UIT HET BAGNO ONTSNAPT
1
Het boek van
Albert Londres
it
- BOSCH-KRABBELS
E VIJANDEN VAN HET BIJENDORP
RADIO-PROGRAM
DE BLOEMENVROUW
Het
Rozem^Kasteel
Dieudonné na vele tegen
slagen eindelijk
vrij man
WOENSDAG 20 JULI
Weer gevangen
Nogmaals gevangen
Naar den minister
Eindelijk
■mimi
Donderdag 21 Juli
VERHAAL VAN
DEN DAG
Hij maakte bankpapier
Snedig
De verklaring'
Overbodige vraag
Kerkvervolging in
Mexico
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
III (Slot).
WÜ hebben Dieudonné gevolgd tot in de
feestvierende stad Belem, waar hij zijn vriend
Randonière vond. Hij begon direct met zich
te wasschen en daarna van een Rus wat geld
te leenen, waarvoor hij een overhemd ging
koopen voor zichzelf en Jean-Marie, d.w.z. één
overhemd voor beiden, dat ze om beurten zou
den dragen. Daarna werk zoeken en den vol
genden dag stond Dieudonné als eerzaam am
bachtsman aan een schaafbank in. een meubel
fabriek. Dat was dus zijn eerste fortuintje. Zijn
naam verzweeg hij wijselijk. Hij noemde zich
Michel Daniel, kreeg papieren van de hospita,
waar hij zijn intrek had genomen, en liet zich
legitimeeren. Nu zou eindelijk de rust en de
vrede komen. Nu kon hij werken om geld te
verdienen tot het groote oogenblik zou komen,
dat hij naar Frankrijk kon afreizen.
Jean-Marie werkte in dezelfde fabriek. Bei
den verbaasden zich over de vriendelijkheid,
waarmede de menschen hen bejegenden. De
patroon was tevreden, gaf opslag, wilde zelfs
Dieudonné meesterknecht maken. Maar hij wil
de niet, uit vrees, dat de kameraden jaloersch
zouden worden. Zij lazen natuurlijk ook kran
ten en op een avond, toen Dieudonné zijn
krantje opensloeg, trof hij daar tot zijn grooten
schrik zijn portret aan. De eerste dagen her
kende niemand hem, maar een week later kwam
hij van zijn werk en liep naar het restaurant,
waar hij gewoonlijk at. Toen hij binnenkwam,
stonden vier kerels van een tafeltje op en kwa
men naar hem toe. Rechercheurs! „Gaat u
maar mee!" De juifrouw uit het café zei een
onvriendelijk woord aan het adres van de poli
tie en het vijftal vertrok. Buiten ontmoetten
zij Jean-Marie. Dieudonné negeerde hem om
hem niet te verraden, maar Jean-Marie was
zoo verslagen, dat hij met open mond het ge
zelschap bleef volgen.
Even later zat de ontsnapte „galeiboef" in
een cel, waar hij er over na dacht, wat zijn
baas wel zou zeggen, als hij niet in de fabriek
verscheen. Hij kon wel huilen; het begon nu
juist zoo goed te gaan. Hij was tevreden, deed
niemand kwaad, dacht eindelijk uit de misère
te zijn, en ziedaar de nieuwe beproeving. Na
een uur tobben ging de celdeur open en een
bewaker verscheen.
„Meegaan." Naar de kamer van den direc
teur. Daar zat een jonge adjunct-commissaris.
Dieudonné zeide de gezochte vluchteling te zijn,
hetgeen een goeden indruk maakte. Hij vernam
toen, dat ook Jean-Marie gearresteerd was en
verzocht in zijn cel te mogen.
„Best", zei de politieman en hü gaf den ge
vangene een hand, met het gevolg, dat Dieu
donné van verbazing achterover sloeg. Hij zat
nu een dagje met Jean-Marie samen, toen hij
weer uitgeleid werd. Naar den hoofdcommis
saris. Ook al vriendelijk!
„Ga zitten, meneer Dieudonné." Hij toonde
den verbaasden Dieudonné een reeks gunstige
verklaringen van zijn patroon, zijn kostjuffrouw,
de juffrouw uit het restaurant en deelde toen
mede, dat hij den minister in Rio had geschre
ven. Toen ging de gevangene van de kamer
naar het bureau, waar hij zijn bed kreeg. Na
een korte poos verscheen de hoofdcommissaris,
ging in een luien stoel zitten en begon Fransch
te praten met den Franschman, terwijl ze limo
nade dronken.
Toen werd hij onder geleide, maar zonder
boeien, naar een ander gebouw gebracht. Daar
zou hij het prettiger hebben. De commissaris
gaf hem zijn kaartje: „Beroep u altijd gerust
op mij", en gaf hem weer een hand. Hij was
vrij. Samen gingen ze naar buiten en namen
afscheid. Dieudonné zocht zijn oude milieu
weer op!
