UIT HET BAGNO ONTSNAPT 1 Het boek van Albert Londres it - BOSCH-KRABBELS E VIJANDEN VAN HET BIJENDORP RADIO-PROGRAM DE BLOEMENVROUW Het Rozem^Kasteel Dieudonné na vele tegen slagen eindelijk vrij man WOENSDAG 20 JULI Weer gevangen Nogmaals gevangen Naar den minister Eindelijk ■mimi Donderdag 21 Juli VERHAAL VAN DEN DAG Hij maakte bankpapier Snedig De verklaring' Overbodige vraag Kerkvervolging in Mexico AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON III (Slot). WÜ hebben Dieudonné gevolgd tot in de feestvierende stad Belem, waar hij zijn vriend Randonière vond. Hij begon direct met zich te wasschen en daarna van een Rus wat geld te leenen, waarvoor hij een overhemd ging koopen voor zichzelf en Jean-Marie, d.w.z. één overhemd voor beiden, dat ze om beurten zou den dragen. Daarna werk zoeken en den vol genden dag stond Dieudonné als eerzaam am bachtsman aan een schaafbank in. een meubel fabriek. Dat was dus zijn eerste fortuintje. Zijn naam verzweeg hij wijselijk. Hij noemde zich Michel Daniel, kreeg papieren van de hospita, waar hij zijn intrek had genomen, en liet zich legitimeeren. Nu zou eindelijk de rust en de vrede komen. Nu kon hij werken om geld te verdienen tot het groote oogenblik zou komen, dat hij naar Frankrijk kon afreizen. Jean-Marie werkte in dezelfde fabriek. Bei den verbaasden zich over de vriendelijkheid, waarmede de menschen hen bejegenden. De patroon was tevreden, gaf opslag, wilde zelfs Dieudonné meesterknecht maken. Maar hij wil de niet, uit vrees, dat de kameraden jaloersch zouden worden. Zij lazen natuurlijk ook kran ten en op een avond, toen Dieudonné zijn krantje opensloeg, trof hij daar tot zijn grooten schrik zijn portret aan. De eerste dagen her kende niemand hem, maar een week later kwam hij van zijn werk en liep naar het restaurant, waar hij gewoonlijk at. Toen hij binnenkwam, stonden vier kerels van een tafeltje op en kwa men naar hem toe. Rechercheurs! „Gaat u maar mee!" De juifrouw uit het café zei een onvriendelijk woord aan het adres van de poli tie en het vijftal vertrok. Buiten ontmoetten zij Jean-Marie. Dieudonné negeerde hem om hem niet te verraden, maar Jean-Marie was zoo verslagen, dat hij met open mond het ge zelschap bleef volgen. Even later zat de ontsnapte „galeiboef" in een cel, waar hij er over na dacht, wat zijn baas wel zou zeggen, als hij niet in de fabriek verscheen. Hij kon wel huilen; het begon nu juist zoo goed te gaan. Hij was tevreden, deed niemand kwaad, dacht eindelijk uit de misère te zijn, en ziedaar de nieuwe beproeving. Na een uur tobben ging de celdeur open en een bewaker verscheen. „Meegaan." Naar de kamer van den direc teur. Daar zat een jonge adjunct-commissaris. Dieudonné zeide de gezochte vluchteling te zijn, hetgeen een goeden indruk maakte. Hij vernam toen, dat ook Jean-Marie gearresteerd was en verzocht in zijn cel te mogen. „Best", zei de politieman en hü gaf den ge vangene een hand, met het gevolg, dat Dieu donné van verbazing achterover sloeg. Hij zat nu een dagje met Jean-Marie samen, toen hij weer uitgeleid werd. Naar den hoofdcommis saris. Ook al vriendelijk! „Ga zitten, meneer Dieudonné." Hij toonde den verbaasden Dieudonné een reeks gunstige verklaringen van zijn patroon, zijn kostjuffrouw, de juffrouw uit het restaurant en deelde toen mede, dat hij den minister in Rio had geschre ven. Toen ging de gevangene van de kamer naar het bureau, waar hij zijn bed kreeg. Na een korte poos verscheen de hoofdcommissaris, ging in een luien stoel zitten en begon Fransch te praten met den Franschman, terwijl ze limo nade dronken. Toen werd hij onder geleide, maar zonder boeien, naar een ander gebouw gebracht. Daar zou hij het prettiger hebben. De commissaris gaf hem zijn kaartje: „Beroep u altijd gerust op mij", en gaf hem weer een hand. Hij was vrij. Samen gingen ze naar buiten en namen afscheid. Dieudonné zocht zijn oude milieu weer op! Maar