Jean Bart de Kaper
De oude Dom van Gurk
Yan zeeroover tot kapitein
der oorlogsmarine
Een volleerde zeerob
OUDE SCHATTEN
Een prachtig bouwwerk
uit dé twaalfde eeuw
Rijk aan kunstschatten
ffS*gv'
Jean Bart
De opvoeding in haast wel elk land is
geschoeid op chauvinistische leest en
speciaal het studievak geschiedenis
leent zich uitstekend voor dit experiment.
We denken ons weer terug op de banken
der lagere school en zien de helden van ons
vaderland weer voor ons oprijzen. Heel veel
herinneren we er ons gewoonlijk niet meer
van doch dit weten we nog wel, Cladius
Civilis opende de rij. Met de Pepijn's, Karei
den Grooten en Gotfried van Bouillon voel
den we ons min of meer verwant en dan ko
men we al heel spoedig terecht bij Floris V,
Jan van Schaffelaar, springende van den to
ren te Bameveld, de Hoeksche en Kabel-
jauwsche twisten, Willem Beukels die 't ha
ringkaken uitvond, Egmont en Hoome en
den Prins van Oranje en dan, o trots van
onze jongensfantasie, onze zeehelden.
Tromp, De Ruyter, Piet Hein, Witte de Wit,
Evertsen, Van Galen, Kortenaer, Heemskerk
en Barentz, ja wat al namen nog meer. Bij
al die glorie en al die overwinningen
nederlagen werden niet geleden herin
nert men zich ook nog de verslagen vloten
vanaf de Armada van Philips n tot de trot-
sche vloten van Engeland en Frankrijk. Ja
de Noordzee en het Kanaal waren zelden
zoo roerig en onrustig als in jde dagen der
17e eeuw. Calais en Dover waren nooit uit
zicht van een of ander oorlogsschip en
Duinkerkenja, wat was er ook weer
met Duinkerken? Kapers, natuurlijk, ant
woordde 't geheugen. Ja, 't kwetste je aan-
gekweekten nationalen trots, die Duinker
ker kapers die maar zoo, zonder ontzag, de
schepen van de Oost Indische Compagnie
aanvielen. Piet Hein had er ook al zoo'n
verveling mee gehad. Veel meer hoorde men
er niet van. Een dezer heerschappen heeft
zich echter een naam verworven, die
ofschoon van ander portuur eenzelfde
plaats in Frankrijk inneemt als Vlissinger
Michiel bij ons.
Avontuurlijk leven
Rijk aan avontuur is de geschiedenis
van Jean Barv zeker geweest en onuitputte
lijk zijn de anecdotes die over hem in om
loop zijn. Geboren te Duinkerken in 1650
uit een zeevarend ras werd hij van jongs
af in het vak opgeleid. Zijn vader en groot
vader waren ervaren zeevaarders die het
Kanaal en omgeving op hun duimpje ken
den en voor wie varen en vechten en vech
ten en varen tot de steeds terugkeerende
bezigheden behoorden. Zijn grootvader viel
In een gevecht tegen drie Engelsche krui
sers toen hij zijn schip op last van den kapi
tein A la van Speijk in de lucht deed vlie
gen. Twee vijandelijke schepen verdwenen
mede in de diepte en onder de drie ge
redden van het schip bevond zich de jonge
Cornells Bart, de vader van Jean Bart.
De jonge Jan beleefde rumoerige tij
den en het beleg van Duinkerken in 1658
waarbij zijn vader door twee kogels werd
gewond, plaatste hem al spoedig in de om
geving van geweld en rumoer. Van jongsaf
op het schip van zijn vader was de jonge
Jean spoedig volleerd zeerob mi nog geen
zeventien jaar is hij reeds stuurman op een
loodsboot. Flink uit de kluiten, markante
schouders, begiftigd met meer dan gewone
lichaamskracht, bruin verbrand, met blau
we scherpe doordringende oogen en blonde
haren was hij een figuur die imponeerde.
