DRIE IN EEN I 'i Gebreid jurkje met lange mouwtjes GENEESKUNDIGE KALENDER WAT ZULLEN WE KOKEN? DE VREEMDE PETER DE Over kleinigheden w Voor kindje van twee jaar Mag de zuigeling naar zee Aardbeien VAN ALLES WAT Oplossingen door Jan van.Ogtrode ^flp - UVKKNEMING uit deze rubriek verboden De wereld en het leven hangen nu een maal van kleinigheden aan mekaar en het is wel eens moeilijk, zich daar niet blind op te staren, maar zóóver te komen, dat we er over heen stappen en vooruit zien, over de kleinigheden héén. Als we 's morgens opstaan en we begin nen met gezellig onzen teen te stooten, kan zoo'n kleinigheid ons het ochtendbegin be derven en we zoeken onwillekeurig iets of iemand, om onze stemming een beetje op af te koelen Let maar eens op, hoe gauw een mensch geneigd is zich onaardig te uiten, onparlementaire woorden te zeggen, of de schuld bij een ander te zoeken, als hij zich bezeert, stoot of valt en hoe hart grondig men zich juist aan kleinigheden kan ergeren. Als aan het ontbijt de thee slap is, de boter zóó hard, dat je haast niet smeren kunt, terwijl je juist haast hebt; als het regent op een dag als men heele- maal geen regen kan gebruiken, als de tram voor onzen neus wegrijdt, we een trein missen of een auto onze Paaschbeste kleeren bespat, dan kunnen we met moeite een leelijk woord binnenhouden, al weten we, dat het slechts kleinigheden zijn, die niets met de groote smarten en genoegens van het. leven te maken hebben. Als we iemand tegenkomen, die ons plotseling niet groet, als we onbeleefd behandeld worden, of zelf onbeleefd zijn geweest, als we een glas water omgooien op een keurig gedekte tafel, iets breken of verliezen, of ziek wor den, als we juist naar 'een feestje zouden gaan, weten we in ons hart best, dat dit per slot allemaal nietigheden zijn en tóchergeren we ons hartgrondig en zijn soms genoeglijk uit ons humeur. De zwaarste beproevingen worden ons opgelegd door kleinigheden; zij overvallen ons dagelijks, telkens en aanhoudend en vinden ons meestal ongewapend, las ik eens. Hoe waar zijn die woorden en hoe onge wapend zijn we inderdaad als kleinighe den ons komen plagen: als we met honger thuiskomen en een maaltijd vinden, die ons heelemaal niet lijkt; als we graag een film willen zien en geen plaatsen meer kunnen krijgen; als de dokter ons gebiedt een bril te dragen, die ons heelemaal niet staat, of als een verwachte brief niet komt. Hoe dom en onverstandig is het zich door kleinigheden van de wijs te laten brengen; om te mopperen of boos te zijn over dingen, die de moeite niet waard zijn en toch: hoe vaak overkomt het ons, ieder op z'n beurt. We willen zoo graag over het kleine heen zien, boven die nietige erger nissen en verdrietigheden staan en kun nen het lang niet altijd; hebben dan het land aan onszelf en maken het daardoor nog erger, want als we ruzie hebben met ik, is dat het vervelendste van alles. Laten we er maar een beetje tegen vechten en mekaar helpen daarmee; laten we maar eens zeggen: „Kom, het is per slot de moeite niet waard, daar je humeur mee te bederven of verdrietig cm te zijn." En la ten we zien te denken aan de grootere dingen in het leven, waarvoor we onze ergernis, verontwaardiging en tranen zoo zeer behoeven. Want er is véél onrecht, narigheid en verdriet in die groote wereld, die we door moeten wandelen langs zon nige en triestige wegenop de béste manier. Laten we echter niet het goede van klei nigheden vergeten; niet te licht