Het groote raadsel Fawcett
DORST!,
RADIO-PROGRAM
DE VIJANDEN
VAN HET BIJENDORP
DE GEVANGENE
'Hef
Rozen^Kasteel
VRIJDAG 15 JULI
BLANKE INDIANEN
Zijn leven was één groote voor
bereiding tot zijn laatste
ontdekkingsreis
7 jaar in oerwouden
Fawcett's levensdoel
Dood, gevlucht of in ge-
vangenschap
Een volk zonder
spreektaal
Kathederbloempje
luiiiiniiiiuinnniiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiniiiniuuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniüiiiiHjmiiiiiiiiinmniiiiiiiijiiiiüi!
Zaterdag 16 Juli
VERHAAL VAN
DEN DAG
'n Prettig vooruitzicht
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
Wat Is er waax In het bericht, dat de Zwit-
■ersche woudlooper Battin Trapper, den ont
dekkingsreiziger Overste Fawcett in het Bra-
ziliaanache Oerwoud ontmoet zou hebben? Is
deze, sedert 1928 als verloren beschouwden
man nog ln het leven? En wat Is er gebeurd
met zyn zoon en zyn begeleider? Hoe verging
het hun in deze zeven jaren in de met riet
begroeide moerasstreken? Zagen zij oude ste
den en blanke Indianen? Is Fawcett een Li
vingstone en zal hij zijn Stanley vinden?
De voortsnellende tijd heeft nagenoeg den
man doen vergeten, die zeven jaar geleden
op den 21sten Maart doordrong tot de moe
rasgebieden van de Amazonerivier om ruïnes
te ontdekken en zoo mogelijk den stam te vin
den van blanke Indianen, en van wien sedert
niets meer gezien werd.
Den 20sten Mei 1925 liet Overste Fawcett
het lagtst iets van zich hooren. Op 17 Sep
tember 1927 kwam uit Lima het bericht, dat
hij in het Braziliaansche oerwoud het idylli
sche leven van farmer zou leiden, doch in Ja
nuari 1928 wist de Expeditie Dyott mede te
deelen, dat hij door Indiaansche koppensnel
lers gedood was, daar men bij een wilden
stam een ingeschrompeld hoofd gezien en her
kend had. Vier jaren nu reeds geldt de dap
pere man en zijn begeleiders voor verloren en
sinds dien stelt de secretaris-generaal van het
Britsche Koninklijk Geografisch Genootschap
geen officieele pogingen meer in het werk tot
zijn redding.
Algemeen werd de koppensnellers-veronder-
stelling aangenomen. Alleen mevr. Fawcett
gelooft hieraan niet en zij beweert vanuit haar
villa aan de Rivièra een regelmatig telepa-
tisch verkeer met echtgenoot en zoon te on
derhouden I!
Ook de groot-wildjager Stephens Rattin, die
het oerwoud door en door kent en het al
14 jaren kris en kras doorkruist, meende, dat
Fawcett en zijn expeditie verloren waren. Doch,
toen hij oostelijk van de Mateiro en ten wes
ten van de Xingu-rivier in een Indianen-
kamp, onverwacht door een in dierenvellen
gekleeden blanke met een langen witten baard
aangesproken werd, kreeg hij dadelijk de over
tuiging met overste Fawcett te spreken. De
Engelsche consul-generaal in Sao-Paulo, wien
hü het verzoek van den ouden man, om uit
zijn gevangenschap verlost te worden, overge
bracht, geloofde dit ook stellig en telegra
feerde naar het ministerie van Buitenlandsche
Zaken. Rattin werd oogenblikkelijk gehoord,
ln Downingstreet wilde men zekerheid hebben.
Rattin wil thans met vier mannen naar het
moerasgebied terugkeeren en hoopt dan binnen
drie maanden Fawcett te kunnen bevrijden. Of
dit hem gelukken zal?
Overste Fawcett was een buitengewoon knap
ontdekkingsreiziger. Door den president werd
de drager der gouden medaille van het Ko
ninklijk Geografisch Genootschap gehuldigd
om het enorm aantal kilometers, dat hij aan
rivieren en bergen op kaart gebracht had, als
ook om de ontdekking van de vele blanke
Indianenstammen, welke vóór hem nog geen
blank gezicht gezien hadden. Het leven van
Fawcett is één voorbereiding geweest tot zijn
laatste groote ontdekkingsreis. Zijn diensttijd
in de koloniën, zijn opmetingswerk, zijn ar
cheologische en taalstudies maakten hem tot
den man, die meer dan wie ook geschikt was
dit groote avontuur te doorstaan. De zes
eerste jaren na den oorlog werden door hem
benut met proeftochten. Fawcett wilde blanke
Indianen vinden en gedenkteekenen van ver
vlogen, hoogstaande tot voor het Inkarijk te
ruggaande cultuur.
Dat er in Zuid-Amerika vóór de Indianen
blanke mannen woonden, is een algemeen
volksgeloof en herhaaldelijk werd dan ook mel
ding gemaakt, dat echte blanke Indianen
(geen Albino's) gezien waren.
De overblijfselen eener vóór-Indiaansche
cultuur wilde hij opsporen, tegelijk met het
ras, dat de draagster van deze cultuur ge
weest moet zijn.
