.ouv
MAKKELIJK-MODERN
WAT ZULLEN WE KOKEN?
JIMMY
DE GELUKSVOGELS
l
Japonnen voor zware dames
Borstrok met lange mouwen
IjS
Jam en gelei van overigens waardelooze vrachten
Voor jongen van ongeveer 14 jaar
Gebreide Sprei
Franje-afwerking
OP VERZOEK
-
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
Vooral in den zomer hebben de corpu
lente dames reden tot klagen. Niet alleen,
dat ze het eerder warm hebben, omdat ze
meer gewicht hebben mee te torsen, maar
ook, omdat ze meestal met een mantel uit
gaan en in den regel donkere kleuren dra
gen. Natuurlijk is dit laatste voor gezette
dames zeer aan te bevelen, daar donkere
kleuren en vooral zwart de figuur veel
In een meegenoten tramgesprek werd wel
viermaal het woord makkelijk-modern
gebruikt. Het doelde op kinderen en jonge
menschen, die dat tegenwoordig over het
algemeen schijnen te zijn, een gemak voor
hun ouders en voor hen zelf, tenminste in
de meeste gevallen.
In het bewuste gesprek had men het over
een gescheiden echtpaar, waarvan de beide
partijen een klein jaar later, op precies
denzelfden dag, hertrouwden (met een an
der), waarvan de kinderen van veertien en
zestien echt verdriet hadden. En met een
schouderophalen zei de andere dame (het
waren natuurlijk vrouwen, die hardop in
een tram een dergelijk gesprek voerden),
dat dit onzin was en haar kinderen geluk
kig „makkelijk-modem" waren, dat die zich
van zooiets niets aan zouden trekken en
het heel gewoon zouden vinden, als de
ouders een ander huwelijk probeerden, en-
zoovoort.
Hoe vindt u het!
Ja, veel kinderen en jongeren ook zelfs
oudere menschen zijn tegenwoordig mo
dem, heel makkelijk in opvattingen, noe
men alles ouderwetsch en veroordeelen
heftig wat niet van dezen modernen tijd is.
Het woord modem wordt uitgebuit, als
masker gebruikt waarachter veel wonder
lijks is verborgen en als vlag benut voor
wat niet heelemaal in den haak is. Het heet
modem, dat de jongelui tegenwoordig alle
mogelijke vrijheid genieten, overal heen
mogen zonder geleide en toezicht en de
meeste ouders bekommeren zich niet heel
erg om het ware wel en wee van hun sprui
ten, verdiepen er zich maar liever niet in,
of inderdaad de gedachten en opvattingen
zoo veranderd zijn en de jongemannen de
meisjes met andere oogen bezien dan vroe
ger. Ze vinden het wel makkelijk om mo
dem te zijn, om geen bekrompen ouders te
worden genoemd en beroemen er zich zoo'n
beetje op, dat ze met hun tijd meegaan.
Van eenige controle, van contact tusschen
ouders en kinderen is soms geen sprake en
het gevoel van verantwoordelijkheid, dat
alle ouders toch hooren te bezitten, wordt
opgelost met de algemeenheid: „Onze kin
deren vertrouwen we volkomen, in alles."
Als ze gezorgd hebben, dat de kinderen
heel vast op hun jonge beenen staan en
weten „wat er te koop is", kan het geen
kwaad, maar zijn de meesten niet „makke
lijk-modern", omdat het zoo eenvoudig en
makkelijk is niets te zien, te hooren en te
merken voor het te laat is? Hebben jonge
menschen niet nü net zoo goed steun, voor
lichting en raad noodig? Méér zelfs dan
vroeger, toen de wereld makkelijker draai
de? H.
Van allerlei afgevallen onrijp fruit kan
men uitstekend jam maken. Onrijpe prui
men, bijvoorbeeld, nog zoo hard als bikkels,
die vóór hun tijd zijn afgevallen, kunnen
'n heerlijke jam opleveren. Daar zulke on
rijpe pruimen niet gemakkelijk te ontpitten
zijn, kookt men ze eerst, bijna onder water
staande, goed gaar. Men kan dan de heele
geschiedenis door een vergiet wrijven en
laten uitlekken en laat het aldus verkre
gen vruchtenmoes met eenzelfde gewicht
aan suiker nog 'n kwartier koken.