tellen dié nietigheden, die het leven zoo veraangena men en er meer aan denken, dat we soms met een kleinigheid zooveel bereiken. Als iemand verdriet heeft en we brengen een kleinigheid mee: een bloem, wat fruit, een kleine attentie, of we verzinnen een plan netje ter afleiding, dan kunnen we daar méér goed mee doen dan met méé zuchten en klagen, ai is het soms natuurlijk een troost, als een ander even met je mee ver driet heeft. We kunnen een zieke met zoo'n kleinigheid opbeuren en helpen; kin deren met een kleinigheid uit e$n booze bui halen en honderden kleinigheden be denken, die ons leven en dat van anderen zoo licht maken. Juist aan die kleine din gen heeft men een dagelijksche behoefte; als er eiken dag een kleine vreugde is, is dat zoo heel veel waard en we doen dus maar ons best te wegen op een goudschaaltje: de kleine verdrietigheden en ergernissen tegen de kleine vreugden en verrassingen. Als we ons best doen er aan te denken, slaat de schaal meestal nog wel over naar de goede zijde, die iedereen zoozeer be hoeft, want hoe dapper vecht menigeen tegenwoordig tegen de onvoorziene crisis omstandigheden, die het leven wel eens zwaar maken. Is het niet heerlijk als we met een kleinigheid een klein beetje kun nen helpen, om wat zon te brengen op de somberste dagen en zijn de nietige dingen van allen dag er ook niet om dankbaar voor te zijn? Kr. H. Wie zou denken, dat wij hier een voor beeld willen geven van drie zuinige zusjes, die hun japonnen uit één lap bedrukte voile hebben gemaakt, heeft het mis. Het is onze bedoeling om aan te geven, hoe we op één gebloemde japon verschillende mantels kunnen dragen, zoodat we er tel kens weer 'n beetje anders uitzien. We heb ben ons deze combinaties gedacht in wit en blauw. Voor de japon nemen we dus witte crêpe georgette, crêpe de chine of foulard, witte fond met blauwe bladen, noppen of bloemen. Het model is zeer een- tuurt je en donkere handschoenen zullen er aardig bij staan. Op sombere dagen, zooals wij er ook 's zomers zooveel hebben, dragen wij op deze japon een driekwart langen, blauwen mantel van (recht model met 'n heel smal opstaand kraagje en pelerine mouwtjes. De laatste Parijsche mode zegt, dat wij het ook kunnen omkeeren, dus een lichte gebloemde crêpe of cretonne man tel op 'n effen japon dragen. Wie er dus voor voelt hiervoor in Holland propaganda te maken! Nu komen we ten slotte aan het leuke, voudig. 'n Even geblousd lijfje, 'n losse shawl, die gestrikt wordt op den schouder, van voren of om den hals wordt geslagen. De mouwen bestaan uit een korten wijden volant, de rok uit banen, die klokkend uit- loopen. 'n Donker lak of fluweelen cein- kwieke bolerootje, dat in den rug 'n weinig getailleerd is en van voren met 'n knoop ever elkaar sluit. Hierbij slaan we nu de shawl van de japon om den hals en laten de einden maar over den* rug zwieren. POLA. Het hieronder beschreven aardige kin derjurkje wordt van fijne wol gebreid in korreltjespatroon, d.w.z. 1 r. 1 aver., bij iederen toer verspringend, zoodat er tel kens 1 r. st. op een aver, komt en omge keerd. Rokje en mouwtje hebben dwarse strepen van gaatjestoeren, terwijl het schouderstuk versierd wordt met om de 6 toeren 1 toer in zijde gebreid. Men begint te breien aan den onderkant van het voorstuk, waarvoor men 91 st. op zet. Men breit 20 toeren in korreltjespa troon, dan 1 toer, waarbij men telkens 2 st. samenbreit en de laatste st. enkel. Bij den daarop volgenden