Het spoor leidde in beide gevallen naar het
nog niet verkende Braziliaansche moerasge
bied, het oerwoud van de hoogvlakte ln den
staat Matto-Grosso, tusschen de zijrivieren
Xingu en Tapajoz, welke zich storten in de
Amazone. Als betooverd had Fawcett reeds
rondgewandeld tusschen de chaotische ruïnes
van een met muren omgeven stad. In deze
ruïnes herkende hij de Cyclopische bouwwijze,
welke men op zooveel punten, der aarde aan
treft. Het verlangen twee oude in Cyclopi-
schen stijl gebouwde steden te vinden, bracht
Fawcett er toe, zeven jaren lang in de oer
wouden te vertoeven.
Hoe dichter hij het doel van zijn tocht na
derde, des te meer vertelden de Indianen,
wier taal hij verstond, over de ruïnes. Bo
vendien had hij in het geheimarchief van Rio
de Janeiro een document uit het jaar 1745 ge
vonden, waarin het bestaan van een dezer ste
den beschreven werd. Hij was reeds absoluut
van haar bestaan overtuigd en volgens zijn
meening lag deze stad op een eiland in een
meer, dat vroeger een zeearm was en door een
aardbeving verwoest zou zijn.
De Indianen, die den toegang tot de ruïnes
bewaakten, moesten afstammelingen zijn van
degenen, waarover Alexander van Humboldt
verteld had.
Toen Fawcett in 1925 met zijn 21-jarigen
zoon John en diens 23-jarigen studievriend
Raleigh Rimell op expeditie uittrok, was hij
bijna 58 jaar. Voor hun veldbedden, instru
menten en den mogelijken buit werden draag
baren medegenomen. Op de Indianen wilden
ze een vredelievenden indruk maken en ze
hadden daarom geen wapens medegenomen.
Al zeven volle jaren is nu het contact tus
schen het drietal met de overige wereld ver
broken. Naar het schijnt heeft de Zwitser
niet gezegd of hij den vader dan wel een der
jongere leden der expeditie ontmoet heeft. De
overste moet, als hij nog leeft nu 65 jaar, z'n
zoon 28 en Rimell 30 jaar zijn.
Volgens ingenieur Courteville zou de overste
ih het jaar 1926, het idyllische oerwoud-leven
genieten, terwijl Rattin thans beweert dat hij
gevangene van een stam zou zijn. Is dit laatste
tenslotte de waarheid?
En dan: wil de overste werkelijk bevrijd
worden en kan hij bevrijd worden? Zoo hij en
de zijnen gezond terugkeeren, dan zullen ze
ker de interessantste mededeelingen gedaan
worden, welke ooit door een ontdekkingsreizi
ger over zijn reis verstrekt zijn, en tevens zul
len we dan vernemen, of het eigenlijke doel:
oude steden en blanke Indianen te vinden, be
reikt is.
En al zou ook het raadsel van de Zuid-
Amerikaansche oercultuur niet opgelost wor
den, dan zou toch klaarheid gebracht worden
in het Fawcett-raadsel. En dat interesseert ons
op het oogenblik nog het meeste.
jüinmiiininiiiniinmniiiiniiiKnniHi
Büïïïïl
Als de hitte alles drooglegt,
In 't hijsonder onze keel,
Dan is drinken onze hobby
En wij drinken graag te veel!
En wij eten bijna drinkend
En wij drinken voor en na,
Want wij drinken als bezeten
Bij een waterkuur in Spa!
Wij verdrogen, dus wij drinken
En beginnen 's morgens vroeg
En al loopt het als een tapkraan,
Is het toch nog niet genoeg!
Waar we komen, waar we zitten,
Binnenshuis of op terras
Is het eerste woordje: dorstig
En het tweede woordjeglas!
En die dorst is een presentje,
Dat je wel aanvaarden moet,
Want al is het onverstandig,
Toch, het drinken doet je goed!
MARTIN, BERDEN
(Nadruk verboden)
niHimnuiimiuiiinmiiiiniiiiniuniinninnnnmiiniiinmiimmnnnnmiiiminiiniiinu
De bekende Frankforter geleerde prof. Richard
N. Wegner is kort geleden teruggekeerd uit
Oost-Bolivia, alwaar een expeditie onder zijn
leiding er in is geslaagd, de Surugua op te spo
ren. Deze Surugua of „Moerasslakken" zijn een
volk, dat verblijf houdt tusschen de bronnen
van den Rio Grande en den Rio Mamoré. De
naam „moerasslakken" werd hun gegeven door
de omwonende Indianenstammen.
Volgens Wegner zijn de Surugua niet ver
want met de roodhuiden, maar wel met de be
woners van de' Zuidzee-eilanden. Zij leven nog
in het steenen tijdperk en kennen slechts pri
mitieve werktuigen.
Hun woningen bestaan uit boomstammen,
waarvan de takken zijn saamgevlochten. Het
eenige huisraad is een soort mat, die dient om
op te slapen.
In hun „dorp" bevindt zich een eeuwig vuur.
Dit is niets anders dan een stuk smeulend hout,
dat onder de asch wordt bewaard. Deze maat
regel werd ongetwijfeld genomen, omdat het
vuurmaken van deze lieden een zeer lastige en
tfjdroovende bezigheid is.