twee dagen later werd hij weer ge haald. Weer naar de cel. Hij begreep er niets meer van, dacht, dat hij gek geworden was. Tot overmaat van ramp vernam hij, dat de arme Jean-Marie teruggebracht was naar Cayenne. Korten tijd daarna vernam hij de redenen, waarom hij zoo vreemd behandeld werd. De pers had zich met het geval bemoeid, schreef in zijn voordeel, verweet de regeeriny, dat zij een onschuldige gevangen hield enz. Maar anderen schreven weer, dat hij die be ruchte autobandiet was en toen vond de politie het noodig om alles te arresteeren, wat gear resteerd kon worden, tot ze ook hem eindelijk te pakken hadden. Zoo dobberde ik op en neer. In Frankrijk was men op zijn hand en vooral de Parijsche advocaat De Moro Giafferi drong voortdurend op zijn invrijheidstelling aan. Enfin, hij zat tusschen vele vuren in en kon maar niet tot klaarheid komen. Op een vroe gen ochtend klopt iemand bescheidenlijk op zijn celdeur. Een heer verschijnt, Luiz Zignago, commis saris van politie, die komt mededeelen, dat Dieudonné bij den minister van justitie moet verschijnen. Alweer wat nieuws! Hij moest nu naar Rio. „Een prachtige reis, waarde heer! Vanavond gaan we aan boord. Ik ga met u mee, maar u bent een vrij man als ieder ander. We zullen bridgen met den kapitein en den dokter. Tot vanavond dus!" Nu wist Dieudonné zeker, dat hij stapelgek was geworden. 's Avonds om 6 uur werd hij gehaald en bij monsieur Zignago gebracht. Daar was nog een politieman, een mooie, groote kerel, in prach- uniform. „Dit is agent nr. 29, speciaal belast met uw bescherming." Toen vertrok het gezelschap. De boot, de „Itabera" zou pas om elf uur uitvareii. Dus ging het drietal eerst naar een restaurant. Tien tallen kennissen van meneer Zignago defileerden voorbij hun tafeltje. Dieudonné werd voorgesteld en iedereen was vriendelijk. Ook op de boot was hij het middelpunt van ieders vriendelijke belangstelling en onder deze gelukkige voortee kenen aanvaardde hij de groote reis naar Rio de Janeiro. Ook de journalisten lieten zich niet onbetuigd en het slot was dat de mooie reis zich alleen door te groote belangstelling en eveneens te groote onzekerheid had laten be derven. De banneling zag ook Bahia, de stad, waar van de naam alleen reeds als muziek in de ooren klinkt van iedereen, die de geruchten kent der Braziel-sigaren. En eindelijk doemde Rio de Janeiro op, grootsch, geweldig, blake rend van zon. „In zoo'n mooie stad staan ze ker geen gevangenissen," meende Dieudonné. „U moet weer naar de gevangenis; het Fran- sche ministerie vraagt uw uitlevering." Zignago beloofde echter, dat hij niet stil zou zitten. Hij zelf kwam terecht in een cel met Duitschers, Brazilianen, Spanjaarden, Portu- geezen een Pool en een Indiaan. De laatste was een van de beruchtste boeven van Zuid-Ame- rika, ni. Febronio, bijgenaamd de Landru van Brazilië. Enfin, met al deze lievelingen zat Dieudonné in één cel en dat duurde zoo een dag of zes. Hij kocht wat kranten en las heele bladzijden over zijn geruchtmakende affaire, waar maar geen einde aan wilde komen. Een van de artikelen, een fel protest, was van een jong advocaat J. V. Pareto Jr, die den volgen den dag op bezoek kwam. Hij was vergezeld van een dagblad-directeur. VOORHEEN EN THANS Vroeger hoorde je van koetsen, Met een dame, door het bosch En dan schoten de bandieten Voor een losprijs, er op los! En daar reizigers steeds reisden Met een zadeltasch vol geld, Werden zij door woeste roovers Steeds afdoende uitgeteld. Ook Klein Duimpje ondervond het, Dat het bosch, vooral bij nacht, Naast romantische gevallen Ook tragiek heeft aangebracht! Doch wij kunnen dit beschouwen Als een heele oude kiek; Van dit alles kent men hoogstens Nog een beetje romantiek. Want het is er thans op saai af En zoo veilig in 't kwadraat, Dat men het kan vergelijken Met een scheermes-apparaat! Zij, die haken naar romantisch, Gaan er droomende doorheen. En dan schiet een Cupidootje, Want men loopt er nooit alleen! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) ïiiiiiiniiiiiiiuiuiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiuiiiiiiiiiiiiiiniiiiiuuiiiuinmiiinoiiiininuiinimmiiiiniiniai Deze heeren zouden zijn verdediging ter hand nemen. Weer een dag later de mededeeling: „De Fransche regeering vraagt niet meer uw uitlevering, mededeeling speciaal door den Franschen consul gebracht." Een uur later; „Mijnheer Dieudonné u bent vrij." Mijnheer Dieudonné geloofde 't al niet meer en vroeg zich af, of hij wel naar buiten zou gaan. Even later stapte hij in de straten van Rio, een vrij man. Nu was het dan toch zoo ver! Hij was vrij, al kon hij het zich niet duidelijk voorstellen na vijftien jaar dwangarbeid. Nu durfde hij eindelijk weer te denken aan zijn vrouw en zijn zoon, dien hij als kind verlaten had. Vrij! Werkelijk vrij. Hij voelde een kaartje in z'n zak: Het adres van avocaat Fareto. Er heen! Naar de rua Branco en kreeg de boodschap, dat Pa reto naar het gerechtshof was om voor Dieu donné te pleiten. Dieudonné hem na en jawel, toen hij de zaal binnenkwam zag hij Pareto staan, in vuur en vlam, hartstochtelijk plei tend voor Dieudonné, die nu voor hem stond. Pareto schrok zich een ongeluk, toen hij Dieu donné zag en besloo- met den uitroep: „Leve Frankrijk!" Toen trok Dieudonné maar weer de stad in en wandelde uren lang tot diep in den nacht, uit louter genoegen om zijn vrijheid, tot hij hotel „Nice" zag staan. Dat was al een stuk Frankrijk en hij stapte binnen. Een mooie kamer, en fijn bed, helderwitte lakens en een kamermeisje dat 's morgens ongevraagd heer lijke koffie bracht. Toch nog moeilijkheden met een vrijgeleide naar Frankrijk. Hij wilde, hoe dan ook, als een vrij man in zijn vaderland komen en wei gerde via een ander Europeesch land de grens over te gaan. Na dagen wachten kwam er antwoord uit Parijs. Hij kreeg een paspoort en de eerstvolgende boot bracht hem naar zijn vaderland, naar zijn vrouw, naar zijn zoon! De lijdensweg van Dieudonné, die vijftien volle jaren had geduurd, was ten einde. Ziedaar, wat het boek van Albert Londres weet te vertellen, het boek, dat niet alleen spann/nde lectuur biedt, maar dat bovendien een grootsche daad van menschenliefde heeft gesteld. Intusschen heerschte er in het paleis groote wanorde. De advocaat liet zich op een boek van de trapleuning glijden en was niet tevreden voor hü een paar malen flink gevallen was. Maar hij scheen daar toch niet veel last van te hebben en zette ziin snolletje stilletjes voort. De advocaat hield niet op met glijden voor hij pardoes met zijn boek in een gat rolde, dat boven de Bijenkorf van Jaap de Bie 'as. „Brrrrr, waar zal ik terecht komen," vroeg de advocaat zich angstig af en dat zou hü gauw eenoee weten. IIIIÜIIIIIIU HUIZEN, 296 M. 8.00 KR.O. morgenconcert; N.C.R.V. 10.gramofoonmuziek; 10.15 Korte ziekendienst door ds. K. G. van Smeden; 10.45 gramofoonmuziek; K.R.O. 11.gramofoonmu ziek; 11.30 godsdienstig halfuurtje door Pas toor L. H. Perquin O.P.; 12.politieberichten; 12.15 „The Dutch Gentlemen Band" o.l.v. Fred, van Zanten; N.C.R.V. 2-cursus fraaie hand werken door mej. G. Ably; 3.pianorecital; 3.30 verzorging zender; 4.ziekenuurtje door ds. B. C. Koolhaas; 5.50 cursus handenarbeid voor onze jeugd door H. J. Steinvoort „Een boekfoedraaï"; 5.45 concert; 6.45 knipcursus; 7.Dr. F. J. Krop: „Heeft de Nederlandsche arbeider reden om met jaloerschheid te zien naar Sowjet Rusland. Een schrijven van prof. dr. W. Gruehn." 7.30 Persberichten van het Ned. Chr. Persbureau; 8.concert te geven door de Chr. Gem. Zangvereeniging „Soli Deo Glo ria" o.l.v. Coljee; 9.ds. J. D. Boerkoel: „Een tempel der religie", Salzburg. „Een tempel der natuur", Innsbruck; 9.30 vervolg concert; 10.