MJTO OVER HEf D ;s <2 m BOEIEND REISVERHAAL Streken, welke nimmer door eenig voertuig bezocht werden George-Marie Haardt slaagde erin twee zijner Citroen rups auto's over met dikke sneeuw bedekte pas sen te brengen Tegen het intreden van den winter, met den kouden woestijntocht naar Pei- ping voor den boeg, had in Urumchi het blijde weerzien plaats tusschen beide groepen van de Citroën-Haardt Trans-Azi atische Expeditie. Het zou waarschijnlijk onmogelijk zijn het „Dak van de Aarde" per auto over te trek ken, reden waarom was besloten, dat twee groepen van tractors tegelijkertijd van twee kanten den tocht naar het hart van Azië zouden ondernemen. In Srinigar waren alle deskundigen van meening, dat wij het niet ver zouden bren gen, maar de heer Haardt, de leider der expeditie, besloot om met twee van zijn zeven wagens voort te trekken tot een on overkomelijke hinderpaal of gebrek aan tijd de onderneming zou verijdelen. Het feit, dat een van de auto's, waaraan de naam „Gouden Tor" was gegeven, 207 mijlen door nog nooit begaan gebied had afgelegd tusschen enkele van 's werelds hoogste bergen, en zich een weg baande over den Burzil Pas, die 13.755 voet hoog is, door sneeuw, welke tot het middel reikte onder een blakerende zomerzon, is vermel denswaard, niet enkel als technische praes- tatie, maar ook om het psychologisch ef fect dat de tocht maakte op hen, die tegen den bergmuur hadden opgezien als tegen een onoverkomelijke hindernis. De eerste vehikels met wielen die Gilgit bereikten, waren vliegtuigen, maar de eer ste voertuigen die er op wielen aan zouden komen, waren de „Gouden Tor" en de „Zil veren Halve Maan." De laatste, die nog altijd bestaat, is een monument voor zich zelf en voor hetgeen zij samen volbrachten. Het vertrek van Srinigar Den twaalfden Juni vertrokken we van Srinigar. Ter verkenning en om den weg te herstellen, waar dit noodig zou blijken, was een viertal reeds tien dagen eerder ver trokken, de bergen in. Acht dagen na ons zou een tweede viertal vertrekken met een draagbare draadlooze, om aldus het con tact met de wereld te onderhouden. De expeditie was in drieën verdeeld, opdat dra gers en ponnies om beurten door elk der groepen zou kunnen worden gebruikt op de slechtste gedeelten. 's Ochtends, in Bandipen, ten Noorden van Srinigar, de gebruikelijke wanorde van elk vertrek, maar de raarste bagage, welke iemand ooit zag. Leer-overtrokken yakdans (houten kisten) bekend bij allen, die wel eens door Centraal-Azië reisden; kleine stukken kabel, waarop de dragers aanvlie gen, maar die zij stiekum laten liggen als ze gevoeld hebben hoe zwaar zij zijn, reser ve-wielen, die schrijlings over half achter hun last verborgen ponnies zijn neergesla gen; spillen en kettingkasten onhandig tusschen vier protesteerende koelies in ge worpen, de driepoot van een cinema, recht op gedragen als een jonge boom, camera's, slaapzakken, gereedschapskisten, blikken met voedsel, groene tenten, bedden, hon derdvijftig ponnie-ladingen, voor onze groep alleen. Men zegt mij, dat de zigzag-bestijging van de Bandipen Brug naar Tragbal negen mijlen in vier en een half uur, een succes was. Toen ik aankwam, waren zij in het rust verblijf, dat fraai was opgetrokken in een bloeiende alpenweide, tusschen hooge den nen. Op 9340 voet hoogte was de tempera tuur heerlijk en een houtvuurtje maakte het nog aantrekkelijker. Dat was eerst leven! Overal rondom waren zwaar begroeide hellingen, die baadden in den ochtenddauw. Achter mij was een onheilspellend gerom mel en voor het eerst werd deze majesteite lijke stilte door het geronk van een motor verbroken. Aangevoerd