Maar twee dagen later werd hij weer ge
haald. Weer naar de cel. Hij begreep er niets
meer van, dacht, dat hij gek geworden was.
Tot overmaat van ramp vernam hij, dat de
arme Jean-Marie teruggebracht was naar
Cayenne. Korten tijd daarna vernam hij de
redenen, waarom hij zoo vreemd behandeld
werd. De pers had zich met het geval bemoeid,
schreef in zijn voordeel, verweet de regeeriny,
dat zij een onschuldige gevangen hield enz.
Maar anderen schreven weer, dat hij die be
ruchte autobandiet was en toen vond de politie
het noodig om alles te arresteeren, wat gear
resteerd kon worden, tot ze ook hem eindelijk
te pakken hadden. Zoo dobberde ik op en neer.
In Frankrijk was men op zijn hand en vooral
de Parijsche advocaat De Moro Giafferi drong
voortdurend op zijn invrijheidstelling aan.
Enfin, hij zat tusschen vele vuren in en kon
maar niet tot klaarheid komen. Op een vroe
gen ochtend klopt iemand bescheidenlijk op
zijn celdeur.
Een heer verschijnt, Luiz Zignago, commis
saris van politie, die komt mededeelen, dat
Dieudonné bij den minister van justitie moet
verschijnen. Alweer wat nieuws! Hij moest nu
naar Rio. „Een prachtige reis, waarde heer!
Vanavond gaan we aan boord. Ik ga met u
mee, maar u bent een vrij man als ieder ander.
We zullen bridgen met den kapitein en den
dokter. Tot vanavond dus!"
Nu wist Dieudonné zeker, dat hij stapelgek
was geworden.
's Avonds om 6 uur werd hij gehaald en bij
monsieur Zignago gebracht. Daar was nog een
politieman, een mooie, groote kerel, in prach-
uniform. „Dit is agent nr. 29, speciaal belast
met uw bescherming."
Toen vertrok het gezelschap. De boot, de
„Itabera" zou pas om elf uur uitvareii. Dus
ging het drietal eerst naar een restaurant. Tien
tallen kennissen van meneer Zignago defileerden
voorbij hun tafeltje. Dieudonné werd voorgesteld
en iedereen was vriendelijk. Ook op de boot
was hij het middelpunt van ieders vriendelijke
belangstelling en onder deze gelukkige voortee
kenen aanvaardde hij de groote reis naar Rio
de Janeiro. Ook de journalisten lieten zich
niet onbetuigd en het slot was dat de mooie
reis zich alleen door te groote belangstelling en
eveneens te groote onzekerheid had laten be
derven.
De banneling zag ook Bahia, de stad, waar
van de naam alleen reeds als muziek in de
ooren klinkt van iedereen, die de geruchten
kent der Braziel-sigaren. En eindelijk doemde
Rio de Janeiro op, grootsch, geweldig, blake
rend van zon. „In zoo'n mooie stad staan ze
ker geen gevangenissen," meende Dieudonné.
„U moet weer naar de gevangenis; het Fran-
sche ministerie vraagt uw uitlevering."
Zignago beloofde echter, dat hij niet stil zou
zitten. Hij zelf kwam terecht in een cel met
Duitschers, Brazilianen, Spanjaarden, Portu-
geezen een Pool en een Indiaan. De laatste was
een van de beruchtste boeven van Zuid-Ame-
rika, ni. Febronio, bijgenaamd de Landru van
Brazilië. Enfin, met al deze lievelingen zat
Dieudonné in één cel en dat duurde zoo een
dag of zes. Hij kocht wat kranten en las heele
bladzijden over zijn geruchtmakende affaire,
waar maar geen einde aan wilde komen. Een
van de artikelen, een fel protest, was van een
jong advocaat J. V. Pareto Jr, die den volgen
den dag op bezoek kwam.
Hij was vergezeld van een dagblad-directeur.
VOORHEEN EN THANS
Vroeger hoorde je van koetsen,
Met een dame, door het bosch
En dan schoten de bandieten
Voor een losprijs, er op los!
En daar reizigers steeds reisden
Met een zadeltasch vol geld,
Werden zij door woeste roovers
Steeds afdoende uitgeteld.
Ook Klein Duimpje ondervond het,
Dat het bosch, vooral bij nacht,
Naast romantische gevallen
Ook tragiek heeft aangebracht!
Doch wij kunnen dit beschouwen
Als een heele oude kiek;
Van dit alles kent men hoogstens
Nog een beetje romantiek.
Want het is er thans op saai af
En zoo veilig in 't kwadraat,
Dat men het kan vergelijken
Met een scheermes-apparaat!
Zij, die haken naar romantisch,
Gaan er droomende doorheen.
