DELFTSCHE BIERBROUWERIJEN w. E VIJANDEN VAN HET BIJE OP EEN BREED IJSVELD RADIO-PROGRAM WOENSDAG 18 MEI Bloei in de gouden eeuw ,Ode aan het varken. De Sigaret Donderdag 19 Mei FEUILLETON Gabriel Garcia Moreno De drank in de ,J)elftsche ketelen gebrouwen"werd overal begeerd BRON VAN GROOTE WELVAART VERHAAL VAN DEN DAG AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UREN NA HET ONGEVAL De oude stad, in het duister der eeuwen gesticht op een zandplaat, heeft het in haar ontwikkeling nooit ontbroken aan gunstige factoren voor haar welvaart. En al zijn alle phasen van haar groei en grootheid niet al gemeen bekend, toch weet een ieder wel hoe de bijzondere kwaliteit van het Delftsche Bier een buitengewoon grooten invloed op haar faam en bestaan gehad heeft. Bij de oude geschiedschrijvers vindt men dienaan gaande dan ook typische verhalen omtrent alles wat de Delftsche Brouwerijen aanbe langde. Uitvoerige handvesten en privileges waren aan de stad ten behoeve van haar bedrijf verleend; vele malen werd ook op ernstige wijze haar vrijheid en bloei bedreigd door bepalingen en beperkingen, voorname lijk in den tijd van de vreemde overheer- sching, die dezen inlandschen handel maar noode dulden kon. Vooral in de „Beschryvinge van Delft" door Van Bleyswijck wordt een goeden in druk gegeven van de interessante en helaas verloren gegane industrie. De oudste kronie ken spreken in het jaar 1274 reeds van een belasting ten behoeve van het schoonhouden der om de stad loopende vaarten, waaruit in de stadsgrachten de voor het brouwen in groote mate benoodigde materie verkregen werd. In latere tijden stijgt de roem van het Delftsche product buiten mate, zoodat wij ergens vermeld vonden: „dat byna nergens eenigen dranck begeert werd als in die, de Delftsche Ketelen gebrouwen is, tot zoo verre, dat byna het meerendeel van Vlaen deren, mitsgaders Zeelandt en het grootste gedeelte van Hollandt, geen ander, vreemt Bier gebruicken, waardoor aan deze Stadt zeer considerabel voordeel en geen geringe vorderinge aen de Commertie wordt toege bracht; aangezien overal zooveel duyzent Bier-steeckers, Tappers en Herbergiers aan dezen honorabelen staet der Brouwers ge houden, verpligt en oock verbonden zijn." Doch iets verder lezen wij, dat deze op gave bij lange na nog niet volledig genoemd kon worden. Een andere beschrijver name lijk „getuigt, dat het Bier niet alleen werd verzonden naar Zeelandt en Vlaenderen, maer oock in de Quartieren van Noord-hol- landt, Over-yssel, Vrieslant en elders, alwaer de Brouwers overal hun Factoors oftewel Bier-steeckers hadden", bekwaam tot dezen handel, waardoor de stad rijk en machtig boven haar buren geworden is. Want bijna het derde deel der stad bestond uit brouwe rijen, zoodat de handel in tarwe, gerst, mout, boekweit, haver, hop en hout en alles wat tot het bedrijf noodig was, er ook meer bloeide dan in andere steden. En mede had het tot gevolg, dat ook het handwerk der Kuipers er uitermate loonend was, omdat zij voortdurend een groot aantal tonnen aan de Brouwers te leveren hadden. Verder bracht de Bierbrouwerij er geen geringe wel vaart aan de winkeliers, de bakkers, de her bergiers en anderen, door aanloop der vreemde schippers, die soms genoodzaakt waren den een voor den anderen lang te moeten liggen wachten op het Bier, terwijl het nog gebrouwen werd. Zij brachten het dan met „kleyn vaertuigh: Vlet-schuiten, Dam-loopers en anders" uit de stad over Leidschendam naar Leiden, omdat er onder