toer breit men alle st. en alle lussen tusschen 2 st. r. Na deze gaatjestoeren 10 toeren korrel tjes. gaatjestoeren, 8 toeren korreltjes, gaatjestoeren, 6 toeren korreltjes, gaatjes toeren, 4 toeren korreltjes. Nu gaat men door met telkens de 2 gaatjestoeren te breien en daarna 4 toeren korreltjes, tot men in het geheel 24 c.M. ongeveer heeft gebreid. Het werk moet dan tot aan de armpjes reiken. Nu mindert men voor het schouderstuk. Men breit den geheelen toer door, telkens 1 st. en breit de 2 volgende st. samen. Voor het schouderstuk breit men 2 r. 2 aver., waarbij men iederen 6den toer met zijde breit. Is het schouderstukje 10 c.M. hoog, dan begint het halsje. Daarvoor kant men de middelste 24 st. af en breit op de overge- OP VERZOEK schoten st. aan weerskanten nog 1 c.M. voor de schoudertjes. Het achterstuk wordt precies eender ge breid. Men zet hiervoor echter geen 91 st. op, doch slechts 85 st. Voor de mouwtjes worden 30 st. opgezet, waarop men eerst 'n boordje breit in kor reltjespatroon, tot men 2 c.M. heeft. Dan meerdert men in iederen 2den st. den ge heelen toer door. Nu breit men eerst de 2 gaatjestoeren, dan 4 toeren in korreltjes patroon en zoo om en om tot men 10 c.M heeft gebreid. Daarbij meerdert men, om de 6 toeren, 1 st. aan het begin en aan het einde van de naald. Zijn de mouwtjes 10 c.M. lang, dan begint men ze af te schui nen. Terwijl men het patroon van 4 toeren korreltjes en de 2 gaatjestoeren doorbreit, kant men, bij het begin van elke naald, telkens 3 st. af, tot men nog ongeveer 10 st. op de naald heeft, die alle tegelijk worden afgekant. Men strijkt nu de verschillende deelen van het jurkje onder een vochtigen doek en naait ze daarna aan elkaar. De schou dernaden laat men half open. Het jurkje wordt daar met knoopjes en lusjes geslo ten. De mouwtjes worden zóó ingenaaid, dat de naad er van precies boven de zijna den komt. Het halsje wordt afgewerkt met 'n ge haakt toertje van zijde, of wel vaste st., of wel 3 losse st., 1 vaste st. DORA. Over oudere kinderen aan zee heb ik vroe ger wel eens gesproken. Wij hebben er toen op gewezen, dat het gaan naar zee, genees kundig gesproken, altijd een experiment blijft en dat men een kind wel goed moet kennen om met zekerheid succes te voor spellen. Er zijn toch kinderen, die zoo ge voelig zijn, dat zelfs de noodige voorzorgs maatregelen onvoldoende blijken. Voor den zuigeling geldt dit alles in nog sterkere mate, Omdat de zuigeling, zooals wij allen weten, zooveel scherper reageert op verschillende prikkels, welke op hem in werken. Ik breng hierbij in herinnering, hoe een te ingrijpende verandering van de voeding het stofwisselingsapparaat in de war kan brengen, hoe verandering van licht en lucht de huid veelal doet reagee- ren. Het wordt dan begrijpelijk, dat ik, uit gaand van het principe om in het eerste levensjaar alle nadeelen zoo veel mogelijk te vermijden, in het algemeen aanraad geen zuigeling mee te nemen naar het strand. Aldus handelend ontgaan wij de risico en moeten op andere wijze de nut tige werking van de zee zien te vervangen. Dit neemt niet weg, dat ik niet voor alle gevallen een zoo afwijkend standpunt in neem. Wanneer ik een zuigeling als volko men gezond heb leeren kennen en wanneer ik, wat ik even belangrijk vind, gezien heb, dat de moeder een goede verzorgster is, derhalve beschikt over gezond verstand, dan zie ik er geen bezwaar in dit risico te aanvaarden. Ik wil er zelfs dadelijk aan