Vaatwerk kennen zij niet. Om water te
scheppen, gebruiken zij groote bladeren. Klee-
ren worden door hen evenmin gedragen. Zelfs
de instinctmatige voorkeur voor alles wat blinkt
en schittert schijnt zich bij hen niet te hebben
ontwikkeld.
Maar het merkwaardigste van alles is, dat
prof. Wegner maanden lang onder dit volk ver
keerde, zonder dat hij ooit iemand een woord
hoorde zeggen. Wel stieten zij rauwe geluiden
uit, die zij lieten vergezeld gaan van bepaalde
gebaren, maar spreken in den gewonen zin
van het woord deden zij zeker niet.
Het bleek zelfs, dat de Surugua niet in staat
zijn taalklanken te vormen, zooals Wegner heeft
aangetoond. Na drie maanden studie was een
overigens tamelijk intelligente inboorling er nog
steeds niet in geslaagd een eenvoudig woord na
te praten.
Professor (bij het geschiedenis-onderricht)
Ik zal het nu slechts kort aanhalen, om er
straks als wij 200 jaar verder zijn nog eens
uitvoerig op terug komen.
Bn Pietje de Bie, die met zijn Chlneesch vriendinnetje ln dezelfde klas
zat, had stilletjes aan zijn kameraadjes honing uitgereikt. Zoo kwam
het, dat al de Jongens even gek deden en dat de Juffrouw verschrikt
toezag, hoe er huls werd gehouden. Ze voerden de gekste goocheltoeren
uit en balanceerden met inktpotten, liniaals en boeken.
Hoe de schooljuffrouw ook tot kalmte aanmaande, niemand luisterde
er naar. Pietje de Bie, die de meeste honing had gegeten, deed de
grootste toeren. Vijftien boeken droeg ie met het grootste plezier een
kwartier lang op zijn hoofd en als er niemand met een Inktpot tegen
hem aangevaUen was, zou ie misschien nog wel een uur hebben
rondgetippeld.
HUIZEN. 296 M. K.R.O. 8 uur Morgencon
cert. 10 uur K.R.O.-kunstensemble o. 1. v.
Piet Lustenhouwer. 11.30 Godsdienstig half
uurtje door pastoor L. H. Perquin. 12 uur
Politieberichten. 12.15 K.R.O.-sextet o. 1. v.
Piet Lustenhouwer. 1.45 Verzorging van den
zender. 2 uur Gramofoonmuziek. 2 30 Kin
deruurtje door mevr. Sophie Nuwenhuis van
der Rijst en mej. Lidwina Diepenbrock. 4 uur
Gramofoonmuziek. 5 uur Nederland als va-
cantieland, causerie namens de A.V.V.V.
Gramofoonmuziek 5.45 Esperantonieuws.
6 uur A. v. Weerhorst: „Het recht van Espe
ranto". 6.20 Journalistiek weekoverzicht door
Paul de Waart. 6.40 Orgelconcert door Al-
phons Dierssen. 7.10 Prof. A. Steger:
„JapanschChineesch conflict". 7.30 Poli
tieberichten.. 7.45 Sportpraatje van de
R. K. F. - 8 uur Iwan Schustow met zijn
Balalaika/:apel. 8.30 „De schoenlapper",
dramatis^ j schetsje in één bedrijf door
G. N. (Het K.R.O.-klein tooneel). 9 uur
Nieuwsberichten van het Persbureau Vaz Dias
9.15 Vervolg concert. 10 uur Wittebroods
weken, een hoorspel-grapje door J. van H. Het
K.R.O.-klein tooneel. 10.15 De kapel o. 1. v.
Iwan Schustow. 11 uur „Het vaasje", Co-
medietje door T. S. „K.R.O.-klein tooneel".
11.15 Gramofoonmuziek.
HILVERSUM. 1875 M. V.A.R.A. 6.45 Li
chaamsoefeningen o. 1. v. G. Kleerekoper.
7.30 Idem. 8 uur Gramofoonmuziek. V.P.
R.O. 10 uur Morgenwijding. V.A.R.A. 10.15
Arbeiders in de Continubedrijven. 12 uur
Vara-septet o. 1. v. Is Eyl. 1.45 Verzorging
van den zender. 2.15 IVAO-kwartiertje.
2.30 Gramofoonmuziek. 3 uur Uit de Roode
Jeugdbeweging. Nico Bloemendaal: „Het groote
conferentiékamp van de A.J.C. en de Roode
Nederzetting". 3.05 Gramofoonmuziek. 3.15
Toespraak door A. Krelage, voorzitter van den
Bond van Arbeiders-zangvereenigingen in Ne
derland. 3.30 Vara-mandoline-ensemble o. 1.
v. Joh. B. Kok. 4 uur A. F. Müller: Arbei-
derssport. 4.15 Actueel allerlei uit de Arbei
dersbeweging, te verzorgen door het N.V.V.
6 uur Schrammelkwintet. 6.30. Literair half-
5 uur Kinderuurtje „De familie de Boer".
6 uur Schrammelkwintet. 6.30 Literairhalf-
uurtje door A. M. de Jong. 7 uur Schrammel
kwintet. 7.30 Toespraak door A. de Vries.