Onrijpe afgevallen appelen zijn heerlijk
voor gelei. Men snijdt de appelen in vieren,
zonder ze te schillen en verwijdert alleen
al wat wormstekig is, niet de klokhuizen.
Deze stukjes appelen laat men dan, halver
wege bedekt met water, heel goed gaar ko
ken. Om den smaak te verhoogen, kan men
er nog 'n paar kruidnagelen bij doen of wat
zeer dunne citroenschil. Zijn de appelen ge
heel gaar en stuk gekookt, dan laat men ze
een geheelen dag en nacht uitlekken door
een schoonen doek, waarbij men nu en dan
even door het moes roert en zachtjes drukt.
Is al het sap uitgeloopen, dan wordt het
gewogen en men zet het op 't vuur met een
zelfde gewicht aan suiker. Men kookt dit
tot het sap dik wordt en een mooie helder
roode kleur heeft.
Klapbessen of kruisbessen zijn, zoowel
rijp als onrijp, geschikt voor jam, alleen
mogen ze niet overrijp zijn. Deze jam is al
heel vlug te maken. Men behoeft enkel de
bessen van kroontjes en steeltjes te ont
doen en te wasschen en kookt ze dan, niet
langer dan 'n kwartier of hoogstens 20 mi
nuten, met eenzelfde gewicht afin suiker.
Men roert telkens om aanbranden te voor
komen.
Onrijpe druiven zijn al evenzeer uitste
kend geschikt voor jam. Men verwarmt de
druiven terwijl men roert en perst, tot het
sap er goed uit te voorschijn komt. Dan
perst men ze uit op 'n vergiet, zoodat alleen
pitten en schillen overblijven. Bij 1 pond
aldus verkregen druivensap voegt men het
sap van 1 citroen en 1 pond suiker. Dit
mengsel laat men, onder herhaald roeren,
koken tot het stroopachtig wordt.
Druivengelei met peren. Hierbij kan men
ook de afgevallen peren verwerken, die,
wanneer men ze enkel gebruikt, wat flauw
van smaak zijn. Men maakt de druiven
klaar zooals in het hierboven beschreven
recept en snijdt de peren in kleine snip
pers. Op 2 pond druiven rekent men 1 pond
peren, het sap van 'n halven citroen en on
geveer 1 pond suiker. Men laat het drui
vensap met peren, citroensap en suiker ko
ken tot de vereischte dikte.
Heeft men veel onrijpe peren, die men
gaarne nog tot iets goeds wil verwerken,
dan kan men, zoowel bij het stoven als bij
het maken van jam, den smaak er van
verhoogen door toevoeging van 'n scheutje
azijn en eenige kruidnagelen.
Vlierbessen laten zich ook uitstekend ver
werken tot gelei. Men verwarmt ze, onder
roeren en persen, tot het sap goed te voor
schijn komt, laat ze dan uitlekken door 'n
doek en kookt het sap, op de gewone wijze,
met suiker.
Vlierbessengelei is, naar men zegt, niet
alleen zeer smakelijk maar geldt bovendien
als een middel tegen influenza. De vruch
ten mogen niet overrijp zijn, daar in dit
geval de gelei niet stijf wordt.
ADRIANA KNUIST—POLLEPEL.
U kunt hier ongeveer hetzelfde patroon
voor nemen als voor een jongens-pullover.
Men begint bij den onderkant van den
rug, waarvoor men 104 st. opzet. Men breit
2 r. 2 aver. Een stevig randje verkrijgt men
als men den eersten toer breit in den ach
terkant van de steken. Verder breit men
gewoon 2 r. 2 aver., tot men ongeveer 125
naalden heeft gebreid. Men kant dan, aan
weerskanten van de naald, 2 st. af voor de
armsgaten. Dan mindert men, om den an
deren toer, nog 5 keer 1 st. aan weerskan
ten en breit verder, recht door, nog 36 naal
den. Dan kant men 28 st. af voor den
schouder, breit nog 2 naalden op de mid
delste 34 st. en kant die af, waarna men
ook den tweeden schouder afkant.