weg geen diepte genoeg was voor het ver voer; waarna het in een grooter slag sche pen, als Lichters, Kagen etc. overgeladen werd en getransporteerd; zoodat er in dezer voege veel duizenden menschen door de Brouwerijen gaande werden gehouden. Ook de armen vonden er een goeden onderstand, door de liefdadigheid der rijke Brouwers, zooals de kroniek vermeld; er schoot jaar lij ksch wel zooveel over, dat zij van hun milddadigheid niet achteruit brouwden. Uit nog eenige contracten blijkt de ruime verbreidheid van het Delftsche Bier in die tijden. E en handvest uit 't jaar 1597 ver meldt het passeeren der Bierschepen voorbij Gorinchem en Schoonhoven, een bewijs dat zij ook naar nog andere gewesten dan de eerder genoemde voeren. Wanneer de legers van den Staat tegen den Koning van Spanje te velde trokken plachten zij van Delftsch Bier voorzien te worden, en tijdens het be leg van Steenwijk bedongen de ruiters, die bij de zoetelaars in den kost waren, Delftsch Bier erbij. Te Haarlem heette in die dagen een gracht „de Delft" omdat er de bier schepen aanlagen. En om nog een uitlating in dezen zin aan te halen citeeren wij: „Delft is een fraaie en wel-bemuurde Stadt van Hollandt, byna de geheele Wereldt door zeer vermaerd door haer Bier, 't welck hare Ingezetenen met grooten overvloed brouwen en overal verzenden." 't Is na dit alles licht te bedenken en voor een ieder begrijpelijk in welk een florissan- ten toestand de stad toentertijd moet ge weest zijn. Doch de voortdurende oorlogen allerwege en de maatregelen tegen de over- groote macht en onafhankelijkheid der Brouwers genomen, deden het bedrijf ver kwijnen en na een bloeiperiode van meer dan twee-en-een-halve eeuw verdween het langzamerhand geheel uit de befaamde stad Delft. De meesten verhuisden en begonnen hun bedrijf elders waar niet zooveel beletsel was of gingen op hun rente leven. Veel aan zienlijke families deden te Delft nog lang de herinnering aan den gulden tijd van den voorspoed voortleven door den staat der wel vaart waarin zij verkeerden. Een oud rijm wijst daarop: Wat dunct u Lezer? Heeft dat volck niet wel gebrout? Dat's hare Kassen zien voor Mout gepropt met Gout? Een lijst uit dien tijd bevat de namen en bij benadering ook de plaats der vestiging van de meeste brouwerijen nog. Om een in druk te geven van de uitgebreidheid der nij verheid nemen we deze lijst in haar geheel over. Daar waren dan in den tijd tusschen 1600 en 1640 reeds afgebroken of tot een ander doel bestemd: Langs de geheele Westzijde van het Oude Delft: te beginnen vanaf de Rotterdamsche Poort: De Dubbelde Passer. De Papegay. De Sterre. De twee Pylen. Den Diamant Ring. Den Witten Hoorn. Het Claver-blad. De Harts-hoorn. De Groote Kloek. Het enckelde Trueel. De Witte Lely. De Roo Leeuw. De Kloek met de Kroon. De Drie Haringen. De Passer. De Handt. De dubbelde Vuyst-haVner. Aan de andere zijde van het Oude Delft, van de Haagpoort tot de Kolk: De Cop. Het Dubbelde Kruys. De Baers. In de Kolk staande: De Kit. Van de Kolk tot de Rotterdamsche Poort (Oostzijde) De Witte Leeuw. De Flap-kanne. De Schaer. De Hand-boogh. De Ruyt. De Muyl-tromp, ofte Dubbelden Ancker. De drie Sterren. Het Laersgen. Den Beugel. De Pauw. De drie Kloeken. Den dubbelden Beugel. Aan de Oostzijde van de Voorstraat (de Westzijde van deze en de volgende buurten aan dezelfde passage was meest in beslag genomen door de brouwerijen aan de zoo juist vermelde Oostzijde van het oude Delft) De drie Trueelen. Het