oov/
ZOMERTOILETTEN
PER LANDMAIL
SMAKELIJK ETEN
DE DROOM VAN DEN SLAAF
GENEESKUNDIGE KALENDER
Als de h
door Annie Slayters
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
opening zakken en
heel voorzichtig trok
ken ze de plaat met
3t aan den onderkant
hangende stuk ketting
weer op zijn plaats.
Alleen de maan, die
volop haar stralen
over den akker liet
vallen, was getuige
van dit nachtelijk
voorval.
Hoe oplettend de
twee slaven echter te
werk gingen, ze kon
den niet verhinderen,
ganger, die een kouden neus is gaan halen
in z'n vaderland, na vele Indische jaren.
Ja, er zijn velen die niet met verlof dür-
ven komen; ook niet kunnen soms, om
dat hun inkomen deerlijk is verminderd en
verlof nu eenmaal altijd kostbaar is. Oh,
het is verstandig in dezen ontwrichten tijd,
en de familieleden en vrienden in Holland
zullen dat terstond beamen, schrijven
dat het natuurlijk beter is, dat men niets
mag riskeeren
Maarde teleurstelling is er niet min
der hevig om; de leegte lijkt grooter en de
ouderen denken, soms angstig, dat ouder
dom een kwaal is die eiken dag erger wordt.
Zulke gedachten komen vanzelfsprekend
in een moedelooze bui, als de mail juist een
sneu bericht over uitgesteld verlof heeft
gebracht en toch mag en moet er feitelijk
maar één hoofdgedachte zijn; „Wat een
zegen, dat ze nog een baan hebben, want
hoe deprimeerend is het, werkloos rond te
loopen en bang te moeten zijn voor de toe
komst." En die andere gedachten? Over
teleurstelling en uitgesteld weerzien?
Ach, dring die maar manmoedig terug
en schrijf zoo opgewekt mogelijk naar het
warme tropenland, omdat het daar per slot
nog erger wordt gevoeld. Indische jaren, die
volgens oud gezegde dubbel tellen,
zijn zwaar en men heeft het nöödig er ge
regeld uit te gaan, naar Europa te komen
en wat te genieten, dus voor de teleurge-
stelden zélf is het nog veel en veel erger.
Is deze moeilijke tijd er niet om mekaar te
steunen, te helpen enwat op te wek
ken? En kunnen we liefst per snelle
luchtpost en anders per landmail, geen
prettige aardige brieven verzenden naar al
die menschen daar in de verte, die zonder
uitzondering zoo blij zijn met de mail en 'n
Hollandsch hart onder den riem zoo noodig
hebben? Kunnen brieven geen troost en
opwekking brengen en een sterke band zijn
tusschen alle windstreken en voelen we
ons niet voldaan, als we eigen teleurstel
ling dapper opzij weten te zetten en de
juiste woorden weten te vinden om hen
daar in het mooie Insulinde ervan te over
tuigen, dat het zoo goéd is, dat ze beter
deden nog wa, te wachten en dat het in
het leven altijd maar het beste is, je te
leurstellingen blijmoedig te dragen, onjdat
er zooveel ergere zijn? Heeft iedereen niet
wat regen noodig om volkomen „mensch"
te worden en moeten we niet dankbaar zijn,
als een stortbui en onweer ons bespaard
worden? In Indië is 'n regen- of onweers
bui wel tienmaal erger dan hier en het is
heerlijk als de Hollandsche mail nog een
beetje meer zon brengt in het land, waar
men over de échte zon geen klagen heeft.
op een bank geze
ten, beschut door d<
eeuwenoude boomen.~..
dat het gekras van den ketting even de
aoodsche stilte stoorde. Arranius voelde bij
het hooren van dat geheimzinnige geluid
zijn hart sneller kloppen. Hij vond het
beter om maar weer naar binnen te gaan
en voorbij het vertrek komend waar Plinius
en zijn broer sliepen, kon hij zijn nieuws
gierigheid niet bedwingen en sloop op zijn
teenen het vertrek binnen. Hoe verrast was
hij te zien, dat ze zich geen van beiden in
bed bevonden. „Wellicht dolen ze samen
door den tuin," dacht de vorst en maakte
zich verder geen zorgen over de verdwenen
broeders.