Het voorpand breit men, tot na de min
dering voor de armsgaten, precies eender
als den rug, waarna men nog 12 naalden
breit. Wil men een split van voren hebben,
dan verdeelt men daarna het werk in
tweeën en zet, aan den kant van de knoop
jes, 6 st. bij op. Men breit nog 20 naalden,
kant bij het midden 12 st. af voor den hals
en breit op de overige steken nog 6 naal
den, waarna men de steken afkant.
Nu breit men de andere helft op de ste
ken, die op de naald waren blijven staan.
Hierin breit men 'n paar knoopsgaten als
volgt: men breit 2 st. aan den kant van het
spUt, kant 4 st. af en breit verder gewoon
door. Bij de volgende naald zet men boven
de afgekante st. weer 4 st. bij op. Later wor
den de aldus verkregen knoopsgaten nog
omwerkt met 'n knoopsgatensteek.
Wil men 'n schoudersluiting hebben, dan
breit men het voorpand zonder split recht
door. Bij den hals kant men dan in t mid
den 24 st. af en breit, aan weerskanten, nog
12 naalden. De schouders worden dan dus 6
toeren langer en in dat verlengstukje breit
men 3 knoopsgaten. Men kan ook slechts
op één schouder 'n sluiting maken.
De hals wordt afgewerkt, met 'n randje
vaste st. gehaakt.
De mouwen begint men aan den boven
kant, waarvoor men 76 st. opzet. Na 10
naalden mindert men 1 st. aan weerskan
ten van de naald en doet dit verder om de
10 naalden, tot men nog 54 st. op de naald
heeft. In het geheel breit men voor de
mouw ongeveer 130 140 naalden.
Men kan den borstrok ook geheel rechts
breien, met enkel voor een boord aan den
onderkant en voor de manchetten 2 r. 2
aver.
Een onzer lezeressen, die de in een onzer
Mei-nummers voorkomende gebreide sprei
geheel klaar heeft, zou daarvoor nu gaarne
een bijpassende kant willen hebben. Weet
een der andere lezeressen hiervoor mis
schien een patroon? Anders kan mej. H. V.
haar sprei ook afwerken met een gehaakt
randje, ofwel met een franje.
Zulk een franje maakt men het gemak
kelijkst op de volgende manier: Men neemt
een dun plankje of 'n karton zoo breed als
men de franje lang wil hebben. Daar windt
men, van rechts naar links gaande, het
haakgaren om heen, waarbij de draden
naast elkaar moeten komen. Aan den bo
venkant haakt men dan telkens 2, 3 of 4
lussen naarmate men de franje dikker
of dunner wenscht met een vasten steek
aan elkaar. Wat klaar is kan vast van kar
ton of plankje worden afgeschoven, terwijl
men doorgaat met omwinden en vasthaken
tot de franje lang genoeg is. Door eerst
even 'n stukje te probeeren, kan men zelf
bepalen hoe dik men de franje wil hebben.
Men kan later de lussen aan den onderkant
doorknippen, ofwel ze zóó laten, wat ook
heel goed staat.
Zoo men wil kan men dan boven de vaste
steken nog 'n paar open toertjes haken.
DORA.
OP T STADHUIS
Ambtenaar: Alzoo van beroep oesterhande
laar?
Heer: Pardon ik ben pachter van een groote
oesterbank.
Ambtenaar: Dus oesterbankier.
Wie zich beklaagt, dat hü door het lot als
een speelbal heen en weer wordt geworpen, be
kent te gelijker tijd, dat hij zeer licht is.
tuur het corsage is even blousend, de rok
heeft den klokvorm.
