DELFTSCHE BIERBROUWERIJEN
w.
E VIJANDEN VAN HET BIJE
OP EEN BREED IJSVELD
RADIO-PROGRAM
WOENSDAG 18 MEI
Bloei in de gouden eeuw
,Ode aan het varken.
De Sigaret
Donderdag 19 Mei
FEUILLETON
Gabriel
Garcia Moreno
De drank in de ,J)elftsche ketelen
gebrouwen"werd overal
begeerd
BRON VAN GROOTE
WELVAART
VERHAAL VAN
DEN DAG
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UREN NA HET ONGEVAL
De oude stad, in het duister der eeuwen
gesticht op een zandplaat, heeft het in haar
ontwikkeling nooit ontbroken aan gunstige
factoren voor haar welvaart. En al zijn alle
phasen van haar groei en grootheid niet al
gemeen bekend, toch weet een ieder wel hoe
de bijzondere kwaliteit van het Delftsche
Bier een buitengewoon grooten invloed op
haar faam en bestaan gehad heeft. Bij de
oude geschiedschrijvers vindt men dienaan
gaande dan ook typische verhalen omtrent
alles wat de Delftsche Brouwerijen aanbe
langde. Uitvoerige handvesten en privileges
waren aan de stad ten behoeve van haar
bedrijf verleend; vele malen werd ook op
ernstige wijze haar vrijheid en bloei bedreigd
door bepalingen en beperkingen, voorname
lijk in den tijd van de vreemde overheer-
sching, die dezen inlandschen handel maar
noode dulden kon.
Vooral in de „Beschryvinge van Delft"
door Van Bleyswijck wordt een goeden in
druk gegeven van de interessante en helaas
verloren gegane industrie. De oudste kronie
ken spreken in het jaar 1274 reeds van een
belasting ten behoeve van het schoonhouden
der om de stad loopende vaarten, waaruit
in de stadsgrachten de voor het brouwen in
groote mate benoodigde materie verkregen
werd. In latere tijden stijgt de roem van het
Delftsche product buiten mate, zoodat wij
ergens vermeld vonden: „dat byna nergens
eenigen dranck begeert werd als in die, de
Delftsche Ketelen gebrouwen is, tot zoo
verre, dat byna het meerendeel van Vlaen
deren, mitsgaders Zeelandt en het grootste
gedeelte van Hollandt, geen ander, vreemt
Bier gebruicken, waardoor aan deze Stadt
zeer considerabel voordeel en geen geringe
vorderinge aen de Commertie wordt toege
bracht; aangezien overal zooveel duyzent
Bier-steeckers, Tappers en Herbergiers aan
dezen honorabelen staet der Brouwers ge
houden, verpligt en oock verbonden zijn."
Doch iets verder lezen wij, dat deze op
gave bij lange na nog niet volledig genoemd
kon worden. Een andere beschrijver name
lijk „getuigt, dat het Bier niet alleen werd
verzonden naar Zeelandt en Vlaenderen,
maer oock in de Quartieren van Noord-hol-
landt, Over-yssel, Vrieslant en elders, alwaer
de Brouwers overal hun Factoors oftewel
Bier-steeckers hadden", bekwaam tot dezen
handel, waardoor de stad rijk en machtig
boven haar buren geworden is. Want bijna
het derde deel der stad bestond uit brouwe
rijen, zoodat de handel in tarwe, gerst, mout,
boekweit, haver, hop en hout en alles wat
tot het bedrijf noodig was, er ook meer
bloeide dan in andere steden. En mede had
het tot gevolg, dat ook het handwerk der
Kuipers er uitermate loonend was, omdat zij
voortdurend een groot aantal tonnen aan
de Brouwers te leveren hadden. Verder
bracht de Bierbrouwerij er geen geringe wel
vaart aan de winkeliers, de bakkers, de her
bergiers en anderen, door aanloop der
vreemde schippers, die soms genoodzaakt
waren den een voor den anderen lang te
moeten liggen wachten op het Bier, terwijl
het nog gebrouwen werd. Zij brachten het
dan met „kleyn vaertuigh: Vlet-schuiten,
Dam-loopers en anders" uit de stad over
Leidschendam naar Leiden, omdat er onder
weg geen diepte genoeg was voor het ver
voer; waarna het in een grooter slag sche
pen, als Lichters, Kagen etc. overgeladen
werd en getransporteerd; zoodat er in dezer
voege veel duizenden menschen door de
Brouwerijen gaande werden gehouden. Ook
de armen vonden er een goeden onderstand,
door de liefdadigheid der rijke Brouwers,
zooals de kroniek vermeld; er schoot jaar
lij ksch wel zooveel over, dat zij van hun
milddadigheid niet achteruit brouwden.
