Verband tusschen Partij en Program
BOEREN EN TUINDERS BIJEEN
Van de Pers-tribune
Prikkeldraad
De nijpende nood
In 't vergeetboekje
WOENSDAG 25 MEI
Vereeniging om een politiek
program plicht
HET ONTSTAAN VAN DEN
WIERINGERMEERPOLDER
VERLAGING DUITSCH
INVOERRECHT OP BOTER
DE URKER
NOORDZEEVISSCHERS
Hun belang bij de Zuiderzee
Inleiding van den heer
H. Ruijter
„Wij deden onzen plicht"
De toestand in de bedrijven
De Tarwewet
In ons land
En verder
Een tijdwoord
,Op den koop toe1
Het Eerste Kamerlid J. Amtz
niet herkiesbaar
Stuurliedenexamens
De motie-Utrecht, welke in de a.s. ver-
Badering van den Partijraad aan de orde
komt, brengt weer eens de vraag naar vo
ren van het verband tusschen partij en
program.
Dat zulk een verband bestaat en moet
bestaan, is onbetwistbaar.
Juist om aan de partij kracht en sta
biliteit te geven en haren uitgroei tot vollen
Aasdom te verzekeren, ontwierp dr. Schaep
man, toen hij nog slechts enkele jaren in
de Tweede Kamer zitting had, zijn „Proeve
Van een Program," daarbij uitvoerig de
■frenschelijkheid of liever de noodzake
lijkheid van zulk een grondslag voor de
staatkundige actie der katholieken betoo-
Bende.
Onomwonden sprak hij het uit, dat voor
de katholieken in Nederland de vereeniging
om een politiek program plicht was, plicht
ook met het oog op den staatkundigen toe
stand van het ééne vaderland.
Het pleidooi kwam te vroeg, om reeds
terstond een tastbaar resultaat op te le
veren.
Maar de stoot was gegeven, de idee ge
lanceerd, de steen aan het rollen gebracht.
En hoezeer ook het denkbeeld van den
doctor tegenspraak vond en zijne „Proeve"
zelfs scherpe bestrijding uitlokte bij de
conservatief-gezinden onder ons, de zaak
bleef aan de orde, en zij werd ten slotte
het middel, om de verbroken eenheid te
herstellen!
Toen in 1896 het kiesrecht een groote
Uitbreiding had ondergaan en het aantal
kiesvereenigingen gestadig toenam, formu
leerde dr. Schaepman een program, dat de
onderteekening kreeg van alle toenmalige
leden der Tweede Kamer, en eenige maan
den later, aan den vooravond der verkie
zingen, door een groote vergadering van
de afgevaardigden der katholieke kiesver
eenigingen werd gesanctionneerd.
Daarmee had het program zijn intrede
Bedaan in onze partij, om tot op den dag
Van heden in zijne principieele grondge
dachten en uitspraken bestendigd te blij
ven.
Maar natuurlijk werden er, wat het
toeer zakelijke en practische gedeelte aan-
Baat, in den loop der jaren wijzigingen
aangebracht, en nieuwe, aan de ver
anderde tijdsomstandigheden beantwoor
dende eischen, opgenomen.
Men ging onderscheiden zonder het
Verband te verbreken tusschen het be-
Binselprogram, dat uiteraard duurzaam
Vras, en het program van actie, of van
Urgpntie, dat bij de algemeene verkiezin
gen aan een nieuwe parlementaire zit
tingsperiode voorafgaande, werd vastge
Steld.
En zoo hebben wij reeds een aantal van
zulke programs gehad, waarvan menig
punt, dank zij het krachtig optreden van
de katholieke Staatspartij, tot werkelijk
heid kon worden gemaakt.
Het bezit van een program demonstreer'
de zich als een element van kracht in de
Partij, schragende de eenheid en leiding
Bevende aan hare politieke en parlemen
taire handelingen.
Het is dan ook volkomen begrijpelijk, dat
Uien het wenscht te bestendigen in ons
Partijleven, en evenzeer, dat men er in be
Paalde gevallen naar verwijst, of zich er
op beroept.
Hier wordt een punt aangeraakt, dat
Voor sommigen altijd een ietwat teer punt
Is.
De katholieken zijn, naar men woet,
Been voorstanders van het zoogenaamd
imperatief mandaat, en de partij pleegt
aan hare afgevaardigden een behoorlijke
Vrijheid van beweging te laten.
„Een program voor katholieke Neder
landers moet ten doel hebben veredniging,
niet scheiding," schreef Schaepman reeds
Voor bijna een halve eeuw. „Het moet de
eenheid mogelijk maken op vasten, breeden
Brondslag. In de vaste omlijning der be-
Binselen, in de scherpe afsluiting tegen de
devolutie moet het toch voor de eigen mee-
Uing vrijheid en ruimte van beweging la
ten. Het moet geen onderwerping opleggen
maar kracht versterken. Het boeit geen
Historisch Genootschap opgericht
Het ontstaan van den Wieringermeerpolder
Is de sluitsteen van meerdere vroeger droog
gemaakte belangrijke polders, waaruit het
aUer-noordelijkste deel van Noord-Holland be
gaat, Archief-navorschingen hebben geleid tot
oprichting van een „Historisch Genootschap".