Tegen den ochtend echter wilde hij voor
de zooveelste maal probeeren den droom
van Plinius te achterhalen. Hij beval, dat
men den slaaf bij hem zou brengen, doch
hoe de bedienden ook zochten, Plinius noch
zijn broer waren ergens te vinden. Aan
stonds kreeg de vorst nu achterdocht en
deze bleek inderdaad gegrond te zijn, want
niet alleen de twee slaven, maar ook ver
schillende kostbare edelsteenen waren ver
dwenen. Alle nasporingen waren echter
vruchteloos. Daar er evenwel geen rijdieren
gestolen waren, konden de vluchtelingen
nog niet zoo heel ver verwijderd zijn. De
achtervolging, die nu op touw werd gezet,
was slechts van korten duur, want enkele
uren later kwam men Arranius waarschu
wen, dat de vijand in 't zicht was. Die me-
dedeeling was voor den vorst genoeg om de
achtervolging op de twee broeders op te
geven
De moezen verheugen zich ook dit seizoen
nog in de gunst van madame mode.
Als 'ze dezen zomer 'n beetje spaarzamer
worden verwerkt dan het vorig jaar, kun
nen wij er opnieuw pleizier van beleven,
want ze hebben eenige sympathieke eigen
schappen. Ze brengen b.v. wat leven in een
effen donker toiletje en breken het groote
witte vlak van een witte japon. We ver
werken de gepointilleerde stof dit seizoen
ook veel met effen materiaal zooals aan
het eerste figuurtje op de teekening te
zien is. Het bolerootje en het gladde mid
denstuk zijn van donkerblauwe wollen crêpe
marocain, terwijl het schouderstuk, de rok
en de opslagen van de driekwart mouwen
van dezelfde stof zijn met 'n wit moesje.
De bloempatronen zijn er nog wel, maar
niet meer in zulke sprekende kleuren als 'n
paar jaar geleden. We zien nu veel 'n com
binatie van slechts wit en zwart, wit en
bruin, wit en blauw, etc. We zien hier een
aardige zomerjapon van crêpe de chine im-
primé, waarbij het schouderstuk met de
aangeknipte volants van wit crêpe is geno-
men.
Ons derde model, dat 'n leuke combina
tie vormt van bolero en pelerientje, doet
het noppendessin .goed tot haar recht ko
men. Zooals we zien, hebben we hier 'n
raglan-vorni, waarbij de voorstukken wor
den gestrikt en we dus die aardige mo
derne oploopende lijn krijgen. De taille
wordt nog geaccentueerd door een donkere
lakceintuur of 'n breed bandfluweel.
POLA.
Met den komenden zomer, het langer
worden van de. dagen _en het krachtiger
worden van de zon groeit gelukkig tevens
de gelegenheid om gebruik te maken van
de genezende kracht van licht en lucht.
Daarom naar buiten met de bleekneuzen,
waar de genezende kracht van het zonlicht
voor een ieder bereikbaar is.
Dat deze innerlijke drang bij het mensch-
dom bestaat, daarvan kan men zich bij
mooie dagen overtuigen als de steden leeg-
stroomen naar strand, bosch en hei. Dat
Lang, v zeer lang geleden leefde er een
machtig vorst, Arranius genaamd. Hij was
bezitter van verschillende indrukwekkende
kasteelen en tempels, gebouwd door de
honderden slaven, die hem toebehoorden,
't Was hem een bijzonder genoegen om bij
elk kasteel een lusthof aan te leggen, ge
vuld met allerlei bloemen van éénzelfde
kleur. De mooiste vogels, die er maar te
vinden zijn, hadden bij Arranius een onbe
zorgd leven en van heinde en verre kwa
men vorsten en koningen deze weelde be
zichtigen.
Zoo wandelde Arranius op zekeren mor
gen vol welbehagen door den donkerrooden
tuin. Hoewel 't nog vroeg was, waren reeds
verschillende slaven aan den arbeid. Ze
sjouwden zwijgend groote kruiken water
aan en goten die over de bloemenperken
uit. Weer een eind verder verzorgden zijn
bedienden de jonge teere plantjes. En hun
bleeke, magere gezichten bestudeerend, viel
't den vorst op, dat een zijner slaven er erg
bedrukt uitzag.
