Springprocessie Echtemach De Katholieke Kerk in Rusland Vervolging van priesters Mei*regen RADIO-PROGRAM De bewoner den „Gon denmolen" E VIJANDEN VAN HET BIJENDORP Gabriël Garcia Moreno fa VRIJDAG 27 MEI EEUWENOUD GEBRUIK Uiting van dank of vreugde voor verkregen gunsten Vereering graf H. Willibrord Geblinddoekt autorijden Reliekschrijn van den H. Willibrord Zaterdag 28 Mei VERHAAL VAN DEN DAG Inderdaad Een wonder AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VEELIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UREN NA HET ONGEVAL FEUILLETON In de week na Pinksteren vindt jaarlijks te Echternach in het Groothertogdom Luxemburg een merkwaardige processie plaats naar het graf van den H. Willibrordus in de Basiliek aldaar, waarbij de deelnemers zich dansend voortbewegen or de maat van de muziek, welke aan den stoet voorafgaat. De H, Willibrordus, de apostel der Friezen, overleed In November 739; zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in een marmeren zerk in de crypte van de door hem gestichte abdij van Echtemach. Reeds spoedig na zijn dood werd het graf van den heilige het middelpunt van vereering en volgens den ge schiedschrijver Abt Thiofried van Echternach werden er in het laatst der 8e eeuw de eerste bedevaarten naar Echtemach gehouden. De springprocessie, zooals deze jaarlijks nog wordt gehouden en duizenden deelnemers trekt, blijkt volgens denzelfden schrijver reeds in de 11e eeuw bekend te zijn geweest. Van heinde en ver komen op den dag der springprocessie de pelgrims naar Echternach, om deel te nemen aan deze wel eigenaardige heiligenvereering. Tegen acht uur des morgens verzamelen zich de deelnemers op de Echternachbrug, waar een der begeleidende priesters een korte toespraak houdt; hierna zet de stoet zich in beweging. Steeds springende, drie passen vooruit en twee passen achteruit, begeleid door de steeds terug- keerende melodie der muziek. Eerst tegen twee uur in den middag wordt de basiliek bereikt, waar de processie wordt ontbonden. Omtrent het ontstaan en de reden dezer processie tast men in het duister. Eenigen meenen den oor sprong te vinden bij een heerschende veeziekte, waarbij het vee in den stal stond te springen en dood neerviel, terwijl anderen het ontstaan toe schrijven aan het eertijds zoo veelvuldig voor komen van den Vitusdans. In den laatsten tijd is men evenwel geneigd aan te nemen, dat men hier te doen heeft met den oud-heidenschen driesprong bij uiting van dank of vreugde voor verkregen gunsten bij het Graf van den H. Willibrordus. Thans wordt de H. Willibrordus te Echtemach vereerd tegen den Vitusdans en de vallende ziekten. In de basiliek te Echtemach, waar het gebeente van den heilige rust, vindt men in de crypte onder het Maria-altaar een bron, welke door den H. Willibrordus is gesla gen. Op 18 October 1031 werd de nieuwe Basiliek, welke in 1018 door brand werd verwoest, door den Aartsbisschop van Trier ingezegend, bij welke gelegenheid ook de zerk met relieken van den heilige, welke uit vrees voor de Noormannen was begrf ven, wederom te voorschijn werd ge bracht. Bij het openen der grafzerk vond men daarin het ongeschonden lichaam van den H. Willibrordus in het bo Hekleed, bedekt met een zijden mantel. Bij deze gelegenheid werd een Monnik, die bij de plechtigheid aanwezig was, van een ongeneeslijke ziekte genezen. De zerk met het gebeente van den H. Willibrordus werd geplaatst onder het Hoofdaltaar der Basiliek. In 1498 werd de zerk wederom geopend. In 1794 werd de begraafplaats van den heilige door de Franschen vernield. Het gebeente, dat door de Basiliek werd verspreid gevonden tusschen hout en glasscherven, werd wederom verzameld door priester Willibrord Meyers en in 1826 aan den Deken te Echtemach afgestaan. Onder byvoe- Een merkwaardig en hoogst gevaarlijk expe riment werd uitgevoerd in Warschau. Een zekere