£>e kop van Noord-Holland met de eilanden
^exel, Vlieland en Terschelling. De zuidgrens
Van het Genootschap is de Oude West-Friesche
bedijk van Medemblik af tot aan de zuidzijde
Van de Hondsbossche Zeewering en sluit zich
onmiddellijk aan tegen het Historisch Genoot
schap „Oud-West-Friesland", dat reeds vele
Jaren bestaat.
De zetel van het Genootschap is gevestigd
Den Helder, terwijl met het secretariaat is
belast: KL F. Oortgijsen, Westgracht 80, aldaar
Geen hulp aan den landbouw
In welingelichte kringen te Berlijn bestaat er,
baar de „Tel." bericht, bij de rijksregeering het
Wan de huidige invoerrechten op boter te ver-
jagen, in verband met het feit, dat deze rechten
oen Duitschen landbouw geen hulp hebben ge-
bn
'racht, terwijl de Duitsche exporteurs als ge-
polsen aan elkander, maar legt de handen
ineen."
Ook bij een latere gelegenheid kwam dr.
Schaepman onder verwijzing naar een
boekje over het Duitsche Centrum, op voor
de „onontbeerlijke vrijheid van handeling,"
welke, naar gelang de omstandigheden,
hare rechtmatige ruimte moet hebben, wat
het doen en laten eener partijvertegen
woordiging betreft.
De katholieke partij heeft zich, meenen
wij, altijd op dit standpunt geplaatst.
Maar natuurlijk volgt hieruit geenszins,
dat men zich niet op het program zou
mogen beroepen en evenmin, of nog min
der, dat er geen rekening mee te houden
zou zijn!
Daarvoor toch is zijn beteekenis te groot,
en zijn bestaan voor de partij en voor het
algemeen belang, dat deze moet nastre
ven, van te hooge waarde.
Partij en program moeten daarbij een
éénheid vormen, welke niet zoozeer uit de
letter spreekt, dan wel uit den geest.
P. S.
Op de vragen van het Tweede Kamerlid
Heemskerk, betreffende toepassing der Zui-
derzeesteunwet ten aanzien van de Urker
Noordzeevisschers heeft Minister Reymer. Mi
nister van Waterstaat, o.m. geantwoord: Dat
Urker Noordzeevisschers bij onvoldoende of min
der loonende uitkomsten van de Noordzeevis-
scherij steeds de visscherij op de Zuiderzee be
oefend hebben, is hem niet zoozeer bekend dan
wel dat, wanneer met de visscherij op de Zui
derzee gunstige resultaten zijn te bereiken met
name in den haring- en ansjovistijd, aan de
Zuiderzeevisscherij tevens werd deelgenomen
door een deel van de te Urk woonachtige Noord
zeevisschers.
2. Uit een en ander volgt, dat niet alle Noord
zeevisschers bij de Zuiderzeevisscherij op zoo
danige wijze betrokken zijn, dat zij geacht kun
nen worden in de uitoefening van die visscherij
hun voornaamste bron van inkomsten te vin
den. In de mate, waarin de Urkervisschers de
Zuiderzeevisscherij hebben beoefend, zal dus 'n
aanwijzing worden gevonden ter beoordeeling
van de schade, die zij van de afsluiting der
der Zuiderzee ondervinden en dus ook ter be
oordeeling van hun aanspraak op gelijkselling
met belanghebbenden in den zin der Zuider-
zeesteunwet. Wetswijziging acht de Minister
hiervoor niet noodig.
In de heden gehouden vergadering van den
,R.K. Boeren- en Tuindersbond" in het Con
certgebouw te 's Hertogenbosch, hield de heer
H. Ruijter, secr. van den Aartsdiocesanen Bond,
een rede, waaraan het volgende is ontleend:
Gaarne heb ik de taak op mij genomen in
deze vergadering een inleiding te houden over
het onderwerp: „De noodtoestand in den land
en tuinbouw". Ik zeg gaarne omdat, nu dui
zenden boeren- en tuinders in een wanhoops-
stemming verkeeren, het goed is, dat wij min
of meer in deze vergadering rekening en ver
antwoording afleggen aan onze leden voor wat
wij als leiders in de R.K. boerenbeweging voor
de boeren en tuinders hebben gedaan, om daar
na gemeenschappelijk te beraadslagen wat ons
in de toekomst staat te doen.
Gaarne ook, omdat het leed en de zorgen
onzer leden, die wanhopig tot de besturen hun
ner organisatie opzien en die wij zelf niet kun
nen helpen, hier kan worden uitgezegd, opdat
de pers dit leed, zal uitdragen en ter kennis
brengen van het Ned. Volk, de Regeering en
de volksvertegenwoordiging.
