Het groote raadsel Fawcett DORST!, RADIO-PROGRAM DE VIJANDEN VAN HET BIJENDORP DE GEVANGENE 'Hef Rozen^Kasteel VRIJDAG 15 JULI BLANKE INDIANEN Zijn leven was één groote voor bereiding tot zijn laatste ontdekkingsreis 7 jaar in oerwouden Fawcett's levensdoel Dood, gevlucht of in ge- vangenschap Een volk zonder spreektaal Kathederbloempje luiiiiniiiiuinnniiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiniiiniuuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniüiiiiHjmiiiiiiiiinmniiiiiiiijiiiiüi! Zaterdag 16 Juli VERHAAL VAN DEN DAG 'n Prettig vooruitzicht AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON Wat Is er waax In het bericht, dat de Zwit- ■ersche woudlooper Battin Trapper, den ont dekkingsreiziger Overste Fawcett in het Bra- ziliaanache Oerwoud ontmoet zou hebben? Is deze, sedert 1928 als verloren beschouwden man nog ln het leven? En wat Is er gebeurd met zyn zoon en zyn begeleider? Hoe verging het hun in deze zeven jaren in de met riet begroeide moerasstreken? Zagen zij oude ste den en blanke Indianen? Is Fawcett een Li vingstone en zal hij zijn Stanley vinden? De voortsnellende tijd heeft nagenoeg den man doen vergeten, die zeven jaar geleden op den 21sten Maart doordrong tot de moe rasgebieden van de Amazonerivier om ruïnes te ontdekken en zoo mogelijk den stam te vin den van blanke Indianen, en van wien sedert niets meer gezien werd. Den 20sten Mei 1925 liet Overste Fawcett het lagtst iets van zich hooren. Op 17 Sep tember 1927 kwam uit Lima het bericht, dat hij in het Braziliaansche oerwoud het idylli sche leven van farmer zou leiden, doch in Ja nuari 1928 wist de Expeditie Dyott mede te deelen, dat hij door Indiaansche koppensnel lers gedood was, daar men bij een wilden stam een ingeschrompeld hoofd gezien en her kend had. Vier jaren nu reeds geldt de dap pere man en zijn begeleiders voor verloren en sinds dien stelt de secretaris-generaal van het Britsche Koninklijk Geografisch Genootschap geen officieele pogingen meer in het werk tot zijn redding. Algemeen werd de koppensnellers-veronder- stelling aangenomen. Alleen mevr. Fawcett gelooft hieraan niet en zij beweert vanuit haar villa aan de Rivièra een regelmatig telepa- tisch verkeer met echtgenoot en zoon te on derhouden I! Ook de groot-wildjager Stephens Rattin, die het oerwoud door en door kent en het al 14 jaren kris en kras doorkruist, meende, dat Fawcett en zijn expeditie verloren waren. Doch, toen hij oostelijk van de Mateiro en ten wes ten van de Xingu-rivier in een Indianen- kamp, onverwacht door een in dierenvellen gekleeden blanke met een langen witten baard aangesproken werd, kreeg hij dadelijk de over tuiging met overste Fawcett te spreken. De Engelsche consul-generaal in Sao-Paulo, wien hü het verzoek van den ouden man, om uit zijn gevangenschap verlost te worden, overge bracht, geloofde dit ook stellig en telegra feerde naar het ministerie van Buitenlandsche Zaken. Rattin werd oogenblikkelijk gehoord, ln Downingstreet wilde men zekerheid hebben. Rattin wil thans met vier mannen naar het moerasgebied terugkeeren en hoopt dan binnen drie maanden Fawcett te kunnen bevrijden. Of dit hem gelukken zal? Overste Fawcett was een buitengewoon knap ontdekkingsreiziger. Door den president werd de drager der gouden medaille van het Ko ninklijk Geografisch Genootschap gehuldigd om het enorm aantal kilometers, dat hij aan rivieren en bergen op kaart gebracht had, als ook om de ontdekking van de vele blanke Indianenstammen, welke vóór hem nog geen blank gezicht gezien hadden. Het leven van Fawcett is één voorbereiding geweest tot zijn laatste groote ontdekkingsreis. Zijn diensttijd in de koloniën, zijn opmetingswerk, zijn ar cheologische en taalstudies maakten hem tot den man, die meer dan wie ook geschikt was dit groote avontuur te doorstaan. De zes eerste jaren na den oorlog werden door hem benut met proeftochten. Fawcett wilde blanke Indianen vinden en gedenkteekenen van ver vlogen, hoogstaande tot voor het Inkarijk te ruggaande cultuur. Dat er in Zuid-Amerika vóór de Indianen blanke mannen woonden, is een algemeen volksgeloof en herhaaldelijk werd dan ook mel ding gemaakt, dat echte blanke Indianen (geen