dr. Landsner bood aan, geblinddoekt een auto te besturen. Hij stond in Warschau bekend als helderziende en telepaath. In de auto namen twee doktoren en twee journalisten plaats. Dr. Landsner gaf zijn metgezelle eenige postzegels, een prop watten, de twee helften van een door midden gesneden gummibal en drie zakdoeken Eerst werden zijn oogen met postzegels dichtge plakt; toen werden op de oogen de helften van den bal, die met watten opgevuld waren, gelegd en met drie zakdoeken vastgebonden. De zak doeken werden zóó om zijn hoofd gebonden, dat hy ze niet alleen kon losmaken. Voordat hy wegging, verklaarde de helder ziende: „Ik neem de verantwoording op me, dat ik geen mensch of dier overrijd en geen schade aan: liht." Deze verantwoording gold echter niet voor het geval dat iemand zich expres voor den wagen wierp. Dr. Landsner stuurde den auto met bewon derenswaardige zekerheid door de stratendrukte en bracht het zonder het kleinste incident tot een goed einde. By de aankomst vroeg hij direct de doeken enz. van zijn oogen te nemen, omdat die hem ontzettende pijn veroorzaakten. Eén van de doktoren voelde hem den pols en te'de 135 slagen per minuut, terwijl 7080 slagen normaal is. ging van de noodige documenten werden de re lieken toen in een houten kist onder het Hoofd altaar van de Parochiekerk geplaatst. De oor- spronkeiyke wit-marmeren zerk werd in 1832 teruggevonden, zoodat de relieken hierin weder om werden opgeborgen. In 1906 werd de zerk met groote plechtigheid van de parochiekerk overgebracht naar de Basiliek en geplaatst in de wit-marmeren Sarcophaag op het Priester koor. Verder is in de Basiliek aanwezig het haren boetekleed van den H. Willibrordus. In meer dere kerken zoowel in Duitschland als België en Nederland, worden relieken van den H. Willi brordus vereerd. De H. Willibrorduskerk in Den Haag ontving in 1839 een partikel van den sche del van den H. Willibrordus ten geschenke van den toenmaligen Deken van Echtemach. De betrekkeiyk weinige katholieke priesters, die nog in Rusland verblyven, zijn voor het grootste gedeelte beroofd van hun vrijheid. Zy werden verbannen naar afgelegen streken, ver oordeeld tot dwangarbeid en tot gevangenis straf. Zy die nog vrij zyn, worden in hun priester lijken arbeid gehinderd door de tyrannieke wet ten tegen de zoogenaamde „contra revolution- nairen". Want de menschen in de Christeiyke waarheden te onderrichten en door de sacramen ten bij te staan in den stryd voor hun geloof is een actieve aanval op de goddeloosheid; en, zoo schreef de Bezboznik (N. 46, 10 Nov. 1929) „een actieve aanval op de goddeloosheid, het Mar xisme en materialisme, dat beteekent een strijd tegen de bolsjewieken en de sovjet-autoritei ten". De menschen te bewaren voor Christus en Zijn Ryk is contra-revolutie; en contra-re volutie wordt streng gestraft. Zoo zijn er reeds velen van de onzen gevallen in Rusland en hebben met hun bloed en lyden getuigenis afgelegd voor het geloof. De getuige nis van hen, die zijn voorgegaan, wordt voortge zet en volgehouden door de helden, die om Christus' wil koude, honger en dorst ondergaan, door hen, die dagelijks worden opgejaagd naar zwaren dwangarbeid in een moordend klimaat, zonder voldoende voedsel, zonder genoegzame lichaamsverzorging, totdat zy niet verder kun nen en neervallen, om te sterven, verlaten door allen, alléén, zonder sacramenten. De voorbeelden zyn talloos; slechts enkele noemen wy op: Dominicus Iwanow, 46 Jaar, vroeger priester van de Sinte Catharinaparochie in Pe tersburg, verbannen naar Solovky, veroordeeld tot dwangarbeid, gestorven in het ys, Decem ber 1928; Kanunnik Ant Wassilewsky, 60 jaar, reeds langen tyd ziek, na een langdurig licha- melyk en geestelyk lyden verbannen naar het Zuiden van den Kaukasus, waar hy stierf in algeheele verlatenheid, October 1929; Joseph Bielogowy, 46 jaar, vroeger pro