Ten einde een goede basis te hebben voor de
verdere besprekingen wil ik achtereenvolgens
eenige korte beschouwingen houden over de
volgende punten.
1. De taak en plichten van de organisatie.
2. De taak en plicht var den Staat.
Taak en Plicht der
organisaties
Wij zijn een katholieke organisatie, opgericht
onder goedkeuring onzer Kerkelijke Overheid
en ons Doorluchtig Episcopaat vordert, dat de
R.K. boeren en tuinders leden zijn onzer or
ganisaties.
„Het doel is, de godsdienstige, zedelijke,
maatschappelijke en stoffelijke belangen der
boeren en tuinders te behartigen, om zoodoen
de een degelijken en welvarenden boeren- en
tuindersstand te vormen op pden grondslag der
katholieke beginselen".
Wij zijn dus geen congregatie of broeder
schap, wij zijn een sociale organisatie, welke
mede door het invloed uitoefenen op het eco
nomisch leven, de maatschappij moet veran
deren in een meer Christelijke maatschappij.
Een organisatie dus, die mede door te werken
op economisch gebied volgens de beginselen
der rechtvaardigheid en liefde haar doel tracht
te bereiken.
De verantwoordelijkheid der bestuursleden is
dus zeer groot en uit dien hoofde hebben zij
het recht te eischen, dat de leiding wordt ge
volgd evengoed als de leden het recht hebben
met hunne opbouwende critiek te komen.
Ik heb dit hier weer willen verklaren, omdat
wij met gezag en met recht spreken, namens
de 75.000 boeren en turners, namens de 75.000
gezinnen.
Taak en Plicht van den Staat.
Het is misschien niet verkeerd een enkel
woord te wijden aan onze opvattignen van de
taak der Overheid, vooral om het verwijt te
ontgaan, dat wij ons te veel tot de Regeering
om hulp wenden.
De Staatsoverheid moet dienen het algemeen
welzijn. Niet dus de belangen uitsluitend van
één groep of stand, doch de belangen van heel
ons volk. Daar waar de belangen van een deel
dreigen onder den voet geloopen te worden, wat
altijd schade voor het geheel medebrengt, moet
de staat optreden. Immers het kan het geheel
niet goed gaan, als het een deel slecht gaat.
Het wil mij voorkomen, dat het in deze ver
gadering overbodig is, om cijfers te verstrekken
over den noodtoestand waarin onze boeren
verkeeren. Toch wil ik met het oog op de ver
tegenwoordigers der Koningin der Aarde, H. M.
de Pers eenig eenvoudig c-fermateriaal geven
en dan wel van de hoofdproducten, de melk, de
varkens en de rogge.
De kosten der melk kunnen worden gerekend
te liggen zoo gemiddeld bij en om de 6 cent
per Liter.
Ten einde een beeld te geven van de gevolgen
alleen door de daling der melkprijzen, toonde
spr. een groep cijfers uit de gegevens van de
Centrale Landbouwboekhouding) in Friesland
over 1930-31.
Uit dit overzicht blijkt, volgens spr., dat de
toestand eenvoudig onhoudbaar is.
Waardoor deze lage prijzen
Het is voor deze vergadering overbodig te
achten, eene bespreking te houden over de oor
zaak van de wereldcrisis. Voor ons is slechts
de feitelijke toestand van belang. En dan kun
nen wij vaststellen, dat eenerzijds het buiten
land aan den invoer van onze producten
allerlei belemmeringen in den weg legt, door
toltarieven, contingenteeringen en deviezenrege-
lingen en 'anderzijds door het feit, dat tot voor
korten tijd hier practisch alle producten vrije
lijk werden toegelaten. Ons land was, om de
uitdrukking van Mr. van Haastert te gebruiken,
de vuilnisbak van heel de wereld, waardoor ook
is ons land de prijzen daalden tot beneden elk
redelijk peil.
Men voert in de ons omringende landen een
nationale politiek, gericht dus voor alles op de
belangen van het eigen volk.
Wat deden de organisaties, de Regeering en
de Volksvertegenwoordiging?
Ik stel de vraag aldus, omdat het onze plicht
*°lfi dezer rechten nadeel hebben ondervonden, is de belangen van den boerenstand te behar
tigen en het dus onze taak is geweest de Re
geering tijdig te waarschuwen.
De crisis in den akkerbouw trad in 1930 in
alle scherpte op.
Midden Juni 1930 werd door de 3 Centrale
Landbouworganisaties een Urgentieprogram aan
de Regeering aangeboden, waarin als voornaam
ste punten waren opgenomen: Steun aan sui
kerbietenteelt, graanbouw en aardappelenindu
strie en het geven van ruilobjecten aan onze on
derhandelaars om de meest-begunstigingsclausule
effectief te maken.
Dus steun met name aan den akkerbouw en
een krachtige handelspolitiek.
Het eerste wat de Regeering voor den Akker
bouw deed, was de indiening van de tarwewet.
