Jean Bart de Kaper De oude Dom van Gurk Yan zeeroover tot kapitein der oorlogsmarine Een volleerde zeerob OUDE SCHATTEN Een prachtig bouwwerk uit dé twaalfde eeuw Rijk aan kunstschatten ffS*gv' Jean Bart De opvoeding in haast wel elk land is geschoeid op chauvinistische leest en speciaal het studievak geschiedenis leent zich uitstekend voor dit experiment. We denken ons weer terug op de banken der lagere school en zien de helden van ons vaderland weer voor ons oprijzen. Heel veel herinneren we er ons gewoonlijk niet meer van doch dit weten we nog wel, Cladius Civilis opende de rij. Met de Pepijn's, Karei den Grooten en Gotfried van Bouillon voel den we ons min of meer verwant en dan ko men we al heel spoedig terecht bij Floris V, Jan van Schaffelaar, springende van den to ren te Bameveld, de Hoeksche en Kabel- jauwsche twisten, Willem Beukels die 't ha ringkaken uitvond, Egmont en Hoome en den Prins van Oranje en dan, o trots van onze jongensfantasie, onze zeehelden. Tromp, De Ruyter, Piet Hein, Witte de Wit, Evertsen, Van Galen, Kortenaer, Heemskerk en Barentz, ja wat al namen nog meer. Bij al die glorie en al die overwinningen nederlagen werden niet geleden herin nert men zich ook nog de verslagen vloten vanaf de Armada van Philips n tot de trot- sche vloten van Engeland en Frankrijk. Ja de Noordzee en het Kanaal waren zelden zoo roerig en onrustig als in jde dagen der 17e eeuw. Calais en Dover waren nooit uit zicht van een of ander oorlogsschip en Duinkerkenja, wat was er ook weer met Duinkerken? Kapers, natuurlijk, ant woordde 't geheugen. Ja, 't kwetste je aan- gekweekten nationalen trots, die Duinker ker kapers die maar zoo, zonder ontzag, de schepen van de Oost Indische Compagnie aanvielen. Piet Hein had er ook al zoo'n verveling mee gehad. Veel meer hoorde men er niet van. Een dezer heerschappen heeft zich echter een naam verworven, die ofschoon van ander portuur eenzelfde plaats in Frankrijk inneemt als Vlissinger Michiel bij ons. Avontuurlijk leven Rijk aan avontuur is de geschiedenis van Jean Barv zeker geweest en onuitputte lijk zijn de anecdotes die over hem in om loop zijn. Geboren te Duinkerken in 1650 uit een zeevarend ras werd hij van jongs af in het vak opgeleid. Zijn vader en groot vader waren ervaren zeevaarders die het Kanaal en omgeving op hun duimpje ken den en voor wie varen en vechten en vech ten en varen tot de steeds terugkeerende bezigheden behoorden. Zijn grootvader viel In een gevecht tegen drie Engelsche krui sers toen hij zijn schip op last van den kapi tein A la van Speijk in de lucht deed vlie gen. Twee vijandelijke schepen verdwenen mede in de diepte en onder de drie ge redden van het schip bevond zich de jonge Cornells Bart, de vader van Jean Bart. De jonge Jan beleefde rumoerige tij den en het beleg van Duinkerken in 1658 waarbij zijn vader door twee kogels werd gewond, plaatste hem al spoedig in de om geving van geweld en rumoer. Van jongsaf op het schip van zijn vader was de jonge Jean spoedig volleerd zeerob mi nog geen zeventien jaar is hij reeds stuurman op een loodsboot. Flink uit de kluiten, markante schouders, begiftigd met meer dan gewone lichaamskracht, bruin verbrand, met blau we scherpe doordringende oogen en blonde haren was hij een figuur die imponeerde. Vier jaren voer hij reeds op deze loodsboot toen hij in den zomer van 1666 zijn eerste groote avontuur beleefde. Een drietal Fransche edellieden wilden met toestem ming van den Koning bij De Ruyter als vrijwilligers dienst nemen en zochten naar de Hollandsche