Uit nog eenige contracten blijkt de ruime
verbreidheid van het Delftsche Bier in die
tijden. E en handvest uit 't jaar 1597 ver
meldt het passeeren der Bierschepen voorbij
Gorinchem en Schoonhoven, een bewijs dat
zij ook naar nog andere gewesten dan de
eerder genoemde voeren. Wanneer de legers
van den Staat tegen den Koning van Spanje
te velde trokken plachten zij van Delftsch
Bier voorzien te worden, en tijdens het be
leg van Steenwijk bedongen de ruiters, die
bij de zoetelaars in den kost waren, Delftsch
Bier erbij. Te Haarlem heette in die dagen
een gracht „de Delft" omdat er de bier
schepen aanlagen. En om nog een uitlating
in dezen zin aan te halen citeeren wij:
„Delft is een fraaie en wel-bemuurde Stadt
van Hollandt, byna de geheele Wereldt door
zeer vermaerd door haer Bier, 't welck hare
Ingezetenen met grooten overvloed brouwen
en overal verzenden."
't Is na dit alles licht te bedenken en voor
een ieder begrijpelijk in welk een florissan-
ten toestand de stad toentertijd moet ge
weest zijn. Doch de voortdurende oorlogen
allerwege en de maatregelen tegen de over-
groote macht en onafhankelijkheid der
Brouwers genomen, deden het bedrijf ver
kwijnen en na een bloeiperiode van meer
dan twee-en-een-halve eeuw verdween het
langzamerhand geheel uit de befaamde stad
Delft. De meesten verhuisden en begonnen
hun bedrijf elders waar niet zooveel beletsel
was of gingen op hun rente leven. Veel aan
zienlijke families deden te Delft nog lang
de herinnering aan den gulden tijd van den
voorspoed voortleven door den staat der wel
vaart waarin zij verkeerden. Een oud rijm
wijst daarop:
Wat dunct u Lezer? Heeft dat volck niet wel
gebrout?
Dat's hare Kassen zien voor Mout gepropt
met Gout?
Een lijst uit dien tijd bevat de namen en
bij benadering ook de plaats der vestiging
van de meeste brouwerijen nog. Om een in
druk te geven van de uitgebreidheid der nij
verheid nemen we deze lijst in haar geheel
over. Daar waren dan in den tijd tusschen
1600 en 1640 reeds afgebroken of tot een
ander doel bestemd:
Langs de geheele Westzijde van het Oude
Delft: te beginnen vanaf de Rotterdamsche
Poort:
De Dubbelde Passer.
De Papegay.
De Sterre.
De twee Pylen.
Den Diamant Ring.
Den Witten Hoorn.
Het Claver-blad.
De Harts-hoorn.
De Groote Kloek.
Het enckelde Trueel.
De Witte Lely.
De Roo Leeuw.
De Kloek met de Kroon.
De Drie Haringen.
De Passer.
De Handt.
De dubbelde Vuyst-haVner.
Aan de andere zijde van het Oude Delft,
van de Haagpoort tot de Kolk:
De Cop.
Het Dubbelde Kruys.
De Baers.
In de Kolk staande:
De Kit.
Van de Kolk tot de Rotterdamsche Poort
(Oostzijde)
De Witte Leeuw.
De Flap-kanne.
De Schaer.
De Hand-boogh.
De Ruyt.
De Muyl-tromp, ofte Dubbelden
Ancker.
De drie Sterren.
Het Laersgen.
Den Beugel.
De Pauw.
De drie Kloeken.
Den dubbelden Beugel.
Aan de Oostzijde van de Voorstraat (de
Westzijde van deze en de volgende buurten
aan dezelfde passage was meest in beslag
genomen door de brouwerijen aan de zoo
juist vermelde Oostzijde van het oude
Delft)
De drie Trueelen.
Het Hamertgen.
Het dubbelde Hellebaert.
Het Paert.
De drie Aeckeren.
Het Hoef-yzer.
Het dubbelde Kruys, achter de Kerck.