Vier jaren voer hij reeds op deze loodsboot
toen hij in den zomer van 1666 zijn eerste
groote avontuur beleefde. Een drietal
Fransche edellieden wilden met toestem
ming van den Koning bij De Ruyter als
vrijwilligers dienst nemen en zochten naar
de Hollandsche vloot die in de buurt van
Harwich voor anker lag. De kapitein van de
loodsboot was voor dringende bezigheden
naar elders gecommandeerd enJean
Bart met drie matrozen de bemanning
telde anders 10 man bracht hen veilig
aan boord van De Ruyter's „Zeven Provin
ciën". Jean Bart was dol, half gek van
vreugde. De Ruyter, den grooten De Ruyter
waarvan hij zooveel had gehoord zou hij
dan zien! Welk ongehoord geluk. Eenmaal
aan boord van het admiraalschip ontving
de dienstdoende officier de drie edellieden.
Aan de voeten van De Ruyter
Vernemende dat zij een zending vervulden
namens een der hooggeplaatste Fransche
autoriteiten wilde hij ze aanstonds naar De
Ruyter leiden. Jean Bart die dit gehoord
had, liep met zijn handen in de broekzak
ken de edellieden voorbij, ging vlak voor
den officier staan en zeide: „Mijnheer, mij
moet u ook naar den admiraal brengen".
„Wat wil die man?" vroeg de verbaasde offi
cier. „Ik wil den admiraal zien," hernam
Jean Bart, en hem mijn passagiers afleve
ren, want ik ben de kapitein van het
Karveel."
Ondanks zijn groote vrijmoedigheid was
Jean Bart in tegenwoordigheid van De
Ruyter een en al verwarring en verlegen
heid. Hij was zoozeer onder den indruk dat
hij geen woorden kon vinden, aan De
Ruyter's voeten viel en zijn knieën omarm
de. In een lang onderhoud waarin hij ver
slag deed van zijn tocht van Duinkerken
naar de Hollandsche vloot was de admiraal
zoo met den jongen ingenomen dat hij hem
op zijn verzoek een plaats inruimde als
matroos op de „Zeven Provinciën," Twee
jaren voer Jean Bart op dit schip en
hier kreeg hij den vuurdoop. In 1672
vinden wij hem terug als 2en stuurman op
de brigantijn „de Vergulde Eend", een han
dels- en smokkelschip op de reede van Vlis-
singen. Met zijn collega, den eersten officier
Keijser, laat hij zich overhalen dienst te ne
men voor de Republiek der Zeven Provin
ciën. Nauwelijks hadden zij zich door hunne
handteekening verbonden of de beide Fran-
schen ontdekten dat de oorlog tusschen
Frankrijk en Holland was uitgebroken en
dit den ronselaars bekend was. Razend van
woede overvielen Jean Bart en Keijser nu
dezen, bonden hen, ontnamen hun de
stukken, welke zij verscheurden, waarop zij
allerijl koers zetten naar Duinkerken waar
ze twee dagen later aankwamen.
Succes als kaper
Omstreeks dezen tijd moet Jean Bart zijn
kaperkapiteinschap zijn begonnen. In 1676
was hij reeds de bekendste kaper van Duin
kerken en commandeerde hij een schip met
24 kanonnen en 150 man equipage. Hij
scheen wel eenig succes te hebben. In 1674
veroverde hij 10 schepen, in 1675 zeven,
in 1676 zestien, in 1677 zestien, in 1678 drie.
Met twee andere kapers Keijser en Soute-
naye nam hij een Hollandsch oorlogsschip
met 24 stukken. Meestal liet de Regeering
den buit aan de kapers, die in oorlogstijden
onnoemelijk veel last en schade aan de
vijandelijke handelsschepen bezorgden. Op
merkelijk Wü,s het systeem van Jean Bart.
Voor elke expeditie of gevecht werd een
krijgsraad gehouden waarbij een ieder,, wie
dan ook, zijn meening mocht zeggen. Een
maal een besluit genomen, werd onverbid-
dellijke gehoorzaamheid geëischt.
^odewijk XIV op Jean Bart opmerkzaam
gemaakt schonk hem voor zijn prestaties
een gouden ketting en benoemde hem tot
luitenant bij de oorlogsmarine. Jean Bart
bleef bij dit alles de echte ruwe zeebonk.
Toen een zijner familieleden meende dat
hij den Koning wel eens bedanken mocht
voor den ketting, zeide hij„Bedanken voor
dien ketting? Waarom? ik heb 'm toch ge
wonnen en er niet om gevraagd. Men be
dankt alleen voor dingen die men vraagt en
die men niet heeft verdiend."
