Verband tusschen Partij en Program BOEREN EN TUINDERS BIJEEN Van de Pers-tribune Prikkeldraad De nijpende nood In 't vergeetboekje WOENSDAG 25 MEI Vereeniging om een politiek program plicht HET ONTSTAAN VAN DEN WIERINGERMEERPOLDER VERLAGING DUITSCH INVOERRECHT OP BOTER DE URKER NOORDZEEVISSCHERS Hun belang bij de Zuiderzee Inleiding van den heer H. Ruijter „Wij deden onzen plicht" De toestand in de bedrijven De Tarwewet In ons land En verder Een tijdwoord ,Op den koop toe1 Het Eerste Kamerlid J. Amtz niet herkiesbaar Stuurliedenexamens De motie-Utrecht, welke in de a.s. ver- Badering van den Partijraad aan de orde komt, brengt weer eens de vraag naar vo ren van het verband tusschen partij en program. Dat zulk een verband bestaat en moet bestaan, is onbetwistbaar. Juist om aan de partij kracht en sta biliteit te geven en haren uitgroei tot vollen Aasdom te verzekeren, ontwierp dr. Schaep man, toen hij nog slechts enkele jaren in de Tweede Kamer zitting had, zijn „Proeve Van een Program," daarbij uitvoerig de ■frenschelijkheid of liever de noodzake lijkheid van zulk een grondslag voor de staatkundige actie der katholieken betoo- Bende. Onomwonden sprak hij het uit, dat voor de katholieken in Nederland de vereeniging om een politiek program plicht was, plicht ook met het oog op den staatkundigen toe stand van het ééne vaderland. Het pleidooi kwam te vroeg, om reeds terstond een tastbaar resultaat op te le veren. Maar de stoot was gegeven, de idee ge lanceerd, de steen aan het rollen gebracht. En hoezeer ook het denkbeeld van den doctor tegenspraak vond en zijne „Proeve" zelfs scherpe bestrijding uitlokte bij de conservatief-gezinden onder ons, de zaak bleef aan de orde, en zij werd ten slotte het middel, om de verbroken eenheid te herstellen! Toen in 1896 het kiesrecht een groote Uitbreiding had ondergaan en het aantal kiesvereenigingen gestadig toenam, formu leerde dr. Schaepman een program, dat de onderteekening kreeg van alle toenmalige leden der Tweede Kamer, en eenige maan den later, aan den vooravond der verkie zingen, door een groote vergadering van de afgevaardigden der katholieke kiesver eenigingen werd gesanctionneerd. Daarmee had het program zijn intrede Bedaan in onze partij, om tot op den dag Van heden in zijne principieele grondge dachten en uitspraken bestendigd te blij ven. Maar natuurlijk werden er, wat het toeer zakelijke en practische gedeelte aan- Baat, in den loop der jaren wijzigingen aangebracht, en nieuwe, aan de ver anderde tijdsomstandigheden beantwoor dende eischen, opgenomen. Men ging onderscheiden zonder het Verband te verbreken tusschen het be- Binselprogram, dat uiteraard duurzaam Vras, en het program van actie, of van Urgpntie, dat bij de algemeene verkiezin gen aan een nieuwe parlementaire zit tingsperiode voorafgaande, werd vastge Steld. En zoo hebben wij reeds een aantal van zulke programs gehad, waarvan menig punt, dank zij het krachtig optreden van de katholieke Staatspartij, tot werkelijk heid kon worden gemaakt. Het bezit van een program demonstreer' de zich als een element van kracht in de Partij, schragende de eenheid en leiding Bevende aan hare politieke en parlemen taire handelingen. Het is dan ook volkomen begrijpelijk, dat Uien het wenscht te bestendigen in ons Partijleven, en evenzeer, dat men er in be Paalde gevallen naar verwijst, of zich er op beroept. Hier wordt een punt aangeraakt, dat Voor sommigen altijd een ietwat teer punt Is. De katholieken zijn, naar men woet, Been voorstanders van het zoogenaamd imperatief mandaat, en de partij pleegt aan hare afgevaardigden een behoorlijke Vrijheid van beweging te laten. „Een program voor katholieke Neder landers moet ten doel hebben veredniging, niet scheiding," schreef Schaepman reeds Voor bijna een halve eeuw. „Het moet de eenheid mogelijk maken op vasten, breeden Brondslag. In de vaste omlijning der be- Binselen, in de scherpe afsluiting tegen de devolutie moet het toch voor de eigen mee- Uing vrijheid en ruimte van beweging la ten. Het moet geen onderwerping opleggen maar kracht versterken. Het boeit geen Historisch Genootschap opgericht Het ontstaan van den Wieringermeerpolder Is de sluitsteen van meerdere vroeger droog gemaakte belangrijke polders, waaruit het aUer-noordelijkste