Swerten Eenhoorn.
Aan de Oostzijde van de Koornmarkt:
Den Bril, of het Hert met de Kroon.
De Trechter.
De Klaeuw.
De drie Leiyen.
De Pot, met de Kroon.
En de Metale Pot.
In 't Achterom stonden:
De Kroon.
De Schenck-kan.
De Ros-kam.
Den Ham.
Aan de Turf-markt:
Het Swaert.
De drie Hameren.
Den Aecker.
Achter de Markt:
Den Ringh.
Achter de Nieuw Kerck:
Het Heek.
In 't Oost-eynde:
Den Dissel.
Vervolgens waren er de in 1645 nog be
staande en werkende brouwerijen:
Aan het Oude Delft nog:
Den Buys, later: De twee klimmende
Leeuwen.
De dubbelde Sleutel.
De Simbel, ofte Ros-bel.
De Slange, naderhand: Roskam,
over de Haverbrugge.
Aan de Voor-straat, Oostzijde:
Den Osch, nu: Post-hoorn.
De twee Bijlen, ofte Pauw.
De Visch.
Den Oyevaer.
De B., nu: P.
Idem aan de Westzijde:
De drie Kroonen.
De drie Stabellen.
Aan de Hypolitus-buurt:
Het Hellebaert.
Aan de Koornmarkt, Oostzijde:
Het Trueel.
Het Swaenhals.
Den Eenhoorn.
De Halve Maen, met de Kroon.
De drie Halve Maenen.
De Griexsche A.
..Mijn raadsheeren zullen met je meegaan om te zien of we niet
onrechtvaardig handelen als we de honing bij de hommels weghalen,"
zei de koningin en drie oude bijen volgden Jaap de Ble. Jaap was
zóó ln dz wolken, dat hij door een der bijen tot stilte werd aam
gemaand.
Toen ze in de nabijheid van het Hommelpaleis waren gekomen,
bleven de bijen stilstaan. „Daar is ongeveer de ingang," zei Jaap en
hij wees met zijn vinger de richting aan. Een hommel, uie hem
in de verte zag wijzen, begreep niet wat de bijen van plan waren,
an ging stil op de loer liggen.
IlillllilllllIIllllllillllllllllllllilIllllllH
mm
auiiiiiiiiiiiiiniiiiiinm
Hulde aan het heerlijk varken,
Dat eerst uitgerekend fijn is,
Als zijn omvang uit de buurt blijft
Van hetgeen de slanke lijn is.
Heerlijk, prachtig knor gedierte,
Met een vracht aan karbonaden,
En met adspirant-saucijsjes,
Worst en kluifjes volgeladen,
Jij bent eerst de droom der smullers
Als je in je spek, doorregen,
Je door al die kilogrammen
Bijna niet meer kunt bewegen.
Geen diner heeft kans van slagen,
Want geen mensch zal zich verzaden,
Als jij daar niet mede aanzit,
't Zij gestoofd, gekookt, gebraden.
Maar in plaats van méér waardeering
Klaagt en mokt en spot de slager
En je fijnste kwaliteiten
Prijst hij eiken dag weer lager.
Daarom, varken, dat steeds gaarne
Hongerige magen vulde,
Breng ik jou hier, watertandend,
Veler dank en veler hulde!
MARTIN BERDEN I
(Nadruk verboden)
Idem aan de Westzijde:
De drie Hoef-yzers.
De Werelt.
Aan de Burgwal, over de Broerhuislaen:
Het Heek.
Aan de oPnte-markt:
De Verkeerde Werelt.
Achter de Nieuw-Kerck:
De Roode Leeuw.
De drie Klaveren.
In 't Oosteinde:
Het Conduyt, ofte drie Sonnen.
Buiten deze moeten tevoren ook reeds af
gebroken zijn geweest: d'Halve Maen;
't Wapen van Hollandt; 't Wapen van Span-
gien; 't Wapen van Portugael; 't Swerte
Paert; 't Spijkerboor; De Sleutel; De twee
Swaerden; de Roos; De Guide Sterre; De
Rooster; Het Swaentjen; Den Hamer met de
Kroon; 't Dubbelde Kruis; De Witte Roos;
De Keizers Kroon; De Baers; De Vergulde
Kop; Het Schilt; Het Vosken; De Vergulde
Voet; De Spade; 't Witte Claver-bladt; De
Bijl; De Kandelaer; Het Paertgen; De twee
Ringen; Het Anckertgen; Den Haspel.