toevoegen, dat wij hier ook zien, wat wij bij het oudere kind waarnemen, n.l. dat het, als het goed gaat, zelfs buitengewoon gun stige resultaten kan hebben. Het is wel aangenaam hier eens op te wijzen, omdat het steeds onpleizierig is als spelbreker te fungeeren en omdat het gezin met kinderen, dat naar zee gaat, meestal gezondheid met lepels krijgt. Dat wij hier de voorzorgsmaatregelen, welke ik vroeger besprak, zorgvuldiger in acht nemen naarmate het kind jonger is, zal wel duidelijk zijn. Deze voorzorgsmaatregelen bestaan aller eerst in een doseering van licht en lucht, dus een geleidelijke opklimming van de tijden, dat men het kind aan het strand brengt, beginnend met een half uur, daar na een uur, enz., en niet hooger gaan dan eenige uren, d.w.z. een ochtend of een mid dag. Verder te scherp licht temperen met parasol of parapluie. Belangrijk is verder controle. De verstan dige moeder zal dus extra opletten of de kleine er goed uit blijft zien en rustig blijft. Wit worden en onrust zijn steeds teekenen, welke van belang zijn en welke dus dienen verstaan te worden om moeilijkheden te vermijden. Daar de stofwisseling bij den zuigeling zulk een groote rol speelt, ont breken bij de meeste stoornissen afwijkin gen op dit punt niet. De aandacht van de meeste moeders is hierop echter wel vol doende geconcentreerd. Zooals men ziet kan men dus bij zorgvuldige verzorging den gezonden zuigeling wel aan zee brengen, mits men eventueele afwijkingen leert ver staan en er rekening mee houdt. ENKLAAR. Nu die heerlijk geurige vruchten er weer nu en dan voorzichtig roert om te voor zijn, genieten we daar wel het meeste van op de allereenvoudigste manier met sui ker bestrooid op het brood. Maar er zijn nog vele andere manieren ook. Aardbeiensaus is heerlijk bij allerlei puddingen en is al heel gemakkelijk klaar te maken. Men drukt de aardbeien een voudig door 'n paardeharen zeef, vermengt de aldus verkregen puree met suiker en verdunt ze met 'n weinig water. Aardbeien met stijfgeklopt eiwit en sui ker vormt een heerlijk toetje op zichzelf en is tevens een prachtige aanvulling en garneering voor vanillevla. Op een kop vol gewasschen en schoon gemaakte aardbeien neemt men hiervoor A kop poedersuiker en het wit van 2 eieren. De aardbeien wor den licht gekneusd en flink door het stijf geklopte eiwit met suiker geroerd. Men kan dit gerecht opdienen in ijs- of champagne glazen en versieren met een mooie aardbei cp iedere portie. Aardbeien met room en eiwit. Op 1/1 pond aardbeien neemt men hiervoor 3 d.L. slagroom, 3 eiwitten, wat suiker en 30 gram poedersuiker. De gewasschen aardbeien worden, met suiker bestrooid, 'n half uurtje weggezet. Den room klopt men stijf, roert er voorzich tig de aardbeien door en doet alles over in een vlaschaal. De eiwitten klopt men zeer stijf met de poedersuiker, strijkt ze uit op een geboterd bakblik, in grootte en vorm van de vlaschaal en laat ze in een lauwen oven heel langzaam bros en lichtbruin worden. Dan laat men ze afkoelen en legt dan dit eiwitdeksel op de aardbeien met room in de vlaschaal. Aardbeien-soufflé. VA kop vol goed ge wasschen en gekneusde aardbeien, K kop suiker, 4 eiwitten, 1 eetlepel poedersuiker en 'n snufje zout. Men strooit het zout en de suiker over de gekneusde aardbeien en laat dit staan, terwijl men de eiwitten stijfklopt. Zijn ze flink stijf, dan roert men er voorzichtig de aardbeien door en doet alles in een goed geboterden vorm, die er slechts