Hamertgen. Het dubbelde Hellebaert. Het Paert. De drie Aeckeren. Het Hoef-yzer. Het dubbelde Kruys, achter de Kerck. Swerten Eenhoorn. Aan de Oostzijde van de Koornmarkt: Den Bril, of het Hert met de Kroon. De Trechter. De Klaeuw. De drie Leiyen. De Pot, met de Kroon. En de Metale Pot. In 't Achterom stonden: De Kroon. De Schenck-kan. De Ros-kam. Den Ham. Aan de Turf-markt: Het Swaert. De drie Hameren. Den Aecker. Achter de Markt: Den Ringh. Achter de Nieuw Kerck: Het Heek. In 't Oost-eynde: Den Dissel. Vervolgens waren er de in 1645 nog be staande en werkende brouwerijen: Aan het Oude Delft nog: Den Buys, later: De twee klimmende Leeuwen. De dubbelde Sleutel. De Simbel, ofte Ros-bel. De Slange, naderhand: Roskam, over de Haverbrugge. Aan de Voor-straat, Oostzijde: Den Osch, nu: Post-hoorn. De twee Bijlen, ofte Pauw. De Visch. Den Oyevaer. De B., nu: P. Idem aan de Westzijde: De drie Kroonen. De drie Stabellen. Aan de Hypolitus-buurt: Het Hellebaert. Aan de Koornmarkt, Oostzijde: Het Trueel. Het Swaenhals. Den Eenhoorn. De Halve Maen, met de Kroon. De drie Halve Maenen. De Griexsche A. ..Mijn raadsheeren zullen met je meegaan om te zien of we niet onrechtvaardig handelen als we de honing bij de hommels weghalen," zei de koningin en drie oude bijen volgden Jaap de Ble. Jaap was zóó ln dz wolken, dat hij door een der bijen tot stilte werd aam gemaand. Toen ze in de nabijheid van het Hommelpaleis waren gekomen, bleven de bijen stilstaan. „Daar is ongeveer de ingang," zei Jaap en hij wees met zijn vinger de richting aan. Een hommel, uie hem in de verte zag wijzen, begreep niet wat de bijen van plan waren, an ging stil op de loer liggen. IlillllilllllIIllllllillllllllllllllilIllllllH mm auiiiiiiiiiiiiiniiiiiinm Hulde aan het heerlijk varken, Dat eerst uitgerekend fijn is, Als zijn omvang uit de buurt blijft Van hetgeen de slanke lijn is. Heerlijk, prachtig knor gedierte, Met een vracht aan karbonaden, En met adspirant-saucijsjes, Worst en kluifjes volgeladen, Jij bent eerst de droom der smullers Als je in je spek, doorregen, Je door al die kilogrammen Bijna niet meer kunt bewegen. Geen diner heeft kans van slagen, Want geen mensch zal zich verzaden, Als jij daar niet mede aanzit, 't Zij gestoofd, gekookt, gebraden. Maar in plaats van méér waardeering Klaagt en mokt en spot de slager En je fijnste kwaliteiten Prijst hij eiken dag weer lager. Daarom, varken, dat steeds gaarne Hongerige magen vulde, Breng ik jou hier, watertandend, Veler dank en veler hulde! MARTIN BERDEN I (Nadruk verboden) Idem aan de Westzijde: De drie Hoef-yzers. De Werelt. Aan de Burgwal, over de Broerhuislaen: Het Heek. Aan de oPnte-markt: De Verkeerde Werelt. Achter de Nieuw-Kerck: De Roode Leeuw. De drie Klaveren. In 't Oosteinde: Het Conduyt, ofte drie Sonnen. Buiten deze moeten tevoren ook reeds af gebroken zijn geweest: d'Halve Maen; 't Wapen van Hollandt; 't Wapen van Span- gien; 't Wapen van Portugael; 't Swerte Paert; 't Spijkerboor; De Sleutel; De twee Swaerden; de Roos; De Guide Sterre; De Rooster; Het Swaentjen; Den Hamer met de Kroon; 't Dubbelde Kruis; De Witte Roos; De Keizers Kroon; De Baers; De Vergulde Kop; Het Schilt; Het Vosken; De Vergulde Voet; De Spade; 't Witte Claver-bladt; De Bijl; De Kandelaer; Het Paertgen; De twee Ringen; Het Anckertgen; Den Haspel. Tezamen vormen zij een getal van ver over de honderd brouwerijen, waarbij er dan nog wel komen uit den alleroudsten tijd, waarvan de heugenis verloren gegaan is en de