Albino's) gezien waren. De overblijfselen eener vóór-Indiaansche cultuur wilde hij opsporen, tegelijk met het ras, dat de draagster van deze cultuur ge weest moet zijn. Het spoor leidde in beide gevallen naar het nog niet verkende Braziliaansche moerasge bied, het oerwoud van de hoogvlakte ln den staat Matto-Grosso, tusschen de zijrivieren Xingu en Tapajoz, welke zich storten in de Amazone. Als betooverd had Fawcett reeds rondgewandeld tusschen de chaotische ruïnes van een met muren omgeven stad. In deze ruïnes herkende hij de Cyclopische bouwwijze, welke men op zooveel punten, der aarde aan treft. Het verlangen twee oude in Cyclopi- schen stijl gebouwde steden te vinden, bracht Fawcett er toe, zeven jaren lang in de oer wouden te vertoeven. Hoe dichter hij het doel van zijn tocht na derde, des te meer vertelden de Indianen, wier taal hij verstond, over de ruïnes. Bo vendien had hij in het geheimarchief van Rio de Janeiro een document uit het jaar 1745 ge vonden, waarin het bestaan van een dezer ste den beschreven werd. Hij was reeds absoluut van haar bestaan overtuigd en volgens zijn meening lag deze stad op een eiland in een meer, dat vroeger een zeearm was en door een aardbeving verwoest zou zijn. De Indianen, die den toegang tot de ruïnes bewaakten, moesten afstammelingen zijn van degenen, waarover Alexander van Humboldt verteld had. Toen Fawcett in 1925 met zijn 21-jarigen zoon John en diens 23-jarigen studievriend Raleigh Rimell op expeditie uittrok, was hij bijna 58 jaar. Voor hun veldbedden, instru menten en den mogelijken buit werden draag baren medegenomen. Op de Indianen wilden ze een vredelievenden indruk maken en ze hadden daarom geen wapens medegenomen. Al zeven volle jaren is nu het contact tus schen het drietal met de overige wereld ver broken. Naar het schijnt heeft de Zwitser niet gezegd of hij den vader dan wel een der jongere leden der expeditie ontmoet heeft. De overste moet, als hij nog leeft nu 65 jaar, z'n zoon 28 en Rimell 30 jaar zijn. Volgens ingenieur Courteville zou de overste ih het jaar 1926, het idyllische oerwoud-leven genieten, terwijl Rattin thans beweert dat hij gevangene van een stam zou zijn. Is dit laatste tenslotte de waarheid? En dan: wil de overste werkelijk bevrijd worden en kan hij bevrijd worden? Zoo hij en de zijnen gezond terugkeeren, dan zullen ze ker de interessantste mededeelingen gedaan worden, welke ooit door een ontdekkingsreizi ger over zijn reis verstrekt zijn, en tevens zul len we dan vernemen, of het eigenlijke doel: oude steden en blanke Indianen te vinden, be reikt is. En al zou ook het raadsel van de Zuid- Amerikaansche oercultuur niet opgelost wor den, dan zou toch klaarheid gebracht worden in het Fawcett-raadsel. En dat interesseert ons op het oogenblik nog het meeste. jüinmiiininiiiniinmniiiiniiiKnniHi Büïïïïl Als de hitte alles drooglegt, In 't hijsonder onze keel, Dan is drinken onze hobby En wij drinken graag te veel! En wij eten bijna drinkend En wij drinken voor en na, Want wij drinken als bezeten Bij een waterkuur in Spa! Wij verdrogen, dus wij drinken En beginnen 's morgens vroeg En al loopt het als een tapkraan, Is het toch nog niet genoeg! Waar we komen, waar we zitten, Binnenshuis of op terras Is het eerste woordje: dorstig En het tweede woordjeglas! En die dorst is een presentje, Dat je wel aanvaarden moet, Want al is het onverstandig, Toch, het drinken doet je goed! MARTIN, BERDEN (Nadruk verboden) niHimnuiimiuiiinmiiiiniiiiniuniinninnnnmiiniiinmiimmnnnnmiiiminiiniiinu De bekende Frankforter geleerde prof. Richard N. Wegner is kort geleden teruggekeerd uit Oost-Bolivia, alwaar een expeditie onder zijn leiding er in is geslaagd, de Surugua op te spo ren. Deze Surugua of „Moerasslakken" zijn een volk, dat verblijf houdt tusschen de bronnen van den Rio Grande en den Rio Mamoré. De naam „moerasslakken" werd hun gegeven door de omwonende Indianenstammen. Volgens Wegner zijn de Surugua niet ver want met de roodhuiden, maar wel met de be woners van de' Zuidzee-eilanden. Zij leven nog in het steenen tijdperk en kennen slechts pri mitieve werktuigen. Hun woningen bestaan uit boomstammen, waarvan de takken zijn saamgevlochten. Het eenige