voor drie kwart mee gevuld mag zijn. Men strooit er de poedersuiker over en laat het gerecht ongeveer 'n half uurtje in 'n matig warmen oven staan. Aardbeienjam is een van de fijnste jams en een die niet veel van onzen tijd vergt. Om den echten aardbeiensmaak te be waren, mag men de vruchten niet te lang laten koken. Om te beginnen rpoet men dus de aardbeien zoo droog mogelijk opzet ten. Na het wasschen laat men ze nog even uitdruipen en men begint met de vruchten op een zacht vuur te zetten, waarbij men komen, dat de vruchten aanbranden, eer er voldoende sap is uitgevloeid. Dan laat men alles gauw aan de kook komen op een groote vlam en men laat de vruchten flink koken, zoodat ze spoedig verdampen. Men voegt er de suiker bij en blijft voorzichtig roeren tot de jam dik wordt. In 'n kwartier tijds, hoogstens 20 minuten, moet de jam klaar zijn, anders gaat èn de heerlijke aardbeiensmaak èn de mooie kleur er van verloren. Op 2 pond aardbeien neemt men voor deze jam: 6 ons suiker en A d.L. gezeefd citroensap. Het citroensap, dat de jam frisscher maakt, voegt men pas toe als hij goed van dikte is. Men doet alles, zoo heet mogelijk, in goed uitgekookte flesschen of potjes, legt er een precies passend rondje in alcohol gedrenkt papier op en sluit ze met schroef- stoppen of met nat perkamentpapier. In plaats van enkel aardbeien kan men ook een lekkere jam maken van half aard beien en half rabarber, in dunne plakjes gesneden. ADRIANA KNUIST—POLLEPEL 4. 5. RAADSELS De letter O. Een sneeuwbal. Zoo wit als sneeuw. Antwoord no. 1. (no. 2 en 3 volgende keer) OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN D'r was 'r eens een man, die twaalf kin deren had. Toen pok 't dertiende kwam, wist de goede man'niet meer, wien hij tot peter Voor zijn kind moest vragen en ging er op uit, om er iemand voor te zoeken. Hij ging naar al zijn bekenden, maar niemand wilde het kind ten doop houden. Totdat hij ten slotte een ouden man tegenkwam met een langen baard en die geleund ging op een stok. „Wat zoek je, man?" vroeg hij aan den vader. „Ik zoek iemand om mijn kind ten doop te houden, maar niemand wil 't doen," antwoordde de vader treurig. „Wel, waarom zoo gezocht? Als ik je daarmee van dienst kan zijn, dan zal ik wel peter zijn." „Maar wie bent u dan?" vroeg de vader, die natuurlijk eerst wilde weten, of de grijsaard wel goed voor peter zou zijn. „Ik ben degene, die over leven en dood beschikt!" sprak de grijsaard plechtig. De vader keek vreemd op. Toch was hij niet geheel voldaan. „Dat is niet alleen voldoende om peter van mijn kind te zijn," sprak hij. „Ik dien vooral ook te weten, of je een godsdienstig man bent!" „Een godsdienstig man, vraagt u? Wel, ik ben veel meer dan dat! Ik ben een van de voornaamste dienaren en helpers van God!" Nu was de vader gerustgesteld en den zelfden dag nog vond de doop plaats. Den volgenden dag was de geheimzinnige grijsaard echter plotseling uit 't dorp ver dwenen, alsof hij door den grond was ge zonken. Geruimen tijd hoorde of zag men niets meer van hem Toen het kind ouder was geworden, trad op 'n goeien dag plotseling de geheimzin nige petevader binnen en verzocht aan den vader, den jongen even met hem mee te sturen. De vader had daar geen bezwaar tegen en de grijsaard nam den jongen mee naar het bosch en wees hem een plant, die daar groeide en sprak: „Nu zal ik je m'n doopgeschenk geven. Ik zal je „Vertel u nu eerst eens, wie u bent," Ifefc vroeg de jongen, die