Fig. 830 is gemaakt van beige mousseline
met klein motiefje in wit en bruin. De
revers op het bolerootje, het vest van de
japon, de manchetjes en het ceintuurtje
zijn van effen beige mousseline. Het heup-
stuk is in punten geknipt, waarbij de rok
met 'n paar ingestikte plooien aansluit.
n i
slanker doen schijnen, doch de klacht over
het altijd moeten dragen van een mantel
is werkelijk ongegrond; ze kunnen best
„en costume" uitgaan, mits dit goed van
snit is en zich behoorlijk bij hun wat zware
proporties aanpast. Op warme dagen kun
nen ze dan ook een rustig kleurtje dra
gen.
Fig. 829 is een manteljapon van wit en
zwart gestreepte toile de soie met smalle
revers en een groot wit vest. Het geheel zit
niet strak, doch tamelijk aangesloten. De
taille is aangegeven door een smalle cein-
Fig. 831. Dit is een zomer japon van crêpe
georgette met 'n dessin van wit en blauw.
Het model van de taille, evenals van den
rok, is symmetrisch. Van voren valt een
ruime klokkende volant, die aan een zijde
afgewerkt is door een bies van blauwe
crêpe, welke links eindigt in een smallen
shawlkraag. De mouwen hebben een kleine
talon ter hoogte van den elleboog en de
rok is ruim en klokkend en kan van boven
een beetje worden ingehaald. Het ceintuur
tje is van dezelfde stof, wat ruim genomen,
zoodat het losjes gedrapeerd is. POLA.
„O-hoei ohoe...."
Eentonig klonk het geroep van Tom, den
neger, over de stille wegen.
„Vooruit paardje ohoei
De wagen sjokte en schudde onder het
rijden. Het was een slechte weg, vol met
gaten en kuilen, maar Tom en zijn zoontje
Jimmy voelden er niet zoo veel van, omdat
ze boven op de zakken zaten, die volge
propt waren met vlokken versch geplukte
katoen. Jimmy zat daar wat fijn, hij zakte
heelemaal weg in de zachte massa. Hij lag
een beetje te suffen en te luisteren naar
het geroep van vader tegen het paardje en
naar de treurige, zachte negerliedjes, die
vader zoo nu en dan ter afwisseling zong.
„Slaap je Jimmy?" riep de man, tusschen
twee liedjes door. „Je bent zoo vroeg uit je
bed geweest, jongetje."
Hij keek even om en zag het kroesbolletje
en de schitteroogjes van zijn zoontje boven
de zakken katoen uitkomen. Vader lachte.
„Ohoeipaard....!" riep hij en
neuriede weer zachtjes voor zich heen.
De kleine Jimmy mocht voor den eersten
keer mee naar de stad. Het was een fijn
tochtje voor hem en vader vond, dat hij al
jong moest leeren om zaken te doen. Hij
kon dan zien, hoe heerlijk het was, als je
hard gewerkt had om een boel geld te ver
dienen. Daar zouden ze dan weer een paar
maanden van moeten leven.
De wagen schokte, rammelde en deinde
op en neer. Jimmy droomde, dat hij op den
schoot van zijn moeder in slaap gewiegd
werd.
Met een schok stond de wagen stil. Ze
waren in het kleine stadje aangeland en
stonden nu in de drukste straat voor een
klein café. En wat een lawaai en een bewe
ging op straat. Uit alle streken waren de
menschen bijeen gekomen om te koopen en
te verkoopen. Het was marktdag.
De vrouwen hadden zich mooi gemaakt
in bonte kleuren en ze droegen schitte
rende kralen om hun zwarte halzen. En
overal hoorde men muziek. Jimmy klau
terde van den wagen en keek zijn oogen
uit. Was me dat een drukte en iedereen
praatte en schreeuwde maar. Er waren wel
vier of vijf café's naast elkaar. Terwijl va
der het paard uitspande, keek de jongen
maar rond, zijn handen in zijn broekzak
ken.
„Wel Jimmy?" vroeg vader.
,,'t Is hier fijn, pappie!"