fessor in de Theologie in Petersburg, over wien de Ordo van het bisdom Mohilev, gepubliceerd in Warschau, schrijft: „ad trahendam fidem a Bolchevikis coactus, cum obedire noluisset, ab eis occisus, coronam martyrii anno 1928 adep- tus est": d.w.z.: „De bolsjewieken wilden hem dwingen van het geloof af te vallen, doch daar hij niet gehoorzamen wilde, werd hij in het jaar 1928 door hen gedood, getooid met de kroon van het martelaarschap." Er zijn er te veel, om opgenoemd te worden. Behalve de velen, wier getuigenis voor Christus bekend werd, zyn er nog meer anderen, wier lijden door ons hier op aarde nooit gekend zal worden. Slechts willen wy er nog aan toe voe- nimmiiminnniinniinmi De natuur is Naar wij weten In haar doen en Laten bij. En zoo staat op Haar agenda Nu de regen Van den Mei! Ieder dacht al: Reeds vergeten. Want de hitte Kwam. zoo ras. Juist alsof het Reeds Augustus En bestendig Zomer was! Maar de buitjes I Blijven nimmer Achterwege, Zoo ook nu. En men ziet geen Parasol meer Maar de natte Paraplu! En de goten j En de putten Met de kelders Nog er bij Doen ons spreken Van de groeikracht Van den regen In den Mei! MARTIN BERDEN 1 (Nadruk verboden) iiininmnrainnmnnmnmiiiiinTinmKniniiiiiiiiiiiniiamnnmmniiiiiminiminmnmHininiiiinmninmiiiiTn gen: Mgr. Boleslav Sloskan, in Mei 1926 door Mgr. d'Her'oigny tijdens diens reis door Rusland tot bisschop gewyd, gevangen genomen in Augustus 1927, na de vreeselykste mishande lingen gedeporteerd naar de strafkolonie van het Solovetsky-monastyr. Aan zyn zuster schreef hy op een vodje papier, dat hy in dat oord van verschrikking in 2 weken innerlyk rijper ge worden was, dan in de 10 jaren van zyn pries terschap. Hy bleef de hoop bewaren, na het einde van zyn straf (10 jaar) naar zyn geloo- vigen te kunnen terugkeeren. Goddelijk optimisme! doch tevergeefs! Het gehoor en het gezicht werden hem gedeeltelyk ontnomen. Zijn lyden is verschrikkelyk geweest. Volgens de laatste berichten is hy waarschynlyk reeds gestorven. De omstandigheden werden niet bekend. Men vermydt het over het algemeen de priesters direct te dooden; gedurende maanden en jaren laat men hen dikwyls lyden in een pyn en een lichamelyke onmacht erger dan de dood. Men wil geen martelaren, doch slechts afval ligen. En wy kunnen niet streng oordeelen over hen, die na een volharding van 10 of meer jaren, lichameiyk uitgeput, hun moreel evenwicht ver loren en in de zwakheid van hun menschelyk hart de Kerk verlieten. Wy kunnen slechts bid den, dat God zich in Zyn rijke barmhartigheid ontferme over al die moegestreden priesters in Sovjet-Rusland. In 1930 berichtte de Sovjetpers, dat een ka tholiek priester zich openlyk in de kerk tot vyand van den godsdienst had verklaard. Zyn wy echter voorzichtig in ons oordeel. De onge lukkige stierf den volgenden dag in een aanval van krankzinnigheid, veroorzaakt door de li chamelyke en geestelyke kwellingen, die hy de laatste maanden had moeten doorstaan, en waarschynlyk reeds begonnen, toen hy op het oogenblik van de Zondagsmis zyn godslasterin gen verkondigde. Maar al waren misschien enkelen zwak, velen stierven als martelaren. De geschiedenis herhaalt zich; en onder ge- ïyke omstandigheden blyft ook Gods genade dezelfde wonderen werken in de zielen van zyn uitverkorenen. Zooals nu in Rusland de som bere echo weerklinkt van het oude Romeinsche decreet: „Het is niet geoorloofd Christen te zijn," zoo ook is het antwoord der Russische Christenheid, wat het antwoord was der eerste Christenen in Rome: de belydenis van het hei lig geloof in bloed en lyden. Zooals steeds het bloed der martelaren het zaad was voor nieuwe Christenen, zoo ook hopen wy met vast vertrouwen, dat Christus' rijk en Christus ééne Kerk, die Hy geheel aan Petrus' hoede toevertrouwde, glorievol zal herryzen uit het graf, dat nu in Rusland voor haar gegra ven wordt. Rusland