door den aapachti- gen maar geweldigen Ramana, sleepte een groep koelies de wagen door een nauwe bocht en het was een indrukwekkend ge zicht hen langzaam te zien optrekken on der de overhuivende bogen van eeuwig groen. Vier uren achtereen strompelde ik naar NIEUW RECORD IN BERGBEKLIMMEN DE GOUDEN TOR" OVER DE HIMALAYA Uiterst moeilijke en gevaarvolle Trans-Aziatische expeditie, met succes bekroond boven met mijn groote camera, terwijl een Hunga-jongen puffend achter mij aan kwam met mijn films. Slecht nieuws uit het Oosten Voor ons was Peshwari een gewone halte plaats; maar voor de derde groep was het, negen dagen later een romantische scène. Al weken lang waren we zonder nieuws uit het Oosten. Eiken nacht had Laplanche den ether uitgekamd met geen ander re sultaat dan een concert op Java of tijd signalen van Moskou. Plotseling, zonder eenige waarschuwing, kwam het slechte nieuws van over de Tahla Makan woestijn en de Himalaya: De groep uit China heeft de zaak stop gezet in Urumchi; kapitein Point gevan gen genomen. Dan nog een haastige boodschap in het Fransch: „Vlug, schiet op, ze zitten ons op de hielen". „Wat beteekent dat," vroeg Adouin-Du- breuil." „Ze zitten ons op de hielen, ze luisteren mee, ze bespionneeren ons," herhaalde Sauvage. Tot diep in den nacht bespraken de vier vrienden wat dat alles moest beteekenen. Jaren van geduldige voorbereiding nutte loos geworden. Het Centraal-Aziatisch kwartier afgebroken. Misschien wel gevaar voor onze kameraden aan den anderen kant van bergen en woestijn. Niet eerder dan drie maanden later, toen wij zelf in Urumchi aankwamen, hoorden wij pas hoe pick-up en fonograaf dienst hadden gedaan om deze geheime bood schap door te krijgen. Toen het aan Haardt werd overgebracht, stond deze tot aan zijn knieën tusschen de deelen van zijn twee wagens, die geheel waren ontmanteld, tengevolge van een weg, die over de lengte van een mijl was vernield. Neen, erg bemoedigend zag het er niet naar uit. Maar toen de wagens Peshwari passeer den, was alles in orde. Het kleine postkan toor van Minmarg, dat 9300 voet boven den zeespiegel ligt, maar dat begraven is tus schen wilde bloemen, lieten wij rechts lig gen en langs den kant der vallei gingen wij op weg naar den gevreesden Burzil. Een brug over een afgrond van ijs leek te zwak; de wagens dompelden zich daar om tot aan hun kin in den ijskouden stroom en klommen moeilijk naar de rust plaats, die meer dan twee mijlen boven den zeespiegel was gelegen. Na de lunch klom ik naar de sneeuw velden. Ademhalen viel zwaar en ik kwam maar heel langzaam vooruit. Wij ontdekten dat het ademhalen het moeilijkst viel niet op de hoogste punten, maar op ongeveer twaalfduizend voet hoogte en 's nachts. Zelfs nadat wij veel hooger geweest waren en gewend waren geraakt aan de ijle lucht, werd het adem halen toch weer moeilijker als we tot op twaalfduizend voet waren gedaald. Een tien-uren gevecht De beste manier om den Burzil over te trekken is om het te doen voor de zon op komt en de sneeuw begint te smelten. Als er geen sneeuwstorm woedt, is het niet te moeilijk, zelfs midden in den winter. Maar in het laatst van Juni zit de sneeuw niet diep ingevroren en we hadden dan daglicht noodig om ons doel te kunnen bereiken. Voor het drie mijlen lange sneeuwveld zijn er verscheidene kleinere zijwegen met hooge punten en gevaarlijke hoeken. Toen de nacht inviel hadden wij twee of drie van deze wegen overgetrokken, nadat we eerst diepe voren hadden gegraven voor de banden van de tractors. De mecaniciens sliepen in hun zakken op de sneeuw, ge reed om bij het aanbreken van den dag