUW GENEESKUNDIGE KALENDER WAT ZULLEN WE KOKEN? Gebreid ziekenmanteltje VAN EEN REUS, DIE NIETS AAN EEN ANDER GUNDE DE GESCHIEDENIS VAN MANGELEMOT DEN FILMHELD Welken mantel zullen wij kiezen? Rabarber Leuke sprookjes door Antoinie OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VE R BOD EN De straat als vuilnisbak. Dezer dagen kwam mij onder de oogen een photo van den inventaris, welke door den reinigingsdienst uit een Amsterdam- sche gracht was opgehaald. Hieruit blijkt wel ten duidelijkste, dat door een zeker ge deelte van het publiek de gracht als vuil nisbelt wordt beschouwd. Ik behoef hier geen volledigen index te geven van al hetgeen uit het water werd opgediept, genoeg te zeggen, dat het een zeer heterogene verzameling was van afge dankt huisraad, van stoelen, kisten, man den, wiegen, ledikanten, te veel om op te noemen. Een zelfde incorrecte opvatting als hier voor de gracht beschreven, wordt ook door velen voor de straat gehuldigd. Nog steeds zijn er tal van menschen, welke de straat beschouwen als de plaats waar zij iets, wat zij kwijt willen, kunnen depo- neeren. Leege lucifersdoozen, sigaretten- doozen, papieren, manden, alles wordt maar klakkeloos op de straat neergesmeten, alsof bet zoo hoort. Ik ben er van overtuigd, dat er velen zijn, die niet eens weten, dat zij hiermee iets onbehoorlijks doen en er mis schien niet eens over hebben nagedacht. Gebruik de dingen waarvoor zij bestemd zijn, is een regel waar men goed bij vaart om zich aan te houden. De straat van te genwoordig mag geen vuilnisbelt meer zijn. Dit moge honderden jaren terug het geval zijn geweest. Thans heeft de hygiëne haar rechten en plichten. Alleen door een juiste doorvoering is het mogelijk, dat zooveel menschen opeengehoopt wonen zonder el kaar ziek te maken. Men kan niet alles van hoogerhand op Pruisische wijze „maszregelen". Het is veel meer de geest van het volk zelf, dat een juiste naleving der voorschriften waarborgt. De Londensche politieagent ontleent zijn kracht en zijn waardigheid voor een groot deel aan de achting, welke het publiek hem toedraagt. Zoo moet en zoo kan het bij ons ook zijn. Ik meen zelfs hier en daar verschijnselen waar te nemen, dat bij ons de geest aan het verbeteren is, o.a. het feit, dat de verkeersovertreder niet meer de sympathie van het publiek heeft, maar dat deze sympathie veel meer uitgaat naar den verkeersagent. De zin voor orde begint hier dus veld te winnen. De vlotte aange name wijze waarop deze agenten het menschdom opvoeden, werkt hier zeker ten gunste en bewijst weer, dat men op blijmoe dige wijze meer kan bereiken, dan met barsch autocratisch optreden. Zoo is dan ook de tijd gekomen om den menschen te leeren de straat niet te mis bruiken. Wij bedrijven hiermee geen super- hygiëne. Wij vragen geen steriele vork om van te eten, geen linnengoed uit den desinfectieoven. maar wij vragen die hy giëne, welke bij onze beschaving van heden past. Aan onderwijzers, ouders, spelleiders en opvoeders geef ik deze gedachten ter over weging. Zonder twijfel zal een ieder een weg weten te vinden ze daadwerkelijk uit te voeren, waarmee zij goed werk zullen doen. ENKLAAR. Rabarberstelen worden niet geschild, daar met die schillen een deel der voe dingswaarde en de mooie roode kleur van de rabarber verloren gaat. Ter voorkoming van vezels moeten de stelen dan echter in dunne plakjes gesneden worden. Rabarbermoes is wel het meest bekende en gemakkelijkst te bereiden rabarberge- recht. Men zet de gewasschen en in stukjes gesneden rabarber op met het aanhangende Water, voegt er suiker bij naar smaak en bindt het geheel, wanneer de rabarber goed gesmolten is, met een weinig sago of