De wet van 21-2-1931. En wij stellen het op
nieuw dankbaar vast, dat deze wet een zegen
is voor de bouwboeren. Niet minder dankbaar
blijven wij erkennen, dat bij de behandeling
dezer wet het alleen aan het krachtig optreden
van Minister Ruys is te danken geweest, dat de
wet in de Tweede Kamer is aangenomen ge
worden. De steun door die wet aan de boeren
gegeven is van den oogst in 1931 te ramen op 'n
oogst van 150.000 ton op 10 millioen gulden.
Renteloos voorschot het
aardappelmeel
Bij dit wetsontwerp werd gegeven een rente
loos voorschot van 4.500.000. Uit dit bedrag
zou worden gegeven als voorschot aan de boe
ren 20 ct. per H.L. geleverde aardappelen en
800.000 voor aflossing van het voorschot van
het A.V.B. bij de Amsterdamsche Bank.
Dit bedrag is 'n rentedragend voorschot. Van
terugbetaling zal natuurlijk wel geen sprake
zijn.
Daarna kwam het laatste ontwerp in behan
deling, de steun aan de verbouwers van suiker
bieten. Hiervoor werd aanvankelijk gerekend
op een steunbedrag van 7.000.000.
Deze wet is uitsluitend aangenomen om de
arbeidsgelegenheid op het platteland te bevor
deren. De motiveering van de beruchte com
missie voor de Economische politiek nam de
Regeering over.
Het is hier thans tijd de opmerking te plaat
sen, dat het ondertusschen met varkens, vee
en zuivelproducten ook al lang niet goed meer
ging, en dat in het bijzonder de onbeperkte
invoer van vee uit Denemarken de boeren ra
deloos en de prijzen redeloos maakten. Hierop
is de Regeering herhaaldelijk gewezen, doch
maatregelen bleven uit.
Geheel wijzigde de houding echter einde Juni
1931, toen de heer Colijn in zijn bekende radio
rede op 12 Juni over handelspolitiek mede
deelde, geen enkel lichtpunt voor den landbouw
op internationaal terrein te zien en zei, dat wij
moesten rekenen op langdurigen en uitgebrei-
den steun voor de nationale belangen van den
land- en tuinbouw.
De politiek der Fransche regeering is een
voudig gericht op het voorkomen van verarming
van den boerenstand.
Duitschland gaat op den weg der tariefs-
verhooging en invoerbemoeilijking via de de
viezen door.
In Engeland stond de komende verkiezings
strijd ook geheel in het teeken van wijziging der
handelspolitiek en wij weten dat ook, daar de
overwinning behaald is.
Wij zagen dus October 1931, dat onze nabuur-
staten ten sterkste hun eigen landbouw be
schermden. En in ons land?
De eerste mededeeling die verscheen begin
October 1931 luidde:
„Gezien den toestand van 's Rijks schatkist
meent zij deze garantieleening (voor de suiker
bieten) niet verder te mogen doen gaan, dan
die voor de campagne 1931."
Het was grof! En op 16 October schreef ik
dan ook in het Boeren- en Tuindersblad het vol
gende:
„Wij zien slechts twee wijzen van afdoende
hulp en deze is of de regeering komt met voor
stellen waarbij zij inzake de invoerpolitiek de
zelfde vrijheid krijgt als in 1914, want met een
invoerrecht van b.v. 10 pCt. extra op het bui-
tenlandsch vleesch worden wij niet geholpen,
hier zal de invoer moeten worden beperkt, of
de Kamer eischt dit van de regeering en zoo
de regeering aan dezen eisch niet voldoet, dan
kome er een andere regeering, welke geen her
senschimmen op internationaal terrein najaagt,
doch nationale politiek voert, waarbij ons volk
blijft behouden."
Nog erger maakte het dit kabinet,, toen in
de Memorie van Antwoord op Hoofdstuk I der
Staatsbegrooting het volgende werd verklaard:
„De regeering vleit zich de agrarische deside
rata, welke de landbouworganisaties in haar
request van Juni 1930 hebben samengevat op
de hierboven aangegeven wijze reeds zoover
mogelijk te hebben verwezenlijkt."
Dat werd geschreven, nadat slechts op één
punt voldoende hulp was gegeven, n.l. aan de
verbouwers van tarwe.
Sprekend over de leiders der rechtsche
Kamerfractie over hulp aan de boeren, haalt
spr. citaten aan uit redevoeringen van de
heeren Aalberse, Colijn en Schokking.
Onmiddellijk hierna, gaat spr. verder, kwam de
tariefsverhooging in de Kamer, waarbij twee
amendementen werden ingediend. Een amende
ment Lovink, waarbij de invoer van vleesch ge
durende twee jaar met 10 pCt. extra zou worden
belast en een amendement van den Heuvel,
waarbij het invoerrecht op suiker van 2.40 op
5.40 zou komen. Het eerste amendement werd
aangenomen met de stemmen van rechts en de
liberale afgevaardigden, Boon, Bierema, van
Rappard en Braat, het suikeramendement werd
verworpen met alle linksche stemmen tegen.