7.45 Orgelspel door Johan Jong. 8 uur Zater
dagavondprogramma Vara-orkest, o. 1. v. Hugo
de Groot; Teun de Klepperman, Vara-tooneel
o J. v. Willem van Capellen en Willem Derby.
Persberichten van het Persbureau Vaz Dias
en Vara-varia. 11.15 Gramofoonmuziek.
BRUSSEL, 509 M. 5.20 Concert, door het
Omroeporkest, o. 1. v. Arthur Meulemans. 7.05
Gramofoonmuziek. 9-20 idem. 10.30 Dans
muziek uit de Kurzaal te Ostende.
KALUNDBORG, 1153 M. 3.20 Concert, door
Louis Preil's Instrumentaal ensemble. 5.20
Gramofoonmuziek. 8.45 Radiobal voor de
oudere generatie.
BERLIJN, 419 M. 7.30 Rudolph Schmidt,
piano, speelt „Karnaval Op. 9", van Schumann.
HAMBURG, 372 M. 2.30 Gramofoonmu
ziek. 4.50 Concert uit Bad Nenndorff, door
het Kurorkest, o. 1. v. Ernst Augustus Bürer.
8.20 Noragorkest, o. 1. v. Adolf Seeker. 8.20
„Tanz im Sommer", Noragorkest, o. 1. v. Adolf
Seeker. 10.40 Dansmuziek.
KÖNIGWUSTERHAUSEN, 1635 M.
Gramofoonmuziek. 4.50 Concert.
2.20
LANGENBERG, 472 M. 1.20 Concert, door
het Omroeporkest, o. 1. v. Merten. 2.55 Gra
mofoonmuziek. 5.20 Vesperconcert.
DAVENTRY, 1554 M. 1.50 Concert, door
het Commodore Grand-orkest, o. 1. v. Joseph
Muscant. 7.05 Vocaal concert. 7.50 Con
cert, door het radiokoor. 10.10 Ketelbey-con-
cert door het Radiokoor en het B.B.C.-Theater-
orkest. 11.05 Ambrose en zijn orkest.
PARIJS EIFFEL, 1446 M. 8.50 Radiotoo-
neel „la Conquète imprévue", operette in één
acte.
PARIJS R., 1725 M.
ziek. 7.30 idem.
12.20 Gramofoonmu-
MILAAN, 331 M. 10.20 Dansmuziek.
ROME, 441 M. 9.05 „Poliuto", opera in drie
actes, van G. Donizetti.
WEENEN, 517 M. 7.40 Muziek op twee
vleugels. 10.35 populair concert door het
Silvester Schieder orkest.
WARSCHAU, 1411 M. 5.20 Zigeunermuziek.
6.40 Populaire en dansmuziek. 8.20 Popu
lair concert, door het Philharmonieorkest van
Warschau, o. 1. v. St. Nawrot. 10.25 Piano
recital. 11.10 Dansmuziek.
BEROMUNSTER, 640 M. 8.20 Populair
concert. 10.05 Dansmuziek.
VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER
WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN
RADIOGIDS
Bruid (tot bruidegom): Zie eens alles wat
hier staat, die prachtige meubels en dat an
tieke zilverwerk, dat krijgen we als we gaan
trouwen.
Bruidegom: En je mama
Bruid; Ja, die ook natuurlijk.
Bramington, een klein dorpje in West-Canada,
had z'n gevangenis lang voor dat 't z'n ge
vangene had. Dat was dan ook de reden,
waarom de arrestatie van den laatste zulk een
belangrijke en welkome gebeurtenis was.
Bramington had eigenlijk heelemaal geen ge
vangenis noodlg. De inwoners waren het
rustigste, aan de wet het meest gehoorzame
volkje der wereld. De autoriteiten stonden er
echter op en zoo werd de gevangenis gebouwd,
een aardig, knus gebouw, met een mooie col
lectie cellen en een veldwachter, die er op voor
bereid was alles te doen wat de vrede in Bra
mington verlangde.
Gedurende twee jaren was de gevangenis geen
enkele maal gebruikt voor het doel waarvoor ze
gebouwd was. Zooals begrijpelijk, werd de be
volking van Bramington ontevreden over dezen
staat van zaken. Ze hadden nu 'n gevangenis en
het ding werd nimmer betreden; ze hadden een
„bewaker" die niets anders deed dan een straatje
omwandelen en z'n pijpje rooken, eten en z'n
moestuintje verzorgen. De situatie was werke
lijk belachelijk.
Toen verscheen Andy Clarke en de situatie
was gered. Andy zei, dat hij een Ier was, en
misschien was dit ook wel zoo. In ieder geval
was hij erg impulsief, goed gehumeurd, aange
naam in den omgang en een geboren vechters
baas.
Nu, die Andy Clarke kwam dan op zekeren
warmen zomeraavond in Bramington, en liet
er volgens z'n eigen zeggen, den duivel los. Nog
denzelfden avond gooide hij Martin Ford, den
kleermaker, een man van gewicht in 't dorp, door
z'n eigen raam.
Ongeveer vijftig menschen waren getuigen van
deze gebeurtenis, en ongeveer het dubbele aan
tal volgde opgewonden en met schitterende
oogen Andy, die door den „bewaker" naar de
gevangenis wérd gebracht.
