OUW
GENEESKUNDIGE KALENDER
WAT ZULLEN WE KOKEN?
Gebreid ziekenmanteltje
VAN EEN REUS, DIE NIETS
AAN EEN ANDER GUNDE
DE GESCHIEDENIS VAN MANGELEMOT DEN FILMHELD
Welken mantel zullen wij kiezen?
Rabarber
Leuke sprookjes door Antoinie
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VE R BOD EN
De straat als vuilnisbak.
Dezer dagen kwam mij onder de oogen
een photo van den inventaris, welke door
den reinigingsdienst uit een Amsterdam-
sche gracht was opgehaald. Hieruit blijkt
wel ten duidelijkste, dat door een zeker ge
deelte van het publiek de gracht als vuil
nisbelt wordt beschouwd.
Ik behoef hier geen volledigen index te
geven van al hetgeen uit het water werd
opgediept, genoeg te zeggen, dat het een
zeer heterogene verzameling was van afge
dankt huisraad, van stoelen, kisten, man
den, wiegen, ledikanten, te veel om op te
noemen. Een zelfde incorrecte opvatting
als hier voor de gracht beschreven, wordt
ook door velen voor de straat gehuldigd.
Nog steeds zijn er tal van menschen, welke
de straat beschouwen als de plaats waar
zij iets, wat zij kwijt willen, kunnen depo-
neeren. Leege lucifersdoozen, sigaretten-
doozen, papieren, manden, alles wordt maar
klakkeloos op de straat neergesmeten, alsof
bet zoo hoort. Ik ben er van overtuigd, dat
er velen zijn, die niet eens weten, dat zij
hiermee iets onbehoorlijks doen en er mis
schien niet eens over hebben nagedacht.
Gebruik de dingen waarvoor zij bestemd
zijn, is een regel waar men goed bij vaart
om zich aan te houden. De straat van te
genwoordig mag geen vuilnisbelt meer zijn.
Dit moge honderden jaren terug het geval
zijn geweest. Thans heeft de hygiëne haar
rechten en plichten. Alleen door een juiste
doorvoering is het mogelijk, dat zooveel
menschen opeengehoopt wonen zonder el
kaar ziek te maken.
Men kan niet alles van hoogerhand op
Pruisische wijze „maszregelen". Het is veel
meer de geest van het volk zelf, dat een
juiste naleving der voorschriften waarborgt.
De Londensche politieagent ontleent zijn
kracht en zijn waardigheid voor een groot
deel aan de achting, welke het publiek
hem toedraagt. Zoo moet en zoo kan het
bij ons ook zijn. Ik meen zelfs hier en daar
verschijnselen waar te nemen, dat bij ons
de geest aan het verbeteren is, o.a. het
feit, dat de verkeersovertreder niet meer
de sympathie van het publiek heeft, maar
dat deze sympathie veel meer uitgaat naar
den verkeersagent. De zin voor orde begint
hier dus veld te winnen. De vlotte aange
name wijze waarop deze agenten het
menschdom opvoeden, werkt hier zeker ten
gunste en bewijst weer, dat men op blijmoe
dige wijze meer kan bereiken, dan met
barsch autocratisch optreden.
Zoo is dan ook de tijd gekomen om den
menschen te leeren de straat niet te mis
bruiken. Wij bedrijven hiermee geen super-
hygiëne. Wij vragen geen steriele vork om
van te eten, geen linnengoed uit den
desinfectieoven. maar wij vragen die hy
giëne, welke bij onze beschaving van heden
past.
Aan onderwijzers, ouders, spelleiders en
opvoeders geef ik deze gedachten ter over
weging. Zonder twijfel zal een ieder een
weg weten te vinden ze daadwerkelijk uit
te voeren, waarmee zij goed werk zullen
doen.
ENKLAAR.
Rabarberstelen worden niet geschild,
daar met die schillen een deel der voe
dingswaarde en de mooie roode kleur van
de rabarber verloren gaat. Ter voorkoming
van vezels moeten de stelen dan echter in
dunne plakjes gesneden worden.
Rabarbermoes is wel het meest bekende
en gemakkelijkst te bereiden rabarberge-
recht. Men zet de gewasschen en in stukjes
gesneden rabarber op met het aanhangende
Water, voegt er suiker bij naar smaak en
bindt het geheel, wanneer de rabarber
goed gesmolten is, met een weinig sago of
maïzena, ofwel men roert er 'n goed ge
klutst ei door, wat den smaak zachter
blaakt.