De totale mislukking der eerste regeling voor
steun aan de suikerbietenteelt en vooral dit
debat, hebben er later toe geleid, dat thans
voor de suikerbieten een bedrag van 14.000.000.
is beschikbaar gesteld.
Voor de uitkeeringen ten behoeve van de
aardappelmeelfabrieken werd 2.400.000. als
subsidie jegeven.
Verdere uitkeeringen zullen voor de aard
appelmeelfabrieken volgens de meening der
regeering niet meer behoeven te worden ge-
geven.
In de klingen der Maatschappijen van Land-
bouw waren ook de meeningen geheel gekeerd.
Spr. citeert daarna een artikel van den heer
Louwes, secretaris der C. L. M.
Intusschen had eind October de Regeering de
bevoegdheidswet ingediend ten doel hebbende
tot contingenteering te kunnen overgaan. Het
duurde twee maanden eer de Kamers tijd vonden
deze wet te behandelen. In de Kerstweek werd
ze aangenomen. Diep te betreuren is het, dat de
Regeering het amendement-Oud niet onaanne
melijk verklaarde en dat de Kamer dit aannam,
waardoor de Kamer nu weer over alle besluiten
kan gaan nakaarten en de Regeering dus slechts
een zeer beperkte volmacht heeft.
De practijk van de contingenteering is echter
voor ons bedroevend.
Besproken werd daarna de interpellatie-Weit-
kamp op 1 Maart 1932.
De Minister achtte de interpellatie niet op een
gunstigen tijd gehouden. Het antwoord van den
Minister was bedroevend en het is dan ook
volkomen te begrijpen, dat de heer Baron van
Voorst tot Voorst heftig verontwaardigd was.
De ontstemming van den Minister over de
scherpe rede van den heer van Voorst tot Voorst
was blijkbaar zoo groot, dat hij met geen enkel
woord antwoordde op de voorstellen van den
heer van Voorst gedaan over een practische
steunregeling voor de rogge en het uit de markt
nemen van boter evenmin als hij antwoordde
op een gelijk voorstel voor de eieren van het
Kamerlid Jac. Vos.
Daarna werd uitgetrokken op 11 Maart 1931
een bedrag van 960.000 voor de teelt en ver
werking van 6000 H.A. vlas. De bebouwde op
pervlakte schijnt ongeveer 2000 H.A. te zijn,
dat bedrag behoeft dus slechts voor 1/3 deel te
worden uitgegeven.
Op 27 April had het buitengewoon gewich
tige feit plaats, dat het Comité van Economisch
Verweer, waarin zijn opgenomen alle centrale
land- en tuinbouworganisaties en de drie groote
Werkgeversvereenigingen, dus de geheele land
en tuinbouw en de Nijverheid, in een manifest
aan de Regeering vroeg meer actieve handels
politiek te voeren, onder het dreigement, anders
gaan wij over de Regeering heen een boycot
tegen Duitschland beginnen. De politiek die
gevraagd werd van de Regeering was dus: wij
koopen alleen bij hen, die bij ons koopen en ook
betalen.
,Jdet" telegram
Op 20 Mei verzond het Comité van Econo
misch Verweer het bekende telegram, waarin
antwoord werd gevraagd op verzoek van 29
Februari.
Zondagmorgen antwoordde de heer Posthuma
in een open brief den Minister. Het voornaamste
uit den brief van den heer Posthuma komt hier
op neer.
„Ja Excellentie, ik ken de activiteit der Re
geering. Het doet mij leed U in deze geen illu
sie te kunnen laten: de activiteit der regeering
is meer dan beneden nul".
Zaterdagmorgen is de Memorie van Antwoord
verschenen over het wetsontwerp tot steun aan
de Melkveehouderij.
Hoewel wij betreuren, dat het menggebod er
in staat, kunnen wij niet anders dan dankbaar
zijn, dat de Minister heeft vastgelegd, dat:
„Het streven van ondergeteekende zal er op
gericht zijn een richtprijs van ten minste 5 cent
per K.G. melk te bereiken over de geheele pe
riode, waarvoor de ontworpen regeling zal gel
den."
Hier komt dan tenminste een regeling die
hoe laat zü dan ook komt redelijk belooft te
worden.
Wat is er verder gebeurd?
Het wetsontwerp met steunmaatregelen voor
den eierprijs ligt reeds geruimen tijd bij de Ka
mer.
Voor de varkens niets.
Voor de rogge niets.
Voor den tuinbouw niets.
Voor de hypotheekboeren niets.
Voor de pachters door de regeering niets, doch
ligt het wetsontwerp-Ebels bij de Eerste Kamer
Mijn volle overtuiging is, dat de Regeering
te weinig deed en veelal achter de feiten aan
liep, waardoor wij in dezen hoogen nood zijn ge
komen.
Een enkel woord nog over de klachten, het
leven wordt duurder door de maatregelen, die
de Regeering neemt ten behoeve van den boe
ren- en tuindersstand.