De scène tusschen Jean Bart en Maar
schalk d'Estrades is ook niet onvermake
lijk. Het was kort na zijn benoeming tot
luitenant bij de Koninklijke Marine. Maar
schalk d'Estrades liet zich tijdens zijn ver
blijf te Duinkerken bij Jean Bart brengen
en het volgende gesprek ontwikkelde zich:
Goeden morgen, mijnheer Bart.
Goeden morgen mijnheer.
Wel mijnheer Bart, U wilt dus niet als lui
tenant dienen op een schip van Zijne
Majesteit?
Neen.
Maar Zijne Majesteit heeft U toch Uwe
benoeming gestuurd?
Yergelykt U dit slagschip eens met onze moderne kruisers!
De barricade voor Duinkerken, welke door Jean Bart werd verbroken
Ja, 12 Januari 1679.
En wilt U Zijne Majesteit niet dienen,
mijnheer Bart?
Als luitenant niet, als kapitein wel.
En waarom wilt U niet als luitenant die
nen, mijnheer Bart?
Omdat ik vrij wil zijn en aan boord doen
wat ik wil!
Maar binnen een jaar zou U misschien al
kapitein zijn.
Maar, mijnheer, dat ben ik al.
Ja maar, kapitein van een linieschip,
mijnheer Bart?
Ja maar, kaperkapitein van Duinkerken,
mijnheer!
De maarschalk sloeg zijn oogen ten He
mel en voelde zich verslagen.
Vier jaren tot 1686 voer hij weer als
vrachtvaarder naar Oost- en Noordzee. In
1687 was hij weer op militaire expeditie. Hij
ontving van Lodewijk XIV persoonlijk zijn
benoeming tot kapi
tein, waarop hij tot
groot vermaak van
de aanwezige hove
lingen het bekende
antwoord gaf: „Sire,
daar doet U nu eens
goed aan!" In 1689
werden hij en For-
bin in een gevecht
met drie Engelsche
zwaarbewapende
schepen gewond en
gevangen genomen.
Zij werden te Ply
mouth gevangen ge
zet. Met behulp van
een neef, Gaspard
Bart, die als kapi
tein van een Hol
landsch schip toe
vallig in de haven
van Plymouth lag
en een Franschen
dokter wisten zij
door de tralies door
te vijlen uit de ge
vangenis te breken en in een kleine
visschersboot te ontkomen. Een roman
tisch verhaal, deze ontsnapping. Na
anderhalven dag bereikte men de Fransche
kust bij Saint Malo. Dit avontuur deed zijn
reeds groote populariteit nog meer toe
nemen.
Commandant van de „Alcyon"
In 1690 commandant van de „Alcyon" had
hij weer zijn groote portie in het nemen van
vijandelijke handelsschepen. Bij een vol
gende audiëntie te Versailles had Lodewijk
XIV de onvoorzichtigheid, ofschoon in heel
bescheiden termen te spreken over zijn ge
vangenschap te Plymouth. Jean Bart vond
het blijkbaar zeó verschrikkelijk, dat hij
oogenblikkelijk verdween. Kort daarop brak
hij opgelooflijke wijze de blokkade van
Duinkerken. Met 5 of 6 schepen brak hij door
de vijandelijke linie van 37 schepen, waar
van de meeste zwaar gewapend waren. Hij
zorgde er voor dat Lodewijk XIV dit spoe
dig vernam, welke hem bij een volgend
onderhoud vroeg hoe hij dit toch wel klaar
gespeeld had. Naar men zegt zou Jean Bart
verschillende hovelingen op een rij naast
elkaar hebben geplaatst en toen tot Lode
wijk XIV hebben gezegd, terwijl hij als een
dolle stier op hen aanrende en hen met
woedende elleboogstooten uit elkaar wierp:
Kijk, Sire, zoo heb ik gedaan „m door den
vijand heen te komen!"
Ja men roemde hem te Versailles l'Ours,
de Beer, om zijn ruwe, onbehouwen zee
mansmanieren. Zijn Kruiserstochten tus
schen 1691 en 1696 leveren geen prettige
bladzijden noch voor de Engelsche noch
voor de Hollandsche marine. Een ongeloof
lijk aantal vrachtvaarders en oorlogssche
pen moest er aan gelooven. Zelfs con-
vooien begeleid met 5 oorlogsbodems waren
voor Jan Bart een peuleschilletje. Willem II
moest een keer zijn reis uitstellen daar de
commandant van het Engelsch escader dat
hem zou vergezellen eerst Jean Bart wilde
verjagen, die zoo juist een convooi had aan
gevallen. Zijn roem en luister steeg steeds
meer en Jean werd zelfs in den adelstand
verheven en tot esc? dercommandant be
noemd. „Le Chevalier Bart". Lezen kon hij
wel, maar schrijven? jn stumperige hand
teekening doet dit s'ei.v betwijfelen.