„Hoeral" schreeuwde Andy en eenige jeugdige
leden van de volksverzameling riepen 't hem na.
De oudere luitjes konden niet nalaten elkander
van geluk de hand te drukken; nu had Bra
mington toch eindelijk zijn gevangene!
Het was een belangrijke avond; de geschie
denis van 't dorp werd in dezen avond gemaakt.
Intusschen duwde de bewaker Andy in een der
zindelijke en luchtige cellen. Andy was in een
bijzonder goed humeur. Hij had niet alleen een
kostelijke grap gehad, maar als de dingen den
goeden kant opgingen, was, wat de onmiddellijke
toekomst betrof, z'n kostje gekocht. Hij zou niet
behoeven te werken en zindelijk gehuisvest wor
den. Bramington zou er op letten dat hij be
handeld werd zooals hij verdiende.
„Vooruit!" zei Mac-Rae, de bewaker, terwijl
hü hem een duw gaf, „vooruit, er in! Ga liggen
en hou je kalm!"
„Je hebt gelijk, vriend", zei Andy; „ik ben zoo
moe als een hond! En als je nu gauw weg gaat,
kan ik misschien vergeten dat ik je gezien heb.
Ik zie je morgen zeker wel weer".
Den volgenden dag werd Andy, met pientere
oogjes en glimlachend, in de overvolle zaal ge
bracht waar de notabelen van Bramington voor
t eerst van hun leven zouden recht spreken. Ook
Martin Ford, met omzwachteld hoofd, was on
der de menigte. Toen Andy hem zag, kon hij
z'n lachen bijna niet houden.
De zitting nam een aanvang. Aan getuigen
was geen gebrek; trouwens Andy zelf dacht er
zelfs niet over het hem ten laste gelegde te ont
kennen. Integendeel, toen hij hoorde, dat hij
tot twee maanden gevangenisstraf was veroor
deeld, riep hij: „Twee maanden! Meer niet? Kijk
eens naar Ford, z'n hersens liggen bijna bui
ten z'n hoofd. Maar twéé maanden?"
„Twee maanden", herhaalde de rechter streng,
en zich tot den bewaker wendend: „Breng hem
weg, Mac-Rae".
Andy werd weer naar z'n cel teruggebracht
en de menschen verlieten met opgeheven hoof
den en een glimlach van zelfvoldaanheid op de
gezichten de zaal. Nu hadden ze eigenlijk huh
gevangene pas goed te pakken!
En Andy? Ook hij was meer dan tevreden. Hij
had steeds een hekel gehad aan werken, en hij
waardeerde het, dat er nu voor hem gezorgd
Werd, en dat hij geen zorgen had voor den dag
van morgen. Het idee, vrij logies te hebben in
een zindelijke, goed bewoonbare gevangenis,
leek hem heelemaal geen smet te werpen op z'n
persoonlijke waardigheid!
Daar hij een goeden kijk op de menschelijke
natuur en een beminnelijk karakter had, stond
hij weldra op den besten voet met zijn bewaker
Mac-Rae. Toen hij een week opgesloten had ge
zeten, mocht hij al vrij over de plaats loopen
en Mac-Rae in zijn tuin helpen. Onder z'n
werk, zong hij het hoogste lied uit in het aan
gename besef, dat hü niet meer behoefde te
doen, dan hij zelf wilde.
De vrouw en de kinderen van Mac-Rae moch
ten hem ook graag lijden, en zoo werd het ge
woonte, dat Andy des avonds in de keuken
kwam, er z'n pijpje rookte, z'n wonderlijke avon
turen verhaalde of speelde op de oude viool van
Mac-Rae.
De plaatselijke autoriteiten stonden dit niet
alleen oogluikend toe, maar ze keurden het goed,
omdat Andy den goeden naam van hun dorp
had bevestigd en het dus niet meer dan billijk
was dat hij het zoo aangenaam mogelijk had.
Een of twee kwamen zelfs af en toe eens een
praatje met hem maken, en ten slijtte, omdat ze
wel wisten dat Andy er niet aan dacht weg te
loopen, kreeg hij zelfs permissie om in 't dorp
te gaan.
Andy begon dus op gezette tijden door de
dorpsstraat te flaneeren en weldra was er geen
bekender of meer geziene verschijning in het
heele dorp. Iedereen was trotsch op hem, of
schoon niemand er de reden van had kunnen
zeggen. Het leek wel of hij een generaal was,
die na een zegenrijken veldtocht naar zijn ge
boorteplaats was teruggekeerd.
Kleine bedragen aan geld, voldoende voor ta
bak en een glaasje, vonden hun weg in zijn
handen, en hij accepteerde ze met een zekere
gratie, het beschouwend, alsof dit er nu een
maal bij hoorde.
Hij had zoovel geld, dat hij, wanneer hij dorst
had, gerust een herberg kon binnen gaan en
voor eigen rekening iets gebruiken. Maar dit
laatste gebeurde maar zelden. Als het trof, dat
hij de eenige bezoeker was, dan werd hetgeen
hij gebruikte, altijd op de rekening van ,,het
huis" gezet, en als er veel gasten waren, had
hij moeite om zijn belofte, aan Mac-Rae ge
daan, om nooit meer dan drie borrels te nemen,
na te komen en nooit later dan negen uur thuis
te zijn.