bestaanswijzen verloren zijn. A. J. D. VAN OOSTEN. De vervaardiging van een goede Turkscbe sigaret is een kunst op zich zelf. Een Turksche sigaret is als 't ware een aristocrate onder haar soortgenooten. Men moet ook eens zien met hoeveel zorg zoo'n sigaret bewerkt wordt. Eerst wordt de beste Macedonische tabak gesorteerd, en dan door kunstvaarlige handen tot rolletjes ge maakt. Prachtige machines zorgen voor de fabrica tie van de meer gewone soorten, maar voor den fijnproever zijn nijvere handen in de weer. Sommige oude Macedoniërs hebben een ongekende rapheid van bewegingen gekregen in het sigaretten-rollen, ja een machine werkt nog niet zoo precies. Door zijn bewerking verkrijgt de sigaret juist haar fijn aroma; hij weet precies welke melange het beste is. Van vader op zoon gaat de fabri cage over en iedere familie heeft weer haar eigen geheimen. De meest handigen onder hen zijn gemakkelijk in staat in 9 uren tijds 1000 sigaretten te rollen; een machine kan deze hoeveelheid afwerken in drie minuten, maar de fijnheid van het handwerk wordt door de machinale vervaardiging nimmer bereikt. Dtt handwerk bestaat uit een melange van 12 diverse fijne soorten en de beste van de fijnproevers zullen die 12 verschillende soorten direct uit elkaar kunnen onderscheiden. Ook deze kunst blijft in de familie, en degene die belast is met het keuren, mag niet meer dan vijf sigaretten per dag rooken. Ook na vele jaren zal hü bij het rooken u precies kunnen vertellen, uit welke melange de sigaret bestaat. De tabak die voor de dure Turksche sigaret ten gebruikt wordt is heel zeldzaam. De beplanting en het onderhoud is zeer kostbaar en iedere akker levert reeds een soort van verschillende kwaliteit. 9 Op een helderen winterdag was ik, bekoord door het spiegelende ijs en het heerlijke weer, gaan schaatsen. Ik was zoover gegaan, dat ik mijn huis niet kon bereiken voor zonsonder gang. Maar ik was jong en zonder vrees en mijn juichkreten en het scherpe krassen van mijn schaatsen klonken door de zwijgende bosschen en over de breede rivier in de stilte van den nacht. Plotseling hoorde ik gerucht, het scheen mij toe uit het ijs te komen: het was zacht en bevend in het begin maar het eindigde in een langen wilden kreet. Ik verschrok. Nog nooit hadden mijn ooren zulk geluid vernomen. Nu hoorde ik in het kreupelhout op den oever ge kraak, alsof er een beest liep. Het bloed steeg mij naar het hoofd, en ik keek rond mij, om te zien of ik nog kon ontsnappen. De maan scheen door een opening tusschen de wolken, en toen ik mijn hoofd naar het bosch wendde, kon ik donkere schaduwen door het hout zien rennen met een snelheid twee maal zoo groot als de mijne. Door hun groote snelheid en de korte kreten, die zij nu en dan uitstieten, wist ik dat het de gevreesde wolven waren. De boschjes, die op den oever groeiden, vlo gen mij bliksemsnel voorbij, toen ik mijn vlucht begon. In een oogwenk verschenen mijn achter volgers boven mij op den oever, ter hoogte van tien voet. Er was geen tijd om te denken, ik boog mijn hoofd en schoot voorwaarts. De wol ven sprongen, doch mijn snelheid misrekent, vielen zij achter mij, terwijl ik, hun prooi, voor waarts gleed op de rivier. De ijsscherven sprogen van mijn schaatsen en ik was reeds op een kleinen afstand, toen hun verwoed gehuil mij deed hooren, dat ik nog hun vluchteling was. Ik keek niet om, ik voelde geen vrees, of koude, slechts dacht ik aan huis, aan de menschen, die op m'n terugkomst wachtten en aan