In 1697 belast met het overbrengen van
den nieuwen koning van Polen, den Prins
van Conté, naar Denemarken werd hij on
derweg
Michiel Adriaanszoon de Ruyter
aangevallen. Dank zij de grootere snelheid
zijner schepen, wist Jean Bart te ontkomen.
De Prins van Conté slaakte een zucht van
verlichting. „Stel U voor", zei hij tot Jean
Bart, „dat we gevangen genomen waren."
„Was U daar zoo bang voor?
„Ja, natuurlijk.
„Och, had U dat maar eerder gezegd," zei
Jean Bart.
„Hoe dat zoo. Ik begrijp U niet.
„Wel ik had mijn zoon met een brandën-
„de lont in de kruitkamer geplaatst voor
„het geval dat"....
„Man, ben je stapelgek?" zei de Prins van
Conté, terwijl hij opsprong uit zijn zetel,
Jean Bart kennende.
„Ik zeg zooals het is. Ik heb U aan boord
„genomen met opdracht van den Koning
om U niet gevangen te laten nemen,
dus.
De Prins van Conté dankte den Hemel
toen hij den Deen-
schen bodem on
der zich voelde.
Jean Bart is niet
oud geworden. Op
52-jarigen leeftijd
overleed hij te Duin
kerken in 1702. Zijn
zoon werd later Vi-
ce-Admiraal. Jean
Bart is een der po
pulairste figuren
der Fransche mari
ne. Een ronde zeerob
altijd gebleven on-,
danks zijn latere
promoties en adel
stand. Onnoemelijk
zijn de anecdotes
die over hem in
omloop zijn. Een er
van willen wij nog
hier verhalen.
Jean Bart zou voor
het eerst een groot
diner meemaken
aan 't Hof te Versail
les. Nu, eten kon hij wel, maar manieren
had hij nooit geleerd. Men zette zich aan ta
fel en Jean Bart deed eveneens. Nauwelijks
gezeten, nam hij in de eene hand zijn ser
vet, in de andere zijn bord en begon dit
energisch af te vegen. Een van de vele
lakeien die achter de tafel stonden opge
steld, nam haastig het bord weg en gaf
hem een ander. Jean Bart ging opnieuw
aan het werk, veegde en draaide met zijn
servet over het nieuwe bord in alle richtin
gen. De lakei verschrok. Haastig ritste hij
ook dit bord weg en gaf een derde. Dat was
Jean Bart te veel. Met een nijdigen ruk
wendde hij zich om en beet den verschrik
ten lakei toe: Zeg, hoe zit dat nu eigen
lijk? Ben ik hier gekomen om te dineeren
of om borden schoon te maken?
In Rome hebben de hoofdambachten histo
rische vereenigingshuizen en academies en
wat wellicht nog karakteristieker is zy be
zitten meest een eigen aartsbroederschap als
mede de daartoe behoorende kerk. Onder de
kunstambachten zijn bijzonder geacht de mar
merspecialisten, die dikwerf de schoonste
versiering der kerken en Romeinsche paleizen
leveren. Het gilde der marmerhandwerkers, die
den titel Universitas voert, behoort naast de
apothekers en drogisten tot de oudste beroeps-
vereenigingen van Rome. Zij bezaten een eigen
kleine kerk Sant Andrea in Vincis, die aan
den engeren en duisteren weg Tor de Specchi
gelegen was en voor twee jaar by het omha
len van de rechtsche huizenrij in deze straat
tot vrijlegging van het Kapitool afgebroken
werd. Al was ook Santa Andrea in Vincis
slechts klein in omvang, toch bezat het kerkje
een eigenaardig innerlijk, wijl daar alle soor
ten van marmerversiering waren uitgevoerd.