deel van Noord-Holland be gaat, Archief-navorschingen hebben geleid tot oprichting van een „Historisch Genootschap". £>e kop van Noord-Holland met de eilanden ^exel, Vlieland en Terschelling. De zuidgrens Van het Genootschap is de Oude West-Friesche bedijk van Medemblik af tot aan de zuidzijde Van de Hondsbossche Zeewering en sluit zich onmiddellijk aan tegen het Historisch Genoot schap „Oud-West-Friesland", dat reeds vele Jaren bestaat. De zetel van het Genootschap is gevestigd Den Helder, terwijl met het secretariaat is belast: KL F. Oortgijsen, Westgracht 80, aldaar Geen hulp aan den landbouw In welingelichte kringen te Berlijn bestaat er, baar de „Tel." bericht, bij de rijksregeering het Wan de huidige invoerrechten op boter te ver- jagen, in verband met het feit, dat deze rechten oen Duitschen landbouw geen hulp hebben ge- bn 'racht, terwijl de Duitsche exporteurs als ge- polsen aan elkander, maar legt de handen ineen." Ook bij een latere gelegenheid kwam dr. Schaepman onder verwijzing naar een boekje over het Duitsche Centrum, op voor de „onontbeerlijke vrijheid van handeling," welke, naar gelang de omstandigheden, hare rechtmatige ruimte moet hebben, wat het doen en laten eener partijvertegen woordiging betreft. De katholieke partij heeft zich, meenen wij, altijd op dit standpunt geplaatst. Maar natuurlijk volgt hieruit geenszins, dat men zich niet op het program zou mogen beroepen en evenmin, of nog min der, dat er geen rekening mee te houden zou zijn! Daarvoor toch is zijn beteekenis te groot, en zijn bestaan voor de partij en voor het algemeen belang, dat deze moet nastre ven, van te hooge waarde. Partij en program moeten daarbij een éénheid vormen, welke niet zoozeer uit de letter spreekt, dan wel uit den geest. P. S. Op de vragen van het Tweede Kamerlid Heemskerk, betreffende toepassing der Zui- derzeesteunwet ten aanzien van de Urker Noordzeevisschers heeft Minister Reymer. Mi nister van Waterstaat, o.m. geantwoord: Dat Urker Noordzeevisschers bij onvoldoende of min der loonende uitkomsten van de Noordzeevis- scherij steeds de visscherij op de Zuiderzee be oefend hebben, is hem niet zoozeer bekend dan wel dat, wanneer met de visscherij op de Zui derzee gunstige resultaten zijn te bereiken met name in den haring- en ansjovistijd, aan de Zuiderzeevisscherij tevens werd deelgenomen door een deel van de te Urk woonachtige Noord zeevisschers. 2. Uit een en ander volgt, dat niet alle Noord zeevisschers bij de Zuiderzeevisscherij op zoo danige wijze betrokken zijn, dat zij geacht kun nen worden in de uitoefening van die visscherij hun voornaamste bron van inkomsten te vin den. In de mate, waarin de Urkervisschers de Zuiderzeevisscherij hebben beoefend, zal dus 'n aanwijzing worden gevonden ter beoordeeling van de schade, die zij van de afsluiting der der Zuiderzee ondervinden en dus ook ter be oordeeling van hun aanspraak op gelijkselling met belanghebbenden in den zin der Zuider- zeesteunwet. Wetswijziging acht de Minister hiervoor niet noodig. In de heden gehouden vergadering van den ,R.K. Boeren- en Tuindersbond" in het Con certgebouw te 's Hertogenbosch, hield de heer H. Ruijter, secr. van den Aartsdiocesanen Bond, een rede, waaraan het volgende is ontleend: Gaarne heb ik de taak op mij genomen in deze vergadering een inleiding te houden over het onderwerp: „De noodtoestand in den land en tuinbouw". Ik zeg gaarne omdat, nu dui zenden boeren- en tuinders in een wanhoops- stemming verkeeren, het goed is, dat wij min of meer in deze vergadering rekening en ver antwoording afleggen aan onze leden voor wat wij als leiders in de R.K. boerenbeweging voor de boeren en tuinders hebben gedaan, om daar na gemeenschappelijk te beraadslagen wat ons in de toekomst staat te doen. Gaarne ook, omdat het leed en de zorgen onzer leden, die wanhopig tot de besturen hun ner organisatie opzien en die wij zelf niet kun nen helpen, hier kan worden uitgezegd, opdat de pers dit leed, zal uitdragen en ter kennis brengen van het Ned. Volk, de Regeering en de volksvertegenwoordiging. Ten einde een goede basis te hebben voor de verdere besprekingen wil ik achtereenvolgens eenige korte beschouwingen houden over de volgende punten. 1. De taak en plichten van de organisatie. 