.ouv MAKKELIJK-MODERN WAT ZULLEN WE KOKEN? JIMMY DE GELUKSVOGELS l Japonnen voor zware dames Borstrok met lange mouwen IjS Jam en gelei van overigens waardelooze vrachten Voor jongen van ongeveer 14 jaar Gebreide Sprei Franje-afwerking OP VERZOEK - OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN Vooral in den zomer hebben de corpu lente dames reden tot klagen. Niet alleen, dat ze het eerder warm hebben, omdat ze meer gewicht hebben mee te torsen, maar ook, omdat ze meestal met een mantel uit gaan en in den regel donkere kleuren dra gen. Natuurlijk is dit laatste voor gezette dames zeer aan te bevelen, daar donkere kleuren en vooral zwart de figuur veel In een meegenoten tramgesprek werd wel viermaal het woord makkelijk-modern gebruikt. Het doelde op kinderen en jonge menschen, die dat tegenwoordig over het algemeen schijnen te zijn, een gemak voor hun ouders en voor hen zelf, tenminste in de meeste gevallen. In het bewuste gesprek had men het over een gescheiden echtpaar, waarvan de beide partijen een klein jaar later, op precies denzelfden dag, hertrouwden (met een an der), waarvan de kinderen van veertien en zestien echt verdriet hadden. En met een schouderophalen zei de andere dame (het waren natuurlijk vrouwen, die hardop in een tram een dergelijk gesprek voerden), dat dit onzin was en haar kinderen geluk kig „makkelijk-modem" waren, dat die zich van zooiets niets aan zouden trekken en het heel gewoon zouden vinden, als de ouders een ander huwelijk probeerden, en- zoovoort. Hoe vindt u het! Ja, veel kinderen en jongeren ook zelfs oudere menschen zijn tegenwoordig mo dem, heel makkelijk in opvattingen, noe men alles ouderwetsch en veroordeelen heftig wat niet van dezen modernen tijd is. Het woord modem wordt uitgebuit, als masker gebruikt waarachter veel wonder lijks is verborgen en als vlag benut voor wat niet heelemaal in den haak is. Het heet modem, dat de jongelui tegenwoordig alle mogelijke vrijheid genieten, overal heen mogen zonder geleide en toezicht en de meeste ouders bekommeren zich niet heel erg om het ware wel en wee van hun sprui ten, verdiepen er zich maar liever niet in, of inderdaad de gedachten en opvattingen zoo veranderd zijn en de jongemannen de meisjes met andere oogen bezien dan vroe ger. Ze vinden het wel makkelijk om mo dem te zijn, om geen bekrompen ouders te worden genoemd en beroemen er zich zoo'n beetje op, dat ze met hun tijd meegaan. Van eenige controle, van contact tusschen ouders en kinderen is soms geen sprake en het gevoel van verantwoordelijkheid, dat alle ouders toch hooren te bezitten, wordt opgelost met de algemeenheid: „Onze kin deren vertrouwen we volkomen, in alles." Als ze gezorgd hebben, dat de kinderen heel vast op hun jonge beenen staan en weten „wat er te koop is", kan het geen kwaad, maar zijn de meesten niet „makke lijk-modern", omdat het zoo eenvoudig en makkelijk is niets te zien, te hooren en te merken voor het te laat is? Hebben jonge menschen niet nü net zoo goed steun, voor lichting en raad noodig? Méér zelfs dan vroeger, toen de wereld makkelijker draai de? H. Van allerlei afgevallen onrijp fruit kan men uitstekend jam maken. Onrijpe prui men, bijvoorbeeld, nog zoo hard als bikkels, die vóór hun tijd zijn afgevallen, kunnen 'n heerlijke jam opleveren. Daar zulke on rijpe pruimen niet gemakkelijk te ontpitten zijn, kookt men ze eerst, bijna onder water staande, goed gaar. Men kan dan de heele geschiedenis door een vergiet wrijven en laten uitlekken en laat het aldus verkre gen vruchtenmoes met eenzelfde gewicht aan suiker nog 'n kwartier koken. Onrijpe afgevallen appelen