den grooten tocht te beginnen. Deze groote dag was èr een van een zeld zame schoonheid met mooie wolken en een vlammende zon. De sneeuw smolt snel en kleine stroompjes water vulden al wat op een pad leek. Onze vriend Majoor Irwin vergezelde ons met zijn muilezels en hun hulpeloos ge sukkel gaf ons een denkbeeld van wat onze zware tractors voor moeilijkheden zouden hebben te overkomen. Zelfs in deze ijle atmosfeer deden onze motoren het prachtig; ook de koelies weer den zich kranig, aan lange touwen trokken zij om te verhinderen dat de machine naar opzij slippen zou. Zware ijzeren tanden werden bevestigd aan den tractor en gestadig klommen de - wagens hooger; de voorwielen echter woelden heel diep en de geheele ma chine had een nei ging om naar den kant van de rivier te slippen. Het ge vecht om den pas over te trekken duurde tien inspan nende uren. Mijn pony was een dapper maar niet te gebruiken beestje, omdat het bij eiken stap bijna tot aan zijn buik wegzakte. Toen ik weer goed en wel op mijn beenen stond, was ik spoedig doornat van het trokken door de wanorde op zulk een manier, dat geen auto het zou durven doen, als niet hun chassis van zachte rubber waren. Dat wij door de zen chaos konden heenkomen, is niet zoozeer te danken aan den durf van Dnze mecaniciens en aan de buiten gewone kwaliteiten van onze wagens, dan wel aan een kleine groep boeren, die in twee dagen en nachten een ruw en ongelijk, maar bruikbaar pad aan legden. ALS IEMAND VERRE REIZEN DOET.. De Nederlander G. Visser verwierf zich in huiten-, zoowel als in binnenland een grooten naam door zijn wetenschappelijke expedities over het Himalayagebergte. Thans hebben wij het voorrecht onzen lezers een boeiend reisverhaal voor te leggen van de Citroën-Haardt-Trans-Aziatische expeditie, welk verhaal bij ge brek aan radio-verbinding per speciale koerier werd overgebracht. De foto's stellen voor: In den linker bovenhoek een meesterstukje van costumeering. Het meest bewerkt type van den hoofdtooi der Kirgiezen, heeft een masker van schelpjes en knoopen en lange oorkleppen, versierd met parelmoer en afgezet met kleine zilveren, belletjes. Aan deze kleppen hangen lange versierselen m kralen en zilver. Een hoofddoek met franje reikt tot het middel. Hierboven: De eerste wagen bereikt het hoogste punt van den Burgil Pas. Ondanks de hoogte van 13.755 voet baanden de machines zich op eigen kracht een weg. Een leger van koelies behoedden den wagen voor gevaarlijk slippen terzijde. Rechts boven: Slechts enkele losse steenen lagen er tusschen leven en dood. De „Gouden Tor" hangt op een rotspunt op weg naar Gilgit. Toen een deel der rotsblokken losliet werd de tractor in zeer gevaarlijke positie veertig voet boven een bergstroom achtergelaten. Links beneden: De bewoners van het hooggebergte leggen de laatste hand aan het door hen geweven vilt. Na door yaks te zijn voortgesleept, worden de opgerolde stukken uit elkaar gehaald en opnieuw gerold onder de armen van werklieden, die arbeiden met de nauwkeurigheid van een machine. En ten slotte rechts een foto van den Citroën-auto, waarmede de expeditie is ondernomen. zweet en mijn dure sneeuwbril, die gebrek aan ventilatie had gehad was zoo „be wolkt" dat ik er niet door kon zien. De koelies opstandig Onze lastdieren bereikten uitgeput den top kort na den avond en werden gestald in een cirkel van drogen grond, die zon en vónd daar tusschen een kleine hut en de acht voet hooge sneeuwwallen hadden getrokken. Als de wagens het voor donker niet zou den halen moest er voor voedsel en slaap zakken worden gezorgd, maar de pony drijvers hadden daar