Eens op een avond, toen hij weer verzeild ge
raakt was in een kring van bewonderaars en
3 borrels in een te vlug tempo had genoten,
sloeg hij alle voorzorgen in den wind en bleef
tot diep in den nacht in de herberg. Hij ging
niet vóór tweeën naar de gevangenis terug en
eerst na het bakken van veel zoete broodjes
en de stellige belofte, in 't vervolg steeds op tijd
binnen te zijn, liet Mac-Rae den te-laat-komer
binnen en mocht Andy weer z'n cel opzoeken,
die door de vrouw van den bewaker zoo gezellig
mogelijk was gemaakt.
Na deze gebeurtenis ging alles de eerstvol
gende dagen weer van een leien dakje,
totdat Andy opeens bemerkte, dat hij in groot
gevaar verkeerde, verstrikt te worden in de net
ten der liefde van een weduwe in het dorp, juf
frouw Hewitson, een groote robuuste vrouw, die
haar klein inkomen vermeerderde door het hou
den van een kruidenierswinkel. Ze was van An
dy gaan houden den eersten keer reeds dat ze
hem gezien had en ze was vrijgeviger tegenover
hem dan iemand anders.
Maar Andy, die niets van robuuste vrouwen
hebben moest, was niet gek. Hij was al op z'n
hoede, nog voordat zij, die het goed met hem
meenden, hem voor haar waarschuwden.
Juffrouw Hewitson verzocht hem af en toe
een kopje thee te komen drinken en dat deed
hij ook. Maar hij ging niet graag; de voorzich
tigheid gebood hem niet te gaan, maar toch
deed hij het. Evenals alle beminnelijke men
schen, had ook hij z'n zwakke zijde.
Hoe meer hij haar leerde kennen, hoe minder
hij er voor voelde haar man te worden. Maar
hij was bang voor zich zelf. Hij vreesde dat ze
hem ten slotte toch zou Inpalmen.
Op zekeren avond raadde Mac-Rae hem drin
gend aan, toch voorzichtig te zijn.
„Die vrouw wil je niet laten schieten," zei
hij, „en als ze zich eenmaal iets in haar hoofd
heeft gehaald zet ze het door ook. Maar ik zal
je wat vertellen Andy".
„Vertel op".
„Ze gaat weg. Ze verlaat Bramington binnen
een paar weken. Maar ze zal vóór ze vertrekt,
haar best doen je in te palmen. Blijf haar uit
den weg, Andy, en als je haar op straat ziet
aankomen, loop dan als een haas weg".
„En ik ben gedoemd binnen een paar dagen
de gevangenis te verlaten", zuchtte Andy, „dan
is mijn straftijd om. Het is vermakelijk te be
denken, dat op het oogenblik dat ik in vrijheid
gesteld zal worden, ik gevangen genomen zal
worden door die vrouw. Alles loopt me tegen,
David. Ik geloof dat er een moeilijke periode in
mijn leven aanbreekt. De duivel is los en ver
volgt mü".
„Houd er den moed maar in!" raadde Mac-
Rae hem; „je weet nooit hoe er nog redding
voor je komt. Het is jammer dat we elkaar
moeten verlaten, maar wet is nu eenmaal wet,
en we hebben natuurlijk geen recht iemand ge
vangen te houden die z'n straf heeft uitgezeten".
Andy dacht een oogenblik na. „Denk je niet",
vroeg hij, „dat ze me hier willen houden, als
ik kostgeld betaal? zooveel zal het toch niet
kosten".
„Geen denken aan", antwoordde Mac-Rae,
,,dat doen ze stellig niet".
Andy was zeer terneer geslagen. In gepeins
verzonken wandelde hij den volgenden dag door
't dorp, zinnend op een uitweg en vurig ho
pend, dat hij juffrouw Hewitson niet zou ont
moeten.
Het volgend oogenblik stond hij eensklaps
stil. Daar kwam juffrouw Hewitson aan! Martin
Ford, die juist uit z'n huis kwam, vertelde la
ter dat Andy zoo wit werd als een lijk.
Of dit nu het geval was of niet, Andy werd
in ieder geval door een panischen schrik be
vangen; even later kwam een schitterend idee
by hem op. Hy wist heel goed, dat, als hij juf
frouw Hewitson toestond hem aan te spreken en
hem uit te noodigen op een kopje thee, wat ze
stellig doen zou, het spel dan voor hem verlo
ren was. De weduwe kwam al nader en nader,
hy zag reeds het zegevierend lachje op haar ge
zicht! Toen zag hij ook Martin Ford, en dit
gaf hem het idee.
Zich omkeerend stapte hy regelrecht op den
niets kwaadvermoedenden kleermaker toe.
„Het spyt me erg, mijnheer Ford", sprak hij,
greep den man by z'n lurven en wierp hem voor
den tweeden keer door z'n eigen glazen.
vyf minuten later, toen hy onderweg was
naar het gemeentehuis, zei hy tegen z'n bewa
ker: „Het was een reuzen-idee van me, David.
Ze zullen me dit keer zeker wel zes maanden
geven".