Rabarber-compöte met gave stukjes ra
barber vereischt wat meer zorg en oplet
tendheid. Daarvoor kookt men 'n suiker
stroop van 1 ons suiker op een gewoon
theekopje water. Water met suiker worden
goed aan de kook gebracht, waarna men
er een laagje in legt van de in nette stuk
jes gesneden rabarber. Men keert die stuk
jes nu en dan om en vischt ze er uit, zöo-
dra ze goed zacht zijn. Voor ieder stukje,
dat men uit de pan haalt, legt men dade
lijk 'n ander in de plaats. Zijn zoo alle
stukjes rabarber gaar gekookt en in een
schaal verzameld, dan wordt de overgeble
ven suikerstroop daar over heen gegoten.
Wil men deze compote bij drooggekookte
rijst presenteeren, dan vult men er de holte
mee van den rijstrand.
Schuimkop van rabarber. Hiervoor kookt
men rabarbermoes, waarbij men dan op 1
Pond rabarberstelen 3 eieren rekent. De
rabarber wordt dan zonder suiker gekookt.
De dooiers klopt men flink met 1 ons bas
terdsuiker en roert die van het vuur door
de rabarber. De eiwitten klopt men stijf
met 2 ons witte suiker op één lepel na. Men
legt de rabarber in 'n vuurvasten schotel,
schept het stijfgeklopte eiwit als een rots
achtige massa daar over heen, zoodat het
er geheel mee bedekt is, strooit er de over
gehouden suiker over en laat er in 'n zéér
matig verwarmden oven langzaam 'n bruin
korstje op komen.
Rabarber met „lange vingers". Een ver
rukkelijk toetje kan men klaar maken van
rabarber met madera-biscuits, die we ge
woonlijk „lange vingers" noemen. Men
snijdt hiervoor de rabarber in stukjes,
welke een weinig korter zijn dan de
biscuits. De rabarberstukjes worden voor
zichtig gaar gekookt in een suikerstroop,
zooals dat hierboven voor rabarbercompöte
is opgegeven. De hoeveelheid suiker en wa
ter hangt af van de hoeveelheid rabarber.
Verder heeft men dan half zooveel biscuits
noodig als stukjes rabarber en wat gepelde
en in dunne reepjes gesneden amandelen
voor de garneering.
De rabarberstukjes worden, zoodra ze
gaar zijn, voorzichtig uit de suikerstroop
gevischt en voorloopig apart gehouden. De
biscuits worden in de lengte doorgespleten,
waarna men ze stervormig in een platte
schaal schikt. Zijn alle stukjes rabarber ge
kookt, dan giet men de suikerstroop over de
biscuits en laat die er even in weeken. Dan
legt men op iedere halve biscuit 'n stukje
rabarber en garneert die met ingestoken
amandelreepjes.
Men kan ook een vanillevla maken. Wan
neer ze is afgekoeld, de biscuits daar bo
ven op leggen met de rabarber en de
amandelen en de suikerstroop er ten slotte
overheen gieten.
Marmelade van rabarber met sinaasap
pelen. Op 1 liter geschilde en in stukjes
gesneden rabarber neemt men hiervoor 6
sinaasappelen en 6 ons suiker. De sinaas
appelen worden geschild, van de pitten
ontdaan en in dunne schijfjes gesneden. De
rabarber gewasschen en in dunne plakjes
gesneden. Hierbij voegt men de sinaasap
pelschillen, ontdaan van alle wit en in
smalle reepjes gesneden en laat alles, zon
der water, op 'n zacht vuur koken, zonder
de koek. Na een poosje doet men er de sui
ker bij en laat alles verder koken tot de
vereischte dikte. Men moet nu en dan roe
ren om aanbranden te voorkomen.
ADRIANA KNUIST—POLLEPEL.
'evenveel meerdert als men bij het begin
van den hals geminderd heeft. Vervolgens
weer verder breien op 100 st. tot aan de
tweede manchet. Bij het breien kan men
zelf nagaan of deze opgave nog eenigszins
gewijzigd moet worden, wat zeer wel mo
gelijk is, daar natuurlijk niet alle zieken
hetzelfde figuur hebben en de een losser
breit dan de andere.
Wie niet van breien houdt en toch gaarne
een nightingale-jakje zou willen maken,
kan er ook zacht flanel voor nemen, dat
met een festonneersteek wordt afgewerkt.