zijn heerlijk voor gelei. Men snijdt de appelen in vieren, zonder ze te schillen en verwijdert alleen al wat wormstekig is, niet de klokhuizen. Deze stukjes appelen laat men dan, halver wege bedekt met water, heel goed gaar ko ken. Om den smaak te verhoogen, kan men er nog 'n paar kruidnagelen bij doen of wat zeer dunne citroenschil. Zijn de appelen ge heel gaar en stuk gekookt, dan laat men ze een geheelen dag en nacht uitlekken door een schoonen doek, waarbij men nu en dan even door het moes roert en zachtjes drukt. Is al het sap uitgeloopen, dan wordt het gewogen en men zet het op 't vuur met een zelfde gewicht aan suiker. Men kookt dit tot het sap dik wordt en een mooie helder roode kleur heeft. Klapbessen of kruisbessen zijn, zoowel rijp als onrijp, geschikt voor jam, alleen mogen ze niet overrijp zijn. Deze jam is al heel vlug te maken. Men behoeft enkel de bessen van kroontjes en steeltjes te ont doen en te wasschen en kookt ze dan, niet langer dan 'n kwartier of hoogstens 20 mi nuten, met eenzelfde gewicht afin suiker. Men roert telkens om aanbranden te voor komen. Onrijpe druiven zijn al evenzeer uitste kend geschikt voor jam. Men verwarmt de druiven terwijl men roert en perst, tot het sap er goed uit te voorschijn komt. Dan perst men ze uit op 'n vergiet, zoodat alleen pitten en schillen overblijven. Bij 1 pond aldus verkregen druivensap voegt men het sap van 1 citroen en 1 pond suiker. Dit mengsel laat men, onder herhaald roeren, koken tot het stroopachtig wordt. Druivengelei met peren. Hierbij kan men ook de afgevallen peren verwerken, die, wanneer men ze enkel gebruikt, wat flauw van smaak zijn. Men maakt de druiven klaar zooals in het hierboven beschreven recept en snijdt de peren in kleine snip pers. Op 2 pond druiven rekent men 1 pond peren, het sap van 'n halven citroen en on geveer 1 pond suiker. Men laat het drui vensap met peren, citroensap en suiker ko ken tot de vereischte dikte. Heeft men veel onrijpe peren, die men gaarne nog tot iets goeds wil verwerken, dan kan men, zoowel bij het stoven als bij het maken van jam, den smaak er van verhoogen door toevoeging van 'n scheutje azijn en eenige kruidnagelen. Vlierbessen laten zich ook uitstekend ver werken tot gelei. Men verwarmt ze, onder roeren en persen, tot het sap goed te voor schijn komt, laat ze dan uitlekken door 'n doek en kookt het sap, op de gewone wijze, met suiker. Vlierbessengelei is, naar men zegt, niet alleen zeer smakelijk maar geldt bovendien als een middel tegen influenza. De vruch ten mogen niet overrijp zijn, daar in dit geval de gelei niet stijf wordt. ADRIANA KNUIST—POLLEPEL. U kunt hier ongeveer hetzelfde patroon voor nemen als voor een jongens-pullover. Men begint bij den onderkant van den rug, waarvoor men 104 st. opzet. Men breit 2 r. 2 aver. Een stevig randje verkrijgt men als men den eersten toer breit in den ach terkant van de steken. Verder breit men gewoon 2 r. 2 aver., tot men ongeveer 125 naalden heeft gebreid. Men kant dan, aan weerskanten van de naald, 2 st. af voor de armsgaten. Dan mindert men, om den an deren toer, nog 5 keer 1 st. aan weerskan ten en breit verder, recht door, nog 36 naal den. Dan kant men 28 st. af voor den schouder, breit nog 2 naalden op de mid delste 34 st. en kant die af, waarna men ook den tweeden schouder afkant. Het voorpand breit men, tot na de min dering voor de armsgaten, precies eender als den rug, waarna men nog 12 naalden breit. Wil men een split van voren hebben, dan verdeelt men daarna het werk in tweeën en zet, aan den kant van de knoop jes, 6 st. bij op. Men breit nog 20 naalden, kant bij het