En dan schiet een Cupidootje,
Want men loopt er nooit alleen!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
ïiiiiiiniiiiiiiuiuiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiuiiiiiiiiiiiiiiniiiiiuuiiiuinmiiinoiiiininuiinimmiiiiniiniai
Deze heeren zouden zijn verdediging ter hand
nemen. Weer een dag later de mededeeling:
„De Fransche regeering vraagt niet meer uw
uitlevering, mededeeling speciaal door den
Franschen consul gebracht." Een uur later;
„Mijnheer Dieudonné u bent vrij."
Mijnheer Dieudonné geloofde 't al niet meer
en vroeg zich af, of hij wel naar buiten zou
gaan.
Even later stapte hij in de straten van Rio,
een vrij man.
Nu was het dan toch zoo ver! Hij was vrij,
al kon hij het zich niet duidelijk voorstellen
na vijftien jaar dwangarbeid. Nu durfde hij
eindelijk weer te denken aan zijn vrouw en
zijn zoon, dien hij als kind verlaten had. Vrij!
Werkelijk vrij. Hij voelde een kaartje in z'n zak:
Het adres van avocaat Fareto. Er heen! Naar
de rua Branco en kreeg de boodschap, dat Pa
reto naar het gerechtshof was om voor Dieu
donné te pleiten. Dieudonné hem na en jawel,
toen hij de zaal binnenkwam zag hij Pareto
staan, in vuur en vlam, hartstochtelijk plei
tend voor Dieudonné, die nu voor hem stond.
Pareto schrok zich een ongeluk, toen hij Dieu
donné zag en besloo- met den uitroep: „Leve
Frankrijk!"
Toen trok Dieudonné maar weer de stad in
en wandelde uren lang tot diep in den nacht,
uit louter genoegen om zijn vrijheid, tot hij
hotel „Nice" zag staan. Dat was al een stuk
Frankrijk en hij stapte binnen. Een mooie
kamer, en fijn bed, helderwitte lakens en een
kamermeisje dat 's morgens ongevraagd heer
lijke koffie bracht.
Toch nog moeilijkheden met een vrijgeleide
naar Frankrijk. Hij wilde, hoe dan ook, als
een vrij man in zijn vaderland komen en wei
gerde via een ander Europeesch land de grens
over te gaan. Na dagen wachten kwam er
antwoord uit Parijs. Hij kreeg een paspoort
en de eerstvolgende boot bracht hem naar
zijn vaderland, naar zijn vrouw, naar zijn
zoon!
De lijdensweg van Dieudonné, die vijftien
volle jaren had geduurd, was ten einde.
Ziedaar, wat het boek van Albert Londres
weet te vertellen, het boek, dat niet alleen
spann/nde lectuur biedt, maar dat bovendien
een grootsche daad van menschenliefde heeft
gesteld.
Intusschen heerschte er in het paleis groote wanorde. De advocaat
liet zich op een boek van de trapleuning glijden en was niet tevreden
voor hü een paar malen flink gevallen was. Maar hij scheen daar
toch niet veel last van te hebben en zette ziin snolletje stilletjes
voort.
De advocaat hield niet op met glijden voor hij pardoes met zijn
boek in een gat rolde, dat boven de Bijenkorf van Jaap de Bie 'as.
„Brrrrr, waar zal ik terecht komen," vroeg de advocaat zich angstig
af en dat zou hü gauw eenoee weten.
IIIIÜIIIIIIU
HUIZEN, 296 M. 8.00 KR.O. morgenconcert;
N.C.R.V. 10.gramofoonmuziek; 10.15 Korte
ziekendienst door ds. K. G. van Smeden; 10.45
gramofoonmuziek; K.R.O. 11.gramofoonmu
ziek; 11.30 godsdienstig halfuurtje door Pas
toor L. H. Perquin O.P.; 12.politieberichten;
12.15 „The Dutch Gentlemen Band" o.l.v. Fred,
van Zanten; N.C.R.V. 2-cursus fraaie hand
werken door mej. G. Ably; 3.pianorecital;
3.30 verzorging zender; 4.ziekenuurtje door
ds. B. C. Koolhaas; 5.50 cursus handenarbeid
voor onze jeugd door H. J. Steinvoort „Een
boekfoedraaï"; 5.45 concert; 6.45 knipcursus;
7.Dr. F. J. Krop: „Heeft de Nederlandsche
arbeider reden om met jaloerschheid te zien
naar Sowjet Rusland. Een schrijven van prof.
dr. W. Gruehn." 7.30 Persberichten van het Ned.
Chr. Persbureau; 8.concert te geven door
de Chr. Gem. Zangvereeniging „Soli Deo Glo
ria" o.l.v. Coljee; 9.ds. J. D. Boerkoel: „Een
tempel der religie", Salzburg. „Een tempel der
natuur", Innsbruck; 9.30 vervolg concert; 10.-
Persberichten van het Persbureau Vaz Dias;
10.45 gramofoonmuziek.