Men knipt een rechten lap flanel er voor
van de vereischte grootte, knipt de hals
ronding uit en naait de manchetten er
apart aan.
Wil men het manteltje mooier hebben,
dan kan men het ook maken van wasch-
bare zijde met flanel gevoerd, ofwel van
flanel met zijde gevoerd, wat voor een zieke
prettig zacht is in het dragen.
DORA.
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VE R BODEN
Er zijn altijd goede en kwade reuzen ge
weest, dat is zeker. Vandaag vertel ik je
van Bolder, die heel lang een slechte reus
geweest is, maar ten slotte toch zijn leven
heeft gebeterd.
Bolder was dol op wijnperen. Daarom
had hij vlak voor zijn huis een perenboom
geplant, die in den loop van de jaren
prachtig was uitgegroeid. Vooral 's zomers
was die boom een heerlijkheid. Naar alle
kanten strekte hij zijn takken uit, die zóó
vol verrukkelijke peren hingen, dat zij
haast afknapten. Dan zat Bolder op zijn
bank bij het venster te smullen. Hij hoefde
zijn langen arm maar uit te strekken om
een handvol sappige rijpe vruchten te be
machtigen. Wanneer een ieder hem nu ver
der met rust gelaten had, was er waar
schijnlijk nooit iets gebeurd. Maar Bolder
kreeg nogal eens vaak bezoek van de
schooljeugd. Een paar straten voorbij zijn
huis was een kabouterschool, die eiken
dag om vier uur uitging. Dan kwamen de
vroolijke kereltjes zingend voorbij en meer
dan eens bleven ze wat onder den grooten
perenboom spelen. Van tijd tot tijd von
den ze er ook een overrijpe peer, die afge
waaid was. Als Bolder dat zag, gooide hij
woedend het venster open, raasde, schold
en dreigde ze te grijpen. Maar het jolige
troepje was al lang uiteengestoven en op
een afstandje stonden ze hem joelend uit
te tarten, omdat hij een ander nog niet
één beursch peertje gunde. Een paar maal
was Bolder al eens met den kaboutermees-
ter gaan spreken, maar dat had óók al niet
veel uitgehaald. De meester scheen zich
niet veel van Bolder's gepraat aan te trek
ken, want de bengels werden nog brutaler.
Op zekeren dag had er zelfs een den moed
om in den perenboom te klimmen, waar hij
zijn zakken wilde vol plukken. Toen de reus
dat zag, kende zijn woede geen grenzen
meer. Hij holde naar buiten om den deug
niet te vatten. Maar jawel, de kabouters
hoorden hem komen en bleven niet op hem
wachten. Nog vóór Bolder goed en wel bui
ten stond, waren ze in allerlei hoeken en
gaten verdwenen. Met gebalde vuisten
stond hij nu in de deuropening en
schreeuwde:
„Vlegels, perendieven, als ik je vandaag of
morgen te pakken krijgLaat ieder, die
onder een perenboom wil spelen of peren
wil eten, maar een eigen perenboom plan
ten. Deze is van mij alleen, versta je! Ik
zal je vandaag nog je streken afleeren!"
Toen nam Bolder zijn pikhouweel en ging
met groote stappen en een nijdig gezicht
op weg naar de bergen, waar hij een heele
week lang groote steenen uit de rotsen
kapte. Zoodra hij er dertien karrevrachten
vol van had, bracht hij ze bij gedeelten
naar zijn huis en stapelde ze op voor de
deur. Daarna leende hij een boezelaar van
de vrouw van den reus, die aan den over
kant woonde en begon te metselen. Wan
neer er een reus of een kabouter voorbij
kwam, die vroeg wat hij deed, dan gromde
hij: „Ik metsel een hoogen muur om mijn
huis en mijn perenboom, zoodat niemand
mij voortaan meer lastig kan vallen." Te
gen het eind van den zomer was de muur
alaar. Hij was zevenenzestig el hoog en van
boven van prikkeldraad en glasscherven
voorzien. Nu peuzelde Bolder op zijn ge
mak de laatste peertjes op, die nog aan zijn
boom hingen en gooide een paar flinke
noutblokken op het haardvuur om zoo het
voorjaar af te wachten.