2. De taak en plicht var den Staat. Taak en Plicht der organisaties Wij zijn een katholieke organisatie, opgericht onder goedkeuring onzer Kerkelijke Overheid en ons Doorluchtig Episcopaat vordert, dat de R.K. boeren en tuinders leden zijn onzer or ganisaties. „Het doel is, de godsdienstige, zedelijke, maatschappelijke en stoffelijke belangen der boeren en tuinders te behartigen, om zoodoen de een degelijken en welvarenden boeren- en tuindersstand te vormen op pden grondslag der katholieke beginselen". Wij zijn dus geen congregatie of broeder schap, wij zijn een sociale organisatie, welke mede door het invloed uitoefenen op het eco nomisch leven, de maatschappij moet veran deren in een meer Christelijke maatschappij. Een organisatie dus, die mede door te werken op economisch gebied volgens de beginselen der rechtvaardigheid en liefde haar doel tracht te bereiken. De verantwoordelijkheid der bestuursleden is dus zeer groot en uit dien hoofde hebben zij het recht te eischen, dat de leiding wordt ge volgd evengoed als de leden het recht hebben met hunne opbouwende critiek te komen. Ik heb dit hier weer willen verklaren, omdat wij met gezag en met recht spreken, namens de 75.000 boeren en turners, namens de 75.000 gezinnen. Taak en Plicht van den Staat. Het is misschien niet verkeerd een enkel woord te wijden aan onze opvattignen van de taak der Overheid, vooral om het verwijt te ontgaan, dat wij ons te veel tot de Regeering om hulp wenden. De Staatsoverheid moet dienen het algemeen welzijn. Niet dus de belangen uitsluitend van één groep of stand, doch de belangen van heel ons volk. Daar waar de belangen van een deel dreigen onder den voet geloopen te worden, wat altijd schade voor het geheel medebrengt, moet de staat optreden. Immers het kan het geheel niet goed gaan, als het een deel slecht gaat. Het wil mij voorkomen, dat het in deze ver gadering overbodig is, om cijfers te verstrekken over den noodtoestand waarin onze boeren verkeeren. Toch wil ik met het oog op de ver tegenwoordigers der Koningin der Aarde, H. M. de Pers eenig eenvoudig c-fermateriaal geven en dan wel van de hoofdproducten, de melk, de varkens en de rogge. De kosten der melk kunnen worden gerekend te liggen zoo gemiddeld bij en om de 6 cent per Liter. Ten einde een beeld te geven van de gevolgen alleen door de daling der melkprijzen, toonde spr. een groep cijfers uit de gegevens van de Centrale Landbouwboekhouding) in Friesland over 1930-31. Uit dit overzicht blijkt, volgens spr., dat de toestand eenvoudig onhoudbaar is. Waardoor deze lage prijzen Het is voor deze vergadering overbodig te achten, eene bespreking te houden over de oor zaak van de wereldcrisis. Voor ons is slechts de feitelijke toestand van belang. En dan kun nen wij vaststellen, dat eenerzijds het buiten land aan den invoer van onze producten allerlei belemmeringen in den weg legt, door toltarieven, contingenteeringen en deviezenrege- lingen en 'anderzijds door het feit, dat tot voor korten tijd hier practisch alle producten vrije lijk werden toegelaten. Ons land was, om de uitdrukking van Mr. van Haastert te gebruiken, de vuilnisbak van heel de wereld, waardoor ook is ons land de prijzen daalden tot beneden elk redelijk peil. Men voert in de ons omringende landen een nationale politiek, gericht dus voor alles op de belangen van het eigen volk. Wat deden de organisaties, de Regeering en de Volksvertegenwoordiging? Ik stel de vraag aldus, omdat het onze plicht *°lfi dezer rechten nadeel hebben ondervonden, is de belangen van den boerenstand te behar tigen en het dus onze taak is geweest de Re geering tijdig te waarschuwen. De crisis in den akkerbouw trad in 1930 in alle scherpte op. Midden Juni 1930 werd door de 3 Centrale Landbouworganisaties een Urgentieprogram aan de Regeering aangeboden, waarin als voornaam ste punten waren opgenomen: Steun aan sui kerbietenteelt, graanbouw en aardappelenindu strie en het geven van ruilobjecten aan onze on derhandelaars om de meest-begunstigingsclausule effectief te maken. Dus steun met name aan den akkerbouw en een krachtige handelspolitiek. Het eerste wat de Regeering voor den Akker bouw deed, was de indiening van de tarwewet. De wet van 21-2-1931. En wij stellen het op nieuw dankbaar vast, dat deze wet een zegen is voor de