de tranen als zij mij nooit meer zouden zien, en dan spande ik alle lichaams- en wilskracht in om te ontsnappen. Ik ben volkomen thuis op het ijs. Vele da gen had ik er doorgebracht op mijn schaatsen nooit denkend, dat zij eens mijn eenig red dingsmiddel zouden zijn. Iedere minuut maak te een wilde schreeuw van mijn vurige ach tervolgers mij nog zekerder, dat zij steeds na der kwamen, ten slotte hoorde ik hun pooten op het ijs, even voelde ik zelfs hun adem en hoorde ik hen snuiven. Iedere spier, iedere ze nuw in mij was ten uiterste gespannen. De boomen langs den oever schenen te dan sen in een onzeker licht, en mijn hersens draai den in ademlooze vaart; nog altijd schenen de wolven hun adem met een vreeselijk êe'ul_ uit te stooten, als een onwillekeurige ging van mij, mij uit de richting deed glyde^ De wolven dicht achter mij, die niet te sta waren plotseling stil te houden, en op het glaa* de ijs te keeren, slipten en vielen. Hun ton ge hingen hun uit den bek, hun witte tan7gr glinsterden in hun roode bekken, hun donk behaarde ruggen waren met schuim bedekt, als zij naast mij kwamen, schitterden 11 u» oogen en zij huilden razend. Door mijn br® flitste de gedachte, dat ik hun kon ontsnapP®^ n.l. door zijwaarts uit te wijken, zoo dikwil zjj te dicht bij kwamen, want door den vorn» hunner pooten, konden zij niet dan in reen lijn over het ijs loopen. Aanstonds volvoerde ik dat plan. De w0'v®e zouden aanstonds op mij springen, eeni= sprongen reeds, toen ik uitweek en zij voorbij schoten. Een vreeselijk gehuil begroet mijn beweging, en de wolven, voortglijdend hun knieën, vertoonden een volmaakt schout - spel van hulpeloosheid en teleurgestelde wo®" de. Zoo won ik ongeveer honderd meter iederen draai. De beesten werden meer en ®e opgewonden en huilden ieder oogenblik- Eens maakte ik mijn draai te lang en wU bloeddorstige vijanden kwamen zoo dichtMJ' dat hun schuim over mijn jas vlokte als sprongen, en hun tanden klikten tegen elkas* als een vossenklem. Hadden mijn schaatsen oogenblik gefaald, had ik op een houtje ëey\ den, of was mijn voet in een scheur van ijs geschoten, dan zou ik nu niet deze 8 schiedenis schrijven. Ik dacht na over mijn kans op ontsnappb1^ Ik wist, waar zij mij het eerst zouden griJP®® als ik viel. Ik dacht er over hoe lang het z® duren voor ik dood zou zijn, en dan dacht J* over een graf voor mijn lijk; het zou reeds graf hebben. Ten slotte kwam ik in de buurt van hii)® huis en mijn honden sprongen op bij het 8®' raas, en blaften woedend. Ik hoorde ketting® rammelen; hoe verlangde ik dat zij die zoud®® verbreken! Dan zou ik beschermers gehad ben, opgewassen tegen die beesten der schen. De wolven, de honden hoorend, hield® stil, en na eenige oogenblikken keerden om en vluchtten. Ik keek hen na todat hu gedaanten verdwenen achter een heuvel. K deed mijn schaatsen af en ging naar huis m® gevoelens, die men zich beter verbeelden, ®a beschrijven kan. Maar nu kan ik nooit breed ijsveld zien bij maanlicht zonder hf* eens te denken aan die vreeselijke pooten, mij van zoo nabij volgden op die bevroren vier. Gramofoonplaten. 6.25 Langenberg (473). 7.05 Parijs (1725). 8.00 Huizen K.R.O. 8.00 Hilversum A.V.R.O. 10.15 Hilversum -A.V.R.O. 10.40 Langenberg (473). 10.45 Huizen N.C.R.V. 10.50 Parijs (1725). 11.20 Brussel (508). 12.00 Hilversum, A.V.R.O. 1.20 Daventry (1554). 1.50 Langenberg (473). 3.45 Hilversum, A.V.R.O. 4.20 Langenberg (473). 5.50 Brussel (508). 7.00 Hilversum, A.V.R.O. 7.20 Rome (441). 