midden 12 st. af voor den hals en breit op de overige steken nog 6 naal den, waarna men de steken afkant. Nu breit men de andere helft op de ste ken, die op de naald waren blijven staan. Hierin breit men 'n paar knoopsgaten als volgt: men breit 2 st. aan den kant van het spUt, kant 4 st. af en breit verder gewoon door. Bij de volgende naald zet men boven de afgekante st. weer 4 st. bij op. Later wor den de aldus verkregen knoopsgaten nog omwerkt met 'n knoopsgatensteek. Wil men 'n schoudersluiting hebben, dan breit men het voorpand zonder split recht door. Bij den hals kant men dan in t mid den 24 st. af en breit, aan weerskanten, nog 12 naalden. De schouders worden dan dus 6 toeren langer en in dat verlengstukje breit men 3 knoopsgaten. Men kan ook slechts op één schouder 'n sluiting maken. De hals wordt afgewerkt, met 'n randje vaste st. gehaakt. De mouwen begint men aan den boven kant, waarvoor men 76 st. opzet. Na 10 naalden mindert men 1 st. aan weerskan ten van de naald en doet dit verder om de 10 naalden, tot men nog 54 st. op de naald heeft. In het geheel breit men voor de mouw ongeveer 130 140 naalden. Men kan den borstrok ook geheel rechts breien, met enkel voor een boord aan den onderkant en voor de manchetten 2 r. 2 aver. Een onzer lezeressen, die de in een onzer Mei-nummers voorkomende gebreide sprei geheel klaar heeft, zou daarvoor nu gaarne een bijpassende kant willen hebben. Weet een der andere lezeressen hiervoor mis schien een patroon? Anders kan mej. H. V. haar sprei ook afwerken met een gehaakt randje, ofwel met een franje. Zulk een franje maakt men het gemak kelijkst op de volgende manier: Men neemt een dun plankje of 'n karton zoo breed als men de franje lang wil hebben. Daar windt men, van rechts naar links gaande, het haakgaren om heen, waarbij de draden naast elkaar moeten komen. Aan den bo venkant haakt men dan telkens 2, 3 of 4 lussen naarmate men de franje dikker of dunner wenscht met een vasten steek aan elkaar. Wat klaar is kan vast van kar ton of plankje worden afgeschoven, terwijl men doorgaat met omwinden en vasthaken tot de franje lang genoeg is. Door eerst even 'n stukje te probeeren, kan men zelf bepalen hoe dik men de franje wil hebben. Men kan later de lussen aan den onderkant doorknippen, ofwel ze zóó laten, wat ook heel goed staat. Zoo men wil kan men dan boven de vaste steken nog 'n paar open toertjes haken. DORA. OP T STADHUIS Ambtenaar: Alzoo van beroep oesterhande laar? Heer: Pardon ik ben pachter van een groote oesterbank. Ambtenaar: Dus oesterbankier. Wie zich beklaagt, dat hü door het lot als een speelbal heen en weer wordt geworpen, be kent te gelijker tijd, dat hij zeer licht is. tuur het corsage is even blousend, de rok heeft den klokvorm. Fig. 830 is gemaakt van beige mousseline met klein motiefje in wit en bruin. De revers op het bolerootje, het vest van de japon, de manchetjes en het ceintuurtje zijn van effen beige mousseline. Het heup- stuk is in punten geknipt, waarbij de rok met 'n paar ingestikte plooien aansluit. n i slanker doen schijnen, doch de klacht over het altijd moeten dragen van een mantel is werkelijk ongegrond; ze kunnen best „en costume" uitgaan, mits dit goed van snit is en zich behoorlijk bij hun wat zware proporties aanpast. Op warme dagen kun nen ze dan ook een rustig kleurtje dra gen. Fig. 829 is een manteljapon van wit en zwart gestreepte toile de soie met smalle revers en een groot wit vest. Het geheel zit niet strak, doch tamelijk aangesloten. De taille is aangegeven door een smalle cein- Fig. 831. Dit is een zomer japon van crêpe georgette met 'n dessin van