bouwboeren. Niet minder dankbaar blijven wij erkennen, dat bij de behandeling dezer wet het alleen aan het krachtig optreden van Minister Ruys is te danken geweest, dat de wet in de Tweede Kamer is aangenomen ge worden. De steun door die wet aan de boeren gegeven is van den oogst in 1931 te ramen op 'n oogst van 150.000 ton op 10 millioen gulden. Renteloos voorschot het aardappelmeel Bij dit wetsontwerp werd gegeven een rente loos voorschot van 4.500.000. Uit dit bedrag zou worden gegeven als voorschot aan de boe ren 20 ct. per H.L. geleverde aardappelen en 800.000 voor aflossing van het voorschot van het A.V.B. bij de Amsterdamsche Bank. Dit bedrag is 'n rentedragend voorschot. Van terugbetaling zal natuurlijk wel geen sprake zijn. Daarna kwam het laatste ontwerp in behan deling, de steun aan de verbouwers van suiker bieten. Hiervoor werd aanvankelijk gerekend op een steunbedrag van 7.000.000. Deze wet is uitsluitend aangenomen om de arbeidsgelegenheid op het platteland te bevor deren. De motiveering van de beruchte com missie voor de Economische politiek nam de Regeering over. Het is hier thans tijd de opmerking te plaat sen, dat het ondertusschen met varkens, vee en zuivelproducten ook al lang niet goed meer ging, en dat in het bijzonder de onbeperkte invoer van vee uit Denemarken de boeren ra deloos en de prijzen redeloos maakten. Hierop is de Regeering herhaaldelijk gewezen, doch maatregelen bleven uit. Geheel wijzigde de houding echter einde Juni 1931, toen de heer Colijn in zijn bekende radio rede op 12 Juni over handelspolitiek mede deelde, geen enkel lichtpunt voor den landbouw op internationaal terrein te zien en zei, dat wij moesten rekenen op langdurigen en uitgebrei- den steun voor de nationale belangen van den land- en tuinbouw. De politiek der Fransche regeering is een voudig gericht op het voorkomen van verarming van den boerenstand. Duitschland gaat op den weg der tariefs- verhooging en invoerbemoeilijking via de de viezen door. In Engeland stond de komende verkiezings strijd ook geheel in het teeken van wijziging der handelspolitiek en wij weten dat ook, daar de overwinning behaald is. Wij zagen dus October 1931, dat onze nabuur- staten ten sterkste hun eigen landbouw be schermden. En in ons land? De eerste mededeeling die verscheen begin October 1931 luidde: „Gezien den toestand van 's Rijks schatkist meent zij deze garantieleening (voor de suiker bieten) niet verder te mogen doen gaan, dan die voor de campagne 1931." Het was grof! En op 16 October schreef ik dan ook in het Boeren- en Tuindersblad het vol gende: „Wij zien slechts twee wijzen van afdoende hulp en deze is of de regeering komt met voor stellen waarbij zij inzake de invoerpolitiek de zelfde vrijheid krijgt als in 1914, want met een invoerrecht van b.v. 10 pCt. extra op het bui- tenlandsch vleesch worden wij niet geholpen, hier zal de invoer moeten worden beperkt, of de Kamer eischt dit van de regeering en zoo de regeering aan dezen eisch niet voldoet, dan kome er een andere regeering, welke geen her senschimmen op internationaal terrein najaagt, doch nationale politiek voert, waarbij ons volk blijft behouden." Nog erger maakte het dit kabinet,, toen in de Memorie van Antwoord op Hoofdstuk I der Staatsbegrooting het volgende werd verklaard: „De regeering vleit zich de agrarische deside rata, welke de landbouworganisaties in haar request van Juni 1930 hebben samengevat op de hierboven aangegeven wijze reeds zoover mogelijk te hebben verwezenlijkt." Dat werd geschreven, nadat slechts op één punt voldoende hulp was gegeven, n.l. aan de verbouwers van tarwe. Sprekend over de leiders der rechtsche Kamerfractie over hulp aan de boeren, haalt spr. citaten aan uit redevoeringen van de heeren Aalberse, Colijn en Schokking. Onmiddellijk hierna, gaat spr. verder, kwam de tariefsverhooging in de Kamer, waarbij twee amendementen werden ingediend. Een amende ment Lovink, waarbij de invoer van vleesch ge durende twee jaar met 10 pCt. extra zou worden belast en een amendement van den Heuvel, waarbij het invoerrecht op suiker van 2.40 op 5.40 zou komen. Het eerste amendement werd aangenomen met de stemmen van rechts en de liberale afgevaardigden, Boon, Bierema, van Rappard en Braat, het suikeramendement werd verworpen