geen ooren naar en wilden verder. Kolonel Gabriel, die in hun eigen taal met hen kon spreken, gebood hen te wachten. Als ze niet probeeren iets te verkoopen, zijn de kashimiri's niet erg rumoerig, maar toen de tweede wagen den pas bereikte, gingen ze als wilden te keer. Enkelen be weerden, dat zij er genoeg van hadden en dat was geen wonder, maar anderen wilden met alle geweld uit de sneeuw weg. Ferraci voelde er alles voor om daar te kampeeren, maar kolonel Gabriel en ik had den om de keten heen gewandeld en gezien dat er nog maar enkele mijlen sneeuw lag aan den anderen kant. Wij wilden daarom wel verder. De wagens wroetten verder door de sneeuw en waren spoedig op den prach- tigen weg naar Gilgit. Noch een sneeuw storm, noch een sneeuwval hadden onzen overtocht geteisterd. De Groote Himalaya lag achter ons! Den volgenden dag werd de „Gouden Tor" bijna zeer ernstig beschadigd. Toen ik er bij kwam zat hij veertig voet boven een bergstroom vlak tegen een afgrond aan en met het grootste deel van zijn linker tractor in de lucht. Om hem voorbij dezen rotsigen hoek te krijgen vereischte genoeg talies, kabels en „vaste punten" om iemand hoofdpijn te bezorgen. Een nieuwe muur werd gebouwd door twee bruine Hunza- mannen, voor wie zware steenen speelgoed waren. Het bouwsel nam de plaats in van den ouden muur, die bijna een ongeluk had veroorzaakt toen hij instortte. Zoo gauw de wagens de gevaarlijke zone waren gepasseerd, reden kolonel Gabriel en ik door de machtig mooie vallei naar Godai. De ondergaande zon verlichtte nog de groene hellingen aan den oostkant en rondom ons waren bloemen zoo mooi als maar weinig tuinen zullen bezitten. Trossen spiraea en lupine slingerden zich om wilde rozenstruiken, zwaar in den bloei en hooger dan de koppen van onze paar den. Wij kwamen langs twee ellendige berg dorpen, waar de vrouwen zonnehoeden droegen met metalen plaatjes aan de neerhangende randen. Halverwege tusschen Aston en Dashkin was een modderstroom losgebroken van de rotsen op den oever aan den overkant. Hij verhoogde het peil van het water, over dekte enkele honderden mijlen van den weg en vrat den heuvelrand aan het wes ten weg, zoodat slechts een dun muurtje aarde overbleef. Voor wij Dashkin bereikten, hadden de mannen geen oogenblikje tijd gehad om op adem te komen. Aard verschuiving den weg blokkeert Achter Dashkin ligt een schaduwrijk bosch met heldere bronnen en vogelenzang. Afdalend naar Doian, kregen we een schouwspel te zien, dat in staat was iemands hart te breken. Kort voor onze aankomst was een vier kante mijl berghelling verschoven, groote spleten achterlatend met uitstekende rots punten, zoo hoog als een huis. In "enkele uren tijds had deze aard-gletscher zich ver plaatst. De ponnies, die een nieuwen weg zoch ten, hadden zich zig-zag heen en weer ge- De wagens gleden als sleden naar bene den en niemand dacht aan de mogelijkheid of zij ooit nog terug zouden kunnen keeren. 's Avonds gingen we op pad naar Gilgit, dat nu nog maar 34 mijlen ver was. Terwijl wij over het zachte zand reden, vertelde een inspecteur van den weg ons, dat in dit gedeelte verschillende menschen ten doode toe en zelfs dood waren gekweld door den dorst. De Indus, die ziedde en siste als een slangenhol onder de groote hangbrug, was overgoten van maanlicht en we reden door een wereld van marmer en ivoor. Den vierden Augustus oogstten de wa gens een welverdienden lof. Honderden knapen en volwassen mannen renden er achter aan in het stof. Ramana op de „Zilveren Maan" was zoo ongeveer in den zevenden hemel. De ba zaars liepen leeg, Ferraci en zijn mannen trachtten te