HILVERSUM, 1875 M. 8.00 Tijdsein en
gramofoonmuziek; 10.00 morgenwijding; 10.15
gramofoonmuziek; 10.30 solistenconcert door
Anna Stronk, zang en Annie Savenye, piano;
11.causerie door mevr. LotgeringHille-
brand „Inmaken van groente en vruchten."
11.30 solistenconcert; 12.00 De Nieuwe Amster-
damsche Orkestvereeniging o.l.v. Nico van der
Linden; 2.30 Rustpoos voor het verzorgen van
den zender; 2.45 gramofoonmuziek; 3.00 voor
lezen door Julia de Gruyter „Meneer den on
der-pastoor" van Ernest Claes; 3.30 gramofoon
muziek; 4.00 Ziekenuur door Antoinette van
Dijk; 5.00 Aansluiting met het Hotel „Cen
tral" te Den Haag. Concert door Willy Hons-
beek en zijn orkest; 6.30 sportpraatje door H.
Hollander; 7.00 pianorecital door Raie da Cos
ta; 7.30 W. P. F. van Deventer: „Nederland als
toeristenland"; 8.00 gramofoonmuziek; 8.15 aan
sluiting met het Concertgebouw te Amsterdam-
Concertgebouworkest o.l.v. Caston Poulet; 10.30
Nieuwsberichten van het Persbureau Vaz Dias;
10.45 Kovacs Lajos en zijn orkest.
BRUSSEL, 509 M. 5.20 Concert door het
Radio-orkest o. 1. v. Karei Walpot 6 20
Gramofoonmuziek 6.50 Concert 9.20
Concert uit de Kurzaal te Ostende 11.00
Dansmuziek.
BERLIJN, 419 M. 4.50 Populair concert
o. 1. v. Geotg Pilowski 7.30 Mandoline
concert.
HAMBURG, 372 M. 4.50 Concert 8.50
Populair programma 10.50 Dansmuziek
door het Norag-orkest o. 1. v. Adolf Seeker;
KÖNIGSWUSTERHAUSEN, 1635 Meter
4.50 Concert.
LANGENBERG, 472 Meter 1.20 Gramo
foonmuziek 1.50 Concert o. 1. v. Wolf
5.20 Vesperconcert o. 1. v. Eysoldt.
DAVENTRY, 1554 Meter 12.20 Orgel
concert 1.20 Concert 2.20 Sonate-recital
4.05 B. B. C. Dansorkest o. 1. v. Henry
Hall 820 Concert door het B. B. C.-
Theater-orkest o. 1. v. Leslie Woodgate; 9.55
Concert 1.05 Dansorkest o. 1. v. Henry Hall.
PARIJS EIFEL, 1446 Meter 9.00 Gramo
foonmuziek.
PARIJS R., 1725 Meter 5.05 Concert
7.50 Gramofoonmuziek 9.50 Gramofoon
muziek.
MILAAN, 331 Meter 8.50 „H matrimonio
Segreto", opera van Cimarosa.
ROME, 441 Meter 9.05 „Marken", opera
van Gianni Bucceri.
WEENEN, 517 Meter 9.30 Concert 10.45
Populair Concert door het David Mathé Jazz
orkest.
WARSCHAU, 1411 Meter 5.20 Solisten
concert 6.40 Populair Concert 8.20
Concert door het Philharmonie-orkest van
Warschau o. 1. v. St. Nawrot 10.20 Dans
muziek.
BEROMÜNSTER 40 M. 8.20 Julius Weis-
mannconcert 9.30 Gramofoonmuziek 10.05
Cithermuziek.
VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER
WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN
RADIOGIDS
Ze was een goede, oude bekende voor ons ge
worden, vrouw Kruger, die al sinds lange jaren
achter haar bloemenstandje stond op 't groote
plein. Velen van ons bleven, als we het plein
overstaken om naar ons werk te gaan, een
oogenblik met haar staan babbelen. Ze hoorde
bij het plein, zooals de huizen rondom, het
plantsoen in het midden, ja zelfs het verkeer.
Ze kon ook heerlijk uit den ouden tijd vertel
len. Als tamelijk jonge vrouw had zij al dat
handeltje gedreven. Ze was jong getrouwd, haar
man was na eenige jaren van geluk gestorven,
een zoontje was haar gebleven, dat kort voor
den dood van haar man werd geboren, zij bleef
bijna zonder middelen van bestaan achter. En
voor den kienen jongen moest worden gezorgd.