heeft dan ten opzichte van de wereld nog een grootsche taak te vervullen. Zooals het is voorgegaan in lyden, zoo zal het ook voorgaan in de overwinning. Christus immers overwint altyd. Staten, re voluties, koninkrijken, republieken gaan voorbij; maar in de wisseling der eeuwen biyft Christus staan, onwankelbaar, tot aan Zyn oordeel over levenden en dooden. Waar men Hem kruisigde, daar verryst Hij; waar men Hem doodde, daar verlost Hij. Het kan dan zyn, dat in de tyden, die komen, in het Oosten weer de ster verschynt, die de waanwyze menschen leidt naar het „Huis", waar zy vinden het „Kind" en Maria, Zyn moeder. Dan is misschien ook de tijd daar, dat Azië, dat tot nu toe nog byna geheel blind bleef voor het licht der waarheid, zijn schreden ein delijk zal richten naar het Westen, niet naar het Europa van de machine, maar naar het Rome der Pausen: zooals eertijds de Wyzen uit het Oosten kwamen naar Jerusalem en zy zei den: „Waar is de nieuwgeboren Koning der Joden? Want wij hebben zyn ster in het Oosten gezien en zyn gekomen om Hem te aanbidden." J. DE SWART. HUIZEN, 1875 M. Uitsi. KRO-Uitzending 8.009.15 Gramofoonpl. 10.00 Trioconcert 11.30 Godsd. Halfuurtje 12.15—1.45 Sextet concert 2.00 Gramofoonpl. 2.30 Kinderuur. 4.00 Cursus 4.30 Gramofoonpl. 5.15 Causerie 5.30 Gramofoonpl. 6.00 Lezing 6.20 Gramofoonpl. 7.10 Causerie 7.45 Gramofoonpl. 8.00 Orkest- en solistenconcert ca. 9.15 Vaz Dias 9.30 Vervolg concert 11.0012.00 Gramofoonpl. HILVERSUM, 296 M. VARA-Uitzending, 10.00 v.m. VPRO. 6.457.00 en 7.307.45 Gymna stiekles 8.00 Gramofoonpl. 9.00 Schram- melkwintet o.l.v. W. Drukker en Gramofoonpl. 10.15 Schrammelkwintet o.l.v. Drukker 12.00 1.45 VARA-septet o.l.v. Is. Eyl en Gramo foonpl. 2.15 Cello-duetten door Fr. Belinfante en A. Verschuyl en Gramofoonpl. 3.00 Orgel spel door Joh. Jong 3.15 Amsterd. Klein- kunst-Eensemble o.l.v. Is. Romeyn 3.55 M. Sluyser: Joden in nood 4.15 Vervolg Klein- kunstensemble 4.30 Vervolg orgelspel 4.45 Sportpraatje 5 00 Gramofoonpl. 5.45 S.D.A.P.-kwartiertje door J. Oudegeest 6.00 Groningsch uurtje 7.00 Gramofoonpl. 7.15 Bestuursnieuws door A. de Vries 7.30 Bonte Avond. VARA-orkest o.l.v. H. de Groot 11.00 Vaz Dias 11 3012.00 Gramofoonpl. DAVENTRY, 1554 M. 10.35 Morgenwijding 12.20 Northern Studio-orkest o.l.v. J. Bridge 1.05 Orgelconcert Reg. New. 1.50 Commo dore Grand-orkest o.l.v. J. Muscant 2.50 Welsh Programma voor de jeugd 4.05 Het Sharpe-sextet m.m.v. D. Smith (bariton) 5.0-5 Orgelconcert Reg. Foort 5.35 Kinderuur 7.50 Rheinland-liederen door Studenten 8.20 BBC-orkest o.l.v. Pitt. O.a. Hong. rhapsodie in d kit. Liszt 10.10 „General Post", revue van Dunn en Slater 10.55 Viola Tree zingt liedjes 11.1512.20 Ambrose en zyn Band. (Evtl. Nachtegalenzang) PARIJS „RADIO-PARIS", 1725 M. 8.05 en 12.50 Gramofoonpl. 9.05 „Beaumarchais", operette met muziek van G. Rossini. KALUNDBORG, 1153 M. 12.20—2.20 Concert uit Rest. „Wivex" 2.503.20 Gramofoonpl. 3.505.50 Omroeporkest o.l.v. Reesen. M.m,v solisten. O.a. werken van Purcell 10.20 1105 Concert o.l.v. Gröndahl 11.0512.35 Dansmuziek o.l.v. Julian. LANGENBERG, 473 M. 7.25—7.50 Gramo foonpl. 7 508.20 Concert uit Bad Nauheim 1.202.50 Concert uit Mühlacker 2.553 45 Gramofoonpl. 5.20—6.35 Concert o.l.v. Wolf 8 20 Vroolyke Avond m.m.v. de kapel Eysoldt 10.45 Concert o.l.v. Wolf 12.20—1.20 Dans muziek (Gramofoonpl.) ROME, 441 M. 8.20 Gramofoonpl. 9.05 „II barbiere di Siviglia", lyrische comedie met muziek van Pasiello. BRUSSEL, 508 en 338 M. 508 M. 12.20 Gra mofoonpl. 5.20 Concert o.l.v. André 6.20 en 6.50 Gramofoonpl. 8.20 Concert o.l.v. André. Oa. Chopinata, Doucet en „Jeux d'enfants", Bizet 9.35 Declamatie 9.50 Vervolg concert 10.30—11.20 Dansmuziek 338 M. 12.20 Max Alexys' orkest 5.20 Oude Muziek o.l.v. L. Devocht 6.50 Gramofoonpl. 