huisraad is een soort mat, die dient om op te slapen. In hun „dorp" bevindt zich een eeuwig vuur. Dit is niets anders dan een stuk smeulend hout, dat onder de asch wordt bewaard. Deze maat regel werd ongetwijfeld genomen, omdat het vuurmaken van deze lieden een zeer lastige en tfjdroovende bezigheid is. Vaatwerk kennen zij niet. Om water te scheppen, gebruiken zij groote bladeren. Klee- ren worden door hen evenmin gedragen. Zelfs de instinctmatige voorkeur voor alles wat blinkt en schittert schijnt zich bij hen niet te hebben ontwikkeld. Maar het merkwaardigste van alles is, dat prof. Wegner maanden lang onder dit volk ver keerde, zonder dat hij ooit iemand een woord hoorde zeggen. Wel stieten zij rauwe geluiden uit, die zij lieten vergezeld gaan van bepaalde gebaren, maar spreken in den gewonen zin van het woord deden zij zeker niet. Het bleek zelfs, dat de Surugua niet in staat zijn taalklanken te vormen, zooals Wegner heeft aangetoond. Na drie maanden studie was een overigens tamelijk intelligente inboorling er nog steeds niet in geslaagd een eenvoudig woord na te praten. Professor (bij het geschiedenis-onderricht) Ik zal het nu slechts kort aanhalen, om er straks als wij 200 jaar verder zijn nog eens uitvoerig op terug komen. Bn Pietje de Bie, die met zijn Chlneesch vriendinnetje ln dezelfde klas zat, had stilletjes aan zijn kameraadjes honing uitgereikt. Zoo kwam het, dat al de Jongens even gek deden en dat de Juffrouw verschrikt toezag, hoe er huls werd gehouden. Ze voerden de gekste goocheltoeren uit en balanceerden met inktpotten, liniaals en boeken. Hoe de schooljuffrouw ook tot kalmte aanmaande, niemand luisterde er naar. Pietje de Bie, die de meeste honing had gegeten, deed de grootste toeren. Vijftien boeken droeg ie met het grootste plezier een kwartier lang op zijn hoofd en als er niemand met een Inktpot tegen hem aangevaUen was, zou ie misschien nog wel een uur hebben rondgetippeld. HUIZEN. 296 M. K.R.O. 8 uur Morgencon cert. 10 uur K.R.O.-kunstensemble o. 1. v. Piet Lustenhouwer. 11.30 Godsdienstig half uurtje door pastoor L. H. Perquin. 12 uur Politieberichten. 12.15 K.R.O.-sextet o. 1. v. Piet Lustenhouwer. 1.45 Verzorging van den zender. 2 uur Gramofoonmuziek. 2 30 Kin deruurtje door mevr. Sophie Nuwenhuis van der Rijst en mej. Lidwina Diepenbrock. 4 uur Gramofoonmuziek. 5 uur Nederland als va- cantieland, causerie namens de A.V.V.V. Gramofoonmuziek 5.45 Esperantonieuws. 6 uur A. v. Weerhorst: „Het recht van Espe ranto". 6.20 Journalistiek weekoverzicht door Paul de Waart. 6.40 Orgelconcert door Al- phons Dierssen. 7.10 Prof. A. Steger: „JapanschChineesch conflict". 7.30 Poli tieberichten.. 7.45 Sportpraatje van de R. K. F. - 8 uur Iwan Schustow met zijn Balalaika/:apel. 8.30 „De schoenlapper", dramatis^ j schetsje in één bedrijf door G. N. (Het K.R.O.-klein tooneel). 9 uur Nieuwsberichten van het Persbureau Vaz Dias 9.15 Vervolg concert. 10 uur Wittebroods weken, een hoorspel-grapje door J. van H. Het K.R.O.-klein tooneel. 10.15 De kapel o. 1. v. Iwan Schustow. 11 uur „Het vaasje", Co- medietje door T. S. „K.R.O.-klein tooneel". 11.15 Gramofoonmuziek. HILVERSUM. 1875 M. V.A.R.A. 6.45 Li chaamsoefeningen o. 1. v. G. Kleerekoper. 7.30 Idem. 8 uur Gramofoonmuziek. V.P. R.O. 10 uur Morgenwijding. V.A.R.A. 10.15 Arbeiders in de Continubedrijven. 12 uur Vara-septet o. 1. v. Is Eyl. 1.45 Verzorging van den zender. 2.15 IVAO-kwartiertje. 2.30 Gramofoonmuziek. 3 uur Uit de Roode Jeugdbeweging. Nico Bloemendaal: „Het groote conferentiékamp van de A.J.C. en de Roode Nederzetting". 3.05 Gramofoonmuziek. 3.15 Toespraak door A. Krelage, voorzitter van den Bond van Arbeiders-zangvereenigingen in Ne derland. 3.30 Vara-mandoline-ensemble o. 1. v. Joh. B. Kok. 4 uur A. F. Müller: Arbei- derssport. 4.15 Actueel allerlei uit de Arbei dersbeweging, te verzorgen door het N.V.V. 6 uur Schrammelkwintet. 6.30. Literair half- 5 uur Kinderuurtje „De familie de Boer". 6 uur Schrammelkwintet. 6.30 Literairhalf- uurtje door A. M. de Jong. 7 uur Schrammel kwintet. 7.30 Toespraak door A. de Vries. 7.45 Orgelspel door Johan Jong. 8 uur Zater dagavondprogramma Vara-orkest, o. 1. v. Hugo de Groot; Teun de Klepperman, Vara-tooneel o J. v. Willem van Capellen en Willem Derby. Persberichten van het Persbureau Vaz Dias en Vara-varia. 