9.30 Brussel (508) 10.30 Huizen, N.C.R.V. Cipier: „Je vrouw stuurt me om je te zeggen, dat haar moe der overleden is." Gevangene: „Is het waar, of zeg je het maar om me op te kikkeren?" Concert®11' 10.30 Hilversum, A.V.R.O., Concert. 11.20 Daventry (1554), Omroeporkest. 11.20 Kalundborg (1153), Concert. 11.20 Langenberg (473), Concert. 12.15 Huizen, N.C.R.V., Orkestconcert. 12.15 Hilversum, A.V.R.O., Concert. 12.20 Daventry (1554), Shepherds B®s®* Paviljoenorkest. 12.20 Langenberg (473) Werag-orkest. 2.20 Kalundberg (1153)C. Ryda®'0 Ensemble. 2.30 Hilversum, A.V.R.O., Zang. 3.05 Daventry (1554), B.B.C.-dansorkest- 3.50 Daventry 1554)Midland Stud»' orkest. 4.20 Brussel (508), Concert. 5.00 Hilversum, A.V.R.O., Zang. 5.30 Hilversum, A.V.R.O., Orgelconcert- 5.45 Huizen, N.C.R.V., Zang. 7.20 Daventry (1554), Concert. 7.20 Brussel (508). 7.30 Kalundborg (1153), Opera-muziek- 8.00 Huizen, N.C.R.V., Concert. 8.00 Hilversum, A.V.R.O., Omroepork® en Solisten. 8.05 Parijs (1725), Radio-orkest. 8.05 Rome (441), Kamermuziek. 8.30 Kalundborg (1153), SaxofoonreoÜ11'' 8.55 Daventry (1554), B.B.C. TheaterorKes 9.05 Kalundborg (1153), Deensche liedef 9.40 Kalundborg (1153), Orkest. 10.05 Langenberg (473), Concert. 10.05 Daventry (1150) B.B.C. dansorkest. Beach. 10.20 Kalundborg (1153), Dansmuziek. 10.30 Hilversum, A.V.R.O., Kovacs Lal en zijn orkest. 10.40 Langenberg (473), Avondconcert. Tooneel en OP®1*" 8.55 Daventry (1554) „Hearts are trufflP*' operette met tekst van L. du Gar Pluch. Voordrachten eH* 11.00 Hilversum, A.V.R.O., Knipcursus. 11.30 Huizen, K.R.O., Godsd. Halfuurtje. 2.00 Huizen, N.C.R.V., HandwerkcursuS. 3.00 Hu iaën, N.C.R.V., Vrouwenhalfuurtj* 4.00 Huizen, N.C.R.V., Knipcursus. 5.00 Huizen, N.C.R.V., Cursus handenarb®1 7.30 Hilversum, A.V.R.O., Engelsche leS" Persbericht®®' 9.45 Huizen, Vaz Dias. 10.15 Hilversum, Vaz Dias. A llo /rAnnno'o op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor 7Zf) bij een ongeval met f 9C/1 bij verlies van een hand f 1 OC b« verlies van een /Cfl bij een breuk van fj.fi b« verlies van tlUUllillz u ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen Ol/C/fverlies van beide armen, beide beenen of belde oogen f doodelijken afloop een voet of een oog KJduim of wijsvinger t/lr« been of arm anderen vin* iUllUlllllUIIIjS 18 Den veertienden kwam een der samen zweerders door wroeging en berouw bewogen hem waarschuwen welk lot hem wachtte en deed hem aldus aan een vrijwel zekeren dood ontsnappen. De krijgsraad veroordeelde Cor- nejo ter dood, doch dez wist onder tranen van berouw Garcia Moreno te bewegen zijn straf te veranderen in 8 jaar ballingschap, waarvoor hij Garcia echter weinig dankbaarheid toonde. De invoering van de nieuwe Grondwet ging vooral te Quayaquil met groote moeilijkheden gepaard. De ex-militaire camarilla van Ur- vina en consorten verzette zich met handen en voeten en het werd noodig den staat van beleg af te kondigen. Toen de rust was weergekeerd begon Gar cia Moreno aan de inwendige grondvesting en consolideering van Ecuador. Hij begreep dat voor alles noodig was: een ijverig clergé, trou we soldaten en betrouwbare ambtenaren. De voorwaarde was de reden geweest dat hij ge- spaarzame aanwezigheid van deze drievoudige diu-er.de zijn jong presidentschap niet had kunnen bereiken wat hij zich had voorgesteld. Op zijn initiatief kon hij de provinciale con cilies bewegen de Kerkelijke discipline strenger te hanidhaven. Paus Pius IX vroeg hij kloos