8.20 „Pinksternacht", opera van O. Roels (Koor, orkest en solisten o.l.v. Meulemans). Na afloop Gramofoonpl. ZEESEN, 1635 M. 8.20 Operetteconcert uit Weenen o l.v. J. Holzer. Hierna berichten en tot 12 20 Dansmuziek door Oscar Joost en zyn orkest. VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS Ruim honderd jaar geleden woonde te Mont- martre een molenaar. Zijn molen, de gouden molen geheeten, was gelegen aan den noord kant van de Butte, te midden van die mooie tuintjes en liefelijke huisjes, welke plaats thans wordt aangeduid met den naam van Klein- Californië. Op zekeren dag bemerkte Frans Raulin aldus was hy geheeten van uit het venster heel in de verte, te midden van de groenende weiden, kleine rookwolkjes, die voorafgegaan werden als van gerommel van den donder. Hé, buurman, wat is dat? Maar, vader Raulin, weet ge dat niet, dat is de vijand. De molenaar haalde de schouders op. De vijand? Welke vyand? De Oostenrijkers, de Russen, de Pruisen, de Engelschen!Heel Europa! Kom loop heen. Het is de zuivere waarheid! Maar Raulin geloofde het niet. Met een harden slag wierp hij het venster dicht. In 1792 als vrijwilliger dienst nemend in de Fransche gelederen, had Raulin de verschrik kelijke gebeurtenissen meegemaakt van de re volutie in het keizerrijk. Hij had den vuurdoop ondergaan te Valmy, Holland en België hel pen veroveren onder Pichegru en Jourdain, onder Napoleon had hy de gevechten mee gemaakt van Lody en Arcole. Hy was getuige geweest van den stryd bij de pyramiden en teruggekomen in Frankryk, was hy een van de vier grenadiers., die met hem de zaal der Vyf- honderd binnendrongen. Als soldaat van de garde had hy geweend by de kroning van zyn keizer. Hy had over wonnen bij Jena. In den rang van sergeant was hij te Friedland gewond, het kruis der dapperen op de borst. Napoleon had hem zelf gedecoreerd met de woorden: „Raulin, myn jongen, je hebt hard gewerkt. Je zult me een genoegen doen, je uit dit bewogen leven terug te trekken. Ik zal je in een invalidenhuis la ten plaatsen." Sire, had de gewonde geantwoord, ik dank u, maar excuseer me majesteit, myn vader is drie jaar geleden gestorven en heeft my zyn molen achtergelaten. Hiermee zal ik in mijn onderhoud kunnen worden voorzien. Napoleon had een oogenblik nagedacht en hem, in naam van het keizerrijk, een rente van duizend francs per jaar geschonken. Zoodoende was Raulin op zyn molen terug gekeerd, met het kruis op de borst. Zorgvul dig had hij zijn grenadiersjas weggeborgen, met kamfer in de zakken om de mot te we ren. In een hoek had hy zyn oud geweer neer gezet enwas molenaar geworden. Zes jaar maalde hij het graan en het koren van zyn cliënteele, zes jaren lang draaiden de wieken van den gouden molen lustig in het rond Somwijlen wanneer de overwinningskreten van uit Parys tot Montmartre doordrohgen, zond hy zyn knecht er op uit om de „Moni- „En wat zei de dokter „Geen bier, geen jenever, geen koffie „En je hield zoo van whisky." „Over whisky hebben we niet gesproken." teur Universel" te koopen endan kwamen tranen van vreugde op zyn gerimpeld gelaat. En ziehier opeens die verschrikkelyke tijding, dat de geallieerden tot vlak by Parijs waren doorgedrongen Hoe was dat mogelyk? Het scheen hem toe. dat hy slechts °P de toekomst mocht vertrouwen. Ginds zag hy den vijand, de stellingen veroverend. Kreten, commando's, geknetter en gebulder meer en meer naderend. Lieve Hemel, zou de vyand overwinnen? De molenaar van den gouden molen begreep wel, dat het nu geen tyd was om zich met dergelijke vragen bezig te houden. Een woord, slechts een enkel woord ontvlood aan zijne UP" pen: „Dat zal nooit gebeuren!" En meteen vloog hij naar de kast, trok zyn oude grenadiersjas aan, nam zijn verroest geweer onder den arm. en begaf zich naar de eerste de beste compag" nie, welke hy ontmoette. De vyand rukte steeds voorwaarts. Twintig duizend man tegen twaalf honderd Franschen. die Montmartre moesten verdedigen! Den