Tezamen vormen zij een getal van ver
over de honderd brouwerijen, waarbij er dan
nog wel komen uit den alleroudsten tijd,
waarvan de heugenis verloren gegaan is en
de bestaanswijzen verloren zijn.
A. J. D. VAN OOSTEN.
De vervaardiging van een goede Turkscbe
sigaret is een kunst op zich zelf. Een Turksche
sigaret is als 't ware een aristocrate onder haar
soortgenooten.
Men moet ook eens zien met hoeveel zorg
zoo'n sigaret bewerkt wordt. Eerst wordt de
beste Macedonische tabak gesorteerd, en dan
door kunstvaarlige handen tot rolletjes ge
maakt.
Prachtige machines zorgen voor de fabrica
tie van de meer gewone soorten, maar voor
den fijnproever zijn nijvere handen in de
weer. Sommige oude Macedoniërs hebben een
ongekende rapheid van bewegingen gekregen
in het sigaretten-rollen, ja een machine werkt
nog niet zoo precies.
Door zijn bewerking verkrijgt de sigaret juist
haar fijn aroma; hij weet precies welke melange
het beste is. Van vader op zoon gaat de fabri
cage over en iedere familie heeft weer haar
eigen geheimen. De meest handigen onder hen
zijn gemakkelijk in staat in 9 uren tijds 1000
sigaretten te rollen; een machine kan deze
hoeveelheid afwerken in drie minuten, maar
de fijnheid van het handwerk wordt door de
machinale vervaardiging nimmer bereikt.
Dtt handwerk bestaat uit een melange van
12 diverse fijne soorten en de beste van de
fijnproevers zullen die 12 verschillende soorten
direct uit elkaar kunnen onderscheiden. Ook
deze kunst blijft in de familie, en degene die
belast is met het keuren, mag niet meer dan
vijf sigaretten per dag rooken. Ook na vele
jaren zal hü bij het rooken u precies kunnen
vertellen, uit welke melange de sigaret bestaat.
De tabak die voor de dure Turksche sigaret
ten gebruikt wordt is heel zeldzaam.
De beplanting en het onderhoud is zeer
kostbaar en iedere akker levert reeds een soort
van verschillende kwaliteit.
9
Op een helderen winterdag was ik, bekoord
door het spiegelende ijs en het heerlijke weer,
gaan schaatsen. Ik was zoover gegaan, dat ik
mijn huis niet kon bereiken voor zonsonder
gang.
Maar ik was jong en zonder vrees en mijn
juichkreten en het scherpe krassen van mijn
schaatsen klonken door de zwijgende bosschen
en over de breede rivier in de stilte van den
nacht.
Plotseling hoorde ik gerucht, het scheen mij
toe uit het ijs te komen: het was zacht en
bevend in het begin maar het eindigde in een
langen wilden kreet. Ik verschrok. Nog nooit
hadden mijn ooren zulk geluid vernomen. Nu
hoorde ik in het kreupelhout op den oever ge
kraak, alsof er een beest liep. Het bloed steeg
mij naar het hoofd, en ik keek rond mij, om
te zien of ik nog kon ontsnappen.
De maan scheen door een opening tusschen
de wolken, en toen ik mijn hoofd naar het
bosch wendde, kon ik donkere schaduwen door
het hout zien rennen met een snelheid twee
maal zoo groot als de mijne. Door hun groote
snelheid en de korte kreten, die zij nu en dan
uitstieten, wist ik dat het de gevreesde wolven
waren.
De boschjes, die op den oever groeiden, vlo
gen mij bliksemsnel voorbij, toen ik mijn vlucht
begon. In een oogwenk verschenen mijn achter
volgers boven mij op den oever, ter hoogte van
tien voet. Er was geen tijd om te denken, ik
boog mijn hoofd en schoot voorwaarts. De wol
ven sprongen, doch mijn snelheid misrekent,
vielen zij achter mij, terwijl ik, hun prooi, voor
waarts gleed op de rivier.
De ijsscherven sprogen van mijn schaatsen
en ik was reeds op een kleinen afstand, toen
hun verwoed gehuil mij deed hooren, dat ik
nog hun vluchteling was. Ik keek niet om, ik
voelde geen vrees, of koude, slechts dacht ik aan
huis, aan de menschen, die op m'n terugkomst
wachtten en aan de tranen als zij mij nooit meer
zouden zien, en dan spande ik alle lichaams- en
wilskracht in om te ontsnappen.