wit en blauw. Het model van de taille, evenals van den rok, is symmetrisch. Van voren valt een ruime klokkende volant, die aan een zijde afgewerkt is door een bies van blauwe crêpe, welke links eindigt in een smallen shawlkraag. De mouwen hebben een kleine talon ter hoogte van den elleboog en de rok is ruim en klokkend en kan van boven een beetje worden ingehaald. Het ceintuur tje is van dezelfde stof, wat ruim genomen, zoodat het losjes gedrapeerd is. POLA. „O-hoei ohoe...." Eentonig klonk het geroep van Tom, den neger, over de stille wegen. „Vooruit paardje ohoei De wagen sjokte en schudde onder het rijden. Het was een slechte weg, vol met gaten en kuilen, maar Tom en zijn zoontje Jimmy voelden er niet zoo veel van, omdat ze boven op de zakken zaten, die volge propt waren met vlokken versch geplukte katoen. Jimmy zat daar wat fijn, hij zakte heelemaal weg in de zachte massa. Hij lag een beetje te suffen en te luisteren naar het geroep van vader tegen het paardje en naar de treurige, zachte negerliedjes, die vader zoo nu en dan ter afwisseling zong. „Slaap je Jimmy?" riep de man, tusschen twee liedjes door. „Je bent zoo vroeg uit je bed geweest, jongetje." Hij keek even om en zag het kroesbolletje en de schitteroogjes van zijn zoontje boven de zakken katoen uitkomen. Vader lachte. „Ohoeipaard....!" riep hij en neuriede weer zachtjes voor zich heen. De kleine Jimmy mocht voor den eersten keer mee naar de stad. Het was een fijn tochtje voor hem en vader vond, dat hij al jong moest leeren om zaken te doen. Hij kon dan zien, hoe heerlijk het was, als je hard gewerkt had om een boel geld te ver dienen. Daar zouden ze dan weer een paar maanden van moeten leven. De wagen schokte, rammelde en deinde op en neer. Jimmy droomde, dat hij op den schoot van zijn moeder in slaap gewiegd werd. Met een schok stond de wagen stil. Ze waren in het kleine stadje aangeland en stonden nu in de drukste straat voor een klein café. En wat een lawaai en een bewe ging op straat. Uit alle streken waren de menschen bijeen gekomen om te koopen en te verkoopen. Het was marktdag. De vrouwen hadden zich mooi gemaakt in bonte kleuren en ze droegen schitte rende kralen om hun zwarte halzen. En overal hoorde men muziek. Jimmy klau terde van den wagen en keek zijn oogen uit. Was me dat een drukte en iedereen praatte en schreeuwde maar. Er waren wel vier of vijf café's naast elkaar. Terwijl va der het paard uitspande, keek de jongen maar rond, zijn handen in zijn broekzak ken. „Wel Jimmy?" vroeg vader. ,,'t Is hier fijn, pappie!" „Nou, jongen, dan gaan we hier eerst eens een glaasje nemen," zei de man. Met een zwaai zette hij Jimmy op zijn schouder en toen gingen ze het café in. De eerste indruk van Jimmy was, dat hij niets kon zien dan den dikken blauwen rook, die in de zaal hing. Maar toen hij daar aan gewend was, zag hij een massa kleine tafeltjes, waaraan de menschen za ten te rooken en te drinken. Ze maakten ontzettend veel lawaai. In een hoek stond een piano. Een oude neger trommelde een vroolijk deuntje en boven op de piano zat een meisje met een banjo. Ze zong en speelde het liedje met den neger mee. „Ha, daar heb je Tom Jens," riepen een paar kerels. „Kom hier zitten, oude jongen! Wat heb je nou voor een jongen aap op je schouders zitten, zeg?" „Dit is mijn jongste zoon en opvolger," zei de vader trotsch. „Allo Jim, zeg. de hee- ren goeden dag." Het ventje werd op den grond gezet en stond nu een beetje verlegen naar de ruwe mannen te kijken. Vader bestelde een groot glas wijn. „Geef je zoon ook een borrel, man," zei Rooie Bill. „Nee, waarachtig niet," antwoordde