Eindelijk, eindelijk was de tijd weer daar,
waarop de lieve lenteprinses haar intrede
in 't land zou doen. Koning Winter had 't
al lang gemerkt aan de vele gouden zonne
straaltjes, die 't lenteprinsesje als haar
ooden had voorafgezonden. Hij gromde nog
ééns zoo hard als anders en blies over vaar
ten en rivieren, zoodat alles opnieuw be
vroor. Maar de zonnestraaltjes wilden niet,
dat hun prinses haar intrede zou doen te
midden van ijs en sneeuw, en gauw ont
dooiden ze alle waterwegen. Toen kreeg
koning Winter 't te benauwd en gaf hij
den moed op. Hij riep zijn dienaren bijeen
en zei: „We gaan dadelijk op reis naar 't
Noorden: maak je allen gereed."
De Noordenwind pakte nu zijn blaasbalg,
Jan Hagel nam zijn trommel vol steenen en
zijn grooten zak vol witte vlokken op den
rug en zoo stapte 't onvriendelijke gezel
schap op. Onderweg vlogen ze ook over het
huis van Bolder, den reus, en zagen den
hoogen muur, die daar omheen stond. Ko
ning Winter lachte in zijn baard, zoodra
hij 't zag.
„Haha, vrienden," gromde hij vergenoegd,
„wij kunnen ons de moeite van een lange
reis besparen. Iemand is zoo vriendelijk
geweest hier een muur te bouwen, die zóó
hoog is, dat hij ons tegen elk zonnestraaltje
zal beschermen! Hierbinnen nemen wij on
zen intrek."
Toen daalde hij van de wolken naar om
laag en nestelde zich met innig welbeha
gen in Bolder's perenboom. De Noordenwind
ging een takje lager zitten uit eerbied voor
zijn meester en -speelde van louter pleizier
een prachtig deuntje op zijn blaasbalg. On-
dertusschen bedekte Jan Hagel de aarde,
den muur en den perenboom met een dik
sneeuwtapijt, zoodat het geheel een waar
dig paleis was geworden voor koning Win
ter.
Middelerwijl was Bolder juist ontwaakt
uit zijn winterdutje. Hij schoof het gordijn
opzij en opende het venster om te zien of
er al groene blaadjes aan zijn perelaar za
ten. Zoodra Jan Hagel den leelijken kop
van den reus zag verschijnen, smeet hij
hem een paar handen vol hagelsteenen
recht in het gezicht.
Koning Winter zag 't gebeuren en bulde
rend lachte hij
„Hahaha, "die is goed, Jan, die is goed!"
Ik hoef niet te zeggen, hoe Bolder ge
schrokken was. Vlug had hij het raam weer
dichtgetrokken en was zich bij het vuur
gaan warmen.
„Drommels," mopperde hij, „is 't nu nóg
al winter! Hoor me dien Noordenwind eens
gieren. Wat een hageljacht en wat een kou!
Nog geen blaadje of knopje is er te beken
nen. Hoe is 't mogelijk."
Nu wachtte de reus dagen en dagen lang
vergeefs op het vertrek van en winter en
de komst der lente. Natuurlijk kwam nooit
bij hem de gedachte op, dat de Lenteprin
ses overal elders haar intrede al had ge
daan en dat alleen bij hèm koning Winter
regeerde. Bolder wachtte en wachtte tot
ten slotte de honger hem begon te kwellen.
Toen hield hij het niet langer meer uit in
huis en besloot hij op zoek te gaan naar
wat voedsel. Hij deed een dikke das om en
zette zijn ijsmuts, nog een erfstuk van zijn
grootvader, op het hoofd. Een voor een
gingen de roestige grendels van de deur en
Bolder trad naar buiten. Nog geen twee
stappen had hij gedaan, of hij hoorde hoe
overal de vogels zongen, hij zag boomen en
planten in vollen bloei staan en snoof de
heerlijkste bloemengeuren op. De zon lachte
hem vierkant in het gezicht uit en plaagde
hem net zoo lang, tot hij zijn aas en muts
had afgegooid.
In zijn eerste verbazing wist Bolder niet,
hoe zich te houden. Maar toen werd hij be
droefd en zette zich huilend neer voor de
deur.
„Wat heb ik toch misdaan," zuchtte hij,
„dat de lente mijn huis mijdt en overal
elders haar weldaden zoo kwistig ronddeelt?
Ach arme, ik heb niets dan winter en kou."
Op dit oogenblik kwamen de kabouters
langs en toen ze zagen, hoe de groote reus
daar zat te huilen, kregen ze dadelijk me
delijden met hem.