- Persberichten van het Persbureau Vaz Dias; 10.45 gramofoonmuziek. HILVERSUM, 1875 M. 8.00 Tijdsein en gramofoonmuziek; 10.00 morgenwijding; 10.15 gramofoonmuziek; 10.30 solistenconcert door Anna Stronk, zang en Annie Savenye, piano; 11.causerie door mevr. LotgeringHille- brand „Inmaken van groente en vruchten." 11.30 solistenconcert; 12.00 De Nieuwe Amster- damsche Orkestvereeniging o.l.v. Nico van der Linden; 2.30 Rustpoos voor het verzorgen van den zender; 2.45 gramofoonmuziek; 3.00 voor lezen door Julia de Gruyter „Meneer den on der-pastoor" van Ernest Claes; 3.30 gramofoon muziek; 4.00 Ziekenuur door Antoinette van Dijk; 5.00 Aansluiting met het Hotel „Cen tral" te Den Haag. Concert door Willy Hons- beek en zijn orkest; 6.30 sportpraatje door H. Hollander; 7.00 pianorecital door Raie da Cos ta; 7.30 W. P. F. van Deventer: „Nederland als toeristenland"; 8.00 gramofoonmuziek; 8.15 aan sluiting met het Concertgebouw te Amsterdam- Concertgebouworkest o.l.v. Caston Poulet; 10.30 Nieuwsberichten van het Persbureau Vaz Dias; 10.45 Kovacs Lajos en zijn orkest. BRUSSEL, 509 M. 5.20 Concert door het Radio-orkest o. 1. v. Karei Walpot 6 20 Gramofoonmuziek 6.50 Concert 9.20 Concert uit de Kurzaal te Ostende 11.00 Dansmuziek. BERLIJN, 419 M. 4.50 Populair concert o. 1. v. Geotg Pilowski 7.30 Mandoline concert. HAMBURG, 372 M. 4.50 Concert 8.50 Populair programma 10.50 Dansmuziek door het Norag-orkest o. 1. v. Adolf Seeker; KÖNIGSWUSTERHAUSEN, 1635 Meter 4.50 Concert. LANGENBERG, 472 Meter 1.20 Gramo foonmuziek 1.50 Concert o. 1. v. Wolf 5.20 Vesperconcert o. 1. v. Eysoldt. DAVENTRY, 1554 Meter 12.20 Orgel concert 1.20 Concert 2.20 Sonate-recital 4.05 B. B. C. Dansorkest o. 1. v. Henry Hall 820 Concert door het B. B. C.- Theater-orkest o. 1. v. Leslie Woodgate; 9.55 Concert 1.05 Dansorkest o. 1. v. Henry Hall. PARIJS EIFEL, 1446 Meter 9.00 Gramo foonmuziek. PARIJS R., 1725 Meter 5.05 Concert 7.50 Gramofoonmuziek 9.50 Gramofoon muziek. MILAAN, 331 Meter 8.50 „H matrimonio Segreto", opera van Cimarosa. ROME, 441 Meter 9.05 „Marken", opera van Gianni Bucceri. WEENEN, 517 Meter 9.30 Concert 10.45 Populair Concert door het David Mathé Jazz orkest. WARSCHAU, 1411 Meter 5.20 Solisten concert 6.40 Populair Concert 8.20 Concert door het Philharmonie-orkest van Warschau o. 1. v. St. Nawrot 10.20 Dans muziek. BEROMÜNSTER 40 M. 8.20 Julius Weis- mannconcert 9.30 Gramofoonmuziek 10.05 Cithermuziek. VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS Ze was een goede, oude bekende voor ons ge worden, vrouw Kruger, die al sinds lange jaren achter haar bloemenstandje stond op 't groote plein. Velen van ons bleven, als we het plein overstaken om naar ons werk te gaan, een oogenblik met haar staan babbelen. Ze hoorde bij het plein, zooals de huizen rondom, het plantsoen in het midden, ja zelfs het verkeer. Ze kon ook heerlijk uit den ouden tijd vertel len. Als tamelijk jonge vrouw had zij al dat handeltje gedreven. Ze was jong getrouwd, haar man was na eenige jaren van geluk gestorven, een zoontje was haar gebleven, dat kort voor den dood van haar man werd geboren, zij bleef bijna zonder middelen van bestaan achter. En voor den kienen jongen moest worden gezorgd. Ze had niet veel geleerd, had geen familie, die kon helpen. Zoo werd ze dan bloemenvrouw Eerst liep ze met een mand bloemen langs de huizen, werd gaandeweg een bekend type in be paalde wijken en zelfs toen ze ouder was een soort vertrouwde voor vele menschen. Ze ver stond de kunst van luisteren, gaf soms goeden raad, vroolijkte op. Soms vertelde zij zelf, maar over haar zoon sprak ze niet. Wel toen hij nog heel klein was. Toen hield ze niet op, als ze eenmaal begon over zijn mooie oogen, zijn blon de haar, zijn liefheid en bijdehandheid. Hij was in een kindertehuis, waar ze hem geregeld ging opzoeken. Toen hij grooter werd, nam ze hem thuis. Ze verdiende langzamerhand wat meer en liet den jongen een goede opleiding geven. Hij was eerzuchtig, t scheen tenminste zoo. Hij wilde, in navolging van