kijken of het hun niet aan ging. Iedereen juichte. Het was een grootsch schouwspel. Haardt moest nu afscheid nemen van ka pitein Gabriel, die voor de diplomatieke relaties had gezorgd en ons er door heen had, geholpen en nu alleen den terugtocht ging aanvaarden, een tocht, die een record vestigen zou. Kapitein Clark, de eenige Engelschman in het oude Gilgit, was kwistig met zijn gastvrijheid en hield niet op ons te prijzen. De „Zilveren Maan", die zijn taak had vol bracht, werd aan het stadje ten geschenke gegeven. De „Gouden Tor" stak de Gilgitrivier over, sneed den hoek af voor het prachtige vliegveld en maakte zich op voor de Huisza- Passen. Het eerste dagtraject eindigde in Normal, 207 mijlen van de Bandijom-brug. Oogen werden vochtig, hartroerende af- scheidstooneelen vielen voor, we dronken champagne van het jaar 1904 en toen kwam de onvermijdelijke scheiding. Na deze record-praestatie te hebben voorbereid en volbracht, konden Haardt en Ferraci met eere scheiden. Te beschrijven van wat wij op het vol gende deel van onzen tocht te aanschou wen kregen en te doorleven aan schoon heid en ook aan gevaar, is vrijwel ondoen lijk, alleen foto's kunnen een indruk geven van de massieve muren van eeuwig ijs, van de onzekere paden, die nu eens in de lucht hingen en zich dan weer verloren in den woelenden stroom, van de vredige Huisza- dorpen met oranjevlekken van te drogen gelegde abrikozen op platte leemen daken tusschen groen, van de vriendelijke bevol king, die ons telkens weer vruchten aan bood, van de Gothische Karakorum berg toppen, badend in kleuren, die veranderen bij elke wisseling van wolken en zon. Van ons onvergelijk kampement te Hindi zagen we een mijlenlange sneeuwmassa in wolken van sneeuwpoeder uiteen barsten en tot rust komen op de verwonderde flan ken van Rakoposki, den koning van de Kailos-Heben, wiens kruin zich hier meer dan drie verticale mijlen boven onze hoof den verhief. Te Gulmit, achter de groene en gouden velden, droegen de Karakorum-toppen in klein Guhjal een kleed even veelkleurig als Jozefs rok. Ons feestmaal in den stillen tuin van 's Mir's „Witte Huis" was een herinnerings- waardige gebeurtenis. Onze joviale gast heer, die zwoer, dat zijn baard was geverfd, bleek een liefhebber van tabak, drank en muziek en het beviel hem maar matig, dat ik aan het drinken niet meedeed. Achthonderd mijl te paard Te Misgar, tusschen Karakoram en Hin du Kush, raakten we buiten bereik van onze telegraaf, de spil waarom ons leven tot dan toe gedraaid had. Wij. wisten toen weinig van de nachtmerries welke de lei der van den tocht doormaakte in die ang stige dagen. Op een dag werd ons beslist geweigerd Suikiang binnen te trekken, maar na enkele uren kwam het voorloopig bericht, dat de toestemming onderweg was, gevolgd door het goede nieuws zelf, dat wij onze kameraden in China mochten tegemoet- gaan. Terwijl wij wachtten voegden zich de collega's van de derde groep bij ons een vroolijk weerzien van 48 dagen. Van achter de Kilik vandaan zond Jacovleff ons on vergelijkelijke schetsen van het leven, dat hij, Pecquem en Si vel, leidden in een Kirghizen kamp met yaks als gezelschap en marmotten als toekijkers. Op den eersten September begon onze groep van negen man den prachtigen 800 mijlen tocht te paard, welke tocht 8 Octo ber te Aksu eindigde. Gedurende de voorbereidingen voor het oversteken van den 15.600 voet hoogen Kilik, keken wij onze onygeen-tubes na, onderwierpen ons aan een bloeddruk- onderzoek en vulden onze zakken met ge droogd fruit en suiker. De doortocht bleek zoo gemakkelijk, dat we er den volgenden dag de Wakhju, die 