Ik ben volkomen thuis op het ijs. Vele da
gen had ik er doorgebracht op mijn schaatsen
nooit denkend, dat zij eens mijn eenig red
dingsmiddel zouden zijn. Iedere minuut maak
te een wilde schreeuw van mijn vurige ach
tervolgers mij nog zekerder, dat zij steeds na
der kwamen, ten slotte hoorde ik hun pooten
op het ijs, even voelde ik zelfs hun adem en
hoorde ik hen snuiven. Iedere spier, iedere ze
nuw in mij was ten uiterste gespannen.
De boomen langs den oever schenen te dan
sen in een onzeker licht, en mijn hersens draai
den in ademlooze vaart; nog altijd schenen
de wolven hun adem met een vreeselijk êe'ul_
uit te stooten, als een onwillekeurige
ging van mij, mij uit de richting deed glyde^
De wolven dicht achter mij, die niet te sta
waren plotseling stil te houden, en op het glaa*
de ijs te keeren, slipten en vielen. Hun ton ge
hingen hun uit den bek, hun witte tan7gr
glinsterden in hun roode bekken, hun donk
behaarde ruggen waren met schuim bedekt,
als zij naast mij kwamen, schitterden 11 u»
oogen en zij huilden razend. Door mijn br®
flitste de gedachte, dat ik hun kon ontsnapP®^
n.l. door zijwaarts uit te wijken, zoo dikwil
zjj te dicht bij kwamen, want door den vorn»
hunner pooten, konden zij niet dan in reen
lijn over het ijs loopen.
Aanstonds volvoerde ik dat plan. De w0'v®e
zouden aanstonds op mij springen, eeni=
sprongen reeds, toen ik uitweek en zij
voorbij schoten. Een vreeselijk gehuil begroet
mijn beweging, en de wolven, voortglijdend
hun knieën, vertoonden een volmaakt schout -
spel van hulpeloosheid en teleurgestelde wo®"
de. Zoo won ik ongeveer honderd meter
iederen draai. De beesten werden meer en ®e
opgewonden en huilden ieder oogenblik-
Eens maakte ik mijn draai te lang en wU
bloeddorstige vijanden kwamen zoo dichtMJ'
dat hun schuim over mijn jas vlokte als
sprongen, en hun tanden klikten tegen elkas*
als een vossenklem. Hadden mijn schaatsen
oogenblik gefaald, had ik op een houtje ëey\
den, of was mijn voet in een scheur van
ijs geschoten, dan zou ik nu niet deze 8
schiedenis schrijven.
Ik dacht na over mijn kans op ontsnappb1^
Ik wist, waar zij mij het eerst zouden griJP®®
als ik viel. Ik dacht er over hoe lang het z®
duren voor ik dood zou zijn, en dan dacht J*
over een graf voor mijn lijk; het zou reeds
graf hebben.
Ten slotte kwam ik in de buurt van hii)®
huis en mijn honden sprongen op bij het 8®'
raas, en blaften woedend. Ik hoorde ketting®
rammelen; hoe verlangde ik dat zij die zoud®®
verbreken! Dan zou ik beschermers gehad
ben, opgewassen tegen die beesten der
schen. De wolven, de honden hoorend, hield®
stil, en na eenige oogenblikken keerden
om en vluchtten. Ik keek hen na todat hu
gedaanten verdwenen achter een heuvel. K
deed mijn schaatsen af en ging naar huis m®
gevoelens, die men zich beter verbeelden, ®a
beschrijven kan. Maar nu kan ik nooit
breed ijsveld zien bij maanlicht zonder hf*
eens te denken aan die vreeselijke pooten,
mij van zoo nabij volgden op die bevroren
vier.
Gramofoonplaten.
6.25 Langenberg (473).
7.05 Parijs (1725).
8.00 Huizen K.R.O.
8.00 Hilversum A.V.R.O.
10.15 Hilversum -A.V.R.O.
10.40 Langenberg (473).
10.45 Huizen N.C.R.V.
10.50 Parijs (1725).
11.20 Brussel (508).
12.00 Hilversum, A.V.R.O.
1.20 Daventry (1554).
1.50 Langenberg (473).
3.45 Hilversum, A.V.R.O.
4.20 Langenberg (473).
5.50 Brussel (508).
7.00 Hilversum, A.V.R.O.
7.20 Rome (441).
9.30 Brussel (508)
10.30 Huizen, N.C.R.V.
Cipier: „Je vrouw stuurt me
om je te zeggen, dat haar moe
der overleden is."