met alle linksche stemmen tegen. De totale mislukking der eerste regeling voor steun aan de suikerbietenteelt en vooral dit debat, hebben er later toe geleid, dat thans voor de suikerbieten een bedrag van 14.000.000. is beschikbaar gesteld. Voor de uitkeeringen ten behoeve van de aardappelmeelfabrieken werd 2.400.000. als subsidie jegeven. Verdere uitkeeringen zullen voor de aard appelmeelfabrieken volgens de meening der regeering niet meer behoeven te worden ge- geven. In de klingen der Maatschappijen van Land- bouw waren ook de meeningen geheel gekeerd. Spr. citeert daarna een artikel van den heer Louwes, secretaris der C. L. M. Intusschen had eind October de Regeering de bevoegdheidswet ingediend ten doel hebbende tot contingenteering te kunnen overgaan. Het duurde twee maanden eer de Kamers tijd vonden deze wet te behandelen. In de Kerstweek werd ze aangenomen. Diep te betreuren is het, dat de Regeering het amendement-Oud niet onaanne melijk verklaarde en dat de Kamer dit aannam, waardoor de Kamer nu weer over alle besluiten kan gaan nakaarten en de Regeering dus slechts een zeer beperkte volmacht heeft. De practijk van de contingenteering is echter voor ons bedroevend. Besproken werd daarna de interpellatie-Weit- kamp op 1 Maart 1932. De Minister achtte de interpellatie niet op een gunstigen tijd gehouden. Het antwoord van den Minister was bedroevend en het is dan ook volkomen te begrijpen, dat de heer Baron van Voorst tot Voorst heftig verontwaardigd was. De ontstemming van den Minister over de scherpe rede van den heer van Voorst tot Voorst was blijkbaar zoo groot, dat hij met geen enkel woord antwoordde op de voorstellen van den heer van Voorst gedaan over een practische steunregeling voor de rogge en het uit de markt nemen van boter evenmin als hij antwoordde op een gelijk voorstel voor de eieren van het Kamerlid Jac. Vos. Daarna werd uitgetrokken op 11 Maart 1931 een bedrag van 960.000 voor de teelt en ver werking van 6000 H.A. vlas. De bebouwde op pervlakte schijnt ongeveer 2000 H.A. te zijn, dat bedrag behoeft dus slechts voor 1/3 deel te worden uitgegeven. Op 27 April had het buitengewoon gewich tige feit plaats, dat het Comité van Economisch Verweer, waarin zijn opgenomen alle centrale land- en tuinbouworganisaties en de drie groote Werkgeversvereenigingen, dus de geheele land en tuinbouw en de Nijverheid, in een manifest aan de Regeering vroeg meer actieve handels politiek te voeren, onder het dreigement, anders gaan wij over de Regeering heen een boycot tegen Duitschland beginnen. De politiek die gevraagd werd van de Regeering was dus: wij koopen alleen bij hen, die bij ons koopen en ook betalen. ,Jdet" telegram Op 20 Mei verzond het Comité van Econo misch Verweer het bekende telegram, waarin antwoord werd gevraagd op verzoek van 29 Februari. Zondagmorgen antwoordde de heer Posthuma in een open brief den Minister. Het voornaamste uit den brief van den heer Posthuma komt hier op neer. „Ja Excellentie, ik ken de activiteit der Re geering. Het doet mij leed U in deze geen illu sie te kunnen laten: de activiteit der regeering is meer dan beneden nul". Zaterdagmorgen is de Memorie van Antwoord verschenen over het wetsontwerp tot steun aan de Melkveehouderij. Hoewel wij betreuren, dat het menggebod er in staat, kunnen wij niet anders dan dankbaar zijn, dat de Minister heeft vastgelegd, dat: „Het streven van ondergeteekende zal er op gericht zijn een richtprijs van ten minste 5 cent per K.G. melk te bereiken over de geheele pe riode, waarvoor de ontworpen regeling zal gel den." Hier komt dan tenminste een regeling die hoe laat zü dan ook komt redelijk belooft te worden. Wat is er verder gebeurd? Het wetsontwerp met steunmaatregelen voor den eierprijs ligt reeds geruimen tijd bij de Ka mer. Voor de varkens niets. Voor de rogge niets. Voor den tuinbouw niets. Voor de hypotheekboeren niets. Voor de pachters door de regeering niets, doch ligt het wetsontwerp-Ebels bij de Eerste Kamer Mijn volle overtuiging is, dat de Regeering te weinig deed en veelal achter de feiten aan liep, waardoor wij in dezen hoogen nood zijn ge komen. Een enkel woord nog over de klachten, het leven wordt duurder door de maatregelen, die de Regeering neemt ten behoeve van den boe ren- en