vloot die in de buurt van Harwich voor anker lag. De kapitein van de loodsboot was voor dringende bezigheden naar elders gecommandeerd enJean Bart met drie matrozen de bemanning telde anders 10 man bracht hen veilig aan boord van De Ruyter's „Zeven Provin ciën". Jean Bart was dol, half gek van vreugde. De Ruyter, den grooten De Ruyter waarvan hij zooveel had gehoord zou hij dan zien! Welk ongehoord geluk. Eenmaal aan boord van het admiraalschip ontving de dienstdoende officier de drie edellieden. Aan de voeten van De Ruyter Vernemende dat zij een zending vervulden namens een der hooggeplaatste Fransche autoriteiten wilde hij ze aanstonds naar De Ruyter leiden. Jean Bart die dit gehoord had, liep met zijn handen in de broekzak ken de edellieden voorbij, ging vlak voor den officier staan en zeide: „Mijnheer, mij moet u ook naar den admiraal brengen". „Wat wil die man?" vroeg de verbaasde offi cier. „Ik wil den admiraal zien," hernam Jean Bart, en hem mijn passagiers afleve ren, want ik ben de kapitein van het Karveel." Ondanks zijn groote vrijmoedigheid was Jean Bart in tegenwoordigheid van De Ruyter een en al verwarring en verlegen heid. Hij was zoozeer onder den indruk dat hij geen woorden kon vinden, aan De Ruyter's voeten viel en zijn knieën omarm de. In een lang onderhoud waarin hij ver slag deed van zijn tocht van Duinkerken naar de Hollandsche vloot was de admiraal zoo met den jongen ingenomen dat hij hem op zijn verzoek een plaats inruimde als matroos op de „Zeven Provinciën," Twee jaren voer Jean Bart op dit schip en hier kreeg hij den vuurdoop. In 1672 vinden wij hem terug als 2en stuurman op de brigantijn „de Vergulde Eend", een han dels- en smokkelschip op de reede van Vlis- singen. Met zijn collega, den eersten officier Keijser, laat hij zich overhalen dienst te ne men voor de Republiek der Zeven Provin ciën. Nauwelijks hadden zij zich door hunne handteekening verbonden of de beide Fran- schen ontdekten dat de oorlog tusschen Frankrijk en Holland was uitgebroken en dit den ronselaars bekend was. Razend van woede overvielen Jean Bart en Keijser nu dezen, bonden hen, ontnamen hun de stukken, welke zij verscheurden, waarop zij allerijl koers zetten naar Duinkerken waar ze twee dagen later aankwamen. Succes als kaper Omstreeks dezen tijd moet Jean Bart zijn kaperkapiteinschap zijn begonnen. In 1676 was hij reeds de bekendste kaper van Duin kerken en commandeerde hij een schip met 24 kanonnen en 150 man equipage. Hij scheen wel eenig succes te hebben. In 1674 veroverde hij 10 schepen, in 1675 zeven, in 1676 zestien, in 1677 zestien, in 1678 drie. Met twee andere kapers Keijser en Soute- naye nam hij een Hollandsch oorlogsschip met 24 stukken. Meestal liet de Regeering den buit aan de kapers, die in oorlogstijden onnoemelijk veel last en schade aan de vijandelijke handelsschepen bezorgden. Op merkelijk Wü,s het systeem van Jean Bart. Voor elke expeditie of gevecht werd een krijgsraad gehouden waarbij een ieder,, wie dan ook, zijn meening mocht zeggen. Een maal een besluit genomen, werd onverbid- dellijke gehoorzaamheid geëischt. ^odewijk XIV op Jean Bart opmerkzaam gemaakt schonk hem voor zijn prestaties een gouden ketting en benoemde hem tot luitenant bij de oorlogsmarine. Jean Bart bleef bij dit alles de echte ruwe zeebonk. Toen een zijner familieleden meende dat hij den Koning wel eens bedanken mocht voor den ketting, zeide hij„Bedanken voor dien ketting? Waarom? ik heb 'm toch ge wonnen en er niet om gevraagd. Men be dankt alleen voor dingen die