zijn vrienden, iets van de wereld zien. Zijn moeder gaf hem al haar spaargeld en stuurde hem naar het buitenland. Ze bleef alleen. Hij zou spoedig terugkomen, of, als hij iets bereikte, haar naar zich toe laten komen. Aanvankelijk kwamen er vroolijke brieven en briefkaarten. „Het gaat me goed", schreef hij uit Parijs, „ik heb nog wel geen werk gevonden, maar dat komt wel. Ik heb al veel gezien enz. Doch na een tijdje bleef ieder levensteeken weg. Dagen, maanden, jaren vergingen. Vrouw Kruger was eenzaam geworden en schreide als ze thuis was. Maar aan haar bloemenstand toonde ze altijd hetzelfde vriendelijke gezicht en verborg haar verdriet om den zoon. Ze sprak niet meer over hem, doch spaarde nog altijd beetje bij beetje, nog altijd voor hem, haar zoon. Twintig jaren zijn voorbijgegaan. Toen kwam er een brief van hem in haar bevende vingers. Er waren vreemde postzegels op, waarnaar ze stond te staren. Toen ging ze in haar grooten leunstoel zitten, die bij het venster stond, met den brief ongeopend op haar schoot. Haar oogen rustten steeds op het couvert, een glimlachje speelde om haar mond. „Nu roept hij mij. Ik kom, mijn zoon Een dag later lieten de verontruste buren de deur van haar woning openbreken. Men vond haar in den leunstoel bij het venster, het hoofd voorovergebogen, een glimlachje om den mond. Op haar schoot lag de brief met vreemde post zegels erop, ongeopend. Haar doode oogen sche nen nog daarop te staren. Men nam den brief uit haar verstarde hand, opende hem; met zacht eerbiedige stem las een jong meisje, die zeer aan de oude vrouw gehecht was geweest, den afscheidsbrief van den zoon: „Moeder, vergeef me, ik ben slecht geweest. In Parijs maakte ik al je geld op, leidde een vroolijk leventje. Ik heb je nooit vergeten, moeder, maar ik schaamde me. Ik wou goed worden, teekende voor het vreemdelingenlegioen. Ik heb voor mijn lichtzinnigheid geboet en sterf berouwvol". Zwijgend legde het meisje den brief weg. Dien dag keken wij vergeefs uit naar vrouw Kruger. Een jong meisje stond op haar plaats en bood ons bloemen met een vriendelijk lachje. Maar in haar oogen stonden tranen. Honderd maal werd er gevraagd naar vrouw Kruger en dan antwoordde zij: „Vrouw Kruger is dood haar zoon heeft haar eindelijk bij zich ge roepen". De nieuwe meid: „Wat moet ik zeggen mevrouw; de soep is op tafel of de soep is klaar?" Mevrouw: „Als ze net is als gisteren moet ge maar zeggen: de soep is aangebrand." Oh man, ik heb toch zoo'n hevige tandpijn. Dan heeft zeker je gebit vannacht op een tochtige plaats gelegen. „En", vroeg de bezoeker, „hoe dikwijls slacht je nou 'n varken?" „Natuurlijk maar één keer!" antwoordde de spekslager verontwaardigd. Zijn Hoogwaardige Excellentie Mgr. José Garrbi Rivera, de hulp-bisschop van Gual- dalajara (Mexico) is door de politie gearresteerd en gevankelijk weggevoerd omdat hij bij de uit oefening van een kerkelijke bediening de litur gische gewaden droeg, op een godsdienstige bijeenkomst die in een bioscoop plaats vond. Nadat de bisschop enkele dagen in voorarrest heeft gezeten is de kerkvorst weer in vrijheid gesteld, toen het proces-verbaal was opgesteld. De katholieken waren buitengewoon veront waardigd over deze arrestatie. Uit protest hiel den zij een groote betooging voor het paleis van den gouverneur van Toluca, de hoofdstad van de Mexicaansche provincie Gualdajara. De Primaat van Mexico, Mgr. Pascual Diaz, heeft in een herderlijk schrijven aan de gees telijkheid en de geloovigen van zijn bisdom de gedragsregels vastgesteld, die gevolgd moeten worden, nu de regeering het aantal dienstdoen de priesters heeft beperkt tot één op de 100.000 inwoners. Aan de geestelijken wordt bevolen op hun post te blijven en de officieele registers niet te tee kenen zonder verlof van den Bisschop of zon der uitdrukkelijk te protesteeren tegen bedoel den regeeringsmaatregel. „Oom, ik ben vandaag jarig en mag dus