den ouden man na tuurlijk nooit te voren gezien had. „Ik ben je petevader, jongen! Je vader heeft gevraagd of ik je te doop wilde hou den „En waarom bent u dan nooit meer bij ons geweest?" „Door mijn drukke bezigheden, jongen. Ik heb het dag en nacht druk!" „U? Wat doet u dan?" „Ik beschik over leven en dood. Mijn woord is genoeg om den mensch te laten leven of.... te.... laten.... sterven." De grijsaard had die laatste woorden met zooveel klem gesproken, dat de jongen on willekeurig huiverde en verschrikt naar hem opkeek. „Bent u dan een koningeen kei zer?" „Nee. Want ook die zijn van mij afhanke lijk!" „Van u afhankelijk? En beveelt u over leven en dood?" De jongen kromp ineen. „Bent u dan., misschien., zelf de d „Ja, m'n jongen, ik ben de dood. Alles is van mij af hankelijk!" „Maar dat is afgrijselijk!" viel de jongen uit, „dat u mijn petevader bent! Dan moet ik zeker nu sterven met u mee?!!" „Welnee, wees maar ge rust. Ik heb integendeel iets veel beters met je voor. Ik zal je tot een beroemden dokter maken. Wanneer je bij een zieke zult geroepen worden, zal ik telkens voor jou verschijnen. Maar alleen maar zichtbaar voor jou! Zie je me aan het hoofd einde van het ziekbed staan, dan kan je gerust zeggen, dat je den zieke kunt genezen. Je geeft hem dan wat af treksel van de plant in, die ik je zoo juist heb gewezen, en de zieke wordt weer ge zond. Sta ik echter aan het voeteneinde, dan is de zieke voor mij bestemd en dan moet je zeggen, dat geen hulp meer kan baten. Maar gebruik nooit het genees krachtige kruid tegen mijn wil, want dan ben je verloren." Het duurde niet lang, of de jongeling was de beroemdste dokter van de wereld. „Hij behoeft slechts naar het voeten- of hoofdeneind van het ziekbed te kijken," zoo sprak men, „om te weten, of een zieke gezond wordt! En als hij zegt, dat de zieke gezond wordt dan wórdt hij ook gezond." En van heinde en verre kwamen de men sehen, brachten hem naar de zieken en gaven hem zooveel goud, dat hij heel spoe dig een rijk man was Nu gebeurde het op zekeren dag, dat de koning van het land ziek werd. De be roemde dokter werd geroepen en de koning beloofde hem een groot kasteel als hij hem weer gezond wilde maken. Toen de dokter echter bij het bed van den koning kwam, zag hij tot zijn schrik, dat de dood zich aan het voeteneinde geplaatst had en de koning dus sterven moest. „Dat is jammer!" dacht de dokter, „nu verspeel ik m'n kasteel! Maarals ik eens een list probeerde. Hij zal 't me toch niet zoo kwalijk nemen; ik ben toch z'n petekind! Weet je wat! Ik probeer 1!" Hij gaf daarop bevel, dat men den zieke andersom in bed moest leggen, zoodat de dood nu aan het hoofdeinde kwam te staan. Direct daarop gaf hij den koning van t kruid in ende koning genas en werd weer gezond. Thuis gekomen stond de dood al op den dokter te wachten met een boos gezicht, stak dreigend z'n vinger op en sprak: ,,'k Zal 't je voor dezen keer vergeven, omdat je m'n petekind bent, maar wacht je voor een herhaling! Want dan kon 't wel 's gebeuren, dat je zelf met me meeging!" Eenigen tijd later kwam de eenige doch ter van den koning zwaar ziek te liggen. De koning hield zielsveel van z'n eenig kind, weende dag en nacht en liet in 't geheele land bekend maken, dat degene, die zijn dochter van den dood kon redden, haar gemaal zou worden, en later koning. De beroemde dokter begaf zich weer naar 't ziekbed van de koningsdochter en zag weer den dood aan het voeteneinde. Eerst