Ze had niet veel geleerd, had geen familie, die
kon helpen. Zoo werd ze dan bloemenvrouw
Eerst liep ze met een mand bloemen langs de
huizen, werd gaandeweg een bekend type in be
paalde wijken en zelfs toen ze ouder was een
soort vertrouwde voor vele menschen. Ze ver
stond de kunst van luisteren, gaf soms goeden
raad, vroolijkte op. Soms vertelde zij zelf, maar
over haar zoon sprak ze niet. Wel toen hij nog
heel klein was. Toen hield ze niet op, als ze
eenmaal begon over zijn mooie oogen, zijn blon
de haar, zijn liefheid en bijdehandheid. Hij was
in een kindertehuis, waar ze hem geregeld ging
opzoeken. Toen hij grooter werd, nam ze hem
thuis. Ze verdiende langzamerhand wat meer
en liet den jongen een goede opleiding geven.
Hij was eerzuchtig, t scheen tenminste zoo. Hij
wilde, in navolging van zijn vrienden, iets van
de wereld zien. Zijn moeder gaf hem al haar
spaargeld en stuurde hem naar het buitenland.
Ze bleef alleen. Hij zou spoedig terugkomen, of,
als hij iets bereikte, haar naar zich toe laten
komen.
Aanvankelijk kwamen er vroolijke brieven en
briefkaarten. „Het gaat me goed", schreef hij
uit Parijs, „ik heb nog wel geen werk gevonden,
maar dat komt wel. Ik heb al veel gezien
enz.
Doch na een tijdje bleef ieder levensteeken
weg. Dagen, maanden, jaren vergingen. Vrouw
Kruger was eenzaam geworden en schreide
als ze thuis was. Maar aan haar bloemenstand
toonde ze altijd hetzelfde vriendelijke gezicht
en verborg haar verdriet om den zoon. Ze sprak
niet meer over hem, doch spaarde nog altijd
beetje bij beetje, nog altijd voor hem, haar zoon.
Twintig jaren zijn voorbijgegaan. Toen kwam
er een brief van hem in haar bevende vingers.
Er waren vreemde postzegels op, waarnaar ze
stond te staren. Toen ging ze in haar grooten
leunstoel zitten, die bij het venster stond, met
den brief ongeopend op haar schoot. Haar oogen
rustten steeds op het couvert, een glimlachje
speelde om haar mond. „Nu roept hij mij. Ik
kom, mijn zoon
Een dag later lieten de verontruste buren de
deur van haar woning openbreken. Men vond
haar in den leunstoel bij het venster, het hoofd
voorovergebogen, een glimlachje om den mond.
Op haar schoot lag de brief met vreemde post
zegels erop, ongeopend. Haar doode oogen sche
nen nog daarop te staren.
Men nam den brief uit haar verstarde hand,
opende hem; met zacht eerbiedige stem las
een jong meisje, die zeer aan de oude vrouw
gehecht was geweest, den afscheidsbrief van
den zoon: „Moeder, vergeef me, ik ben slecht
geweest. In Parijs maakte ik al je geld op, leidde
een vroolijk leventje. Ik heb je nooit vergeten,
moeder, maar ik schaamde me. Ik wou goed
worden, teekende voor het vreemdelingenlegioen.
Ik heb voor mijn lichtzinnigheid geboet en sterf
berouwvol".
Zwijgend legde het meisje den brief weg.
Dien dag keken wij vergeefs uit naar vrouw
Kruger. Een jong meisje stond op haar plaats
en bood ons bloemen met een vriendelijk lachje.
Maar in haar oogen stonden tranen. Honderd
maal werd er gevraagd naar vrouw Kruger en
dan antwoordde zij: „Vrouw Kruger is dood
haar zoon heeft haar eindelijk bij zich ge
roepen".
De nieuwe meid: „Wat moet ik zeggen
mevrouw; de soep is op tafel of de soep is
klaar?"
Mevrouw: „Als ze net is als gisteren moet
ge maar zeggen: de soep is aangebrand."
Oh man, ik heb toch zoo'n hevige tandpijn.
Dan heeft zeker je gebit vannacht op een
tochtige plaats gelegen.
„En", vroeg de bezoeker, „hoe dikwijls slacht
je nou 'n varken?"
„Natuurlijk maar één keer!" antwoordde de
spekslager verontwaardigd.
Zijn Hoogwaardige Excellentie Mgr. José
Garrbi Rivera, de hulp-bisschop van Gual-
dalajara (Mexico) is door de politie gearresteerd
en gevankelijk weggevoerd omdat hij bij de uit
oefening van een kerkelijke bediening de litur
gische gewaden droeg, op een godsdienstige
bijeenkomst die in een bioscoop plaats vond.
Nadat de bisschop enkele dagen in voorarrest
heeft gezeten is de kerkvorst weer in vrijheid
gesteld, toen het proces-verbaal was opgesteld.
De katholieken waren buitengewoon veront
waardigd over deze arrestatie. Uit protest hiel
den zij een groote betooging voor het paleis van
den gouverneur van Toluca, de hoofdstad van
de Mexicaansche provincie Gualdajara.