Be' heelen dag duurde het gevecht voort met af wisselend geluk van zyn compagnie. Nu eens vooruit, dan weer achteruit, totdat, by het val len van den avond zij gedwongen waren terug te trekken op de stellingen van Batignolles en Clichy. Hier was men veilig, drie honderd man waren gesneuveld, drie honderd hadden den dood gevonden op het slagveld. Ook Frans Raulin werd vermist. Was hy ge sneuveld? Niemand kon hier op antwoorden. Toen de oude molenaar merkte, dat het byna gedaan was met Montmartre, raapte hy ylings de wapenen van de dooden bijeen en droeg ze naar den molen, stelde ze daarin op, vernielde met enkele slagen de trap, die toegang verleen de tot de eerste verdieping, en wachtte de komst van den vyand af. Het was het achtste legercorps der Russen, dat het eerst Montmartre binnentrok. Het stond onder bevel van generaal Gorkoff, die order gaf zich te verzekeren van de huizen en hun bewo ners. Maar bij den ouden molen aangekomen, ëe~ beurde er iets, wat zij totaal niet verwacht had den. Kalm draaiden de wieken, geen enkele menschelijke stem werd gehoord. Zachtjes heel zachtjes kladderde de wind tegen het zeildoek gespannen over de dwarshouten der vleugelen. Dof kreunden de raderen daarbinnen, knerpte het in den koepel daarboven, toenopeens.. heel onverwachts.... geweerschoten uit de mo len knalden en kleine, verraderlijke rookwolk jes opstegen. Op het eerste moment geloofde men, dat 'n troep wanhopigen den molen bezet hield, en Gorkoff zond een fficier m hen te sommeeren zich over te geven. Deze kwam niet meer te rug. Toen werd het kanon geladen, afgevuurd, een gekraak volgde, maar het vuren hield niet op- Nog een schot en nog een, toen werd het stil, akelig stil, daarbinnen; de dood was er binnen gegaan, om den vermetele weg te rukken uit het aardsche leven. En toen de Russen waren binnengedrongen, vonden zy het doorzeefde lyk van Frans Rau lin, den ouden molenaar. Ambtenaar (tot de menschen aan 't loket)! Wie heeft het langst gewacht? Oude bruid: Ik, mynheer! Visscher: Agent als ik visch vang in dezen vijver is dat dan een strafbare handeling? Agent: Neen meneer, een wonder. Als de hommel alles aan zijn burgemeester zou vertellen, zou er zeker opnieuw strijd losbreken. „Grijp hem vast," beval de koningin en hoe moeilijk dat ook was, de schildwachten hadden eindelijk de dikke hommel gevangen genomen en met touwen aan een paal gebonden. „We zullen je weer vrijlaten als je aan niemand Iets vertelt," zet de koningin, die ln eigen persoon naar de vastgebonden hommel toeging. Maar de hommel schudde met z'n hoofd en zei met een zware bromstem: „Hou me maar gerust gevangen. Ik zal ook nog wel eens loskomen en dan zullen Jullie er spijt van hebben." Toen ging de koningin heen en Jaap en de anderen bleven achter. A lip nhnnnp'c °P dlt bla<J z^n ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen 9/ï/J/l bl] levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7CV3 by een ongeval met f by verlies van een hand f 1 QC by verlies van een f bij een breuk van f AQ m bU,J®5'tes If" /1UC U(/(/#(/2c O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkceringen OUlrU»m verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f doodelijken afloop een voet of een oog l&O* duim of wijsvinger been of arm* anderen vinge uuuumiuiiuiuiiiiuiumuiiiiuiiiuiuiiuiuuiiiiuuu 26 Begin 1875 was de groote welvaart van Ecuador duidelyk voor ieder zichtbaar. In de kleinste dorpen waren scholen opgericht, in de steden colleges en gestichten van weldadigheid. Quite beroemde zich op haar Universiteit met vier faculteiten, de Polytechnische school, het Conservatorium der Schoone Kunsten en de nieuwe beroemde Sterrewacht. Het koude egoïsme had plaats gemaakt voor de liefde: de armen en zieken ontvingen hulp en "verple ging, de weezen huisvesting. De Jonge werk lieden werden in de ambachtscholen, de