11.15 Gramofoonmuziek. BRUSSEL, 509 M. 5.20 Concert, door het Omroeporkest, o. 1. v. Arthur Meulemans. 7.05 Gramofoonmuziek. 9-20 idem. 10.30 Dans muziek uit de Kurzaal te Ostende. KALUNDBORG, 1153 M. 3.20 Concert, door Louis Preil's Instrumentaal ensemble. 5.20 Gramofoonmuziek. 8.45 Radiobal voor de oudere generatie. BERLIJN, 419 M. 7.30 Rudolph Schmidt, piano, speelt „Karnaval Op. 9", van Schumann. HAMBURG, 372 M. 2.30 Gramofoonmu ziek. 4.50 Concert uit Bad Nenndorff, door het Kurorkest, o. 1. v. Ernst Augustus Bürer. 8.20 Noragorkest, o. 1. v. Adolf Seeker. 8.20 „Tanz im Sommer", Noragorkest, o. 1. v. Adolf Seeker. 10.40 Dansmuziek. KÖNIGWUSTERHAUSEN, 1635 M. Gramofoonmuziek. 4.50 Concert. 2.20 LANGENBERG, 472 M. 1.20 Concert, door het Omroeporkest, o. 1. v. Merten. 2.55 Gra mofoonmuziek. 5.20 Vesperconcert. DAVENTRY, 1554 M. 1.50 Concert, door het Commodore Grand-orkest, o. 1. v. Joseph Muscant. 7.05 Vocaal concert. 7.50 Con cert, door het radiokoor. 10.10 Ketelbey-con- cert door het Radiokoor en het B.B.C.-Theater- orkest. 11.05 Ambrose en zijn orkest. PARIJS EIFFEL, 1446 M. 8.50 Radiotoo- neel „la Conquète imprévue", operette in één acte. PARIJS R., 1725 M. ziek. 7.30 idem. 12.20 Gramofoonmu- MILAAN, 331 M. 10.20 Dansmuziek. ROME, 441 M. 9.05 „Poliuto", opera in drie actes, van G. Donizetti. WEENEN, 517 M. 7.40 Muziek op twee vleugels. 10.35 populair concert door het Silvester Schieder orkest. WARSCHAU, 1411 M. 5.20 Zigeunermuziek. 6.40 Populaire en dansmuziek. 8.20 Popu lair concert, door het Philharmonieorkest van Warschau, o. 1. v. St. Nawrot. 10.25 Piano recital. 11.10 Dansmuziek. BEROMUNSTER, 640 M. 8.20 Populair concert. 10.05 Dansmuziek. VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS Bruid (tot bruidegom): Zie eens alles wat hier staat, die prachtige meubels en dat an tieke zilverwerk, dat krijgen we als we gaan trouwen. Bruidegom: En je mama Bruid; Ja, die ook natuurlijk. Bramington, een klein dorpje in West-Canada, had z'n gevangenis lang voor dat 't z'n ge vangene had. Dat was dan ook de reden, waarom de arrestatie van den laatste zulk een belangrijke en welkome gebeurtenis was. Bramington had eigenlijk heelemaal geen ge vangenis noodlg. De inwoners waren het rustigste, aan de wet het meest gehoorzame volkje der wereld. De autoriteiten stonden er echter op en zoo werd de gevangenis gebouwd, een aardig, knus gebouw, met een mooie col lectie cellen en een veldwachter, die er op voor bereid was alles te doen wat de vrede in Bra mington verlangde. Gedurende twee jaren was de gevangenis geen enkele maal gebruikt voor het doel waarvoor ze gebouwd was. Zooals begrijpelijk, werd de be volking van Bramington ontevreden over dezen staat van zaken. Ze hadden nu 'n gevangenis en het ding werd nimmer betreden; ze hadden een „bewaker" die niets anders deed dan een straatje omwandelen en z'n pijpje rooken, eten en z'n moestuintje verzorgen. De situatie was werke lijk belachelijk. Toen verscheen Andy Clarke en de situatie was gered. Andy zei, dat hij een Ier was, en misschien was dit ook wel zoo. In ieder geval was hij erg impulsief, goed gehumeurd, aange naam in den omgang en een geboren vechters baas. Nu, die Andy Clarke kwam dan op zekeren warmen zomeraavond in Bramington, en liet er volgens z'n eigen zeggen, den duivel los. Nog denzelfden avond gooide hij Martin Ford, den kleermaker, een man van gewicht in 't dorp, door z'n eigen raam. Ongeveer vijftig menschen waren getuigen van deze gebeurtenis, en ongeveer het dubbele aan tal volgde opgewonden en met schitterende oogen Andy, die door den „bewaker" naar de gevangenis wérd gebracht. „Hoeral" schreeuwde Andy en eenige jeugdige leden van de volksverzameling riepen 't hem na. De oudere luitjes konden niet nalaten elkander van geluk de hand te drukken; nu had Bra mington toch eindelijk zijn gevangene! Het was een belangrijke avond; de geschie denis van 't dorp werd in dezen avond gemaakt. Intusschen duwde de bewaker Andy in een der zindelijke en luchtige cellen. Andy was in een bijzonder goed humeur. Hij had niet alleen een