„Wat is er gaande?" vroegen ze, en Bol
der klaagde zijn nood.
OP VERZOEK
.Een onzer lezeressen vraagt voor een
zieke een gebreiden omslagdoek, die goed
°P z'n plaats blijft zitten en geen omslag
heeft in den hals.
Florence Nightingale, de bekende Engel-
Sche verpleegster, heeft in haar tijd 'n zie
kenmanteltje uitgevonden, hoofdzakelijk
v°or de herstellende soldaten, die zij ver-
Pieegde. Van dit manteltje, dat nog steeds
baar de pionierster op het gebied van zie
kenverpleging nightingale-jakje wordt ge
doemd, is in de praktijk gebleken, dat het
^olkomen aan zijn doel beantwoordt. Door-
Pat de uiteinden van den eenvoudigen om
slagdoek tot een manchet aan elkaar ge
paaid worden, zoodat de zieke er de han
den kan doorsteken, blijft het manteltje
êoed op zijn plaats zitten. Van zachte wol
Sebreid is het buitengewoon soepel en pret
jes in het dragen en het is zeer gemakke-
Pjk aan en uit te trekken.
!s zoo'n manteltje bestemd voor een
«ame, dan kan men het breien in wit of in
®ike zachte pastelkleur, voor een heer be-
Pale men zich tot wit of misschien beige.
fijne wol neemt men stalen breipennen
h°- 214.
Men zet voor het manteltje 60 steken op
®P breit eerst 30 toeren 2 r. 2 aver, voor de
Erste manchet. Verder breit men dan 1 r., 1
r^er., bij iederen toer verspringend, zoodat
r korreltjes gevormd worden. In den lsten
fr na de manchet meerdert men als
v°lgt:
j *P de eerste 10 st. breit men telkens 2 st.
p 1 st.; in de volgende 40 st. meerdert men
*P den anderen st. en in de laatste 10 st.
eer in iederen steek. Men moet dan 100 st.
P de naald hebben en breit hierop verder
is n 6 lap in §eheel bijna 1 meter lang
ah mindert men weer op dezelfde wijze
s men eerst gemeerderd heeft en breit op
V opgebleven 60 st. de tweede manchet
ch naalden 2 r-> 2 aver. De beide man-
den worden dan dichtgenaaid en bij
k.p Pais wordt het manteltje tot een sjaal-
ivert® omgeslagen, waarvoor men het brei-
tll k precies in het midden 8 c.M. omslaat
wfen omslag even vasthecht. Het man
jan Wordt van voren vastgestrikt met 'n
zPden linten wanneer het moet die-
♦m\V00r een dame of 'n kind en met lusje
knodp indien het voor 'n heer bestemd-
E>'t If? bet oorspronkelijke nightingale-
jakje, dat ook dubbel gebreid kan worden
van fijne wol, bijv. wit voor den buitenkant
en rose voor den binnenkant, die te zien
komt bij den sjaalkraag en bij de manchet
ten, welke dan worden omgeslagen.
Wil men geen kraagje hebben, zooals de
aanvraagster, wier zieke last heeft van die
dikte in den hals, dan kan men het model
eenigszins wijzigen.
Bij den hals gekomen, ongeveer op 1/3
van de geheele lengte, kant men daar eerst
5 a 7 st. af en mindert verder, om den an
deren toer, 1 st. telkens bij het begin der
naald aan den kant van den hals. Men gaat
hiermee door tot over den schouder heen,
waarna men, om de andere naald, 3 keer
1 st. meerdert, dan 8 10 naalden gewoon
breit, vervolgens 3 keer mindert, zooals
men eerst gemeerderd heeft en daarna
We hebben dezen zomer een buitenge
woon groote variatie op het gebied van
mantels. We dragen pelerines, revers en
geheel kraaglooze mantels, die natuurlijk
moeten worden bijgewerkt door een shawl
of cravate. Hiervan zien we een aardig
voorbeeld in ons eerste figuurtje. De man
tel sluit strak over de heupen met eenige
knoopen. De shawl, die natuurlijk op vele
verschillende manieren kan gedrapeerd wor
den, houdt men meestal vast door ze on
der de punt-sluiting door te halen.