Indianen in hunne hutten tot mannen ge vormd om in het onderhoud van een gezin te kunnen voorzien. De gevangenen ondergingen den verbeterenden invloed van den godsdienst en den arbeid en de afgedwaalden werden door de Missionarissen tot het geloof bekeerd en teruggebracht. Aa nde groote wegen van Quito naar Guayaquil, naar Marnabé, naar Ehmeraldas en naar Cuenqa werkten duizenden arbeiders om de hoogvlakten van den Cordilleras met den Oceaan te verbinden. Landbouw, industrie en handel bloeiden en verrijkten het land, dat vele emigranten tot zich trok. Overal heeerschte recht en gerechtigheid, orde en rust. De Republiek onderhield de beste betrekkingen met de andere landen, die vol bewondering den snellen opbloei van Ecuador gadesloegen, dat een schitterende toekomst tegemoet ging. In Augustus 1875 eindigde het mandaat van den man aan wien de Republiek alles te danken had en met angst en vrees zag de bevolking den dag tegemoet waarop wellicht een and«=T den Presidentieelen zetel zou innemen en de oude ellende opnieuw over Ecuador zou komen. De revolutionairen, liberalen en radicalen had den al hun hoop op de verkiezingen gesteld om Garcia Moreno van zijn zetel te stooten Wel begrijpende, dat de overgroote meerderheid van het volk Garcia Moreno op handen droeg stelden zy tegenover hem geen partyganger van Urvina, gelyk zij gaarne gewild hadden doch oen katholiek liberaal Antonio Borrero. Een felle campagne werd tegen Garcia Moreno begonnen van leugen en laster. Hy wierp zich op als diclator en wilde zich nu voor zijn leven als zoodanig opdringen, enz enz. Het resultaat der verkiezing in Mei liet echter aan duidelijkheid niets te wenschen over. Met overgroote meerderheid werd hy herkozen tot spyt en woede zyner felle tegenstanders. Met de herkiezing van Garcia Moreno gaan wy zyn laatste levensperiode tegemoet. In hun wilde razerny dachten de vrijmetselaars niet meer aan verderen stryd, doch laadden hunne revolvers en slepen hunne dolken, om hem te vermoorden. Nauwelijks was zijn verkiezing bekend of de vrijmetselary sprak het doodvonnis over hem uit en dezen keer nam men dusdanige maatregelen, dat de aan slag moest slagen. Immers volgens getuigenis welke de moordenaars later aflegden, zouden zij zelf vermoord worden, indien de toeleg mislukte. De bladen der vrymetselarij van Amerika niet alleen, doch zelfs van Europa vereenigden zich om een vloedgolf van laster en verdachtmaking over hem uit te storten. Het monster moest verdwynen. Alleen de ge dachte aan hem bracht hen tot razerny. Een Staatshoofd die in de XïXe eeuw, hun eeuw, den Standaard der Revolutie dorst neerhalen en dien van Christus planten tegen alles in; die de hem toevertrouwde Staat daarna tot hoogen bloei bracht! Weg met hem! Het was te veel! Een ware zondvloed van vlugschriften, die allen zonder ophouden tot moord ophitsten, dwar relde over Ecuador. Een secretaris van den Chileensche legatie te Lima in Peru schreef een afschuwelyk pamflet, waarvan elke alinea "•indigde met een: dood aan Garcia Moreno! Verschillende aanslagen waren in den loop der jaren reeds tegen hem gepleegd, maar dank zy de Voorzienigheid Gods werd hij steeds ge spaard. In October 1873 zou hy reeds zeker ge vallen zyn, ware hij van een voorgenomen reis niet toevallig verplicht te Quito te blijven. De vrymetselarij was, toen reeds zoo zeker van haar zaak dat zy reeds in het buitenland het bericht van zyn dood verspreidden. Een blad in Bogota (Nieuw Granada) eindigde zijn ar tikel met de woorden: „Nu ze hem niet hebben kunnen overwinnen, hebben ze hem gedood. Geve God dat het heengaan van dezen grooten man niet de ruïne brenge over Ecuador." De „La Verdad de Lima" berichtte 19 October 1873 uit Guayaquil het volgende: „Een bloedig drama heeft Quito, de hoofd stad van Ecuador in opschudding gebracht: De President is bezweken aan de talrijke wonden hem door zijn adjudant en een talrijke den Jezuïeten vijandige menigte toegebracht. 