500 voet hooger is, bij namen; wij ontdek ten een nog niet in kaart gebracht meer en lunchten in Afghanistan tegenover een gletscher, welks water wordt verdeeld over de bassins van Amu Dan ja en Tarim, om later te sterven in de dorstige harten van Russisch en Chineesch Turkestan. We hadden Indië achter ons en waren China binengetrokken, dicht langs de Rus sische grens en belandden in Afghanistan en dit alles in een tijdsbestek van dertig uur. De grens tusscheri Indië en Linkiang is nog altijd niet vastgesteld, maar de natuurlijke grens is de Hindu Kurh. Te Khosbal maakten we kennis met het leven der Kirgiezen. De dag had met sneeuw ingezet, tegen de lunch werd het zonnig warm, maar op elfduizend voet werd 't koud als in Sep tember. De ontvangst bij den vriendelijken Aru- ban van Tashkinghan was zoo goed als wij maar konden verlangen. Op den maaltijd bij hem kwamen mijn metgezellen in ken nis met de onaangename „ad fundum"- gewoonte van de Chineesche gastvrijheid. Ik had erop gestaan thee te drinken en daarom was het een onaangename gewaar wording te bemerken, dat het alcohol was, tot ik ontdekte, dat mijn buurman mijn theekopje gebruikte als een geheime plaatsvervanger voor zijn ongastvrije maag. De expeditie komt China binnen Evenals thuisblijvers maken globetrotters ook wel eens met gebeurtenissen kennis. Een van de vreemdste gebeurtenissen be leefden wij, toen wij aan het theedrinken waren vóór het diner bij den Amban. Daartoe gedreven door een prijzenswaar dige generositeit hadden wij aangeboden onze gramoophoons te laten spelen, maar toen wij aankwamen zagen we dat er al een veel mooier exemplaar was, het eigen dom van den schalkschen militairen gou verneur. Gramophoons kent men in Tackmgham beter dan volksliederen en toen de „Mar seillaise" gespeeld werd en wij opsprongen, had het heel wat voeten in de aarde om in een mengelmoes van Fransch, Russisch en Chineesch duidelijk te maken wat er aan de hand was. Te Karasu Karaul waren we aan den voet van den „Vader der Sneeuwbergen", Uugtagt Ata, maar de Septembersneeuw omringde ons en ontnam ons het uitzicht. In een sneeuwmist, die zoo dicht was, dat men nauwelijks land en lucht kon onder scheiden, trokken wij over de Ulugh Rahat Pas, die bijna zoo hoog ligt als de Burzil, maar die slechts een bult leek op onze hoo ge plateau route. Op dezen tocht zag ik iets phenomenaals, iets geheel nieuws voor ons. Er waren dui delijke schaduwen van onze paarden in de sneeuw aan den kant tegenovergesteld aan de ochtendzon, die verborgen was achter wolken dichter dan die van het Noord westen. Ofschoon een lichte sneeuw bleef vallen en de lucht te donker was voor gekleurde foto's, was onze avond te Subaski veel te kort. Graag zou ik de hartelijke uitnoodi- ging van den Bey om een week te blijven hebben aangenomen. Mooie oude-mannenfiguren zaten hier en daar neergehurkt met stoere kinderen in hun opgevulde gewaden en op mijn ver zoek tooiden de vrouwen zich met haar mooiste haartooi. Na een dag vol ongelukjes, een totaal van vijf vallen van een paard, een uitste kende ruiter tot zijn middel door en door nat bij het doorwaden van een stroom, kwamen we in Bulumkul. Van zijn rustbed had de leider Haardt bij het vallen van den nacht een prachtig gezicht op Kungru. Het leek wel een toover- lantaarn-vertooning met den machtigen berg onbeweeglijk op den achtergrond. Den volgenden dag zagen we de lange streep van duinen; wij draafden langs de droge bedding van het over een uitgestrek te oppervlakte ingeschrompelde meer en keken hoe de lange kameelkaravaan voor bij trok tuschen ons en den waterspiegel. Kameelen