maïzena, ofwel men roert er 'n goed ge klutst ei door, wat den smaak zachter blaakt. Rabarber-compöte met gave stukjes ra barber vereischt wat meer zorg en oplet tendheid. Daarvoor kookt men 'n suiker stroop van 1 ons suiker op een gewoon theekopje water. Water met suiker worden goed aan de kook gebracht, waarna men er een laagje in legt van de in nette stuk jes gesneden rabarber. Men keert die stuk jes nu en dan om en vischt ze er uit, zöo- dra ze goed zacht zijn. Voor ieder stukje, dat men uit de pan haalt, legt men dade lijk 'n ander in de plaats. Zijn zoo alle stukjes rabarber gaar gekookt en in een schaal verzameld, dan wordt de overgeble ven suikerstroop daar over heen gegoten. Wil men deze compote bij drooggekookte rijst presenteeren, dan vult men er de holte mee van den rijstrand. Schuimkop van rabarber. Hiervoor kookt men rabarbermoes, waarbij men dan op 1 Pond rabarberstelen 3 eieren rekent. De rabarber wordt dan zonder suiker gekookt. De dooiers klopt men flink met 1 ons bas terdsuiker en roert die van het vuur door de rabarber. De eiwitten klopt men stijf met 2 ons witte suiker op één lepel na. Men legt de rabarber in 'n vuurvasten schotel, schept het stijfgeklopte eiwit als een rots achtige massa daar over heen, zoodat het er geheel mee bedekt is, strooit er de over gehouden suiker over en laat er in 'n zéér matig verwarmden oven langzaam 'n bruin korstje op komen. Rabarber met „lange vingers". Een ver rukkelijk toetje kan men klaar maken van rabarber met madera-biscuits, die we ge woonlijk „lange vingers" noemen. Men snijdt hiervoor de rabarber in stukjes, welke een weinig korter zijn dan de biscuits. De rabarberstukjes worden voor zichtig gaar gekookt in een suikerstroop, zooals dat hierboven voor rabarbercompöte is opgegeven. De hoeveelheid suiker en wa ter hangt af van de hoeveelheid rabarber. Verder heeft men dan half zooveel biscuits noodig als stukjes rabarber en wat gepelde en in dunne reepjes gesneden amandelen voor de garneering. De rabarberstukjes worden, zoodra ze gaar zijn, voorzichtig uit de suikerstroop gevischt en voorloopig apart gehouden. De biscuits worden in de lengte doorgespleten, waarna men ze stervormig in een platte schaal schikt. Zijn alle stukjes rabarber ge kookt, dan giet men de suikerstroop over de biscuits en laat die er even in weeken. Dan legt men op iedere halve biscuit 'n stukje rabarber en garneert die met ingestoken amandelreepjes. Men kan ook een vanillevla maken. Wan neer ze is afgekoeld, de biscuits daar bo ven op leggen met de rabarber en de amandelen en de suikerstroop er ten slotte overheen gieten. Marmelade van rabarber met sinaasap pelen. Op 1 liter geschilde en in stukjes gesneden rabarber neemt men hiervoor 6 sinaasappelen en 6 ons suiker. De sinaas appelen worden geschild, van de pitten ontdaan en in dunne schijfjes gesneden. De rabarber gewasschen en in dunne plakjes gesneden. Hierbij voegt men de sinaasap pelschillen, ontdaan van alle wit en in smalle reepjes gesneden en laat alles, zon der water, op 'n zacht vuur koken, zonder de koek. Na een poosje doet men er de sui ker bij en laat alles verder koken tot de vereischte dikte. Men moet nu en dan roe ren om aanbranden te voorkomen. ADRIANA KNUIST—POLLEPEL. 