men vraagt en die men niet heeft verdiend." De scène tusschen Jean Bart en Maar schalk d'Estrades is ook niet onvermake lijk. Het was kort na zijn benoeming tot luitenant bij de Koninklijke Marine. Maar schalk d'Estrades liet zich tijdens zijn ver blijf te Duinkerken bij Jean Bart brengen en het volgende gesprek ontwikkelde zich: Goeden morgen, mijnheer Bart. Goeden morgen mijnheer. Wel mijnheer Bart, U wilt dus niet als lui tenant dienen op een schip van Zijne Majesteit? Neen. Maar Zijne Majesteit heeft U toch Uwe benoeming gestuurd? Yergelykt U dit slagschip eens met onze moderne kruisers! De barricade voor Duinkerken, welke door Jean Bart werd verbroken Ja, 12 Januari 1679. En wilt U Zijne Majesteit niet dienen, mijnheer Bart? Als luitenant niet, als kapitein wel. En waarom wilt U niet als luitenant die nen, mijnheer Bart? Omdat ik vrij wil zijn en aan boord doen wat ik wil! Maar binnen een jaar zou U misschien al kapitein zijn. Maar, mijnheer, dat ben ik al. Ja maar, kapitein van een linieschip, mijnheer Bart? Ja maar, kaperkapitein van Duinkerken, mijnheer! De maarschalk sloeg zijn oogen ten He mel en voelde zich verslagen. Vier jaren tot 1686 voer hij weer als vrachtvaarder naar Oost- en Noordzee. In 1687 was hij weer op militaire expeditie. Hij ontving van Lodewijk XIV persoonlijk zijn benoeming tot kapi tein, waarop hij tot groot vermaak van de aanwezige hove lingen het bekende antwoord gaf: „Sire, daar doet U nu eens goed aan!" In 1689 werden hij en For- bin in een gevecht met drie Engelsche zwaarbewapende schepen gewond en gevangen genomen. Zij werden te Ply mouth gevangen ge zet. Met behulp van een neef, Gaspard Bart, die als kapi tein van een Hol landsch schip toe vallig in de haven van Plymouth lag en een Franschen dokter wisten zij door de tralies door te vijlen uit de ge vangenis te breken en in een kleine visschersboot te ontkomen. Een roman tisch verhaal, deze ontsnapping. Na anderhalven dag bereikte men de Fransche kust bij Saint Malo. Dit avontuur deed zijn reeds groote populariteit nog meer toe nemen. Commandant van de „Alcyon" In 1690 commandant van de „Alcyon" had hij weer zijn groote portie in het nemen van vijandelijke handelsschepen. Bij een vol gende audiëntie te Versailles had Lodewijk XIV de onvoorzichtigheid, ofschoon in heel bescheiden termen te spreken over zijn ge vangenschap te Plymouth. Jean Bart vond het blijkbaar zeó verschrikkelijk, dat hij oogenblikkelijk verdween. Kort daarop brak hij opgelooflijke wijze de blokkade van Duinkerken. Met 5 of 6 schepen brak hij door de vijandelijke linie van 37 schepen, waar van de meeste zwaar gewapend waren. Hij zorgde er voor dat Lodewijk XIV dit spoe dig vernam, welke hem bij een volgend onderhoud vroeg hoe hij dit toch wel klaar gespeeld had. Naar men zegt zou Jean Bart verschillende hovelingen op een rij naast elkaar hebben geplaatst en toen tot Lode wijk XIV hebben gezegd, terwijl hij als een dolle stier op hen aanrende en hen met woedende elleboogstooten uit elkaar wierp: Kijk, Sire, zoo heb ik gedaan „m door den vijand heen te komen!" Ja men roemde hem te Versailles l'Ours, de Beer, om zijn ruwe, onbehouwen zee mansmanieren. Zijn Kruiserstochten tus schen 1691 en 1696 leveren geen prettige bladzijden noch voor de Engelsche noch voor de Hollandsche marine. Een ongeloof lijk aantal vrachtvaarders en oorlogssche pen moest er aan gelooven. Zelfs con- vooien begeleid met 5 oorlogsbodems waren voor Jan Bart een peuleschilletje. Willem II moest een keer zijn reis uitstellen daar de