terlingen om de kloosters te hervormen. De drie door het concordaat toegezegde diocesen werden nu eindelijk bezet en te Quito werd een seminarie voor de opleiding der geestelijkheid opgericht. Vervolgens werd het leger onder handen ge nomen. Eenige duizenden soldaten waren vol doende om de orde in het land te bewaren en de grenzen te bewaken. Het leger was niet enkel te groot voor de kleine republiek, ge volg van de militaristische politiek van de vorige presidenten die om hun geringen aan hang onder de bevolking, hierin een middel zagen om zich te handhaven. Het overgrootte deel. van de in de kazernes ten koste van het land regeteerende soldaten werd naar huis ge zonden. Om over voldoende soldaten te be schikken stelde hy een militie in van dienst plichtigen van 18 tot 45 jaar, die van tijd tot tijd werden geoefend om in geval van mo bilisatie bjj het leger te worden ingelijfd. Door deze reorganisatie bespaarde hij aanzienlijke sommen die nu aan onderwijs, landbouw en handel werden besteed. Om de avonturiers uit de officiersrangen te elimineeren stichtte hij een militaire academie, terwijl verschillende jongemannen naai Europa werden gezonden om daar hun militaire opvoeding te ontvan gen. De promotie, die vroeger in het leger door bedreigingen of slaafsche oogendiening of ook wel eens door misdadige aanslagen, verkregen werd, ontving nu een regeling zooals die on der beschaafde naties gewoonte was. De bewa pening van het leger werd geheel gemoderni seerd. Doch niet alleen naar de materieele zijde ging zijn belangstelling uit, ook de geestelijke had zijn meer dan gewone zorg. Hij stelde legeraalmoezeniers aan, die niet alleen op Zon- en Feestdagen de H. Mis voor de troepen opdroegen, doch die zich tevens belasten met het godsdienstonderwijs en de zielzorg. Boven dien hij was zijn tijd wel ver vooruit werd elk jaar een gesloten retraite gehouden, waarin de soldaten leerden nadenken over hun eeuwige bestemming en heil en die middelen werden aangewezen om een standvastig chris telijk leven te onderhouden. Zoo saneerde hij de kazernes en de offi cierskwartieren van alle soort ondeugden die daar vroeger hoogtij vierden. Hoe Garcia Moreno de nieuwe militairen opvoedde en met hen omging vertelt het vol gende avontuur: Op een nacht vond een infanterie-lüitenant bij de gebruikelijke ronde een portefeuille, welke een enorme hoeveelheid bankbiljetten bleek te bevatten. Den volgenden dag bracht de luitenanit zijn vondst bi; den president, die naar den eigenaar deed zoeken, welke spoedie op kwam dagen in den vorm van een buitenlandsch koopman. De luitenant werd geroepen en in jubelstemming bedankende, schonk hij hem 100 pesos als belooning voor zijn goeden daad. Tot verbazing van dezen en van Garcia Moreno, die hem aanmoedigde het geld toch aan te nemen, weigerde de luitenant pertinent. „Mijnheer de president, juist mijn eergevoel verbiedt mjj dit aan te nemen. Ik heb mijn plicht gedaan en verdien geen beloo ning." „Best," antwoordde Garcia Moreno bewogen, „maar ik heb het recht u iets te geven wat gij niet kunt weigeren." Denzelfden dag ont ving de luitenant de missive van zijn benoe ming tot kapitein. Zijn populariteit steeg dan ook van dag tot dag in het leger. Hy was als een vader voor zijn kinderen. Wel werd zyn gestrengheid zeer ge vreesd, doch door zyn zorg voor allen, won hy hun sympathie. Pensioenen voor zieken en gewonden, schadevergoeding waar noodig, doch vooral de stipte betaling der soldy, een der nieuwe