tuindersstand. Wij weten drommels goed, dat er zeer velen zijn die beweren de loonen moeten naar bene den wij moeten goedkooper produceeren en daarom moeten wij zoo weinig mogelijk maat regelen hebben tot steun der boeren, die het le ven duurder maken. Nu is het duurder maken niet juist. Het gaat er alleen om, dat een einde wordt gemaakt aan de onteigening van het be zit van de boeren en tuinders door de consu menten en het voorkomen van het ondergaan van den boeren- en tuindersstand. Men kan toch niet spreken van duurder worden als de Regeering een einde maakt aan het onrecht, dat de producent der eerste levens behoeften deze moet verkoopen tegen zoodani- gen prijs, dat hij, noch zijn arbeider kan leven in de meest sobere omstandigheden. Als onze Regeering zulke maatregelen neemt, dat ons volk den kostprijs der land- en tuinbouwpro ducten betaalt, dan betaalt ons volk geen cent meer dan rechtvaardig is. Wat wij verlangen? Eerst wij herhalen meer actieve han delspolitiek en daarna maatregelen dat ons eigen volk de productiekosten der eerste levens artikelen betaalt. Dat is ons recht! Wij staan aan den rand van den afgrond. Velen der onzen zijn niet meer te helpen. Laat ons één zijn in deze bange uren en te zamen trachten zoo te werken, dat wij de ineenstor ting voorkomen. Vandaag ga vanuit deze ver gadering een noodschreeuw om hulp over het land. Een noodschreeuw, zoo noodig een smeek bede. Eerst en voor alles tot de Regeering. Ver zaak Regeering Uw plicht niet en laat het boe renvolk niet ten onder gaan. Tot onze volks vertegenwoordiging. Geef toch de Regeering de noodige macht om daden te stellen. Tot ons volk, Volk van Nederland leef niet langer ten koste van het loon van den boer en zijn ar beider. In het dagblad „De Banier", het orgaan der Staatkundig Gereformeerde Partij, is dezer dagen nog eens weer de staf gebroken over het woord van Kuyper, dat er in den strijd tegen de heerschappij van ongeloof en Godsverzaking, tusschen de R.-Kath. en ons een geestelijke band bestaat. Het is opmerkenswaard, schrijft de „Stan daard" naar aanleiding daarvan, hoe tel kens, als de macht van den geest dezer eeuw zich op één of andere wijze openbaart, tegelijk de waarheid van Kuypers woord blijkt, ondanks alle antipapistische protes ten. Dat komt ook wederom uit in het zoo ernstige en juiste tijdwoord, voorkomend in de pas verschenen encycliek van den Paus „Caritate Christi compulsi" (door de liefde van Christus gedrongen). Daarin wordt gewezen op de toenemende verwar ring in deze wereld en gevraagd naar de oorzaak daarvan. Die oorzaak ziet de Paus o.a. in de jacht naar aardsche goederen, van welke begeerte de oproerige elementen profijt trekken, om de massa te exploiteeren in hun strijd tegen God, door dien strijd te verbinden met den kamp, dien de mensch voor zijn dagelijksch brood te strijden heeft. De encycliek wijst op de toenemende goddeloosheid, die al meer georganiseerd optreedt. Als het groote mid del ziet dit tijdwoord de vermenigvuldiging van het gebed tot Jezus, het gemeen schappelijk gebed vooral. Maar daarbij wijst het ook met zeer sterke klem op de noodzaak der Christel ij ke samen- we r ki n g. Er moet, zoo klinkt het, één groot front komen tegen al die vijanden Gods en der menschheid. Gebed en boete zijn noodzakelijk. En alle krachten moeten ten strijde vereenigd worden. Met terzij delating van specifiek Room- sche passages, hebben wij zoo gaat de „Standaard" voort, dit ernstig tijdwoord met dankbaarheid gelezen. Het vond bij ons meer weerklank dan wat wij lazen over het geen Mr. N. Stufkens Jr. zeide op de Pink sterconferentie van 't Verbond van Chr. Letterkundige kringen. Deze spreker ver weet, volgens het verslag in de bladen, het Christendom, dat het, afgeschrikt door de uiterlijke methoden, zich apart gesteld had, dat het zich had ingesloten in eigen grenzen, in eigen organisaties, in eigen clubjes. Volgens Mr. Stufkens kent het Evangelie geen scheiding Christenniet- Christen. En de eisch tot n i e t-apart staan, dien de spreker in Jezus' houding beluister de, is door de Christenen zijns inziens niet gehoord. Niet zonder bevreemding hebben wij deze woorden gelezen. Natuurlijk trekken wij ons niet uit 't leven terug. Calvijn heeft ons wel waarlijk den eisch van Gods Woord