Gevangene: „Is het waar, of
zeg je het maar om me op te
kikkeren?"
Concert®11'
10.30 Hilversum, A.V.R.O., Concert.
11.20 Daventry (1554), Omroeporkest.
11.20 Kalundborg (1153), Concert.
11.20 Langenberg (473), Concert.
12.15 Huizen, N.C.R.V., Orkestconcert.
12.15 Hilversum, A.V.R.O., Concert.
12.20 Daventry (1554), Shepherds B®s®*
Paviljoenorkest.
12.20 Langenberg (473) Werag-orkest.
2.20 Kalundberg (1153)C. Ryda®'0
Ensemble.
2.30 Hilversum, A.V.R.O., Zang.
3.05 Daventry (1554), B.B.C.-dansorkest-
3.50 Daventry 1554)Midland Stud»'
orkest.
4.20 Brussel (508), Concert.
5.00 Hilversum, A.V.R.O., Zang.
5.30 Hilversum, A.V.R.O., Orgelconcert-
5.45 Huizen, N.C.R.V., Zang.
7.20 Daventry (1554), Concert.
7.20 Brussel (508).
7.30 Kalundborg (1153), Opera-muziek-
8.00 Huizen, N.C.R.V., Concert.
8.00 Hilversum, A.V.R.O., Omroepork®
en Solisten.
8.05 Parijs (1725), Radio-orkest.
8.05 Rome (441), Kamermuziek.
8.30 Kalundborg (1153), SaxofoonreoÜ11''
8.55 Daventry (1554), B.B.C. TheaterorKes
9.05 Kalundborg (1153), Deensche liedef
9.40 Kalundborg (1153), Orkest.
10.05 Langenberg (473), Concert.
10.05 Daventry (1150) B.B.C. dansorkest.
Beach.
10.20 Kalundborg (1153), Dansmuziek.
10.30 Hilversum, A.V.R.O., Kovacs Lal
en zijn orkest.
10.40 Langenberg (473), Avondconcert.
Tooneel en OP®1*"
8.55 Daventry (1554) „Hearts are trufflP*'
operette met tekst van L. du Gar
Pluch.
Voordrachten
eH*
11.00 Hilversum, A.V.R.O., Knipcursus.
11.30 Huizen, K.R.O., Godsd. Halfuurtje.
2.00 Huizen, N.C.R.V., HandwerkcursuS.
3.00 Hu iaën, N.C.R.V., Vrouwenhalfuurtj*
4.00 Huizen, N.C.R.V., Knipcursus.
5.00 Huizen, N.C.R.V., Cursus handenarb®1
7.30 Hilversum, A.V.R.O., Engelsche leS"
Persbericht®®'
9.45 Huizen, Vaz Dias.
10.15 Hilversum, Vaz Dias.
A llo /rAnnno'o op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor 7Zf) bij een ongeval met f 9C/1 bij verlies van een hand f 1 OC b« verlies van een /Cfl bij een breuk van fj.fi b« verlies van
tlUUllillz u ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen Ol/C/fverlies van beide armen, beide beenen of belde oogen f doodelijken afloop een voet of een oog KJduim of wijsvinger t/lr« been of arm anderen vin*
iUllUlllllUIIIjS
18
Den veertienden kwam een der samen
zweerders door wroeging en berouw bewogen
hem waarschuwen welk lot hem wachtte en
deed hem aldus aan een vrijwel zekeren dood
ontsnappen. De krijgsraad veroordeelde Cor-
nejo ter dood, doch dez wist onder tranen van
berouw Garcia Moreno te bewegen zijn straf
te veranderen in 8 jaar ballingschap, waarvoor
hij Garcia echter weinig dankbaarheid toonde.
De invoering van de nieuwe Grondwet ging
vooral te Quayaquil met groote moeilijkheden
gepaard. De ex-militaire camarilla van Ur-
vina en consorten verzette zich met handen
en voeten en het werd noodig den staat van
beleg af te kondigen.