kostelijke grap gehad, maar als de dingen den goeden kant opgingen, was, wat de onmiddellijke toekomst betrof, z'n kostje gekocht. Hij zou niet behoeven te werken en zindelijk gehuisvest wor den. Bramington zou er op letten dat hij be handeld werd zooals hij verdiende. „Vooruit!" zei Mac-Rae, de bewaker, terwijl hü hem een duw gaf, „vooruit, er in! Ga liggen en hou je kalm!" „Je hebt gelijk, vriend", zei Andy; „ik ben zoo moe als een hond! En als je nu gauw weg gaat, kan ik misschien vergeten dat ik je gezien heb. Ik zie je morgen zeker wel weer". Den volgenden dag werd Andy, met pientere oogjes en glimlachend, in de overvolle zaal ge bracht waar de notabelen van Bramington voor t eerst van hun leven zouden recht spreken. Ook Martin Ford, met omzwachteld hoofd, was on der de menigte. Toen Andy hem zag, kon hij z'n lachen bijna niet houden. De zitting nam een aanvang. Aan getuigen was geen gebrek; trouwens Andy zelf dacht er zelfs niet over het hem ten laste gelegde te ont kennen. Integendeel, toen hij hoorde, dat hij tot twee maanden gevangenisstraf was veroor deeld, riep hij: „Twee maanden! Meer niet? Kijk eens naar Ford, z'n hersens liggen bijna bui ten z'n hoofd. Maar twéé maanden?" „Twee maanden", herhaalde de rechter streng, en zich tot den bewaker wendend: „Breng hem weg, Mac-Rae". Andy werd weer naar z'n cel teruggebracht en de menschen verlieten met opgeheven hoof den en een glimlach van zelfvoldaanheid op de gezichten de zaal. Nu hadden ze eigenlijk huh gevangene pas goed te pakken! En Andy? Ook hij was meer dan tevreden. Hij had steeds een hekel gehad aan werken, en hij waardeerde het, dat er nu voor hem gezorgd Werd, en dat hij geen zorgen had voor den dag van morgen. Het idee, vrij logies te hebben in een zindelijke, goed bewoonbare gevangenis, leek hem heelemaal geen smet te werpen op z'n persoonlijke waardigheid! Daar hij een goeden kijk op de menschelijke natuur en een beminnelijk karakter had, stond hij weldra op den besten voet met zijn bewaker Mac-Rae. Toen hij een week opgesloten had ge zeten, mocht hij al vrij over de plaats loopen en Mac-Rae in zijn tuin helpen. Onder z'n werk, zong hij het hoogste lied uit in het aan gename besef, dat hü niet meer behoefde te doen, dan hij zelf wilde. De vrouw en de kinderen van Mac-Rae moch ten hem ook graag lijden, en zoo werd het ge woonte, dat Andy des avonds in de keuken kwam, er z'n pijpje rookte, z'n wonderlijke avon turen verhaalde of speelde op de oude viool van Mac-Rae. De plaatselijke autoriteiten stonden dit niet alleen oogluikend toe, maar ze keurden het goed, omdat Andy den goeden naam van hun dorp had bevestigd en het dus niet meer dan billijk was dat hij het zoo aangenaam mogelijk had. Een of twee kwamen zelfs af en toe eens een praatje met hem maken, en ten slijtte, omdat ze wel wisten dat Andy er niet aan dacht weg te loopen, kreeg hij zelfs permissie om in 't dorp te gaan. Andy begon dus op gezette tijden door de dorpsstraat te flaneeren en weldra was er geen bekender of meer geziene verschijning in het heele dorp. Iedereen was trotsch op hem, of schoon niemand er de reden van had kunnen zeggen. Het leek wel of hij een generaal was, die na een zegenrijken veldtocht naar zijn ge boorteplaats was teruggekeerd. Kleine bedragen aan geld, voldoende voor ta bak en een glaasje, vonden hun weg in zijn handen, en hij accepteerde ze met een zekere gratie, het beschouwend, alsof dit er nu een maal bij hoorde. Hij had zoovel geld, dat hij, wanneer hij dorst had, gerust een herberg kon binnen gaan en voor eigen rekening iets gebruiken. Maar dit laatste gebeurde maar zelden. Als het trof, dat hij de eenige bezoeker was, dan werd hetgeen hij gebruikte, altijd op de rekening van ,,het huis" gezet, en als er veel gasten waren, had hij moeite om zijn belofte, aan Mac-Rae ge daan, om nooit meer dan drie borrels te nemen, na te komen en nooit later dan negen uur thuis te zijn. Eens op een avond, toen hij weer verzeild ge raakt was in een kring van bewonderaars en 3 borrels in een te vlug tempo had genoten, sloeg hij alle voorzorgen in den wind en bleef tot diep in den nacht in de herberg. Hij ging niet vóór tweeën naar de gevangenis terug en