commandant van het Engelsch escader dat hem zou vergezellen eerst Jean Bart wilde verjagen, die zoo juist een convooi had aan gevallen. Zijn roem en luister steeg steeds meer en Jean werd zelfs in den adelstand verheven en tot esc? dercommandant be noemd. „Le Chevalier Bart". Lezen kon hij wel, maar schrijven? jn stumperige hand teekening doet dit s'ei.v betwijfelen. In 1697 belast met het overbrengen van den nieuwen koning van Polen, den Prins van Conté, naar Denemarken werd hij on derweg Michiel Adriaanszoon de Ruyter aangevallen. Dank zij de grootere snelheid zijner schepen, wist Jean Bart te ontkomen. De Prins van Conté slaakte een zucht van verlichting. „Stel U voor", zei hij tot Jean Bart, „dat we gevangen genomen waren." „Was U daar zoo bang voor? „Ja, natuurlijk. „Och, had U dat maar eerder gezegd," zei Jean Bart. „Hoe dat zoo. Ik begrijp U niet. „Wel ik had mijn zoon met een brandën- „de lont in de kruitkamer geplaatst voor „het geval dat".... „Man, ben je stapelgek?" zei de Prins van Conté, terwijl hij opsprong uit zijn zetel, Jean Bart kennende. „Ik zeg zooals het is. Ik heb U aan boord „genomen met opdracht van den Koning om U niet gevangen te laten nemen, dus. De Prins van Conté dankte den Hemel toen hij den Deen- schen bodem on der zich voelde. Jean Bart is niet oud geworden. Op 52-jarigen leeftijd overleed hij te Duin kerken in 1702. Zijn zoon werd later Vi- ce-Admiraal. Jean Bart is een der po pulairste figuren der Fransche mari ne. Een ronde zeerob altijd gebleven on-, danks zijn latere promoties en adel stand. Onnoemelijk zijn de anecdotes die over hem in omloop zijn. Een er van willen wij nog hier verhalen. Jean Bart zou voor het eerst een groot diner meemaken aan 't Hof te Versail les. Nu, eten kon hij wel, maar manieren had hij nooit geleerd. Men zette zich aan ta fel en Jean Bart deed eveneens. Nauwelijks gezeten, nam hij in de eene hand zijn ser vet, in de andere zijn bord en begon dit energisch af te vegen. Een van de vele lakeien die achter de tafel stonden opge steld, nam haastig het bord weg en gaf hem een ander. Jean Bart ging opnieuw aan het werk, veegde en draaide met zijn servet over het nieuwe bord in alle richtin gen. De lakei verschrok. Haastig ritste hij ook dit bord weg en gaf een derde. Dat was Jean Bart te veel. Met een nijdigen ruk wendde hij zich om en beet den verschrik ten lakei toe: Zeg, hoe zit dat nu eigen lijk? Ben ik hier gekomen om te dineeren of om borden schoon te maken? In Rome hebben de hoofdambachten histo rische vereenigingshuizen en academies en wat wellicht nog karakteristieker is zy be zitten meest een eigen aartsbroederschap als mede de daartoe behoorende kerk. Onder de kunstambachten zijn bijzonder geacht de mar merspecialisten, die dikwerf de schoonste versiering der kerken en Romeinsche paleizen leveren. Het gilde der marmerhandwerkers, die den titel Universitas voert, behoort naast de apothekers en drogisten tot de oudste beroeps- vereenigingen van Rome. Zij bezaten een eigen kleine kerk Sant Andrea in Vincis, die aan den engeren en duisteren weg Tor de Specchi gelegen was en voor twee jaar by het omha len van de rechtsche huizenrij in deze straat tot vrijlegging van het Kapitool afgebroken werd. Al was ook Santa Andrea in Vincis slechts klein in omvang, toch bezat het kerkje een eigenaardig innerlijk, wijl daar alle soor ten van marmerversiering waren uitgevoerd. By den afbraak der kleine kerk werd veel van dit marmerversiersel gered en naar 't Oratorium San Silvestro op den Coelius overgebracht. Op