De Primaat van Mexico, Mgr. Pascual Diaz,
heeft in een herderlijk schrijven aan de gees
telijkheid en de geloovigen van zijn bisdom de
gedragsregels vastgesteld, die gevolgd moeten
worden, nu de regeering het aantal dienstdoen
de priesters heeft beperkt tot één op de 100.000
inwoners.
Aan de geestelijken wordt bevolen op hun post
te blijven en de officieele registers niet te tee
kenen zonder verlof van den Bisschop of zon
der uitdrukkelijk te protesteeren tegen bedoel
den regeeringsmaatregel.
„Oom, ik ben vandaag jarig
en mag dus wenschen wat ik
wil."
,J1ou, wensch dan maar, dat
je niet jarig bent, lieve jon
gen."
Bij een schoenmaker die kamers verhuurt,
komt een jongmensch, en nadat men het over
de huur is eens geworden, betrekt laatstge
noemde zijn nieuwe woning. Hij brengt geen
andere bagage mede dan een handkoffertje.
Den volgenden morgen, als de vrouw van den
schoenmaker de kamer vegen wil, vindt zij de
deur gesloten. Een paar uur later komt zij
nog eens dezelfde ervaring. Zou de jonge
man nog slapen? Onmogelijk. Zou hem ook
iets overkomen zijn? Zij klopt eerst zacht
daarna harder en pindelijk geeft de bewoner
weinig minzaam ten antwoord: ,Maak dat je
wegkomt, ik ga vóór den avond niet uit."
Tegen den avond ging hij heen, sloot de deur
af en zei dat hij zelf het bed wel opmaken zou.
Diezelfde scène herhaalde zich de volgende
dagen; de jonge man liet niemand in zijn ka
mer toe. Den vijfden dag werd de schoenmaker
toch onrustig; hij keek door het sleutelgat. Na
lang kloppen en met de politie gedreigd te
hebben, kreeg hij eindelijk gehoor. De jonge
man verklaarde te zullen openen en toen dit
eindelijk geschiedde, zag de schoenmaker niets
verdachts. Hij drukte zijn verwondering uit,
dat „meneer nooit uitging en geen sterveling
bij zich toeliet"
De ander gaf geen opheldering; het ging nie
mand aan. zeide hij; in zijn eigen kamer kon
hij doen wat hij wou.
Na een langdurige woordenwisseling sloot de
huurder de deur af en zei: „kunt ge zwijgen?"
„Ja weL"
„Je schijnt me een verstandig mensch toe;
ik zal je in vertrouwen nemen en als je lust
hebt, kunt ge aan mijn onderneming deelne
men. Je hebt dan maar te zorgen, dat ik niet
gestoord word. Ik maak bankpapier dit
bankje is juist klaar gekomen."
De schoenmaker, ontzet, ziet den jongen man
lang en zegt duidelijk: „We zullen eens zien:
het schijnt me zeer goed nagemaakt te zijn
ik zal het laten wisselen, om te zien of zij
het voor echt aannemen.
Het bankbiljet wordt door den leerjongen
gewisseld; die krijgt er zonder bezwaar tien
gulden voor.
„Zie je, ik versta mijn kunst; van elk bank
biljet dat ik maak. krijg je een gulden zon
der eenige risico; je hebt maar te zorgen, dat
ik ongestoord werken kan en niet door de po
litie kan overvallen worden."
Hoe lang heb je noodig om zoo'n ding te
maken?" vroeg de heer des huizes, dien deze
negotie scheen te bevallen.
„Zoo wat drie dagen."
„Dat is een magere verdienste; waarom maak
je niet liever bankbiljetten van honderd gul
den?"
,Dat zou ik graag doen maar met model
daarvoor ontbreekt mea Ik heb maar een munt
biljet"
„Dus zou je die evengoed kunnen namaken?"
„Wel zeker als ik er maar één heb."
De schoenmaker bezint zich niet lang, haalt
een bankbiljet van 100 gulden uit zijn kast en
bedingt 20 gulden per stuk; de jonge man
neemt daar genoegen mee en belooft hem de
meest mogelijke vlijt en den grootsten spode.
Na een dag of drie klopt oinze schoenmaker
weer zacht aan de deur van zijn commensaal
Geen antwoord.
„Ik ben het, doe open."
Weder geen antwoord.
Eindelijk trapt hij de deur open maar de
kamer is leeg.
De jonge man, die nooit valsch muntpapier
gemaakt had, was met het bankbiljet verdwe
nen en zocht zijn kwartier niet meer op.
En de bedrogen schoenmaker kon hem niet
eens aangeven want het was met z'n eigen
geweten niet pluis.
A 77 7*9 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9/1/J/l bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/Ï bij een ongeval met f QCfl bij verlies van een hand 9C oij verlies van een Cfk bij een breuk van f A fk bh verlies van 'n
fXllG ÜOOntlC S ongevallen verzekerd voor een der volgapde uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i t/Cdoodelijken afloop i een voet of een oog M. duim of wijsvinger f t/l/»"been of arm# Tri/»1" anderen vinger
iüUnUIIinrniMMaUHIWUniM.jntlMinrDmnntHiHitmiinmiminwnnnmmffmmpmwmninnïïimi
35
Het meisje slaakte een kreet en keek naar
Elzéar. In zijn oogen blonk weer de Stralende
jeugd, die zij er reeds eenmaal in gezien had.