dacht hij aan de bedreiging van den dood, maar de groote schoonheid van de koningsdochter en het vooruitzicht later koning te worden, overweldigden hem zoo, dat hij alle verstandelijke gedachten in den wind sloeg. Het liet hem koud, dat de dood hem een toornigen blik toewierp en met gebalde vuist dreigdehij nam de zieke op en legde haar hoofd op de plaats, waar de voeten gelegen hadden. Hij gaf haar het kruid in en wachtte in ang stige spanningNa.eenige oogenblikken begonnen de wangen van de zieke zich weer rood te kleuren en het leven keerde terug Nu begaf de dood zich naar den dokter en sprak: „Nu is 't genoeg! Nu komt de beurt aan jou!" Hij pakte den dokter met zijn ijskoude hand zoo stevig vast, dat geen ontkomen mogelijk was en voerde hem onder den grond. Daar zag de dokter, dat duizenden en millioenen kaarsen in onafgebroken rijen brandden, eenige lang, andere half lang, weer andere heel kleindie elk oogenblik konden zijn uitgebrand en zouden uitgaan. Telkens wisselden de licht jes. Nu gingen er weer 'n paar uit, dan kwamen er weer nieuwe en zoo ging t maar door. „Kijk," zoo sprak de Dood, „dat zijn de levenslichten van de menschen! De groote zijn van de kinderen, de halfgroote van menschen van middelbaren leeftijd en de kleinste van de grijsaards. Maar ook kin deren en jonge lieden hebben wel eens kleinere lichtjesvoegde hij er aan toe, terwijl hij den jongen dokter door dringend aankeek. „Waarwaaris mijn levenslicht?" bracht de dokter er hijgend uit. De dood wees hem op een klein eindje kaars, dat op 't punt stond uit te gaan. Jongens, ik heb gehoord, dat de burgemeester vandaag jarig is. Laten we hem een aubade gaan brengen. Dat wordt iets prachtigs. Wat zal de Dat loopt nu toch werkelijk de spui- burgemeester in zijn schik zijn. Mis- gaten uit met dat circus. Aan die pla- schien mogen we wel even binnen ko- gerij moet nu maar eens een eind ko men en krijgen we een gebakje. men Wacht! ik zal ze wel helpen. Alsjeblieft, hier hebben jullie je bekomst. En als het nu nog niet uit is met dat onnoodig lawaai, laat ik jullie onmiddellijk door de politie de stad uit zetten. „Daar!" sprak hij kort. „Maar m'n goede petevader!" smeekte de dokter, terwijl hij zich voor den dood op z'n knieën wierp, „is daar nu niets meer aan te deen?! Als u nu 's een nieuwe kaars neemt en u zet daar dat stukje op, opdat de nieuwe kaars dan de vlam van de oude overneemt en niet uitgaat!! Ik ben nog zoo jong! Er wacht me nog zoo'n be roemd leven! Ik heb de koningsdochter genezen en word nu „Onmogelijk!" viel de dood hem op ijs- kouden toon in de rede, „twee levenslichten op elkaar gaat niet! Eerst moet er één uit zijn, voordat ik op die plaats een ander weer kan laten branden. Bovendien is t je eigen schuld; je had het kunnen voorko men!" Het kleine eindje kaars was nu zoo goed als opgebrand. De dokter was buiten zich zelf, en poogde een andere kaars te grij pen. Door die beweging kwam hij echter in aanraking met den langen standaard, waar de lichten op stondenDe standaard begon te wankelen, 't brandend pitje, dat geen houvast meer had en nog slechts in 't kaarsvet stond, wankeldeviel om en was met een langgerekt gesis in de weeke was uitgedoofd. Op 't zelfde oogenblik zonk de dokter le venloos op den kouden grond en was door zijn zucht naar aardsche goederen zelf in handen van den dood geraakt.... •v v m )$,Q& S'OO: •JHKmVT.V; i -*■* /SïvS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 11