anders doen verstaan en alle ras echte „issus du Calvin" eischen heel 't leven dezer wereld voor Jezus op. Maar wie daaruit distilleert een ver oordeeling van de eigen Christelijke organisatie, die kent zijn tijd n i e t en heeft ook geen woord voor dezen tijd. Dat past het pauselijk woord heel wat beter bij dien tijd. En hoezeer daardoor de vinger op een wondeplek van onzen tijd gelegd werd, bewijzen wel de op elkaar vol gende berichten over de Lindbergh-tragedie, die ontstellende uitingen van gelddorst- openbaring te zien geven. En nu meene men niet, dat dit alleen in Amerika zoo is. Wie dit denken zou, heeft feitelijk de poort van de eigen veste van be waking ontbloot. De geestelijke verdedi gingsmiddelen gaan dan ontbreken. En daarom zeggen we mét de nieuwe encycliek: bidt; bidt ook gezamenlijk; bidt zonder op houden. Opdat wij, met name in dezen don keren tijd, ons geloof behouden. En daar mee ons verweermiddel tegen den verwoes tenden geest van dezen tijd. Ook in „De Strijd", het weekblad van het N. V. V., wordt het boek der Wibauts besproken en wel aldus: „Wij kunnen ons voorstellen, dat er bla den zijn, welke aan dit boek kolommen druks gaan wijden. Ons blad zal niet on der deze bladen behooren. Wij zeggen al leen van dit boek, dat Wibaut en zijn vrouw over het huwelijk en huwelijksverhoudin gen dingen hebben gezegd, die zij zeggen kunnen, omdat zij zijn degenen, die ze zijn. Dingen die anderen nooit zouden durven zeggen; opmerkenswaardige dingen, die de moeite van het lezen loonen. Men behoeft het niet met alles wat het echt paar Wibaut als goed en behartigingswaard voorstelt eens te zijn om tot de conclusie te kunnen komen, dat het goed is, dat er ook eens een paar menschen zijn opge staan, die den moed hebben gevonden om enkele z.g. heilige huisjes, welke er rond om den huwelijkstuin zijn opgebouwd on derstboven te schoppen. Dat nu hebben de beide Wibauts niet onverdienstelijk gedaan. Jammer, dat de schrijftrant, waarin het boek gesteld werd, -den lezer gaat ver moeien op den duur. Maar.dat zijn van die dingen, welke men er gaarne op den koop toe bij neemt." Ja, dit kan men inderdaad wel „op den koop toenemen," wanneer men toejuicht, „dat ook eens een paar menschen zijn op gestaan, die den moed hebben gevonden, om enkele z.g. heilige huisjes, welke er rondom den huwelijkstuin zijn opgebouwd onderstboven te schoppen" Deze „heilige huisjes" zijn dan voor schriften van christelijke huwelijksmoraal, heilig voor ieder, die nog geloovig is en de maatschappij niet wil zien verloren gaan aan het heidendom, dat met zijn dierenmoraal het levensgeluk ondermijnt. Maar wat het belangrijkste van deze boekbespreking is? „De Volkskrant" wijst er nadrukkelijk op: Het is het orgaan van het N. V. V. dat aldus zijn oordeel geeft over het verderfe lijke boek der Wibauts. Toch zal hetzelfde orgaan en zullen alle propagandisten van het N. V. V. blijven beweren, dat katholieke arbeiders zonder hun geloofsovertuiging geweld aan te doen, zich kunnen aansluiten bij de socialistische vakbeweging. Men ziet uit dit voorbeeld weer eens, dat onze bisschoppen, de inderdaad van God gegeven leiders, niet ten onrechte het lid maatschap van die vakbeweging streng verboden. Oud-minister Posthuma is boos op mi nister Verschuur, omdat die z.i. niet tijdig genoeg maatregelen nam tot steun aan den landbouw in den geest van het Comité voor Economisch Verweer, en hij zond den Minister een nijdig tele gram. Minister Verschuur maakte zich boos over dit „grof" telegram en zond op zijn beurt 'n telegrammetje van niet al te vriendelij ken inhoud: „Uw toon is zoo grof, dat sa- menspreking, welke m.i. nut kon hebben, onmogelijk wordt",Daar u persoonlijk de activiteit der Regeering in bijzonderhe den kent, is mij uw houding onbegrijpelijk." Over dit telegram maakte oud-minister Posthuma zich op zijn beurt weer boos en hij schreef in de bladen een pootigen „Open Brief": 't was juist de bedoeling geweest, aan de regeering „zoo grof mogelijk" voor te houden, dat de georganiseerde landbouw zich zóó niet langer wilde laten behandelen, en wat de activiteit der regeering betreft: die activiteit was in deze „meer dan bene den nul" Een ruzie in optima forma dus tusschen Minister en Oud-minister! Een ruzie, waaromheen al heel