Wij weten drommels goed, dat er zeer velen
zijn die beweren de loonen moeten naar bene
den wij moeten goedkooper produceeren en
daarom moeten wij zoo weinig mogelijk maat
regelen hebben tot steun der boeren, die het le
ven duurder maken. Nu is het duurder maken
niet juist. Het gaat er alleen om, dat een einde
wordt gemaakt aan de onteigening van het be
zit van de boeren en tuinders door de consu
menten en het voorkomen van het ondergaan
van den boeren- en tuindersstand.
Men kan toch niet spreken van duurder
worden als de Regeering een einde maakt aan
het onrecht, dat de producent der eerste levens
behoeften deze moet verkoopen tegen zoodani-
gen prijs, dat hij, noch zijn arbeider kan leven
in de meest sobere omstandigheden. Als onze
Regeering zulke maatregelen neemt, dat ons
volk den kostprijs der land- en tuinbouwpro
ducten betaalt, dan betaalt ons volk geen cent
meer dan rechtvaardig is.
Wat wij verlangen?
Eerst wij herhalen meer actieve han
delspolitiek en daarna maatregelen dat ons
eigen volk de productiekosten der eerste levens
artikelen betaalt.
Dat is ons recht!
Wij staan aan den rand van den afgrond.
Velen der onzen zijn niet meer te helpen. Laat
ons één zijn in deze bange uren en te zamen
trachten zoo te werken, dat wij de ineenstor
ting voorkomen. Vandaag ga vanuit deze ver
gadering een noodschreeuw om hulp over het
land. Een noodschreeuw, zoo noodig een smeek
bede. Eerst en voor alles tot de Regeering. Ver
zaak Regeering Uw plicht niet en laat het boe
renvolk niet ten onder gaan. Tot onze volks
vertegenwoordiging. Geef toch de Regeering de
noodige macht om daden te stellen. Tot ons
volk, Volk van Nederland leef niet langer ten
koste van het loon van den boer en zijn ar
beider.
In het dagblad „De Banier", het orgaan
der Staatkundig Gereformeerde Partij, is
dezer dagen nog eens weer de staf gebroken
over het woord van Kuyper, dat er in den
strijd tegen de heerschappij van ongeloof
en Godsverzaking, tusschen de R.-Kath. en
ons een geestelijke band bestaat.
Het is opmerkenswaard, schrijft de „Stan
daard" naar aanleiding daarvan, hoe tel
kens, als de macht van den geest dezer
eeuw zich op één of andere wijze openbaart,
tegelijk de waarheid van Kuypers woord
blijkt, ondanks alle antipapistische protes
ten. Dat komt ook wederom uit in het zoo
ernstige en juiste tijdwoord, voorkomend
in de pas verschenen encycliek van den
Paus „Caritate Christi compulsi" (door de
liefde van Christus gedrongen). Daarin
wordt gewezen op de toenemende verwar
ring in deze wereld en gevraagd naar de
oorzaak daarvan.
Die oorzaak ziet de Paus o.a. in de jacht
naar aardsche goederen, van welke begeerte
de oproerige elementen profijt trekken, om
de massa te exploiteeren in hun strijd tegen
God, door dien strijd te verbinden met den
kamp, dien de mensch voor zijn dagelijksch
brood te strijden heeft. De encycliek wijst op
de toenemende goddeloosheid, die al meer
georganiseerd optreedt. Als het groote mid
del ziet dit tijdwoord de vermenigvuldiging
van het gebed tot Jezus, het gemeen
schappelijk gebed vooral. Maar daarbij
wijst het ook met zeer sterke klem op de
noodzaak der Christel ij ke samen-
we r ki n g. Er moet, zoo klinkt het, één
groot front komen tegen al die vijanden
Gods en der menschheid. Gebed en boete
zijn noodzakelijk. En alle krachten moeten
ten strijde vereenigd worden.
Met terzij delating van specifiek Room-
sche passages, hebben wij zoo gaat de
„Standaard" voort, dit ernstig tijdwoord
met dankbaarheid gelezen. Het vond bij ons
meer weerklank dan wat wij lazen over het
geen Mr. N. Stufkens Jr. zeide op de Pink
sterconferentie van 't Verbond van Chr.
Letterkundige kringen. Deze spreker ver
weet, volgens het verslag in de bladen, het
Christendom, dat het, afgeschrikt door de
uiterlijke methoden, zich apart gesteld
had, dat het zich had ingesloten in eigen
grenzen, in eigen organisaties, in eigen
clubjes. Volgens Mr. Stufkens kent het
Evangelie geen scheiding Christenniet-
Christen. En de eisch tot n i e t-apart staan,
dien de spreker in Jezus' houding beluister
de, is door de Christenen zijns inziens niet
gehoord.
Niet zonder bevreemding hebben wij
deze woorden gelezen. Natuurlijk trekken
wij ons niet uit 't leven terug. Calvijn
heeft ons wel waarlijk den eisch van Gods
Woord anders doen verstaan en alle ras
echte „issus du Calvin" eischen heel 't leven
dezer wereld voor Jezus op.