bevel van den gouverneur van Rome zou de marmerverzameling kunstig in het museum van Rome worden opgesteld. Deze verzameling zou den aanvang vormen van soortgelyke collecties, die de gilden en broederschappen aan het mu seum van Rome schenken zouden. Intusschen bestaat er weinig animo, deze schatten die dik- wyls de trots der oude meesters waren, in een door een sterk Engelsch escadermuseum te laten bewaren. Voorbij Bad-Einöd in Karintië lacht uin een liefelijk dal aan den voet van rotsachtige ruïnenheuvels het be koorlijke Friesach tegen. Friesach eer tijds een nederzetting van het vorst- aartsbisschoppelijke Salzburg, was in de middeleeuwen een zuid-oostelijk Duitsch kuituur-centrum van gewicht. Een geniale stedelijke plattegrond uit de eerste helft der twaalfde eeuw. Friesach biedt van daag nog heel wat schoons en merkwaardigs op kerkelijk en profaan gebied; kunstschat ten in kerken en museum van zeer hooge waarde. Vlak aan de oeroude heirbaan, die van Weenen over Stiermarken, Karintië naar Venetië leidt, zuidelijk van Friesach, bewonderen wij het heerlijk empire-slot Böckstein, dat een bisschop van Gurk, graaf Auersperg, in 1780 liet bouwen. Vroeger resi deerden de bisschoppen, van Gurk in het bevestigde, hooger gelegen Strassburg, tien kilom. van Böckstein; nu een ruïne. Van hieruit ziet men reeds, vier kilom. verder, dom en domstift van Gurk. Sinds 864 was dit gebied eigendom van het aartsbisdom van Salzburg. In 1043 liet een godvruchtige dame, de rijke en schoone gravin Hemma von Friesach-Zeltschach hier een Maria-kerk bouwen. In 1072 werd door aartsbisschop Gebhart van Salzburg de eerste bisschop van Gurk, Gunther von Krappfeld, gewijd. De dom van Gurk werd in de twaalfde eeuw gebouwd tijdens de regeering van den wakkeren bisschop Roban I, een bijzonderen vriend van keizer Frederik I. Toentertijd heerschte er in heel Zuid-Oostelijk Duitsch- land een bepaald hartstochtelijke kerkelijke bouwijver. Bisschop Roman I stierf in het jaar 1167, dus nog voor de voleinding van den dom omstreeks 1200. Het bisdom was rijk, kon dus beschikken over de beste kun stenaars van den tijd en de bisschoppen en domproosten gaven blijk van gecultiveerden smaak in de keuze van altaar, van plastie ken en fresco's. Kunstenaars waren hier aan 't werk uit eigen kring (Karintië), uit Opper-Italië, het Zwabenland, Beieren, Saksen, Weenen, kunstwerken uit Rome een kostbaar altaar, dat nog bestaat Parijs en Vlaanderen werden verworven. Tot tegen het einde van de 18e eeuw was Gurk een beschavings-middelpunt van hooge klas. Dan verzwakte de economische kracht. In 1780 werd de bisschopszetel naar slot Böckstein verplaatst, later naar Klagen- furt. En nu werd 't eenzaam om Gurk's be roemden dom. Wel zag men nog pelgrims aan het graf van de stichteres, Hemma von FriesachZeltschach, doch het leven buiten ging aan het stille dal voorbij. En dat heeft weer zijn goede zijde gehad. Daardoor bleef de dom vrij van de booze restauratie-zonden der geleerde negentiende eeuw. Het was een Pruis, bouwraad en conserva- teur-generaal Ferd. v. Quast, die den dom van Gurk in 1860 voor de wetenschap ont dekte. Zijn beschrijving werd door de kunst historische handboeken opgenomen en sindsdien is de dom wereldberoemd! (Een eigenaardig Oostenrijksch bescheidenheids verschijnsel, dat men telkens weer ontdekt. Als Gurk of St. Wolfgang met zijn allerheer lijkste den primitieven gelijk te stellen kunstwerken in Amerika lag!Den laatsten tijd vóór den oorlog werd weer minder aan dacht aan het zeldzame kunstwerk