Maar hij zou de man niet geweest zijn, dien
zij begrepen en bemind had, de man met slechts
één taak en één plicht, indien hij op zulk
een oogenblik aan zich zelf, aan eigen geluk
had kunnen denken. Hij nam zijn tante in de
armen en fluisterde:
De verbanning is geëindigd! De naam, de
dierbare oude naam in eere hersteld!
Valérie dacht te bezwijmen. Dat was te veel
voor dit gesloten hart; de vreugde, die haar
zoo onverwacht overstelpte, kon ze niet dra
gen, te meer daar ze het verleerd had zich ge
lukkig te gevoelen. Haar leven had ze doorge
bracht als ommuurd door een idéé fixe,
haar stille, zwijgende toewijding, vreemd voor
alles wat niet met dit ééne doel in verband
stond. Thans echter, nu haar bijna onmoge
lijke droom verwezenlijkt ging worden, voelde ze
haar zóó lang togenepen hart opengaan. En
eensklaps haakte ze er naar het geluk om zich
heen te zien, dat nooit haar deel geweest was.
Zij stak den jongelieden beide de handen toe.
Eindelijk zullen jullie dan samen geluk
kig zijn, sprak ze hartelijk.
Zij had dus zonder er ooit oifer te spreken
hun hopelooze liefde geraden. Marie-Claire
omhelsde haar.
Niet vóór dat hij teruggekomen is, zei ze
zachtjes aan haar oor.
En in al hun droomerijen van dien avond,
in al hun vroolijk gekeuvel dachten ze heele-
maal niet aan zich zelf. Zij spraken slechts van
het arme wezen, dat de schande niet had kun
nen dragen en zich vrijwillig voor zooveel
lange jaren verbannen had. Zij trachtten zich
zijn verrassing voor te stellen, zijn vreugde,
zijn haast om weer terug te keeren. Zij stelden
telegrammen op, die hem druppelsgewijze dit
onverwachte geluk moesten toedienen, bijna te
groot om alleen gedragen te worden.
En Valérie hoorde ze aan als in een droom.
Ook zij poogde zich het nieuwe leven voor te
stellen, dat ging beginnen, de zoetheid van de
vriendschap, die de vroegere liefde zou ver
vangen. Zij trachtte te raden wat dertien of
veertien jaar ballingschap en eenzaamheid
wel van dit wezen gemaakt zouden hebben, dat
zich zoo zwak en hulpeloos tegenover het on
geluk getoond had. En nu de eerste opwel
ling van vreugde wat bezonken was, voelde ze
zwaarmoedigheid, vreeze zelfs over haar ko
men, Zij herinnerde zich den verbaasden, te-
leurgestelden blik, dien de markies de Saint-
Meuron op haar geworpen had; zjj poogde
zich te gewennen aan de gedachte een vreem
deling te zullen ontmoeten, bijna een grijsaard,
en vóór hem te verschijnen met de trekken
van een oude vrouw. Eigenlijk vreesde zij den
verloofde terug te zien, die zoo plotseling al
haar verwachtingen teleur had gesteld, al haar
droomen verdreven had. Dat was de doorn,
die haar voor altijd in het hart gestoken was.
Zij had medelijden kunnen toonen, vergiffenis
schenken, maar de liefde was van dien dag af
dood in haar. En toch, als zij de geestdriftige
woorden van Elzéar hoorde, die Marie-Claire
het ideale wezen afschilderde, dat zijn vader
niet was, die met ontroering sprak van diens
moed, geestkracht en zielegrootheid, och, dan
moest ze wel droevig toestemmen, niet alleen,
dat hij de zwakheden van dien teerbeminden
man niet kende, maar ook, dat zij hem dien
vader had leeren zien en liefhebben, zooals zij
zelf hem gekend had vóór twintig jaar, zooals
zij zelf hem geloofd had, vóór het groote on
heil kwam.
Hij zou terugkomen en gélukkig zijn. Valéries
onvermoeide arbeid had hem in den lande
een valsche reputatie van geestkracht en be
kwaamheid bezorgd. Terwijl zij voor een gie
rige, knorrige vrouw doorging, was er voor hem
een ommekeer in de publieke meening geko
men, een algemeene sympathie, die zijn mis
slagen had doen vergeten. En had de recht
bank eenmaal zijn naam hersteld, dan zou men
hem de eer geven van de bijna bovenmensche-
lijke taak, die nu door het legaat van den
markies voltooid was. Hij zou een gelukkigen,
geëerden ouderdom beleven, tusschen een tee-
deren, opgetogen zoon en een beminnelijke
dochter, die niet anders verlangden, dan hem
zijn verdriet te doen vergeten.