merkwaardigheden van Ecuador, brach ten tevredenheid en rust. De verbetering en saneering van den 3den factor, den ambtenaarsstand, vroeg eveneens zyn onverdeelde aandacht en werkkracht. De wetboeken waren incompleet en absurd en Garcia Moreno belastte zich deze vele lacunes aan te vullen en de wetten in overeenstem ming te brengen met de nieuwe constitutie. Bu het afnemen der examens was hü dik- wyis tegenwoordig. Op een keer wist de ge- examineerde op alle vragen het goede ant woord te geven. „Is uw geloofskennis ook zoo perfect"? vroeg Garcia Moreno en hy stelde hem verschillende vragen, waarop de candi- daat het antwoord schuldig bleef. „Münheer, zeide hy met allen ernst, gü zijt nu dokter, maar U zult uwe nieuwe functie niet waar nemen alvorens de christeiyke leer te kennen. Een magistraat, die recht moet spreken, moet voor alles de wet Gods kennen". En hy ver plichtte hem, alvorens hem toe te laten, ver schillende dagen door te brengen in het Fran ciscaner-klooster, om daar de noodige kennis in zich op te nemen. De rechterlijke macht onderging een groote razzia, al kon hy niet alle onkruid wieden. Maar onverbiddelijk trad hy op tegen allen, die op eenigerlei wijze de rechtvaardigheid of het recht te kort deden. Wel zeer zonderling en weinig in overeenstemming met onzen smaak was zyn optreden in het volgende geval: Een te slechter naam en faam bekend staan de vrouw had een moord bedreven en stond voor de Justitie terecht. De rechters, die de vrouw wilden redden, spraken van 'n natuuriyk gevolg van de omstandigheden en veroordeelden de vrouw enkel tot eenige maanden verbanning. Garcia Moreno razend! Het vonnis herroepen of casseeren viel bulten zyn bevoegdheid. Hij liet de rechters by zich komen en zeide hun: „Gy hebt een vrouw, die kennelijk schuldig stond voor moord veroordeeld tot eenige maan den verbanning. Welnu, het is duidelijk dat zij deze straf moet ondergaan. Daar echter mij ne soldaten zeer bezet zijn en de wet veroor looft particuliere burgers aan te wijzen als con- vooi voor veroordeelden, heb ik U uitgekozen om deze misdadigster naar Nieuw Granada te geleiden. Zonder een woord te zeggen maakten de rechters hunne paarden gereed om 0 0 tocht te ondernemen. Neen, gaf Garcia More®, te kennen, gy reist voor rekening van het c,° vernement. Een stel manke muilezels k*9 voor. Den heeren werd verzocht op te stijf! „Ze zijn wel mank, voegde hy hen toe, i®9 niet zoo mank als uwe vonnissen".- Het onderwijs kreeg ook zijn beurt en p goede. Hij begon met het lager onderwijs, o®*L voor de zoo noodzakelijke uitbreiding °ljy braken ten eenenmale de noodige krachten- vroeg en verkreeg deze van de Religieuse ders in Europa. Met groot succes slaagde ook hier in de taak die hy op zich gent"® had. Het cijfer van 200 scholen in 1869 stLi tot begin van 1875 tot 1500. Het leerling®® 0p in ongeveer dezelfde periode van 8000 32.000. Voor de Indianen werden speciale sc®> len opgericht. Indien men hierby nog v0L. scholen voor soldaten en ook voor de 8e ,efl genen, dan kan men waariyk zeggen, dat 8 j, klasse der bevolking van onderwys verstof verstoken behoefde te zijn. Op het eerste P stond het onderricht in den godsdienst. By het zien van het groeiend aantal ï®^3, lingen, onderwezen door christeiyke leer®1® p ters, in kennis en godsvrucht, glom G geluk. „Met mannen van dit s ^y zullen wy de huisgezinnen en de maatsch®» hernieuwen". Moreno van (Wordt vervol

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 6