wenschen wat ik wil." ,J1ou, wensch dan maar, dat je niet jarig bent, lieve jon gen." Bij een schoenmaker die kamers verhuurt, komt een jongmensch, en nadat men het over de huur is eens geworden, betrekt laatstge noemde zijn nieuwe woning. Hij brengt geen andere bagage mede dan een handkoffertje. Den volgenden morgen, als de vrouw van den schoenmaker de kamer vegen wil, vindt zij de deur gesloten. Een paar uur later komt zij nog eens dezelfde ervaring. Zou de jonge man nog slapen? Onmogelijk. Zou hem ook iets overkomen zijn? Zij klopt eerst zacht daarna harder en pindelijk geeft de bewoner weinig minzaam ten antwoord: ,Maak dat je wegkomt, ik ga vóór den avond niet uit." Tegen den avond ging hij heen, sloot de deur af en zei dat hij zelf het bed wel opmaken zou. Diezelfde scène herhaalde zich de volgende dagen; de jonge man liet niemand in zijn ka mer toe. Den vijfden dag werd de schoenmaker toch onrustig; hij keek door het sleutelgat. Na lang kloppen en met de politie gedreigd te hebben, kreeg hij eindelijk gehoor. De jonge man verklaarde te zullen openen en toen dit eindelijk geschiedde, zag de schoenmaker niets verdachts. Hij drukte zijn verwondering uit, dat „meneer nooit uitging en geen sterveling bij zich toeliet" De ander gaf geen opheldering; het ging nie mand aan. zeide hij; in zijn eigen kamer kon hij doen wat hij wou. Na een langdurige woordenwisseling sloot de huurder de deur af en zei: „kunt ge zwijgen?" „Ja weL" „Je schijnt me een verstandig mensch toe; ik zal je in vertrouwen nemen en als je lust hebt, kunt ge aan mijn onderneming deelne men. Je hebt dan maar te zorgen, dat ik niet gestoord word. Ik maak bankpapier dit bankje is juist klaar gekomen." De schoenmaker, ontzet, ziet den jongen man lang en zegt duidelijk: „We zullen eens zien: het schijnt me zeer goed nagemaakt te zijn ik zal het laten wisselen, om te zien of zij het voor echt aannemen. Het bankbiljet wordt door den leerjongen gewisseld; die krijgt er zonder bezwaar tien gulden voor. „Zie je, ik versta mijn kunst; van elk bank biljet dat ik maak. krijg je een gulden zon der eenige risico; je hebt maar te zorgen, dat ik ongestoord werken kan en niet door de po litie kan overvallen worden." Hoe lang heb je noodig om zoo'n ding te maken?" vroeg de heer des huizes, dien deze negotie scheen te bevallen. „Zoo wat drie dagen." „Dat is een magere verdienste; waarom maak je niet liever bankbiljetten van honderd gul den?" ,Dat zou ik graag doen maar met model daarvoor ontbreekt mea Ik heb maar een munt biljet" „Dus zou je die evengoed kunnen namaken?" „Wel zeker als ik er maar één heb." De schoenmaker bezint zich niet lang, haalt een bankbiljet van 100 gulden uit zijn kast en bedingt 20 gulden per stuk; de jonge man neemt daar genoegen mee en belooft hem de meest mogelijke vlijt en den grootsten spode. Na een dag of drie klopt oinze schoenmaker weer zacht aan de deur van zijn commensaal Geen antwoord. „Ik ben het, doe open." Weder geen antwoord. Eindelijk trapt hij de deur open maar de kamer is leeg. De jonge man, die nooit valsch muntpapier gemaakt had, was met het bankbiljet verdwe nen en zocht zijn kwartier niet meer op. En de bedrogen schoenmaker kon hem niet eens aangeven want het was met z'n eigen geweten niet pluis. A 77 7*9 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9/1/J/l bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/Ï bij een ongeval met f QCfl bij verlies van een hand 9C oij verlies van een Cfk bij een breuk van f A fk bh verlies van 'n fXllG ÜOOntlC S ongevallen verzekerd voor een der volgapde uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i t/Cdoodelijken afloop i een voet of een oog M. duim of wijsvinger f t/l/»"been of arm# Tri/»1" anderen vinger iüUnUIIinrniMMaUHIWUniM.jntlMinrDmnntHiHitmiinmiminwnnnmmffmmpmwmninnïïimi 35 Het meisje slaakte een kreet en keek naar Elzéar. In zijn oogen blonk weer de Stralende