23 Jezuïeten zijn met den President omgekomen." Andere bladen wenschten zich geluk dat hun doodsvijand bezweken was en betreurden alleen dat hij door moordenaarshanden en niet op het schavot den dood had gevonden. Garcia More no die deze bladen ook las ,wist dus wel welk lot hem te wachten stond. Tijdens de verkiezing drukte namen de ge ruchten van een nabyzynden aanslag zoo toe dat verschillende personen zich geroepen voel den hem persoonlijk te waarschuwen en hem te verzoeken meer veiligheidsmaatregelen te nemen. Hy dankte hun voor hunne zorgen doch antwoordde gewoonlijk dat hij zich in Gods hand voelde. Een ander zeide hij: „Ik zou al eenige malen gek kunnen zijn als ik toegaf aan al dat soort berichten, die ik zoo dikwyls ontvang." Hij vertrouwde op de God delijke Voorzienigheid en werkte verder, zon der zich te bekommeren over den storm die zoo woedend boven zijn hoofd opstak. Nauweiyks herkozen, was hy weer nieuwe plannen aan het maken om het derde presi dentschap, dat de vervolmaking van den vorigen moest worden, nuttig te besteden. In een intiem gesprek liet hy zich a.v. uit over zyn Regee- ringsideeën: „Toen ik in 1861 besloot deel te nemen aan de politiek van het land, kwam ik tot de over tuiging dat de Republiek, om tot voorspoed en geluk te geraken, drie periodes ieder van 4 tot 6 jaar, noodig had nu rechtvaardigheid en zorgzaam bestuur. De eerste periode moest er een zijn van Reactie, de tweede van Organi satie, de derde van Consolidatie. Daarom had myn eerste periode toen ik aan de Regeering kwam, zooals het zyn moe:t, een karakter van Reactie tegen de kwade invloeden die het va derland verscheurdenen daar dit kwaad zeer diep ingeworteld zat legde het mij de moeilijke taak op geweld te gebruiken om het uit te rukken. De tweede periode, die binnenkort ein digt is myn Organisatie Regeeringsperiode, waar natuurlyk geen geweld van my gevraagd werd. Als bewijs diene dat zelfs mijn tegenstan ders nu erkennen dat ik het land met gema tigd- en bezadigdheid geregeerd heb. Als de goddelijke Voorzienigheid niet anders beslist zal de volgende periode er een zijn van Consoli datie en in deze periode zal het volk, reeds aan orde en vrede gewend, onder een werkeiyk va- derlyk en rustig bestuur nog meer genieten van zijne vrijheid. Als aldus de toekomst van ons geliefd vaderland verzekerd zal zyn, zal ik my in het privéleven terugtrekken me de voldoe ning het land te hebben gered door het defi nitief op den weg van vooruitgang en groei t® hebben geplaatst." Maar, de Heer wiens raadsbesluiten ondoor' grondelijk zijn had anders, beslist. Men wist al spoedig, niet door vage geruch' ten, maar door concrete feiten dat de vrijme1' selary binnenkort het bevel der Hoogere L°£ zou uitvoeren. In Lima werd de aanslag voorbereid. De werd niet zoo geheim gehouden of zü kw& ter kennis van Garcia Moreno zelf door diplomatieke mededeeling. Korten tyd 1»^ bemerkte men dat bij den Peruaanschen BeZ^ n 's nachts geheime byeenkomsten gehoude werden door jonge lieden, alle vyanden va Garcia Moreno. Aan het hoofd van deze beweging stond e®® advocaat Blanco, van goede familie, een vriend van Garcia Moreno, die door sle<sjirl zaken of meer nog door zijn slecht gedrag lager wal gekomen was. Van de overige saITieIj1> zwaarders zullen wy alleen nog noemen he die aangewezen was den aanslag te volbreng® Faustino Rayo, geboortig uit Nieuw Grana zoon van nederige familie, die gedwongen ^Jg. vaderland te verlaten en naar Ecuador was 8 emigreerd. Zyn eigenlyke naam, de Rosar, hij veranderd in Rayo. Het was een vantónd wonderiyke huichelaars die de kunst verst» heden O. L. Heer in de kerk van het krula - bidden en morgen iemand koelbloedig te moorden. (Wordt vervolgd'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 10