„Nou, jongen, dan gaan we hier eerst
eens een glaasje nemen," zei de man.
Met een zwaai zette hij Jimmy op zijn
schouder en toen gingen ze het café in.
De eerste indruk van Jimmy was, dat hij
niets kon zien dan den dikken blauwen
rook, die in de zaal hing. Maar toen hij
daar aan gewend was, zag hij een massa
kleine tafeltjes, waaraan de menschen za
ten te rooken en te drinken. Ze maakten
ontzettend veel lawaai. In een hoek stond
een piano. Een oude neger trommelde een
vroolijk deuntje en boven op de piano zat
een meisje met een banjo. Ze zong en
speelde het liedje met den neger mee.
„Ha, daar heb je Tom Jens," riepen een
paar kerels. „Kom hier zitten, oude jongen!
Wat heb je nou voor een jongen aap op je
schouders zitten, zeg?"
„Dit is mijn jongste zoon en opvolger,"
zei de vader trotsch. „Allo Jim, zeg. de hee-
ren goeden dag."
Het ventje werd op den grond gezet en
stond nu een beetje verlegen naar de ruwe
mannen te kijken.
Vader bestelde een groot glas wijn.
„Geef je zoon ook een borrel, man," zei
Rooie Bill.
„Nee, waarachtig niet," antwoordde Tom,
„het is al erg genoeg, dat ik het zoo lekker
vind." En hij dronk het glas in één teug
leeg.
„Jimmy, jongen," zei hij, „kijk jij op je
gemak nou maar eens rond, wij moeten
even over zaken praten!"
De mannen staken hun hoofden bijeen
en begonnen druk en snel te praten.
Jim haalde een grooten rooden appel uit
zijn zak en begon smakelijk te eten. Hij be
gon het zaakje nu zoo eens te bekijken.
Wat was dat een grappig ding, waar die
man op speelde. Vader had hem dikwijls
van een piano verteld, maar zóó had hij
zich die toch nooit voorgesteld.
„Ik heb ook een banjo, een kleine!"
schreeuwde hij tegen het meisje boven op
de piano.
„Zóó1" lachte het meisje, „dat is fijn
voor je, mag ik ook een stukje appel?"
Jimmy deed of hij niets gehoord had en
liep kalm door. Hij hield niet van meisjes,
ze deden altijd zoo flauw.
De menschen aan de tafeltjes lachten'
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
even tegen den kleinen jongen met den
appel, maar dan vergaten ze hem weer. Ze
hadden andere dingen om aan te denken.
Ze moesten geld verdienen, veel geld.
In een hoek van de zaal lag een groote,
ruige hond.
„Hallo," riep Jimmy, „ben je ook alleen,
ik kom een beetje bij je zitten, tot vader
klaar is."
Met één handje op den kop van het beest
ging hij zitten wachten.
Achter het wankele, houten schot, waar
Jimmy tegen aan leunde, zaten drie man
nen in druk gesprek. Als de jongen het
driespan zou hebben gezien, dan zou hij
zeker bang weggeloopen zijn. Maar nu
hoorde hij hen alleen maar praten.
Ineens veranderde de uitdrukking van
zijn gezichtje. Zijn oogen gingen naar één
kant, zoodat het wit scherp afstak tegen
zijn donkere huid, zijn mond ging open en
hij boog zijn hoofd meer naar het schot toe.
Jimmy luisterde.
Hij wist heel goed, dat men nooit een ge
sprek mag afluisteren, maar nü, nü moest
hij wel, want daar hoorde hij al voor den
tweeden keer den naam van zijn vader
noemen. Wat zouden ze wel te zeggen heb
ben van zijn pappie? Dus luisterde Jimmy.
„Schenk me nog eens in, Bob," hoorde hij
een zware stem zeggen, „weet je al dat Tom
Jens hier is vandaag?"
„Tom Jens?" herhaalde de tweede man,
die met Bob aangesproken was.
„Ja. Hij komt een massa katoen verkoo
pen, die rijdt vanavond wel met een vijf
honderd gulden naar huis."