eerst na het bakken van veel zoete broodjes en de stellige belofte, in 't vervolg steeds op tijd binnen te zijn, liet Mac-Rae den te-laat-komer binnen en mocht Andy weer z'n cel opzoeken, die door de vrouw van den bewaker zoo gezellig mogelijk was gemaakt. Na deze gebeurtenis ging alles de eerstvol gende dagen weer van een leien dakje, totdat Andy opeens bemerkte, dat hij in groot gevaar verkeerde, verstrikt te worden in de net ten der liefde van een weduwe in het dorp, juf frouw Hewitson, een groote robuuste vrouw, die haar klein inkomen vermeerderde door het hou den van een kruidenierswinkel. Ze was van An dy gaan houden den eersten keer reeds dat ze hem gezien had en ze was vrijgeviger tegenover hem dan iemand anders. Maar Andy, die niets van robuuste vrouwen hebben moest, was niet gek. Hij was al op z'n hoede, nog voordat zij, die het goed met hem meenden, hem voor haar waarschuwden. Juffrouw Hewitson verzocht hem af en toe een kopje thee te komen drinken en dat deed hij ook. Maar hij ging niet graag; de voorzich tigheid gebood hem niet te gaan, maar toch deed hij het. Evenals alle beminnelijke men schen, had ook hij z'n zwakke zijde. Hoe meer hij haar leerde kennen, hoe minder hij er voor voelde haar man te worden. Maar hij was bang voor zich zelf. Hij vreesde dat ze hem ten slotte toch zou Inpalmen. Op zekeren avond raadde Mac-Rae hem drin gend aan, toch voorzichtig te zijn. „Die vrouw wil je niet laten schieten," zei hij, „en als ze zich eenmaal iets in haar hoofd heeft gehaald zet ze het door ook. Maar ik zal je wat vertellen Andy". „Vertel op". „Ze gaat weg. Ze verlaat Bramington binnen een paar weken. Maar ze zal vóór ze vertrekt, haar best doen je in te palmen. Blijf haar uit den weg, Andy, en als je haar op straat ziet aankomen, loop dan als een haas weg". „En ik ben gedoemd binnen een paar dagen de gevangenis te verlaten", zuchtte Andy, „dan is mijn straftijd om. Het is vermakelijk te be denken, dat op het oogenblik dat ik in vrijheid gesteld zal worden, ik gevangen genomen zal worden door die vrouw. Alles loopt me tegen, David. Ik geloof dat er een moeilijke periode in mijn leven aanbreekt. De duivel is los en ver volgt mü". „Houd er den moed maar in!" raadde Mac- Rae hem; „je weet nooit hoe er nog redding voor je komt. Het is jammer dat we elkaar moeten verlaten, maar wet is nu eenmaal wet, en we hebben natuurlijk geen recht iemand ge vangen te houden die z'n straf heeft uitgezeten". Andy dacht een oogenblik na. „Denk je niet", vroeg hij, „dat ze me hier willen houden, als ik kostgeld betaal? zooveel zal het toch niet kosten". „Geen denken aan", antwoordde Mac-Rae, ,,dat doen ze stellig niet". Andy was zeer terneer geslagen. In gepeins verzonken wandelde hij den volgenden dag door 't dorp, zinnend op een uitweg en vurig ho pend, dat hij juffrouw Hewitson niet zou ont moeten. Het volgend oogenblik stond hij eensklaps stil. Daar kwam juffrouw Hewitson aan! Martin Ford, die juist uit z'n huis kwam, vertelde la ter dat Andy zoo wit werd als een lijk. Of dit nu het geval was of niet, Andy werd in ieder geval door een panischen schrik be vangen; even later kwam een schitterend idee by hem op. Hy wist heel goed, dat, als hij juf frouw Hewitson toestond hem aan te spreken en hem uit te noodigen op een kopje thee, wat ze stellig doen zou, het spel dan voor hem verlo ren was. De weduwe kwam al nader en nader, hy zag reeds het zegevierend lachje op haar ge zicht! Toen zag hij ook Martin Ford, en dit gaf hem het idee. Zich omkeerend stapte hy regelrecht op den niets kwaadvermoedenden kleermaker toe. „Het spyt me erg, mijnheer Ford", sprak hij, greep den man by z'n lurven en wierp hem voor den tweeden keer door z'n eigen glazen. vyf minuten later, toen hy onderweg was naar het gemeentehuis, zei hy tegen z'n bewa ker: „Het was een reuzen-idee van me, David. Ze zullen me dit keer zeker wel zes maanden geven". „Ik geloof het ook wel", zei Mac-Rae. „Dan kunnen we mooi samen den tuin in orde ma ken. Maar als Je weer eens zoo iets doet, neem dan iemand anders dan dien armen Ford. Er zyn heel wat jongere kerels die Ik het graag gun eens door de glazen gekeild te worden". ,,Ik zal er aan denken", lachte