jeugd, die zij er reeds eenmaal in gezien had. Maar hij zou de man niet geweest zijn, dien zij begrepen en bemind had, de man met slechts één taak en één plicht, indien hij op zulk een oogenblik aan zich zelf, aan eigen geluk had kunnen denken. Hij nam zijn tante in de armen en fluisterde: De verbanning is geëindigd! De naam, de dierbare oude naam in eere hersteld! Valérie dacht te bezwijmen. Dat was te veel voor dit gesloten hart; de vreugde, die haar zoo onverwacht overstelpte, kon ze niet dra gen, te meer daar ze het verleerd had zich ge lukkig te gevoelen. Haar leven had ze doorge bracht als ommuurd door een idéé fixe, haar stille, zwijgende toewijding, vreemd voor alles wat niet met dit ééne doel in verband stond. Thans echter, nu haar bijna onmoge lijke droom verwezenlijkt ging worden, voelde ze haar zóó lang togenepen hart opengaan. En eensklaps haakte ze er naar het geluk om zich heen te zien, dat nooit haar deel geweest was. Zij stak den jongelieden beide de handen toe. Eindelijk zullen jullie dan samen geluk kig zijn, sprak ze hartelijk. Zij had dus zonder er ooit oifer te spreken hun hopelooze liefde geraden. Marie-Claire omhelsde haar. Niet vóór dat hij teruggekomen is, zei ze zachtjes aan haar oor. En in al hun droomerijen van dien avond, in al hun vroolijk gekeuvel dachten ze heele- maal niet aan zich zelf. Zij spraken slechts van het arme wezen, dat de schande niet had kun nen dragen en zich vrijwillig voor zooveel lange jaren verbannen had. Zij trachtten zich zijn verrassing voor te stellen, zijn vreugde, zijn haast om weer terug te keeren. Zij stelden telegrammen op, die hem druppelsgewijze dit onverwachte geluk moesten toedienen, bijna te groot om alleen gedragen te worden. En Valérie hoorde ze aan als in een droom. Ook zij poogde zich het nieuwe leven voor te stellen, dat ging beginnen, de zoetheid van de vriendschap, die de vroegere liefde zou ver vangen. Zij trachtte te raden wat dertien of veertien jaar ballingschap en eenzaamheid wel van dit wezen gemaakt zouden hebben, dat zich zoo zwak en hulpeloos tegenover het on geluk getoond had. En nu de eerste opwel ling van vreugde wat bezonken was, voelde ze zwaarmoedigheid, vreeze zelfs over haar ko men, Zij herinnerde zich den verbaasden, te- leurgestelden blik, dien de markies de Saint- Meuron op haar geworpen had; zjj poogde zich te gewennen aan de gedachte een vreem deling te zullen ontmoeten, bijna een grijsaard, en vóór hem te verschijnen met de trekken van een oude vrouw. Eigenlijk vreesde zij den verloofde terug te zien, die zoo plotseling al haar verwachtingen teleur had gesteld, al haar droomen verdreven had. Dat was de doorn, die haar voor altijd in het hart gestoken was. Zij had medelijden kunnen toonen, vergiffenis schenken, maar de liefde was van dien dag af dood in haar. En toch, als zij de geestdriftige woorden van Elzéar hoorde, die Marie-Claire het ideale wezen afschilderde, dat zijn vader niet was, die met ontroering sprak van diens moed, geestkracht en zielegrootheid, och, dan moest ze wel droevig toestemmen, niet alleen, dat hij de zwakheden van dien teerbeminden man niet kende, maar ook, dat zij hem dien vader had leeren zien en liefhebben, zooals zij zelf hem gekend had vóór twintig jaar, zooals zij zelf hem geloofd had, vóór het groote on heil kwam. Hij zou terugkomen en gélukkig zijn. Valéries onvermoeide arbeid had hem in den lande een valsche reputatie van geestkracht en be kwaamheid bezorgd. Terwijl zij voor een gie rige, knorrige vrouw doorging, was er voor hem een ommekeer in de publieke meening geko men, een algemeene sympathie, die zijn mis slagen had doen vergeten. En had de recht bank eenmaal zijn naam hersteld, dan zou men hem de eer geven van de bijna bovenmensche- lijke taak, die nu door het legaat van den markies voltooid was. Hij zou een gelukkigen, geëerden ouderdom beleven, tusschen een tee- deren, opgetogen