By den afbraak der kleine kerk werd veel van
dit marmerversiersel gered en naar 't Oratorium
San Silvestro op den Coelius overgebracht. Op
bevel van den gouverneur van Rome zou de
marmerverzameling kunstig in het museum van
Rome worden opgesteld. Deze verzameling zou
den aanvang vormen van soortgelyke collecties,
die de gilden en broederschappen aan het mu
seum van Rome schenken zouden. Intusschen
bestaat er weinig animo, deze schatten die dik-
wyls de trots der oude meesters waren, in een
door een sterk Engelsch escadermuseum te laten bewaren.
Voorbij Bad-Einöd in Karintië lacht uin
een liefelijk dal aan den voet van
rotsachtige ruïnenheuvels het be
koorlijke Friesach tegen. Friesach eer
tijds een nederzetting van het vorst-
aartsbisschoppelijke Salzburg, was in de
middeleeuwen een zuid-oostelijk Duitsch
kuituur-centrum van gewicht. Een geniale
stedelijke plattegrond uit de eerste
helft der twaalfde eeuw. Friesach biedt van
daag nog heel wat schoons en merkwaardigs
op kerkelijk en profaan gebied; kunstschat
ten in kerken en museum van zeer hooge
waarde. Vlak aan de oeroude heirbaan, die
van Weenen over Stiermarken, Karintië
naar Venetië leidt, zuidelijk van Friesach,
bewonderen wij het heerlijk empire-slot
Böckstein, dat een bisschop van Gurk, graaf
Auersperg, in 1780 liet bouwen. Vroeger resi
deerden de bisschoppen, van Gurk in het
bevestigde, hooger gelegen Strassburg, tien
kilom. van Böckstein; nu een ruïne. Van
hieruit ziet men reeds, vier kilom. verder,
dom en domstift van Gurk.
Sinds 864 was dit gebied eigendom van het
aartsbisdom van Salzburg. In 1043 liet een
godvruchtige dame, de rijke en schoone
gravin Hemma von Friesach-Zeltschach
hier een Maria-kerk bouwen. In 1072 werd
door aartsbisschop Gebhart van Salzburg de
eerste bisschop van Gurk, Gunther von
Krappfeld, gewijd.
De dom van Gurk werd in de twaalfde
eeuw gebouwd tijdens de regeering van den
wakkeren bisschop Roban I, een bijzonderen
vriend van keizer Frederik I. Toentertijd
heerschte er in heel Zuid-Oostelijk Duitsch-
land een bepaald hartstochtelijke kerkelijke
bouwijver. Bisschop Roman I stierf in het
jaar 1167, dus nog voor de voleinding van
den dom omstreeks 1200. Het bisdom was
rijk, kon dus beschikken over de beste kun
stenaars van den tijd en de bisschoppen en
domproosten gaven blijk van gecultiveerden
smaak in de keuze van altaar, van plastie
ken en fresco's. Kunstenaars waren hier aan
't werk uit eigen kring (Karintië), uit
Opper-Italië, het Zwabenland, Beieren,
Saksen, Weenen, kunstwerken uit Rome
een kostbaar altaar, dat nog bestaat
Parijs en Vlaanderen werden verworven.
Tot tegen het einde van de 18e eeuw was
Gurk een beschavings-middelpunt van
hooge klas. Dan verzwakte de economische
kracht. In 1780 werd de bisschopszetel naar
slot Böckstein verplaatst, later naar Klagen-
furt. En nu werd 't eenzaam om Gurk's be
roemden dom. Wel zag men nog pelgrims
aan het graf van de stichteres, Hemma von
FriesachZeltschach, doch het leven buiten
ging aan het stille dal voorbij. En dat heeft
weer zijn goede zijde gehad. Daardoor bleef
de dom vrij van de booze restauratie-zonden
der geleerde negentiende eeuw.
Het was een Pruis, bouwraad en conserva-
teur-generaal Ferd. v. Quast, die den dom
van Gurk in 1860 voor de wetenschap ont
dekte. Zijn beschrijving werd door de kunst
historische handboeken opgenomen en
sindsdien is de dom wereldberoemd! (Een
eigenaardig Oostenrijksch bescheidenheids
verschijnsel, dat men telkens weer ontdekt.