En ik, dacht Valérie, ik zal de gierige,
schraapzuchtige vrouw van het Rozen Kasteel
blijven om aan de toekomst van dit arme ge
zinnetje mee te helpen.
Met een ongeduldige beweging streek ze de
hand over haar voorhoofd en ging hechtop in
haar stoel zitten. Ze had zich zelf terugge
vonden.
XXXIII
BORDEAUX, 6 Maart.
„Mijn lieve Marie Claire, onze Josette is
ziek. De dokter zegt niet precies, wat het
is, maar hij spreekt van griep. Ik hoop, dat
het niet veel zal beteekenen, maar de arme
kleine roept onophoudelijk om jou, en dus
kom ik je vragen, als je ten minste de meer
of minder waarschijnlijke besmetting niet
vreest, aan het verlangen van je zuster te
voldoen en eenige weken bij ons te komen
doorbrengen. Edith is met haar man juist
te Biarritz, en van dien kant is er dus geen
minder aangename ontmoeting voor je te
duchten.
Natuurlijk zal ik je de reiskosten vergoe
den. Ik geloof, dat het genoegen je te zien
veel tot Josettes herstel zal bijdragen, want
dit kind houdt veel van je, evenals wij allen
trouwens, en we hebben altijd je vertrek be
treurd, dat je, vrees ik, schade berokkend
heeft.
De ziekte van mijn dochter heeft me ver
hinderd je het overlijden van oom Som-
mérac te melden. Reeds een maand geleden
is hij aan een bloedaandrang in de herse
nen gestorven. Tot mijn leedwwezen moet ik
zeggen, dat hij in zijn uiterste-wilsbeschik-
king jouw naam vergeten heeft. Hij had al
tijd je 'heengaan afgekeurd; als je bij ons
gebleven waart, had hij zich misschien aan
je gehecht; want je waart toch ook zijn bloed
verwant.
Maar, lieve kind, nu kan ik gelukkig zeg
gen, dat dit bescheiden erfdeeltje mij zal ver
oorloven je de kleine som terug te geven, die
je mij indertijd geleend hebt.
Bericht mij telegrafisch, dat je komt.
Josettes opwinding is haar zeer nadeelig."
Zwijgend reikte Marie Claire juffrouw
d'Albrègue dit schrijven toe. Zij kon niet be
sluiten het overluid voor te lezen.
Zoo'n huichelaarster! riep Valérie ver
ontwaardigd. Eerst heeft zij u gedwongen
haar te verlaten, en nu verwijt ze het u als
een ongelijk haar aangedaan. Ook vrees ik
zeer, dat ze bij dien ouden man juist niet in
uw voordeel gesproken heeft.
Hij kende mij nauwelijks en ik heb nooit
op die erfenis gerekend, antwoordde het meisje
rustig.
Toch voelde zij zich evenzeer door deze
valschheid van mevrouw de Solliès gekwetst.
En bovendien, hernam juffrouw d'Albrè
gue nog even verontwaardigd, welk een ver
foeilijke zelfzucht! De griep is besmettelijk en
ze stelt jou aan het gevaar bloot!
Dat zal wel zoo groot niet zijn, meende
Marie Claire. Ik geloof niet dat ik den moed
zou hebben Josette te leur te stellen; zij was
de eenige, die mij liefhad, al was het dan op
haar manier.
Wat? Denkt u er wezenlijk aan daar heen
te gaan?
Waarlijk, u zult me missen? vroeg het
meisje, terwijl ze haar omhelsde.
Dat weet u wel! U hebt eenvoudig mijn
hart gestolen. En wat zal Elzéar ervan zeg
gen?
Die is afwezig en zal mij dus niet missen.
Blijf niet te lang in Bordeaux. Ik zou
u zoo gaarne hier hebben, als mijnheer de
Marguenave aankomt.
O, zonder twijfel dan zal ik hier zijn.
Wanneer, denkt u, zal hij komen?
Over dien datum hadden ze wel al twintig
maal gesproken. Eerst meenden ze te tele,
grafeeren, maar juffrouw d'Albrègue achtte
het beter te schrijven, daar zulk een plotseling
bericht den heer de Marguenave al te diep
zou kunnen schokken. De brief zou in den
loop van Februari te Buenos-Ayres aankomen;
misschien kon hij niet de eerstvolgende pak
ketboot nemen, en hij zou ook nog zaken te
regelen hebben; dus verwachtte men hem in
geen geval vóór het einde van Maart.
Dat is binnen een maand, besloot Marie
Claire. Maar hij moet toch te Bordeaux aan
wal komen, en dan ben ik er waarschijnlijk
nog wel. U komt toch ook, tante?
Wordt vervolgd.