zoon en een beminnelijke dochter, die niet anders verlangden, dan hem zijn verdriet te doen vergeten. En ik, dacht Valérie, ik zal de gierige, schraapzuchtige vrouw van het Rozen Kasteel blijven om aan de toekomst van dit arme ge zinnetje mee te helpen. Met een ongeduldige beweging streek ze de hand over haar voorhoofd en ging hechtop in haar stoel zitten. Ze had zich zelf terugge vonden. XXXIII BORDEAUX, 6 Maart. „Mijn lieve Marie Claire, onze Josette is ziek. De dokter zegt niet precies, wat het is, maar hij spreekt van griep. Ik hoop, dat het niet veel zal beteekenen, maar de arme kleine roept onophoudelijk om jou, en dus kom ik je vragen, als je ten minste de meer of minder waarschijnlijke besmetting niet vreest, aan het verlangen van je zuster te voldoen en eenige weken bij ons te komen doorbrengen. Edith is met haar man juist te Biarritz, en van dien kant is er dus geen minder aangename ontmoeting voor je te duchten. Natuurlijk zal ik je de reiskosten vergoe den. Ik geloof, dat het genoegen je te zien veel tot Josettes herstel zal bijdragen, want dit kind houdt veel van je, evenals wij allen trouwens, en we hebben altijd je vertrek be treurd, dat je, vrees ik, schade berokkend heeft. De ziekte van mijn dochter heeft me ver hinderd je het overlijden van oom Som- mérac te melden. Reeds een maand geleden is hij aan een bloedaandrang in de herse nen gestorven. Tot mijn leedwwezen moet ik zeggen, dat hij in zijn uiterste-wilsbeschik- king jouw naam vergeten heeft. Hij had al tijd je 'heengaan afgekeurd; als je bij ons gebleven waart, had hij zich misschien aan je gehecht; want je waart toch ook zijn bloed verwant. Maar, lieve kind, nu kan ik gelukkig zeg gen, dat dit bescheiden erfdeeltje mij zal ver oorloven je de kleine som terug te geven, die je mij indertijd geleend hebt. Bericht mij telegrafisch, dat je komt. Josettes opwinding is haar zeer nadeelig." Zwijgend reikte Marie Claire juffrouw d'Albrègue dit schrijven toe. Zij kon niet be sluiten het overluid voor te lezen. Zoo'n huichelaarster! riep Valérie ver ontwaardigd. Eerst heeft zij u gedwongen haar te verlaten, en nu verwijt ze het u als een ongelijk haar aangedaan. Ook vrees ik zeer, dat ze bij dien ouden man juist niet in uw voordeel gesproken heeft. Hij kende mij nauwelijks en ik heb nooit op die erfenis gerekend, antwoordde het meisje rustig. Toch voelde zij zich evenzeer door deze valschheid van mevrouw de Solliès gekwetst. En bovendien, hernam juffrouw d'Albrè gue nog even verontwaardigd, welk een ver foeilijke zelfzucht! De griep is besmettelijk en ze stelt jou aan het gevaar bloot! Dat zal wel zoo groot niet zijn, meende Marie Claire. Ik geloof niet dat ik den moed zou hebben Josette te leur te stellen; zij was de eenige, die mij liefhad, al was het dan op haar manier. Wat? Denkt u er wezenlijk aan daar heen te gaan? Waarlijk, u zult me missen? vroeg het meisje, terwijl ze haar omhelsde. Dat weet u wel! U hebt eenvoudig mijn hart gestolen. En wat zal Elzéar ervan zeg gen? Die is afwezig en zal mij dus niet missen. Blijf niet te lang in Bordeaux. Ik zou u zoo gaarne hier hebben, als mijnheer de Marguenave aankomt. O, zonder twijfel dan zal ik hier zijn. Wanneer, denkt u, zal hij komen? Over dien datum hadden ze wel al twintig maal gesproken. Eerst meenden ze te tele, grafeeren, maar juffrouw d'Albrègue achtte het beter te schrijven, daar zulk een plotseling bericht den heer de Marguenave al te diep zou kunnen schokken. De brief zou in den loop van Februari te Buenos-Ayres aankomen; misschien kon hij niet de eerstvolgende pak ketboot nemen, en hij zou ook nog zaken te regelen hebben; dus verwachtte men hem in geen geval vóór het einde van Maart. Dat is binnen een maand, besloot Marie Claire. Maar hij moet toch te Bordeaux aan wal komen, en dan ben ik er waarschijnlijk nog wel. U komt toch ook, tante? Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 9