'evenveel meerdert als men bij het begin van den hals geminderd heeft. Vervolgens weer verder breien op 100 st. tot aan de tweede manchet. Bij het breien kan men zelf nagaan of deze opgave nog eenigszins gewijzigd moet worden, wat zeer wel mo gelijk is, daar natuurlijk niet alle zieken hetzelfde figuur hebben en de een losser breit dan de andere. Wie niet van breien houdt en toch gaarne een nightingale-jakje zou willen maken, kan er ook zacht flanel voor nemen, dat met een festonneersteek wordt afgewerkt. Men knipt een rechten lap flanel er voor van de vereischte grootte, knipt de hals ronding uit en naait de manchetten er apart aan. Wil men het manteltje mooier hebben, dan kan men het ook maken van wasch- bare zijde met flanel gevoerd, ofwel van flanel met zijde gevoerd, wat voor een zieke prettig zacht is in het dragen. DORA. OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VE R BODEN Er zijn altijd goede en kwade reuzen ge weest, dat is zeker. Vandaag vertel ik je van Bolder, die heel lang een slechte reus geweest is, maar ten slotte toch zijn leven heeft gebeterd. Bolder was dol op wijnperen. Daarom had hij vlak voor zijn huis een perenboom geplant, die in den loop van de jaren prachtig was uitgegroeid. Vooral 's zomers was die boom een heerlijkheid. Naar alle kanten strekte hij zijn takken uit, die zóó vol verrukkelijke peren hingen, dat zij haast afknapten. Dan zat Bolder op zijn bank bij het venster te smullen. Hij hoefde zijn langen arm maar uit te strekken om een handvol sappige rijpe vruchten te be machtigen. Wanneer een ieder hem nu ver der met rust gelaten had, was er waar schijnlijk nooit iets gebeurd. Maar Bolder kreeg nogal eens vaak bezoek van de schooljeugd. Een paar straten voorbij zijn huis was een kabouterschool, die eiken dag om vier uur uitging. Dan kwamen de vroolijke kereltjes zingend voorbij en meer dan eens bleven ze wat onder den grooten perenboom spelen. Van tijd tot tijd von den ze er ook een overrijpe peer, die afge waaid was. Als Bolder dat zag, gooide hij woedend het venster open, raasde, schold en dreigde ze te grijpen. Maar het jolige troepje was al lang uiteengestoven en op een afstandje stonden ze hem joelend uit te tarten, omdat hij een ander nog niet één beursch peertje gunde. Een paar maal was Bolder al eens met den kaboutermees- ter gaan spreken, maar dat had óók al niet veel uitgehaald. De meester scheen zich niet veel van Bolder's gepraat aan te trek ken, want de bengels werden nog brutaler. Op zekeren dag had er zelfs een den moed om in den perenboom te klimmen, waar hij zijn zakken wilde vol plukken. Toen de reus dat zag, kende zijn woede geen grenzen meer. Hij holde naar buiten om den deug niet te vatten. Maar jawel, de kabouters hoorden hem komen en bleven niet op hem wachten. Nog vóór Bolder goed en wel bui ten stond, waren ze in allerlei hoeken en gaten verdwenen. Met gebalde vuisten stond hij nu in de deuropening en schreeuwde: „Vlegels, perendieven, als ik je vandaag of morgen te pakken krijgLaat ieder, die onder een perenboom wil spelen of peren wil eten, maar een eigen perenboom plan ten. Deze is van mij alleen, versta je! Ik zal je vandaag nog je streken afleeren!" Toen nam Bolder zijn pikhouweel en ging met groote stappen en een nijdig gezicht op weg naar de bergen, waar hij een heele week lang groote steenen uit de rotsen kapte. Zoodra hij er dertien karrevrachten vol van had, bracht hij ze bij gedeelten naar zijn huis en stapelde ze op voor de deur. Daarna leende hij een boezelaar van de vrouw van den reus, die aan den over kant woonde en begon te metselen. Wan neer er een reus of een kabouter voorbij kwam, die vroeg wat hij deed, dan gromde hij: „Ik metsel een hoogen muur om mijn huis en mijn perenboom, zoodat niemand mij voortaan meer lastig kan vallen." Te gen het eind van den zomer was de muur alaar. Hij was zevenenzestig el hoog en van boven van prikkeldraad en glasscherven voorzien. Nu peuzelde Bolder op zijn ge mak de laatste peertjes op, die nog aan zijn boom hingen en gooide een paar flinke noutblokken op het haardvuur om zoo het voorjaar af