Als Gurk of St. Wolfgang met zijn allerheer
lijkste den primitieven gelijk te stellen
kunstwerken in Amerika lag!Den laatsten
tijd vóór den oorlog werd weer minder aan
dacht aan het zeldzame kunstwerk geschon
ken; geleerde kunst-historici spraken zelfs
van Gurk in Stiermarken! Die tijd is echter
gelukkig voorbij. Vooral in den zomertijd
krijgt Gurk's dom bezoek uit alle mogelijke
landen. En velen, die eens hier waren,
keeren terug. Nemen we aan, U kent op dit
gebied alles, wat beroemd is, in Frankrijk,
Spanje, Duitschland, Italië. Dan hebt U
kunstwerken gezien grootscher en architek-
tonisch rijker dan de dom van Gurk. Een
romaansch muurwerk uit het oogpunt van
materiaal en techniek gezien als de zuide
lijke wand van den dom hebt U nergens,
in heel Europa, voor oogen gehad.
Het middelschip, hoog, slank, toont won
derbaar berekende verhoudingen (gulden
snee) en lichteffekt. Opvallend de indeeling
der kerk voor leeken (westelijk) en voor
geestelijkheid 13/4 M. hooger (oostelijk)
Overeenkomstig de drievoudige apsis heb
ben we een drievoudig schip in halfcirkel.
Tot het dwarshuis schijnt men eerst tijdens
den bouw besloten te hebben. Oorspronke
lijk vlak gedekt stamt het gothieke ribben-
gewelf uit lateren tijd. Eenig is de krypta
met haar 100 slanke marmerzuilen, waarvan
12 rijen het kruisgewelf dragen en 4 zich
aan den ingang der apsis bevinden. Een
blik door dit zuilenwoud in geheimnisvol
zwevend licht herinnert den genietenden
kunstkenner aan Arabische moskeeën.
Een dergelijke krypta is nergens te vinden.
In den zuid-oostelijken hoek staat de steen,
waarop de vrome Hemma zittend den bouw
der eerste Grieksche kerk leidde. En later
kwamen de boeren van heinde en verre, om
hier den kinderzegen af te smeeken.
Hier vond men voor eenige jaren de graf
tombe der stichteres rustend op 3 marmeren
steunhoofden uit 1174.
Het altaar is van den Veneziaanschen
kunstenaar A. Ccrradini (1721), van wien
eveneens de „Josefsbrunnen" op de „Hohe
Markt" in Weenen stamt.
Een pracht van een kunstwerk is het
kruisaltaar uit lood met de pakkende Moe-
der-van-Smarten-Groep, de laatste en wel
menschelijk diepste schepping van den
kunstenaar, Georg Raphael Donner. Het
edele tabernakel is van Donner's leerling
Balthasar Ferd. Moll, wiens prachtige sar-
kophagen in de „Kapuzinergruft" van Wee
nen we kennen. (U weet, dat de begraaf
plaats van het Habsburgsche Huis zich
onder het klooster der P. P. Kapucijnen in
Weenen bevindt. Er wordt in stilte aan ge
werkt, dat ook de laatste keizer, de vrede-
zoekende keizer Karei, daar zijn rust zal
vinden. Onlangs werd daar Aartshertog
Leopold Salvater, uit het Habsburgsche huis,
begraven zooal U wel in de krant gelezen
hebt.) De 6 geniaal-ontworpen lood-reliefs
aan den door de Gebroeders Bibiena rijk ge-
dekoreerden kansel zijn oveMgfehs ook van
Donner (1741). Het geweldige hoogaltaar in
de boven-kerk is 7.30 M. breed, nog eens zoo
hoog en bestaat uit een onoverblikbare
menigte van beelden, beeldjes, koppen, or
namenten, een in rood-goud schitterende,
prikkelende pracht, een hooge waarde ver
tegenwoordigend. Interessant nog zijn de
naive, origineele typisch-Karintische hout
sneevoorstellingen uit de Hemma-legende.
En dan vergete de, bezoeker niet den korte
lings ontdekten Samson uit de I2e eeuw in
de noordelijk gelegen proostij. Ten slotte
mogen we de westelijk gelegen bisschoppe
lijke kapel niet overslaan, aan beide kruis
gewelven versierd met symbolische fresco's
uit de 13e eeuw, zóó rijk, zóó onbeschrijfe
lijk schoon, dat U te vergeefs, waar dan
ook, een weerga vindt. Wel het hoogtepunt
van alles, wat in Gurk te bewonderen valt.
Intérieur foto, van den GurAer Dom De toegang tot de krypte,