„Ik geloof het ook wel", zei Mac-Rae. „Dan
kunnen we mooi samen den tuin in orde ma
ken. Maar als Je weer eens zoo iets doet, neem
dan iemand anders dan dien armen Ford. Er zyn
heel wat jongere kerels die Ik het graag gun
eens door de glazen gekeild te worden".
,,Ik zal er aan denken", lachte Andy, „maar
het trof nu juist zoo dat hy het was. Ik moest
die weduwe op de een of andere manier ont-
loopen, David, en zóó was het mjjn eenige kans."
t I I op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofiflfï bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7CA bij een ongeval met f OCA bij verlies van een hand f 1 OC by verlies van een CA by een breuk van AA bil verlies van 'n
A116 CLD0M16 S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlcgen 01/1/1/»™ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen t OU,m doodelijken afloop £iOUm~ een voet of een oog# At O»" duim of wysvlnger OU»" been of arm Tri/." anderen vinger
31
Een oogenblik zoch hij en ontplooide dan
voor Marie-Claire een heeriyk-schoone, wit-
cachemiren sjaal.
Dat is er nog een van myn moeder, sprak
hy ontroerd.
Het was een fyn, Indisch weefsel, nauwe-
lyks iets vergeeld, met wonderbaar borduur
sel, waarvan de gouden draden nog ln al haar
pracht schitterden. Hy legde zelf het kleed om
de schouders van het meisje, en met zooveel
bezorgdheid, dat zfj hem een dankbaren blik
toewierp. Zij ging naar het venster en zag naar
buiten.
Neen, u kunt nog niet vertrekken, sprak
hy onwillekeurig glimlachend: het regent te
hard. Ik zal last geven om in te spannen.
Op dit oogenblik werd de deur zonder het
het minste gerucht geopend en de oude kamer
dienaar trad als tersluiks binnen. Op een blad
droeg hü een glas melk, dat hy op de tafel
plaatste om dan haastig en onhoorbaar weer
naar de deur te gaan.
Laat de coupée inspannen, sprak riln
meester, om juffrouw de Solliès naar 't Roze-
Kasteel terug e brengen.
Het zou Inderdaad onhoffeiyk zyn de melk
af te wyzen, die met zulk een bevallige
liefdadigheid gebracht is, sprak hy, het glas
opnemend.
En ik van myn kant hoop, antwoordde
het meisje eveneens glimlachend, dat u ons niet
de beleediging zult aandoen een anderen
leveracier te zoeken.
Het was, of in zyn binnenste zich een stryd
verhief. Hy hield het glas in de hand en aar
zelde te drinken.
Dus zou juffrouw d'Albrègue zich er toe
geleend' hebben de veinzery van myn oude
Rose te steunen, toegestemd hebben my in het
geheim te voeden?
Waarom zou zy het niet gedaan hebben?
De donkere oogen van den markies blonken
in de diepe kassen met een somberen gloed.
Weet u dan niet, dat juffrouw d'Albrègue
en ik sedert jaren boos op elkander zyn?
Tante Valérie is op niemand boos, daar
ben ik zeker van! riep het meisje levendig.
Deze naam Valérie deed opeens den markies
rillen, en zyn beweegiyk gelaat drukte een depe
ontroering uit.
Valérie! herhaalde hy. Op mijn leeftyd hoort
men zelden de voornamen uitspreken, in onze
jeugd zoo gemeenzaam. Ja, wy hebben de re
laties afgebroken, die vroeger zoo vriendschap-
pelyk waren. Heftig verdedigde zy den ellen
deling, die misbruik gemaakt had van myn ver
trouwen, na eerst onzen naam bezoedeld te ehb-
ben!
Nu was het de beurt aan Marie-Claire om
op te schrikken. Wel klopte haar 't hart van
angst, maar dapper verdedigde zy Elzéar's va
der.
Mynheer de Marguenva was geen ellen
deling, zy ze vol moed. Al is hy eenmaal ge
struikeld, al heeft hy zich door een dwaze hoop
tot een daad van zwakheid laten verleiden, toch
heeft hy dit door onverpoosden arbeid terug
gekocht. Hy heeft zich zelf verbannen, en zon
der hoop zich ooit geheel te kunnen vrymaken,
gaat hy onvermoeid door, zyn schuldeischers
alles te zenden, wat hy verdient.
Verrassing, vermengd met ongeloof, verscheen
op het gelaat van den ouden man en deed hem
eenige oogenblikken zwygen.
Estère de Marguenva werkt! sprak hy
éindeiyk. En met genoeg doorzetting en be
kwaamheid om meer te verdienen dan het da-
geiyksch brood! Kunt u dat wel met volle ze
kerheid zeggen?
Ik heb het van juffouw d'Albrègue verno
men, antwoordde Marie-Claire op vasten toon.
Weer bleef hy een tyd lang zwygen en her
nam dan:
Valérie, ik wil zeggen Juffrouw d'Albrègue,
heeft zich ten minste met de toekomst van zyn
zoon belastIk heb hooren zeggen, dat zy
een volmaakt type van gierigheid geworden is,
maar ik wil haar wel de eer aandoen te ge-
looven, dat zulks niet voor haar zelf alleen ge
schiedtZy heeft Elzèax altyd buitenge
woon lief gehad, en dus is het zeer natuuriyk,
dat zij zich met zijn geluk bezig houdt.