„Dat zit nog," zei een derde heesche
stem.
„Wat doen we met hem, Lo?" vroeg Bob.
„Met hèm doen we niks," grijnsde Lo,
„hoogstens in een sloot gooien, maar ik
laat me hangen als ik met dat geld niet een
heeleboel ga doen."
Een daverend, ruw gelach volgde daarop.
De arme, kleine Jimmy was heelemaal
ontdaan van schrik. Dat er zülke slechte
menschen waren had hij zich niet kunnen
voorstellen! En als ze vaders geld af zou
den nemen, waar moesten ze thuis dan van
leven? Hij beefde van kwaadheid.
„Hoe pikken we het in, Lo?" vroeg de
zware stem weer.
„Nou, gemakkelijk genoeg," zei deze. „Als
het donker is vanavond, gaan we in de
bocht van den grooten weg achter een
boschje liggen. Je weet dat boschje wel
met die groote witte bloemen. Juist daar
achter. We springen dan er uit. Een van
ons houdt het paard vast, jij bijvoorbeeld
John, Bob duwt een prop in Tom zijn
mond, houdt zijn handen stevig vast en ik,"
besloot de kerel, „nou, ik zal wel zorgen,
te klein, bekende hij zich zelf met spijt,
zouden my gewoon in een sloot gooien.
Maar er moest iets gebeuren. Vader mo®»*
onmiddeliyk gewaarschuwd worden. H®1
geld moest en zou gered worden!
Hy rende tusschen de tafeltjes door
trok Tom aan zyn jas.
„Pappie, pappie, kom vlug mee, ik nwel
u wat zeggen."
De mannen begonnen hardop te lachefr
„Wel wel, Tom, wat heb jy een heetg®'
bakerd zoontje," zei Rooie Bill. „Wat is
jongeheer?" vroeg hy.
Jimmy luisterde
„Pappie, ik moét u iets vertellen," zei be
ventje weer.
„Ja, ja, beste jongen, ik heb nu geen tira
Kom maar eens op nüjn knie zitten, da»
gaan we straks iets moois voor je koope®'
Hou je nou even kalm."
En zoo moest Jimmy rustig op vader»
knie zitten wachten tot de mannen uitg®'
sproken waren. Toen gingen ze allen na®'
de schuur van Rooien Bill, de balen met Ka'
toen werden afgewogen. Vader wreef
zyn handen en zei, dat hy een goeden da?
had, terwyi hy het geld in zyn zakken
borg.
De wagen en het paard bleven in
schuur staan en Jimmy met zyn papp'e
zouden eten in het gezellige huis van Rooi®®
BUI.
„Vader," zei de jongen, toen ze even al'
leen waren, „we moeten vanavond ni®1
naar huis gaan, ze gaan uw geld afnem®®'
Drie mannen liggen op de loer. De ee®
heet Bob."
Tom keek naar het ernstige snuitje va®
zyn zoon.
„Bob? Ik ken geen Bob. Hoe kom je aa®
dat idiote verhaaltje? Je hebt gedroofl1"'
geloof ik."
„Heusch, pappie. Ik heb 't hen zelf ho®'
ren zeggen. Ze zullen u in e®p
sloot gooien...."
„Och wat, onzin," lachte de va'
der. „Ik ken niemand, die J®®
myn geld niet zou gunnen.
moet flinker zyn, Jimmy."
Toen het heele gezin by elkaa1
zat te praten en te lachen en tefJ
wyl de vrouw van Rooien Bill be
eten aan het koken was, slow
Jimmy de kamer uit naar
schuur.
Er moest iets gebeuren, dac®;
hy. Hy aaide het kleine paard)®
en in gedachten bestudeerde W
En wat een lawaai en een beweging op straat!
dat ik de centen beet krijg, dat beloof ik
je."
Een goedkeurend gebrom volgde.
„Afgesproken," zei Bob. Jimmy hoorde,
hoe hy slurpend zyn wyn dronk. „We heb
ben nog nooit zoo'n gemakkeiyk karweitje
gehad."