Vervolgens hebben we de mantels voor
warme dagen met 'n pelerine tot aan de
taille en zonder mouwen. Een breede lee
ren ceintuur vormt de eenige sluiting. Het
is een creatie van het modehuis Bruyère in
donkerblauwe wollen crêpe. Ook de hand
schoenen van witte katoenen kant zijn ont
worpen door Bruyère en zijn een van de
nieuwtjes van het Parijsche modecentrum.
Dan hebben we een mantel van Schiapa-
relli in helgroene diagonaalstof, die waar
schijnlijk minder opgang zal maken, voor
al om de wijde pofmouwen, die we op het
oogenblik nog niet kunnen waardeeren.
Ons vierde figuurtje laat een mantel zien
van zwart zijden marocain, ontworpen
door Worth. De gedrapeerde cape, die van
voren onder de ceintuur doorloopt, is om
zoomd door een rand van zijden rozen.
Het laatste manteltje volgens een ont
werp van Lelong is speciaal voor jonge
meisjes. De breede rechte schoudercape zou
zware figuren wat hoog in de schouders
maken. Het sluit nauw om het figuur en
heeft 'n versiering aan mouwen en zakken
van 'n breede bies.
Zoo is er voor iedere dame, jong, oud,
slank of breed een model te vinden, dat
haar goed zal kleeden. We moeten alleen
afstappen van den kraag van zomerbont,
die 'n paar jaar mode was en die zoo flat
teus was, dat we hem moeilijk kunnen ver
geten. POLA.
„Ik zou best eens zoo'n tulband willen
dragen, zooals de menschen hier alle
maal op hun hoofd hebben," zei meneer
Hendriks.
„Nou," antwoordde Mangelemot, Ja-
ten we dan naar een tulbandenwinkel
gaan."
Zoo gezegd, zoo gedaan. Vijf minuten
later stonden Mangelemot en meneer
Hendriks allebei met een reusachtigen
tulband op hun hoofd. De prijs was hun
echter niets meegevallen.
Weldra echter zouden ze ervaren, dat
een Alpenpetje heel wat gemakkelijker
zat dan zoo'n tulband. Het duurde im
mers niet lang of de wind kreeg er vat
op en deed de tulbanden opzwellen tot
twee reusachtige luchtballonnen, die
ons tweetal de lucht invoerden.
Op tamelijk onzachte manier deden zij
de ervaring op, dat een tulband niet zoo
veilig is als de K. L. M. De voering im
mers, waaraan ze zich hadden vastge
klemd, scheurde uit. Bijna gelijktijdig
vielen ze naar beneden en zakten door
de vaart zóó diep in den grond weg, dat
je alleen nog maar hun hoofd kon zien.
Nu trad de meester van de kabouter-
school naar voren (hij was een heel wijze
man) en legde alles aan Bolder uit.
„De Lenteprinses," zoo zei hij, „wil wel
bij je komen, maar je hebt het haar zelf
belet door het bouwen van zoo'n hoogen
muur. Daarbinnen is immers geen verblijf
plaats voor zoo'n lief prinsesje. Breek dien
muur af en je zult zien, dat ze bij jou even
goed komt als bij ons."
Na dit gezegd te hebben, schoof de
meester zijn bril op het voorhoofd en snoot
zijn neus, terwijl alle kabouters goedkeu
rend knikten om te beduiden, dat ze 't
wijze woorden vonden.
„Zou het waar zijn# vroeg Bolder nog.
,,'t Is zoo vast als een huis," klonk het
van alle kanten.
Toen nam Bolder zijn houweel ter hand
en rustte niet voor en aleer er van den
muur geen stukje meer overeind stond.
Koning Winter had al bij het vallen van
de eerste brokken met zijn heele gevolg de
wijk genomen, terwijl hij met luid gebrom
zijn misnoegen te kennen gaf. Jan Hagel
keerde van woede zijn heele trommel om
boven het hoofd van den reus. Maar dit
scheen Bolder niet in het minst te deren.
En toen ten slotte dan de lenteprinses ver
scheen, om met gulle hand bloesems in zijn
perelaar te strooien, toen glunderde hij
werkelijk van genoegen.
Van dien tijd was Bolder bekeerd. Ieder
een mocht vrij onder zijn perenboom spe
len; hij deelde zelfs met volle handen zijn
vruchten uit. Zelfs de vogels zongen ner
gens liever dan in zijn perenboom. En Bol
der was blij, véél blijer dan toen hij al wat
hij bezat voor zichzelf wilde behouden.
PAIUfcUT