gauw als bij een straatrelletje de noodige om standers zijn komen samengroepen, om toe te luisteren en om een „opinie" te geven: „De Telegraaf", tuk op zoo'n heibeltje, vond 't fijn, dat de minister nu eens flink afgedroogd werd, maar de overige pers acht te des Oud-ministers optreden niet zoo als 't hoort: hij bokste inderdaad te grof, hij bedacht te weinig, met wien hij te doen had, hij onderschatte moeilijkheden, hij vergat, ja, nu komt het! hij vergat, welke kritiek men op hém als krisisminister in de jaren 1914—1918 had geoefend. Een snuffelaar ging in oude papieren zoe ken en hij vond daar o.a. een „Open Brief' aan den heer Minister Posthuma, af komstig van den heer Kruseman, die zich over het ministerieele beleid van den thans zoo heftig tekeer gaanden heer Posthuma o.a. als volgt beklaagde: „U brengt het platteland van Nederland tot wanhoop en daarmee tot verzet. U veroordeelt de zandboeren om him rogge geheel af te staan zonder hun de minste zekerheid te geven, dat zij voeder voor hun vee en varkens terug kunnen krijgen. veroordeelt de bouwboeren van Neder land om al hun haver af te staan, terwijl hun wellicht twee derden van hetgeen zij dringend noodig hebben, zal worden ge laten. U veroordeelt de bouwboeren om al hun producten af te staan en voor zaaigoed andere waar te koopen tegen veel hoogeren prijs zonder de zekerheid het op tijd te zul len ontvangen. U veroordeelt de varkenshouders om hun beesten te laten doodhongeren. U veroordeelt de veehouders om al hun weidevee zelf op stal te houden of zij daar toe ruimte genoeg hebben of niet. U heeft de varkenshouders verzocht om door te gaan met hun bedrijf. Nu de boel spaak loopt, laat U hen in den steek. Excellentie, de boeren nemen het U in zeer hooge mate kwalijk, dat u uwe toezeg gingen niet nakomt en dat niemand er op kan rekenen, dat uw beslissingen na een week nog geldig zijn. U heeft den handel in erwten verleden jaar rustig zijn gang laten gaan tot de prij zen hoog opgejaagd werden, toen heeft u ingegrepen, terwijl daarna haast niets ge distribueerd werd. U heeft het kanariezaad tot ƒ41.laten oploopen en het voor ƒ31.onteigend. U heeft officieel medegedeeld, dat u het koolzaad niet zoudt vorderen en toen de prijs, die normaal 18.per 100 K.G. is. tot 65.was gestegen, heeft U het voor dien tijd onteigend. U heeft medegedeeld, dat u de consump tie winteraardappelen niet zoudt distribu- eeren; nu men allerwegen maatregelen treft om aardappelen op te gaan doen, deelt u mede deze te gaan distribueeren. U heeft jl. voorjaar minimum-prijzen voor de voornaamste producten vastgesteld. Nu het op leveren aankomt, worden deze mini mum-prijzen de maximum-prijzen voor de allerbeste kwaliteit, die er door het slechte weer niet is. Iedereen blijft daar dus ver onder. De boeren klagen uit den aard over min der inkomsten dan zij meenden te zullen hebben; dat is klein gedacht, doch men- schelijk, zij keuren het streng af, dat er geen vast vertrouwen op uw regeling moge lijk is. Noch de boeren, noch de handelaren, noch de koopers, kunnen op die wijze vertrouwen in de leiding behouden." Wij herinneren ons niet meer hoe de heer Posthuma indertijd op deze acte van beschuldiging gereageerd heeft, maar wij hebben een vaag vermoeden, dat de toenmalige krisisminister na lezing van dit document een verzuchting geslaakt heeft, welke nog heel wat onvriendelijker was dan minister Verschuur's telegram. 't Is van belang dat deze en dergelijke dingen thans nog weer eens in herinnering worden gebracht. De heer Posthuma was in 19141918 een knap krisisminister, maar naar het oor deel van belanghebbenden deed hq niets goed. De moeilijkheden zijn thans zeker zoo groot als toen, en Minister Verschuur zou wel 'n wonder wrochten, indien hij t allen krisislijders naar den zin maakte. 'n Beetje meer consideratie, m*nheer Posthuma! En 'n beetje meer.... herinnering! Naar wij uit goede bron vernemen, heeft het Eerste Kamerlid, de heer J. F. C. Arntz, die reeds lang voornemens was het Eerste Kamer lidschap neer te leggen, aan de R.K. Staten fractie medegedeeld dat hij bij de a.s. Kamer verkiezing geen candidatuur aanvaardt 's GRAVENHAGE. Gesi. voor 3en stuurm. gr. stoomv. de heeren C. Kila en H. r. Ginkel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 5