als berg beklimmers Allen moesten een heel eind over de rot sen loopen, maar mijn ponnie „Midder nacht" had zijn hoeven versleten en hinkte erbarmelijk. Tot diep in den nacht reed ik langs dit kronkelpad, na den heelen och tend te voet te zijn gegaan. Waarom ik geen been brak kan ik niet zeggen, maar tegen donker, kwam ik de kameelen tegen en zij bleken mij uitstekende gidsen. „Middernacht" deed zijn best om mij op te vroolijken door telkens met zijn snuit mijn rug te beroeren als, hetgeen nogal eens gebeurde, de karavaan stopte. Eens zag ik, vlak voor het donker werd, de lange linie van kameelen boven op een hoog punt staan. Hun pooten waren niet te zien, hun nekken wierpen zich telkens met schokken vooruit, het geleken ge bochelde schildpadden, die lucht hapten. Den volgenden morgen schoten wij er vijf paarden bij in en onze bergbeklimmen- de kameelen lieten zien hoe goed zij het waden verstonden. De bergen lagen wazig achter ons als mergelrotsen, als metsel werk van reuzen kathedralen. Van Tokhtar naar Tashmalik waadden onze kameelen door de snel-stroomende Gez-rivier tusschen bloedroode rotsen. Turki-kooplieden tot het middel in het koude water hielpen hun muis-grauwe ezels; geduldige schapen trokken voorbij en een andere karavaan langer dan de onze schreed statig door de vlakten. De stoffig eigenaardige vlakte bereikt Mijn metgezellen zetten er spoed achter, maar deze roode punten naar het Tarim Bassin hielden me in betoovering en ik kon haast van de bergen niet scheiden. De rotsen aan den rechterkant waren cho coladekleurig gestreept, die ter linkerzijde waren rood als bloed. Daarboven lag de lange strakke lijn van de stoffige vlakte. Tashmalik is geen echt Oostersch dorp. Zijn huizen, beschermd door hooge leemen muren met braamstruiken op de randen, liggen ver verspreid tusschen koren-, ka toen-, hennep-, rijst- en meloenenvelden. Populieren en wilgen wijzen aan waar pa den en waar waterwerken liggen. Zoo ver wij konden zien rezen boomen hoog op tegen het uitspansel, dat hier breeder leek. Onze kampeerplaats lag naast een kalmen stroom. Op een vierkant hoog lig gend plateau, omgeven door een kanaaltje, lagen matten en pelzen uitgespreid en een heele bende van Turkis met bont-afge zette mutsen stoof op ons af met groote schalen thee, pyramiden van perziken en dikke meloenen. De kameelen knielden om hun lasten af te werpen, netjes naast elkaar stonden er onze tenten en onze Kashmini's, gehurkt om het vuur zogen gretig van hun water pijpen om hun bevende handen te kalmee- ren, die dichtgeknepen waren om als mond stuk te dienen. Over stoffige hoofdwegen, die soms veel lager lagen dan de velden met rijpend ko ren, trokken we naar Tokuzak, een klein stadje, waar we voor het eerst sedert maan den weer een bazar zagen. Te Kashgar, waar wij den negentienden September binnenkwamen, werd ik begroet door een oud-student van de Amerikaan- sche Universiteit te Beyrouth. Hij werd in Kashgar geboren, sprak de inheemsche taal der Turkis en verder Turksch, Per zisch, Russisch, Engelsch en Fransch en een enkel woord Chineesch. Ofschoon de knappe jonge Turki's veel op Chineezen lijken, lijken ze als ze ouder zijn er even min op als een Europeaan. Met meemoed, met spijt bijna zetten we onzen tocht voort met een heerlijken rit door de woestijn en oase naar Absu, waar onze kameraden op ons wachtten. Hoofdzaak was, dat we veilig en wel over den bergmuur heen waren voor de winter met zijn sneeuwstormen zijn intrede doen zou. MUU^S i lining pannmmmninnnnnnnninnnnniiniininnnn minus S: "itii

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 10