Toen begonnen ze over iets anders te
praten en te lachen.
Jimmy haalde in gedachten een tweeden
appel uit zyn zak en hapte er in. Ha, wacht
maar, dacht hy. Die drie kerels hadden
niet op hem gerekend; als ze vanavond een
hand durfden uitsteken naar zyn vader,
dan zou hy ze alle drie doodslaan.
Nee, dat zou ik toch niet kunnen, ik ben
Jongens, laten we een wedstryd
houden in het hardloopen. Wie het eerst
op het plein is. Jullie gaan rechts en ik
ga links.
Wedden, dat ik het eerste aankom?!
Ik zet myn twee vuursteenen in en
jullie dat goudvischje van Dik!
Goed, zei Dik, geef die vuursteenen
maar vast hier!
Dik en Jan liepen wat ze konden. Die
vuursteenen hadden ze al zoo goed als in
hun zak.
Wat een stommert, zei Dik, hy neemt
dien heelen omweg. We behoeven niet
eens zoo hard te loopen.
Zwarte Piet echter maakte nog geen
aanstalten, maar wachtte op de dingen,
die komen zouden.
Ziehier zyn list. Jullie hadden na-
tuuriyk op het eerste plaatje het bord al
wel opgemerkt „Verboden voor auto's".
Dat was de weg, dien Dik en Jan volg
den. Zwarte Piet is hier achter op een
auto geklommen, die hem met bekwa
men spoed naar het plein zal brengen.
Hallo!zyn jullie misschien
eerst naar huis geweest om het goud
vischje al vast voor me mee te brengen?.
Wat zien jullie er moe uit. Zóó hard ge-
loopen. Ik niet hoor. Ik heb den weg op
myn dooie gemak afgelegd. Je moet ech
ter zorgen niet alleen je beenen, maar
ook je hersenen te laten loopen.
A
den ouden wagen. En ineens wist hy
hem te doen stond. Hij zou probeeren j
een wiel er af te halen, dan kon de
vanzelf niet meer ryden.
Tien minuten lang werkte hy met
kleine handjes er aan, om de ijzeren v
uit de as van het wiel te trekken. En
deiyk gelukte het hem, kantelde toen
rad er af en verstopte het onder een g®.%i
ten berg stroo. Ziezoo, dat had hy jjy
klaar gespeeld. De wagen stond nog netJ
rechtop. .ji
Met een angstig kloppend hartje en
beetje vermoeid van het zware werk tr
hy weer naar binnen.
En vader begreep er niets van.
„Rooie Bill," zei hy, „wie kan er nu Pjtt
zier in hebben om alleen maar een ra® j
stelen. Heb je misschien een ander v
me?" j.
Nee, Bill had niets, hy begreep t fjjjf
niet, de schuur was aan den straat*®^
toch
altyd op slot. Maar ja, er zat -
anders op. Ze moesten nu maar in jé
stadje biyven slapen. En zoo sliepen l,e(,
en zyn zoontje Jimmy dien nacht op V
zolder van Rooien Bill en lagen drie e
dende kerels tevergeefs achter het bos®
te wachten. J>
Den volgenden morgen héél vroeg
men het wiel onder het stroo. Jimmy s® t
er met een onschujdig gezichtje naa»A
kyken. En toen de zon al heeriyk
over de velden scheen, reden ze naar b ol
De wagen schokte en rammelde nü r»®
erger dan toen ze gingen. Er waren nu
zachte balen met katoen om op te
Maar dat kon Jimmy niets schelend'
zong met een vrooiyk stemmetje alle
jes, die hy kende.
En toen ze voorby het boschje me®(
witte bloemen reden, stak Jimmy ee»
deugend rose tongetje uit.
's Avonds, toen moeder den kleinen
gen op haar schoot wiegde, kreeg ze
heele geval te hooren.
Maar moeder zei -niet, dat het een
verhaaltje was, nee ze kuste heb^C'
noemde hem: haar grooten, dapperen z a,