Andy, „maar het trof nu juist zoo dat hy het was. Ik moest die weduwe op de een of andere manier ont- loopen, David, en zóó was het mjjn eenige kans." t I I op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofiflfï bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7CA bij een ongeval met f OCA bij verlies van een hand f 1 OC by verlies van een CA by een breuk van AA bil verlies van 'n A116 CLD0M16 S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlcgen 01/1/1/»™ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen t OU,m doodelijken afloop £iOUm~ een voet of een oog# At O»" duim of wysvlnger OU»" been of arm Tri/." anderen vinger 31 Een oogenblik zoch hij en ontplooide dan voor Marie-Claire een heeriyk-schoone, wit- cachemiren sjaal. Dat is er nog een van myn moeder, sprak hy ontroerd. Het was een fyn, Indisch weefsel, nauwe- lyks iets vergeeld, met wonderbaar borduur sel, waarvan de gouden draden nog ln al haar pracht schitterden. Hy legde zelf het kleed om de schouders van het meisje, en met zooveel bezorgdheid, dat zfj hem een dankbaren blik toewierp. Zij ging naar het venster en zag naar buiten. Neen, u kunt nog niet vertrekken, sprak hy onwillekeurig glimlachend: het regent te hard. Ik zal last geven om in te spannen. Op dit oogenblik werd de deur zonder het het minste gerucht geopend en de oude kamer dienaar trad als tersluiks binnen. Op een blad droeg hü een glas melk, dat hy op de tafel plaatste om dan haastig en onhoorbaar weer naar de deur te gaan. Laat de coupée inspannen, sprak riln meester, om juffrouw de Solliès naar 't Roze- Kasteel terug e brengen. Het zou Inderdaad onhoffeiyk zyn de melk af te wyzen, die met zulk een bevallige liefdadigheid gebracht is, sprak hy, het glas opnemend. En ik van myn kant hoop, antwoordde het meisje eveneens glimlachend, dat u ons niet de beleediging zult aandoen een anderen leveracier te zoeken. Het was, of in zyn binnenste zich een stryd verhief. Hy hield het glas in de hand en aar zelde te drinken. Dus zou juffrouw d'Albrègue zich er toe geleend' hebben de veinzery van myn oude Rose te steunen, toegestemd hebben my in het geheim te voeden? Waarom zou zy het niet gedaan hebben? De donkere oogen van den markies blonken in de diepe kassen met een somberen gloed. Weet u dan niet, dat juffrouw d'Albrègue en ik sedert jaren boos op elkander zyn? Tante Valérie is op niemand boos, daar ben ik zeker van! riep het meisje levendig. Deze naam Valérie deed opeens den markies rillen, en zyn beweegiyk gelaat drukte een depe ontroering uit. Valérie! herhaalde hy. Op mijn leeftyd hoort men zelden de voornamen uitspreken, in onze jeugd zoo gemeenzaam. Ja, wy hebben de re laties afgebroken, die vroeger zoo vriendschap- pelyk waren. Heftig verdedigde zy den ellen deling, die misbruik gemaakt had van myn ver trouwen, na eerst onzen naam bezoedeld te ehb- ben! Nu was het de beurt aan Marie-Claire om op te schrikken. Wel klopte haar 't hart van angst, maar dapper verdedigde zy Elzéar's va der. Mynheer de Marguenva was geen ellen deling, zy ze vol moed. Al is hy eenmaal ge struikeld, al heeft hy zich door een dwaze hoop tot een daad van zwakheid laten verleiden, toch heeft hy dit door onverpoosden arbeid terug gekocht. Hy heeft zich zelf verbannen, en zon der hoop zich ooit geheel te kunnen vrymaken, gaat hy onvermoeid door, zyn schuldeischers alles te zenden, wat hy verdient. Verrassing, vermengd met ongeloof, verscheen op het gelaat van den ouden man en deed hem eenige oogenblikken zwygen. Estère de Marguenva werkt! sprak hy éindeiyk. En met genoeg doorzetting en be kwaamheid om meer te verdienen dan het da- geiyksch brood! Kunt u dat wel met volle ze kerheid zeggen? Ik heb het van juffouw d'Albrègue verno men, antwoordde Marie-Claire op vasten toon. Weer bleef hy een tyd lang zwygen en her nam dan: Valérie, ik wil zeggen Juffrouw d'Albrègue, heeft zich ten minste met de toekomst van zyn zoon belastIk heb hooren zeggen, dat zy een volmaakt type van gierigheid geworden is, maar ik wil haar wel de eer aandoen te ge- looven, dat zulks niet voor haar zelf alleen ge schiedtZy heeft Elzèax altyd buitenge woon lief gehad, en dus is het zeer natuuriyk, dat zij zich