te wachten. Eindelijk, eindelijk was de tijd weer daar, waarop de lieve lenteprinses haar intrede in 't land zou doen. Koning Winter had 't al lang gemerkt aan de vele gouden zonne straaltjes, die 't lenteprinsesje als haar ooden had voorafgezonden. Hij gromde nog ééns zoo hard als anders en blies over vaar ten en rivieren, zoodat alles opnieuw be vroor. Maar de zonnestraaltjes wilden niet, dat hun prinses haar intrede zou doen te midden van ijs en sneeuw, en gauw ont dooiden ze alle waterwegen. Toen kreeg koning Winter 't te benauwd en gaf hij den moed op. Hij riep zijn dienaren bijeen en zei: „We gaan dadelijk op reis naar 't Noorden: maak je allen gereed." De Noordenwind pakte nu zijn blaasbalg, Jan Hagel nam zijn trommel vol steenen en zijn grooten zak vol witte vlokken op den rug en zoo stapte 't onvriendelijke gezel schap op. Onderweg vlogen ze ook over het huis van Bolder, den reus, en zagen den hoogen muur, die daar omheen stond. Ko ning Winter lachte in zijn baard, zoodra hij 't zag. „Haha, vrienden," gromde hij vergenoegd, „wij kunnen ons de moeite van een lange reis besparen. Iemand is zoo vriendelijk geweest hier een muur te bouwen, die zóó hoog is, dat hij ons tegen elk zonnestraaltje zal beschermen! Hierbinnen nemen wij on zen intrek." Toen daalde hij van de wolken naar om laag en nestelde zich met innig welbeha gen in Bolder's perenboom. De Noordenwind ging een takje lager zitten uit eerbied voor zijn meester en -speelde van louter pleizier een prachtig deuntje op zijn blaasbalg. On- dertusschen bedekte Jan Hagel de aarde, den muur en den perenboom met een dik sneeuwtapijt, zoodat het geheel een waar dig paleis was geworden voor koning Win ter. Middelerwijl was Bolder juist ontwaakt uit zijn winterdutje. Hij schoof het gordijn opzij en opende het venster om te zien of er al groene blaadjes aan zijn perelaar za ten. Zoodra Jan Hagel den leelijken kop van den reus zag verschijnen, smeet hij hem een paar handen vol hagelsteenen recht in het gezicht. Koning Winter zag 't gebeuren en bulde rend lachte hij „Hahaha, "die is goed, Jan, die is goed!" Ik hoef niet te zeggen, hoe Bolder ge schrokken was. Vlug had hij het raam weer dichtgetrokken en was zich bij het vuur gaan warmen. „Drommels," mopperde hij, „is 't nu nóg al winter! Hoor me dien Noordenwind eens gieren. Wat een hageljacht en wat een kou! Nog geen blaadje of knopje is er te beken nen. Hoe is 't mogelijk." Nu wachtte de reus dagen en dagen lang vergeefs op het vertrek van en winter en de komst der lente. Natuurlijk kwam nooit bij hem de gedachte op, dat de Lenteprin ses overal elders haar intrede al had ge daan en dat alleen bij hèm koning Winter regeerde. Bolder wachtte en wachtte tot ten slotte de honger hem begon te kwellen. Toen hield hij het niet langer meer uit in huis en besloot hij op zoek te gaan naar wat voedsel. Hij deed een dikke das om en zette zijn ijsmuts, nog een erfstuk van zijn grootvader, op het hoofd. Een voor een gingen de roestige grendels van de deur en Bolder trad naar buiten. Nog geen twee stappen had hij gedaan, of hij hoorde hoe overal de vogels zongen, hij zag boomen en planten in vollen bloei staan en snoof de heerlijkste bloemengeuren op. De zon lachte hem vierkant in het gezicht uit en plaagde hem net zoo lang, tot hij zijn aas en muts had afgegooid. In zijn eerste verbazing wist Bolder niet, hoe zich te houden. Maar toen werd hij be droefd en zette zich huilend neer voor de deur. „Wat heb ik toch misdaan," zuchtte hij, „dat de lente mijn huis mijdt en overal elders haar weldaden zoo kwistig ronddeelt? Ach arme, ik heb niets dan winter en kou." Op dit oogenblik kwamen de kabouters langs en