„Plinius, volg mij!" riep de koning hem
toe en oogenblikkelijk liep deze op zijn door
de zon gebruinde voeten achter zijn mees
ter aan.
„Treurt ge nog altijd om uw ouderen
broer?" begon de vorst, toen ze alleen wa
ren en hij keek van terzijde naar zijn
slaaf. Deze, eensklaps met de hoop be
zield, dat hij misschien iets voor zijn broe
der doen kon, veranderde van houding
en viel voor zijn meester op den grond.
„Heer, als ge mijn broeder de vrijheid te
ruggeeft, dan zal ik u mijn droom vertel
len, die meer waard is dan de vrijheid van
één slaaf," riep Plinius uit.
„Laat hooren dien droom. Als hij me be-
Voorzichtig schoven ze de ijzeren plaat
De strijd tusschen Arranius en Aesopus
was kort maar krachtig, 't Was Aesopus
met veel moeite gelukt de overwinning te
behalen. Alle slaven van Arranius zouden
voortaan onder bevel van Aesopus staan.
De mooie tempels en gebouwen waren een
welkom eigendom voor den nieuwen heer-
scher. Hij liet Arranius verbannen naar
een klein Aziatisch eiland, waar deze,
streng bewaakt, zijn levensdagen zou slij
ten.
Hoe ging 't intusschen met de twee sla-,
ven? Dezen waren na 'n zwaren, doch suc
cesvollen tocht aan het eind der onder-
grondsche gang gekomen. Slechts met de
grootste omzichtigheid hadden ze het ge
waagd de ijzeren deur te openen, die zich
aan het uiteinde bevond. Evenals aan den
ingang konden ze ook nu door middel van
een natuurgetrouwen bak planten op het
bewoonde gedeelte komen. Spoedig hadden
ze de eerstvolgende stad bereikt. Daar
kochten ze zich voor de edelsteenen een
klein rustig huis en leefden er onbezorgd
en overgelukkig met hun beiden. Niemand
was er, die hen lastig vielen, niemand, die
vroeg vanwaar ze kwamen, want hier wa
ren ze in het land waar het slavendom
reeds lang had afgedaan.
Vaak, heel vaak dacht de verbannen
vorst aan Plinius en zijn broer, 't Was hem
langzamerhand duidelijk geworden, dat het
geluid, dat hij dien laatsten nacht in den
rooden tuin gehoord had, afkomstig moest
zijn geweest van de twee ontvluchte sla
ven. Een plan kwam bij den verbannen
vorst op. Hij zou Aesopus de geheimzinnige
geschiedenis vertellen. Misschien was er in
den tuin een geheime uitgang en zou die
mededeeling hem zijn vrijheid weer terug
kunnen geven.
Aesopus was bereid den banneling aan te
nooren. Toen deze de geschiedenis echter
nad verteld, klonk er uit den mond van
Aesopus een onbedaarlijk gelach.
„Toen ik het bestuur in handen kreeg,"
begon Aesopus, „liet ik alles wat onbebouwd
was vruchtbaar maken. Zoo ook het stuk
grond, liggende achter den rooden tuin. Bij
de verdelging van het onkruid ontdekten
mijn bedienden bij een put een vernuftig
aangelegde gang, die ettelijke kilometers
onder den grond liep. Ik heb me zelf over
tuigd waar het uiteinde was en kwam tot
de conclusie, dat het voerde naar het eenig-
ste land, waar thans geen slaven meer zijn.
Misschien hebben vroegere vorsten er een
dankbaar gebruik van gemaakt, maar ik
vond dat, gezien mijn tegenwoordige macht,
niet meer noodig. Ik heb de gang dicht la
ten metselen, opdat ook mijn slaven me
niet te slim af zouden zijn
En Arranius dankend voor zijn mededee
ling, liet hij hem weer veilig en wel naar
het eiland terug brengen
Had hij indertijd Plinius aangehoord,
dan zou deze hem ook het bestaan van de
gang verteld hebben, waardoor hij, als
Aesopus hem overwon, had kunnen vluch
ten en hy zou nu geen gevangene zijn.