Toen de rust was weergekeerd begon Gar
cia Moreno aan de inwendige grondvesting en
consolideering van Ecuador. Hij begreep dat
voor alles noodig was: een ijverig clergé, trou
we soldaten en betrouwbare ambtenaren. De
voorwaarde was de reden geweest dat hij ge-
spaarzame aanwezigheid van deze drievoudige
diu-er.de zijn jong presidentschap niet had
kunnen bereiken wat hij zich had voorgesteld.
Op zijn initiatief kon hij de provinciale con
cilies bewegen de Kerkelijke discipline strenger
te hanidhaven. Paus Pius IX vroeg hij kloos
terlingen om de kloosters te hervormen. De
drie door het concordaat toegezegde diocesen
werden nu eindelijk bezet en te Quito werd een
seminarie voor de opleiding der geestelijkheid
opgericht.
Vervolgens werd het leger onder handen ge
nomen. Eenige duizenden soldaten waren vol
doende om de orde in het land te bewaren en
de grenzen te bewaken. Het leger was niet
enkel te groot voor de kleine republiek, ge
volg van de militaristische politiek van de
vorige presidenten die om hun geringen aan
hang onder de bevolking, hierin een middel
zagen om zich te handhaven. Het overgrootte
deel. van de in de kazernes ten koste van het
land regeteerende soldaten werd naar huis ge
zonden. Om over voldoende soldaten te be
schikken stelde hy een militie in van dienst
plichtigen van 18 tot 45 jaar, die van tijd
tot tijd werden geoefend om in geval van mo
bilisatie bjj het leger te worden ingelijfd. Door
deze reorganisatie bespaarde hij aanzienlijke
sommen die nu aan onderwijs, landbouw en
handel werden besteed. Om de avonturiers uit
de officiersrangen te elimineeren stichtte hij
een militaire academie, terwijl verschillende
jongemannen naai Europa werden gezonden
om daar hun militaire opvoeding te ontvan
gen. De promotie, die vroeger in het leger door
bedreigingen of slaafsche oogendiening of ook
wel eens door misdadige aanslagen, verkregen
werd, ontving nu een regeling zooals die on
der beschaafde naties gewoonte was. De bewa
pening van het leger werd geheel gemoderni
seerd.
Doch niet alleen naar de materieele zijde
ging zijn belangstelling uit, ook de geestelijke
had zijn meer dan gewone zorg. Hij stelde
legeraalmoezeniers aan, die niet alleen op
Zon- en Feestdagen de H. Mis voor de troepen
opdroegen, doch die zich tevens belasten met
het godsdienstonderwijs en de zielzorg. Boven
dien hij was zijn tijd wel ver vooruit
werd elk jaar een gesloten retraite gehouden,
waarin de soldaten leerden nadenken over hun
eeuwige bestemming en heil en die middelen
werden aangewezen om een standvastig chris
telijk leven te onderhouden.
Zoo saneerde hij de kazernes en de offi
cierskwartieren van alle soort ondeugden die
daar vroeger hoogtij vierden.
Hoe Garcia Moreno de nieuwe militairen
opvoedde en met hen omging vertelt het vol
gende avontuur:
Op een nacht vond een infanterie-lüitenant
bij de gebruikelijke ronde een portefeuille,
welke een enorme hoeveelheid bankbiljetten
bleek te bevatten. Den volgenden dag bracht
de luitenanit zijn vondst bi; den president,
die naar den eigenaar deed zoeken, welke
spoedie op kwam dagen in den vorm van een
buitenlandsch koopman. De luitenant werd
geroepen en in jubelstemming bedankende,
schonk hij hem 100 pesos als belooning voor
zijn goeden daad. Tot verbazing van dezen en van
Garcia Moreno, die hem aanmoedigde het geld
toch aan te nemen, weigerde de luitenant
pertinent. „Mijnheer de president, juist mijn
eergevoel verbiedt mjj dit aan te nemen. Ik
heb mijn plicht gedaan en verdien geen beloo
ning."
„Best," antwoordde Garcia Moreno bewogen,
„maar ik heb het recht u iets te geven wat
gij niet kunt weigeren." Denzelfden dag ont
ving de luitenant de missive van zijn benoe
ming tot kapitein.