Maar wie daaruit distilleert een ver
oordeeling van de eigen Christelijke
organisatie, die kent zijn tijd n i e t en heeft
ook geen woord voor dezen tijd.
Dat past het pauselijk woord heel wat
beter bij dien tijd. En hoezeer daardoor
de vinger op een wondeplek van onzen tijd
gelegd werd, bewijzen wel de op elkaar vol
gende berichten over de Lindbergh-tragedie,
die ontstellende uitingen van gelddorst-
openbaring te zien geven.
En nu meene men niet, dat dit alleen in
Amerika zoo is. Wie dit denken zou, heeft
feitelijk de poort van de eigen veste van be
waking ontbloot. De geestelijke verdedi
gingsmiddelen gaan dan ontbreken. En
daarom zeggen we mét de nieuwe encycliek:
bidt; bidt ook gezamenlijk; bidt zonder op
houden. Opdat wij, met name in dezen don
keren tijd, ons geloof behouden. En daar
mee ons verweermiddel tegen den verwoes
tenden geest van dezen tijd.
Ook in „De Strijd", het weekblad van
het N. V. V., wordt het boek der Wibauts
besproken en wel aldus:
„Wij kunnen ons voorstellen, dat er bla
den zijn, welke aan dit boek kolommen
druks gaan wijden. Ons blad zal niet on
der deze bladen behooren. Wij zeggen al
leen van dit boek, dat Wibaut en zijn vrouw
over het huwelijk en huwelijksverhoudin
gen dingen hebben gezegd, die zij zeggen
kunnen, omdat zij zijn degenen, die ze
zijn. Dingen die anderen nooit zouden
durven zeggen; opmerkenswaardige dingen,
die de moeite van het lezen loonen. Men
behoeft het niet met alles wat het echt
paar Wibaut als goed en behartigingswaard
voorstelt eens te zijn om tot de conclusie
te kunnen komen, dat het goed is, dat er
ook eens een paar menschen zijn opge
staan, die den moed hebben gevonden om
enkele z.g. heilige huisjes, welke er rond
om den huwelijkstuin zijn opgebouwd on
derstboven te schoppen. Dat nu hebben de
beide Wibauts niet onverdienstelijk gedaan.
Jammer, dat de schrijftrant, waarin het
boek gesteld werd, -den lezer gaat ver
moeien op den duur. Maar.dat zijn van
die dingen, welke men er gaarne op den
koop toe bij neemt."
Ja, dit kan men inderdaad wel „op den
koop toenemen," wanneer men toejuicht,
„dat ook eens een paar menschen zijn op
gestaan, die den moed hebben gevonden,
om enkele z.g. heilige huisjes, welke er
rondom den huwelijkstuin zijn opgebouwd
onderstboven te schoppen"
Deze „heilige huisjes" zijn dan voor
schriften van christelijke huwelijksmoraal,
heilig voor ieder, die nog geloovig is en
de maatschappij niet wil zien verloren
gaan aan het heidendom, dat met zijn
dierenmoraal het levensgeluk ondermijnt.
Maar wat het belangrijkste van deze
boekbespreking is?
„De Volkskrant" wijst er nadrukkelijk op:
Het is het orgaan van het N. V. V. dat
aldus zijn oordeel geeft over het verderfe
lijke boek der Wibauts.
Toch zal hetzelfde orgaan en zullen alle
propagandisten van het N. V. V. blijven
beweren, dat katholieke arbeiders zonder
hun geloofsovertuiging geweld aan te doen,
zich kunnen aansluiten bij de socialistische
vakbeweging.
Men ziet uit dit voorbeeld weer eens, dat
onze bisschoppen, de inderdaad van God
gegeven leiders, niet ten onrechte het lid
maatschap van die vakbeweging streng
verboden.
Oud-minister Posthuma is boos op mi
nister Verschuur, omdat die z.i. niet
tijdig genoeg maatregelen nam tot
steun aan den landbouw in den geest van
het Comité voor Economisch Verweer,
en hij zond den Minister een nijdig tele
gram.
Minister Verschuur maakte zich boos over
dit „grof" telegram en zond op zijn beurt
'n telegrammetje van niet al te vriendelij
ken inhoud: „Uw toon is zoo grof, dat sa-
menspreking, welke m.i. nut kon hebben,
onmogelijk wordt",Daar u persoonlijk
de activiteit der Regeering in bijzonderhe
den kent, is mij uw houding onbegrijpelijk."
Over dit telegram maakte oud-minister
Posthuma zich op zijn beurt weer boos en
hij schreef in de bladen een pootigen „Open
Brief": 't was juist de bedoeling geweest,
aan de regeering „zoo grof mogelijk" voor
te houden, dat de georganiseerde landbouw
zich zóó niet langer wilde laten behandelen,
en wat de activiteit der regeering betreft:
die activiteit was in deze „meer dan bene
den nul"
Een ruzie in optima forma dus tusschen
Minister en Oud-minister!