toen ze zagen, hoe de groote reus daar zat te huilen, kregen ze dadelijk me delijden met hem. „Wat is er gaande?" vroegen ze, en Bol der klaagde zijn nood. OP VERZOEK .Een onzer lezeressen vraagt voor een zieke een gebreiden omslagdoek, die goed °P z'n plaats blijft zitten en geen omslag heeft in den hals. Florence Nightingale, de bekende Engel- Sche verpleegster, heeft in haar tijd 'n zie kenmanteltje uitgevonden, hoofdzakelijk v°or de herstellende soldaten, die zij ver- Pieegde. Van dit manteltje, dat nog steeds baar de pionierster op het gebied van zie kenverpleging nightingale-jakje wordt ge doemd, is in de praktijk gebleken, dat het ^olkomen aan zijn doel beantwoordt. Door- Pat de uiteinden van den eenvoudigen om slagdoek tot een manchet aan elkaar ge paaid worden, zoodat de zieke er de han den kan doorsteken, blijft het manteltje êoed op zijn plaats zitten. Van zachte wol Sebreid is het buitengewoon soepel en pret jes in het dragen en het is zeer gemakke- Pjk aan en uit te trekken. !s zoo'n manteltje bestemd voor een «ame, dan kan men het breien in wit of in ®ike zachte pastelkleur, voor een heer be- Pale men zich tot wit of misschien beige. fijne wol neemt men stalen breipennen h°- 214. Men zet voor het manteltje 60 steken op ®P breit eerst 30 toeren 2 r. 2 aver, voor de Erste manchet. Verder breit men dan 1 r., 1 r^er., bij iederen toer verspringend, zoodat r korreltjes gevormd worden. In den lsten fr na de manchet meerdert men als v°lgt: j *P de eerste 10 st. breit men telkens 2 st. p 1 st.; in de volgende 40 st. meerdert men *P den anderen st. en in de laatste 10 st. eer in iederen steek. Men moet dan 100 st. P de naald hebben en breit hierop verder is n 6 lap in §eheel bijna 1 meter lang ah mindert men weer op dezelfde wijze s men eerst gemeerderd heeft en breit op V opgebleven 60 st. de tweede manchet ch naalden 2 r-> 2 aver. De beide man- den worden dan dichtgenaaid en bij k.p Pais wordt het manteltje tot een sjaal- ivert® omgeslagen, waarvoor men het brei- tll k precies in het midden 8 c.M. omslaat wfen omslag even vasthecht. Het man jan Wordt van voren vastgestrikt met 'n zPden linten wanneer het moet die- ♦m\V00r een dame of 'n kind en met lusje knodp indien het voor 'n heer bestemd- E>'t If? bet oorspronkelijke nightingale- jakje, dat ook dubbel gebreid kan worden van fijne wol, bijv. wit voor den buitenkant en rose voor den binnenkant, die te zien komt bij den sjaalkraag en bij de manchet ten, welke dan worden omgeslagen. Wil men geen kraagje hebben, zooals de aanvraagster, wier zieke last heeft van die dikte in den hals, dan kan men het model eenigszins wijzigen. Bij den hals gekomen, ongeveer op 1/3 van de geheele lengte, kant men daar eerst 5 a 7 st. af en mindert verder, om den an deren toer, 1 st. telkens bij het begin der naald aan den kant van den hals. Men gaat hiermee door tot over den schouder heen, waarna men, om de andere naald, 3 keer 1 st. meerdert, dan 8 10 naalden gewoon breit, vervolgens 3 keer mindert, zooals men eerst gemeerderd heeft en daarna We hebben dezen zomer een buitenge woon groote variatie op het gebied van mantels. We dragen pelerines, revers en geheel kraaglooze mantels, die natuurlijk moeten worden bijgewerkt door een shawl of cravate. Hiervan zien we een aardig voorbeeld in ons eerste figuurtje. De man tel sluit strak over de heupen met eenige knoopen. De shawl, die natuurlijk op vele verschillende manieren kan gedrapeerd wor den, houdt men meestal vast door ze on der de punt-sluiting door te halen. Vervolgens hebben we de mantels voor warme dagen met 'n pelerine tot aan de taille en zonder mouwen. Een breede lee ren ceintuur vormt de eenige