met zijn geluk bezig houdt. Deze woorden sprak hy met eigenaardigen nadruk, terwyl hy Marie-Claire oplettend aan zag. Als het waar was, dat juffrouw d'Albrègue •aan mijnheer Elzèar de Marguenva een erfdeel zou natlaten, antwoordde het meisje op den zelfden toon van zekerheid, dan weet zy reeds vooraf, wat de bestemming ervan zal zijn: hij koestert geen andere gedachte, dan eenmaal de schulden zijns vaders te betalen. Misschien zal zyn loopbaan als geneesheer hem na zeer lan gen tyd eindelyk in staat stellen, dit doel te bereiken. Onwillekeurig had zy de stem laten dalen, en de markies, die haar nog altijd aanzag, sprak met opmerkeiyke zachtheid: Ik heb eenigszins geloof geslagen aan de praatjes, die daaromtrent gingen, omdat ik het zeer natuuriyk vond, dat juffrouw d'Albrègue haar neef een gelukkigen huiselijken haard be reidde ophet Roze-Kasteel. Er was niet veel opmerkingsgave noodig, om de diepe smart te bespeuren, die eensklaps uit Marie-Claire's oogen sprak, terwyi ze met ge wilde kalmte antwoordde: Aan zoo iets kan ze niet Voor hem denken, en hy zelf denkt er nog minder aan. Er is geen geluk, geen haard voor een zoon, die zulk een taak op zch genomen heeft. Mynheer de Saint-Meuron antwoordde niet terstond. Hy hield nog altyd het glas melk in de hand, als kon hy inet besluiten het leeg te drinken, als ware deze allereenvoudigste daad een beslissende stap geweest. U hebt daar strakts iets gezegd, dat ik niet goed begrepen heb. U zei: „Als het waar was, dat juffrouw d'Albrègue haar neef een erfdeel zou nalaten/zy zou inderdaad van haar geld een zeer rechtvaardig gebruik kunnen ma kenEn zy is daarin te meer vrij, daar ook zy myn neef een som geleend heeft, die haar waarschyniyk nooit terug betaald zal worden. Als u meent, dat ik ooits iets zal ontvan gen van hetgeen juffrouw d'Albrègue kan be zitten, wat het ook zy, dan slaat u den bal deeryk mis, riep Marie-Claire haar onsdanks. Het is tusschen ons vastgesteld, dat ik niets van haar zal genieten, dan den prys van myn arbeid, want ik werk by haar, voegde zy er fier aan toe. En ik heb geraden ja, ik durf het u zeggen, omdat u haar verkeerd beoordeeld ik het geraden, dat zy een verborgen doel na streeft, dat zy zich ten einde toe aan den man wydt, dien zy bemind heeft. Nauweiyks waren deze woorden gesproken, of het meisje begon te beven. Was zy niet ten opzichte van tante Valérie te kort geschoten ln loyauteit en kieschheid door aan een vreemde ling, een vyand te openbaren, wat zy meende ontdekt te hebben? En welke verborgen snaren had zy niet weer in het gwonde hart daar vóór har doen weerklinken? Want zichtbare droef heid trok het bleeke gelaat van den markies samen, en eensklaps ontdekte zy een ander ge heim: de inneriyke, diepe oorzaak van dien on- verbiddelijken wrok. Wat zegt u daar? Zou het mogeiyk zijn, dat zy zich nog voor dienongelukkige op offert? Hy was haar niet waardig! Hoe ver standig en helderziend zy ook was, }och heeft zij zich door hem laten verblinden. zy beminde hem, zei Marie-Claire zacht, en heeft hy niet bewezen, dat er in hem een geestkracht woont, die eerbied afdwingt? De geheime droefheid toonde zich nog dui- deiyker in de trekken van den markies. Marie- Claire kon er niet meer aan twyfelen: hy had Valérie bemind, en haat tegen zyn neef sprong in den grond der zaak uit yverzucht voort. Hy deed een poging om zich meester te wor den en begon onverschillig te spreken, als ver volgde hy een gewoon onderhoud. 't Is jaren geleden, sedert ik Valérie d'Al brègue gezien heb; ik kom zelden hier, en zy leeft zoo afgetrokken, zy moet nog schoon zyn. Haar gelaat had zulke heerlyke trekken, en dat verandert niet. 't Is nog wel te zien, dat ze schoon ge weest is, zei Marie-Claire, maar zy is aller treurigst verouderd. En toch, wanneer men haar gadeslaat, krijgt men den indruk, dat er slechts weinig noodig zou zyn om haar terug te geven, wat zorg en kommer haar ontnomen hebben; een beetje belangstelling in haar, de wensch een bemind wezen aangenaam te zyn, een weinig vreugde bovenal. Dus helpt zy dien ongelukkige bij het her stellingswerk, dat u zooeven noemde? Marie Claire schrikte. Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 10