geschon ken; geleerde kunst-historici spraken zelfs van Gurk in Stiermarken! Die tijd is echter gelukkig voorbij. Vooral in den zomertijd krijgt Gurk's dom bezoek uit alle mogelijke landen. En velen, die eens hier waren, keeren terug. Nemen we aan, U kent op dit gebied alles, wat beroemd is, in Frankrijk, Spanje, Duitschland, Italië. Dan hebt U kunstwerken gezien grootscher en architek- tonisch rijker dan de dom van Gurk. Een romaansch muurwerk uit het oogpunt van materiaal en techniek gezien als de zuide lijke wand van den dom hebt U nergens, in heel Europa, voor oogen gehad. Het middelschip, hoog, slank, toont won derbaar berekende verhoudingen (gulden snee) en lichteffekt. Opvallend de indeeling der kerk voor leeken (westelijk) en voor geestelijkheid 13/4 M. hooger (oostelijk) Overeenkomstig de drievoudige apsis heb ben we een drievoudig schip in halfcirkel. Tot het dwarshuis schijnt men eerst tijdens den bouw besloten te hebben. Oorspronke lijk vlak gedekt stamt het gothieke ribben- gewelf uit lateren tijd. Eenig is de krypta met haar 100 slanke marmerzuilen, waarvan 12 rijen het kruisgewelf dragen en 4 zich aan den ingang der apsis bevinden. Een blik door dit zuilenwoud in geheimnisvol zwevend licht herinnert den genietenden kunstkenner aan Arabische moskeeën. Een dergelijke krypta is nergens te vinden. In den zuid-oostelijken hoek staat de steen, waarop de vrome Hemma zittend den bouw der eerste Grieksche kerk leidde. En later kwamen de boeren van heinde en verre, om hier den kinderzegen af te smeeken. Hier vond men voor eenige jaren de graf tombe der stichteres rustend op 3 marmeren steunhoofden uit 1174. Het altaar is van den Veneziaanschen kunstenaar A. Ccrradini (1721), van wien eveneens de „Josefsbrunnen" op de „Hohe Markt" in Weenen stamt. Een pracht van een kunstwerk is het kruisaltaar uit lood met de pakkende Moe- der-van-Smarten-Groep, de laatste en wel menschelijk diepste schepping van den kunstenaar, Georg Raphael Donner. Het edele tabernakel is van Donner's leerling Balthasar Ferd. Moll, wiens prachtige sar- kophagen in de „Kapuzinergruft" van Wee nen we kennen. (U weet, dat de begraaf plaats van het Habsburgsche Huis zich onder het klooster der P. P. Kapucijnen in Weenen bevindt. Er wordt in stilte aan ge werkt, dat ook de laatste keizer, de vrede- zoekende keizer Karei, daar zijn rust zal vinden. Onlangs werd daar Aartshertog Leopold Salvater, uit het Habsburgsche huis, begraven zooal U wel in de krant gelezen hebt.) De 6 geniaal-ontworpen lood-reliefs aan den door de Gebroeders Bibiena rijk ge- dekoreerden kansel zijn oveMgfehs ook van Donner (1741). Het geweldige hoogaltaar in de boven-kerk is 7.30 M. breed, nog eens zoo hoog en bestaat uit een onoverblikbare menigte van beelden, beeldjes, koppen, or namenten, een in rood-goud schitterende, prikkelende pracht, een hooge waarde ver tegenwoordigend. Interessant nog zijn de naive, origineele typisch-Karintische hout sneevoorstellingen uit de Hemma-legende. En dan vergete de, bezoeker niet den korte lings ontdekten Samson uit de I2e eeuw in de noordelijk gelegen proostij. Ten slotte mogen we de westelijk gelegen bisschoppe lijke kapel niet overslaan, aan beide kruis gewelven versierd met symbolische fresco's uit de 13e eeuw, zóó rijk, zóó onbeschrijfe lijk schoon, dat U te vergeefs, waar dan ook, een weerga vindt. Wel het hoogtepunt van alles, wat in Gurk te bewonderen valt. Intérieur foto, van den GurAer Dom De toegang tot de krypte,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 12