Deze woorden sprak hy met eigenaardigen
nadruk, terwyl hy Marie-Claire oplettend aan
zag.
Als het waar was, dat juffrouw d'Albrègue
•aan mijnheer Elzèar de Marguenva een erfdeel
zou natlaten, antwoordde het meisje op den
zelfden toon van zekerheid, dan weet zy reeds
vooraf, wat de bestemming ervan zal zijn: hij
koestert geen andere gedachte, dan eenmaal de
schulden zijns vaders te betalen. Misschien zal
zyn loopbaan als geneesheer hem na zeer lan
gen tyd eindelyk in staat stellen, dit doel te
bereiken.
Onwillekeurig had zy de stem laten dalen, en
de markies, die haar nog altijd aanzag, sprak
met opmerkeiyke zachtheid:
Ik heb eenigszins geloof geslagen aan de
praatjes, die daaromtrent gingen, omdat ik het
zeer natuuriyk vond, dat juffrouw d'Albrègue
haar neef een gelukkigen huiselijken haard be
reidde ophet Roze-Kasteel.
Er was niet veel opmerkingsgave noodig, om
de diepe smart te bespeuren, die eensklaps uit
Marie-Claire's oogen sprak, terwyi ze met ge
wilde kalmte antwoordde:
Aan zoo iets kan ze niet Voor hem denken,
en hy zelf denkt er nog minder aan. Er is geen
geluk, geen haard voor een zoon, die zulk een
taak op zch genomen heeft.
Mynheer de Saint-Meuron antwoordde niet
terstond. Hy hield nog altyd het glas melk in
de hand, als kon hy inet besluiten het leeg te
drinken, als ware deze allereenvoudigste daad
een beslissende stap geweest.
U hebt daar strakts iets gezegd, dat ik niet
goed begrepen heb. U zei: „Als het waar was,
dat juffrouw d'Albrègue haar neef een erfdeel
zou nalaten/zy zou inderdaad van haar
geld een zeer rechtvaardig gebruik kunnen ma
kenEn zy is daarin te meer vrij, daar
ook zy myn neef een som geleend heeft, die
haar waarschyniyk nooit terug betaald zal
worden.
Als u meent, dat ik ooits iets zal ontvan
gen van hetgeen juffrouw d'Albrègue kan be
zitten, wat het ook zy, dan slaat u den bal
deeryk mis, riep Marie-Claire haar onsdanks.
Het is tusschen ons vastgesteld, dat ik niets
van haar zal genieten, dan den prys van myn
arbeid, want ik werk by haar, voegde zy er fier
aan toe. En ik heb geraden ja, ik durf het
u zeggen, omdat u haar verkeerd beoordeeld
ik het geraden, dat zy een verborgen doel na
streeft, dat zy zich ten einde toe aan den man
wydt, dien zy bemind heeft.
Nauweiyks waren deze woorden gesproken,
of het meisje begon te beven. Was zy niet ten
opzichte van tante Valérie te kort geschoten ln
loyauteit en kieschheid door aan een vreemde
ling, een vyand te openbaren, wat zy meende
ontdekt te hebben? En welke verborgen snaren
had zy niet weer in het gwonde hart daar vóór
har doen weerklinken? Want zichtbare droef
heid trok het bleeke gelaat van den markies
samen, en eensklaps ontdekte zy een ander ge
heim: de inneriyke, diepe oorzaak van dien on-
verbiddelijken wrok.
Wat zegt u daar? Zou het mogeiyk zijn,
dat zy zich nog voor dienongelukkige op
offert? Hy was haar niet waardig! Hoe ver
standig en helderziend zy ook was, }och heeft
zij zich door hem laten verblinden.
zy beminde hem, zei Marie-Claire zacht,
en heeft hy niet bewezen, dat er in hem een
geestkracht woont, die eerbied afdwingt?
De geheime droefheid toonde zich nog dui-
deiyker in de trekken van den markies. Marie-
Claire kon er niet meer aan twyfelen: hy had
Valérie bemind, en haat tegen zyn neef sprong
in den grond der zaak uit yverzucht voort.
Hy deed een poging om zich meester te wor
den en begon onverschillig te spreken, als ver
volgde hy een gewoon onderhoud.
't Is jaren geleden, sedert ik Valérie d'Al
brègue gezien heb; ik kom zelden hier, en zy
leeft zoo afgetrokken, zy moet nog schoon zyn.
Haar gelaat had zulke heerlyke trekken, en dat
verandert niet.
't Is nog wel te zien, dat ze schoon ge
weest is, zei Marie-Claire, maar zy is aller
treurigst verouderd. En toch, wanneer men
haar gadeslaat, krijgt men den indruk, dat er
slechts weinig noodig zou zyn om haar terug
te geven, wat zorg en kommer haar ontnomen
hebben; een beetje belangstelling in haar, de
wensch een bemind wezen aangenaam te zyn,
een weinig vreugde bovenal.
Dus helpt zy dien ongelukkige bij het her
stellingswerk, dat u zooeven noemde?
Marie Claire schrikte.
Wordt vervolgd.