sluiting. Het is een creatie van het modehuis Bruyère in donkerblauwe wollen crêpe. Ook de hand schoenen van witte katoenen kant zijn ont worpen door Bruyère en zijn een van de nieuwtjes van het Parijsche modecentrum. Dan hebben we een mantel van Schiapa- relli in helgroene diagonaalstof, die waar schijnlijk minder opgang zal maken, voor al om de wijde pofmouwen, die we op het oogenblik nog niet kunnen waardeeren. Ons vierde figuurtje laat een mantel zien van zwart zijden marocain, ontworpen door Worth. De gedrapeerde cape, die van voren onder de ceintuur doorloopt, is om zoomd door een rand van zijden rozen. Het laatste manteltje volgens een ont werp van Lelong is speciaal voor jonge meisjes. De breede rechte schoudercape zou zware figuren wat hoog in de schouders maken. Het sluit nauw om het figuur en heeft 'n versiering aan mouwen en zakken van 'n breede bies. Zoo is er voor iedere dame, jong, oud, slank of breed een model te vinden, dat haar goed zal kleeden. We moeten alleen afstappen van den kraag van zomerbont, die 'n paar jaar mode was en die zoo flat teus was, dat we hem moeilijk kunnen ver geten. POLA. „Ik zou best eens zoo'n tulband willen dragen, zooals de menschen hier alle maal op hun hoofd hebben," zei meneer Hendriks. „Nou," antwoordde Mangelemot, Ja- ten we dan naar een tulbandenwinkel gaan." Zoo gezegd, zoo gedaan. Vijf minuten later stonden Mangelemot en meneer Hendriks allebei met een reusachtigen tulband op hun hoofd. De prijs was hun echter niets meegevallen. Weldra echter zouden ze ervaren, dat een Alpenpetje heel wat gemakkelijker zat dan zoo'n tulband. Het duurde im mers niet lang of de wind kreeg er vat op en deed de tulbanden opzwellen tot twee reusachtige luchtballonnen, die ons tweetal de lucht invoerden. Op tamelijk onzachte manier deden zij de ervaring op, dat een tulband niet zoo veilig is als de K. L. M. De voering im mers, waaraan ze zich hadden vastge klemd, scheurde uit. Bijna gelijktijdig vielen ze naar beneden en zakten door de vaart zóó diep in den grond weg, dat je alleen nog maar hun hoofd kon zien. Nu trad de meester van de kabouter- school naar voren (hij was een heel wijze man) en legde alles aan Bolder uit. „De Lenteprinses," zoo zei hij, „wil wel bij je komen, maar je hebt het haar zelf belet door het bouwen van zoo'n hoogen muur. Daarbinnen is immers geen verblijf plaats voor zoo'n lief prinsesje. Breek dien muur af en je zult zien, dat ze bij jou even goed komt als bij ons." Na dit gezegd te hebben, schoof de meester zijn bril op het voorhoofd en snoot zijn neus, terwijl alle kabouters goedkeu rend knikten om te beduiden, dat ze 't wijze woorden vonden. „Zou het waar zijn# vroeg Bolder nog. ,,'t Is zoo vast als een huis," klonk het van alle kanten. Toen nam Bolder zijn houweel ter hand en rustte niet voor en aleer er van den muur geen stukje meer overeind stond. Koning Winter had al bij het vallen van de eerste brokken met zijn heele gevolg de wijk genomen, terwijl hij met luid gebrom zijn misnoegen te kennen gaf. Jan Hagel keerde van woede zijn heele trommel om boven het hoofd van den reus. Maar dit scheen Bolder niet in het minst te deren. En toen ten slotte dan de lenteprinses ver scheen, om met gulle hand bloesems in zijn perelaar te strooien, toen glunderde hij werkelijk van genoegen. Van dien tijd was Bolder bekeerd. Ieder een mocht vrij onder zijn perenboom spe len; hij deelde zelfs met volle handen zijn vruchten uit. Zelfs de vogels zongen ner gens liever dan in zijn perenboom. En Bol der was blij, véél blijer dan toen hij al wat hij bezat voor zichzelf wilde behouden. PAIUfcUT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 7