Een ruzie, waaromheen al heel gauw
als bij een straatrelletje de noodige om
standers zijn komen samengroepen, om toe
te luisteren en om een „opinie" te geven:
„De Telegraaf", tuk op zoo'n heibeltje,
vond 't fijn, dat de minister nu eens flink
afgedroogd werd, maar de overige pers acht
te des Oud-ministers optreden niet zoo als
't hoort: hij bokste inderdaad te grof, hij
bedacht te weinig, met wien hij te doen
had, hij onderschatte moeilijkheden, hij
vergat, ja, nu komt het! hij vergat,
welke kritiek men op hém als krisisminister
in de jaren 1914—1918 had geoefend.
Een snuffelaar ging in oude papieren zoe
ken en hij vond daar o.a. een „Open Brief'
aan den heer Minister Posthuma, af
komstig van den heer Kruseman, die zich
over het ministerieele beleid van den thans
zoo heftig tekeer gaanden heer Posthuma
o.a. als volgt beklaagde:
„U brengt het platteland van Nederland
tot wanhoop en daarmee tot verzet.
U veroordeelt de zandboeren om him rogge
geheel af te staan zonder hun de minste
zekerheid te geven, dat zij voeder voor hun
vee en varkens terug kunnen krijgen.
veroordeelt de bouwboeren van Neder
land om al hun haver af te staan, terwijl
hun wellicht twee derden van hetgeen zij
dringend noodig hebben, zal worden ge
laten.
U veroordeelt de bouwboeren om al hun
producten af te staan en voor zaaigoed
andere waar te koopen tegen veel hoogeren
prijs zonder de zekerheid het op tijd te zul
len ontvangen.
U veroordeelt de varkenshouders om hun
beesten te laten doodhongeren.
U veroordeelt de veehouders om al hun
weidevee zelf op stal te houden of zij daar
toe ruimte genoeg hebben of niet.
U heeft de varkenshouders verzocht om
door te gaan met hun bedrijf. Nu de boel
spaak loopt, laat U hen in den steek.
Excellentie, de boeren nemen het U in
zeer hooge mate kwalijk, dat u uwe toezeg
gingen niet nakomt en dat niemand er op
kan rekenen, dat uw beslissingen na een
week nog geldig zijn.
U heeft den handel in erwten verleden
jaar rustig zijn gang laten gaan tot de prij
zen hoog opgejaagd werden, toen heeft u
ingegrepen, terwijl daarna haast niets ge
distribueerd werd.
U heeft het kanariezaad tot ƒ41.laten
oploopen en het voor ƒ31.onteigend.
U heeft officieel medegedeeld, dat u het
koolzaad niet zoudt vorderen en toen de
prijs, die normaal 18.per 100 K.G. is.
tot 65.was gestegen, heeft U het voor
dien tijd onteigend.
U heeft medegedeeld, dat u de consump
tie winteraardappelen niet zoudt distribu-
eeren; nu men allerwegen maatregelen treft
om aardappelen op te gaan doen, deelt u
mede deze te gaan distribueeren.
U heeft jl. voorjaar minimum-prijzen voor
de voornaamste producten vastgesteld. Nu
het op leveren aankomt, worden deze mini
mum-prijzen de maximum-prijzen voor de
allerbeste kwaliteit, die er door het slechte
weer niet is.
Iedereen blijft daar dus ver onder.
De boeren klagen uit den aard over min
der inkomsten dan zij meenden te zullen
hebben; dat is klein gedacht, doch men-
schelijk, zij keuren het streng af, dat er
geen vast vertrouwen op uw regeling moge
lijk is.
Noch de boeren, noch de handelaren, noch
de koopers, kunnen op die wijze vertrouwen
in de leiding behouden."
Wij herinneren ons niet meer hoe
de heer Posthuma indertijd op deze
acte van beschuldiging gereageerd heeft,
maar wij hebben een vaag vermoeden, dat
de toenmalige krisisminister na lezing van
dit document een verzuchting geslaakt
heeft, welke nog heel wat onvriendelijker
was dan minister Verschuur's telegram.
't Is van belang dat deze en dergelijke
dingen thans nog weer eens in herinnering
worden gebracht.
De heer Posthuma was in 19141918 een
knap krisisminister, maar naar het oor
deel van belanghebbenden deed hq niets
goed.
De moeilijkheden zijn thans zeker zoo
groot als toen, en Minister Verschuur zou
wel 'n wonder wrochten, indien hij t allen
krisislijders naar den zin maakte.
'n Beetje meer consideratie, m*nheer
Posthuma!
En 'n beetje meer.... herinnering!
Naar wij uit goede bron vernemen, heeft het
Eerste Kamerlid, de heer J. F. C. Arntz, die
reeds lang voornemens was het Eerste Kamer
lidschap neer te leggen, aan de R.K. Staten
fractie medegedeeld dat hij bij de a.s. Kamer
verkiezing geen candidatuur aanvaardt
's GRAVENHAGE. Gesi. voor 3en stuurm.
gr. stoomv. de heeren C. Kila en H. r. Ginkel.