Zijn populariteit steeg dan ook van dag tot
dag in het leger. Hy was als een vader voor zijn
kinderen. Wel werd zyn gestrengheid zeer ge
vreesd, doch door zyn zorg voor allen, won
hy hun sympathie. Pensioenen voor zieken en
gewonden, schadevergoeding waar noodig, doch
vooral de stipte betaling der soldy, een der
nieuwe merkwaardigheden van Ecuador, brach
ten tevredenheid en rust.
De verbetering en saneering van den 3den
factor, den ambtenaarsstand, vroeg eveneens
zyn onverdeelde aandacht en werkkracht. De
wetboeken waren incompleet en absurd en
Garcia Moreno belastte zich deze vele lacunes
aan te vullen en de wetten in overeenstem
ming te brengen met de nieuwe constitutie.
Bu het afnemen der examens was hü dik-
wyis tegenwoordig. Op een keer wist de ge-
examineerde op alle vragen het goede ant
woord te geven. „Is uw geloofskennis ook zoo
perfect"? vroeg Garcia Moreno en hy stelde
hem verschillende vragen, waarop de candi-
daat het antwoord schuldig bleef. „Münheer,
zeide hy met allen ernst, gü zijt nu dokter,
maar U zult uwe nieuwe functie niet waar
nemen alvorens de christeiyke leer te kennen.
Een magistraat, die recht moet spreken, moet
voor alles de wet Gods kennen". En hy ver
plichtte hem, alvorens hem toe te laten, ver
schillende dagen door te brengen in het Fran
ciscaner-klooster, om daar de noodige kennis
in zich op te nemen.
De rechterlijke macht onderging een groote
razzia, al kon hy niet alle onkruid wieden.
Maar onverbiddelijk trad hy op tegen allen, die
op eenigerlei wijze de rechtvaardigheid of het
recht te kort deden. Wel zeer zonderling en
weinig in overeenstemming met onzen smaak
was zyn optreden in het volgende geval:
Een te slechter naam en faam bekend staan
de vrouw had een moord bedreven en stond
voor de Justitie terecht. De rechters, die de
vrouw wilden redden, spraken van 'n natuuriyk
gevolg van de omstandigheden en veroordeelden
de vrouw enkel tot eenige maanden verbanning.
Garcia Moreno razend! Het vonnis herroepen
of casseeren viel bulten zyn bevoegdheid. Hij
liet de rechters by zich komen en zeide hun:
„Gy hebt een vrouw, die kennelijk schuldig
stond voor moord veroordeeld tot eenige maan
den verbanning. Welnu, het is duidelijk dat
zij deze straf moet ondergaan. Daar echter mij
ne soldaten zeer bezet zijn en de wet veroor
looft particuliere burgers aan te wijzen als con-
vooi voor veroordeelden, heb ik U uitgekozen
om deze misdadigster naar Nieuw Granada te
geleiden. Zonder een woord te zeggen maakten
de rechters hunne paarden gereed om 0 0
tocht te ondernemen. Neen, gaf Garcia More®,
te kennen, gy reist voor rekening van het c,°
vernement. Een stel manke muilezels k*9
voor. Den heeren werd verzocht op te stijf!
„Ze zijn wel mank, voegde hy hen toe, i®9
niet zoo mank als uwe vonnissen".-
Het onderwijs kreeg ook zijn beurt en p
goede. Hij begon met het lager onderwijs, o®*L
voor de zoo noodzakelijke uitbreiding °ljy
braken ten eenenmale de noodige krachten-
vroeg en verkreeg deze van de Religieuse
ders in Europa. Met groot succes slaagde
ook hier in de taak die hy op zich gent"®
had. Het cijfer van 200 scholen in 1869 stLi
tot begin van 1875 tot 1500. Het leerling®® 0p
in ongeveer dezelfde periode van 8000
32.000. Voor de Indianen werden speciale sc®>
len opgericht. Indien men hierby nog v0L.
scholen voor soldaten en ook voor de 8e ,efl
genen, dan kan men waariyk zeggen, dat 8 j,
klasse der bevolking van onderwys verstof
verstoken behoefde te zijn. Op het eerste P
stond het onderricht in den godsdienst.
By het zien van het groeiend aantal ï®^3,
lingen, onderwezen door christeiyke leer®1® p
ters, in kennis en godsvrucht, glom G
geluk. „Met mannen van dit s ^y
zullen wy de huisgezinnen en de maatsch®»
hernieuwen".
Moreno van
(Wordt vervol