Tom, „het is al erg genoeg, dat ik het zoo lekker vind." En hij dronk het glas in één teug leeg. „Jimmy, jongen," zei hij, „kijk jij op je gemak nou maar eens rond, wij moeten even over zaken praten!" De mannen staken hun hoofden bijeen en begonnen druk en snel te praten. Jim haalde een grooten rooden appel uit zijn zak en begon smakelijk te eten. Hij be gon het zaakje nu zoo eens te bekijken. Wat was dat een grappig ding, waar die man op speelde. Vader had hem dikwijls van een piano verteld, maar zóó had hij zich die toch nooit voorgesteld. „Ik heb ook een banjo, een kleine!" schreeuwde hij tegen het meisje boven op de piano. „Zóó1" lachte het meisje, „dat is fijn voor je, mag ik ook een stukje appel?" Jimmy deed of hij niets gehoord had en liep kalm door. Hij hield niet van meisjes, ze deden altijd zoo flauw. De menschen aan de tafeltjes lachten' OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN even tegen den kleinen jongen met den appel, maar dan vergaten ze hem weer. Ze hadden andere dingen om aan te denken. Ze moesten geld verdienen, veel geld. In een hoek van de zaal lag een groote, ruige hond. „Hallo," riep Jimmy, „ben je ook alleen, ik kom een beetje bij je zitten, tot vader klaar is." Met één handje op den kop van het beest ging hij zitten wachten. Achter het wankele, houten schot, waar Jimmy tegen aan leunde, zaten drie man nen in druk gesprek. Als de jongen het driespan zou hebben gezien, dan zou hij zeker bang weggeloopen zijn. Maar nu hoorde hij hen alleen maar praten. Ineens veranderde de uitdrukking van zijn gezichtje. Zijn oogen gingen naar één kant, zoodat het wit scherp afstak tegen zijn donkere huid, zijn mond ging open en hij boog zijn hoofd meer naar het schot toe. Jimmy luisterde. Hij wist heel goed, dat men nooit een ge sprek mag afluisteren, maar nü, nü moest hij wel, want daar hoorde hij al voor den tweeden keer den naam van zijn vader noemen. Wat zouden ze wel te zeggen heb ben van zijn pappie? Dus luisterde Jimmy. „Schenk me nog eens in, Bob," hoorde hij een zware stem zeggen, „weet je al dat Tom Jens hier is vandaag?" „Tom Jens?" herhaalde de tweede man, die met Bob aangesproken was. „Ja. Hij komt een massa katoen verkoo pen, die rijdt vanavond wel met een vijf honderd gulden naar huis." „Dat zit nog," zei een derde heesche stem. „Wat doen we met hem, Lo?" vroeg Bob. „Met hèm doen we niks," grijnsde Lo, „hoogstens in een sloot gooien, maar ik laat me hangen als ik met dat geld niet een heeleboel ga doen." Een daverend, ruw gelach volgde daarop. De arme, kleine Jimmy was heelemaal ontdaan van schrik. Dat er zülke slechte menschen waren had hij zich niet kunnen voorstellen! En als ze vaders geld af zou den nemen, waar moesten ze thuis dan van leven? Hij beefde van kwaadheid. „Hoe pikken we het in, Lo?" vroeg de zware stem weer. „Nou, gemakkelijk genoeg," zei deze. „Als het donker is vanavond, gaan we in de bocht van den grooten weg achter een boschje liggen. Je weet dat boschje wel met die groote witte bloemen. Juist daar achter. We springen dan er uit. Een van ons houdt het paard vast, jij bijvoorbeeld John, Bob duwt een prop in Tom zijn mond, houdt zijn handen stevig vast en ik," besloot de kerel, „nou, ik zal wel zorgen, te klein, bekende hij zich zelf met spijt, zouden my gewoon in een sloot gooien. Maar er moest iets gebeuren. Vader mo®»* onmiddeliyk gewaarschuwd worden. H®1 geld moest en zou gered worden! Hy rende tusschen de tafeltjes door trok Tom aan zyn jas. „Pappie, pappie, kom vlug mee, ik nwel u wat zeggen." De mannen begonnen hardop te lachefr „Wel wel, Tom, wat heb jy een heetg®' bakerd zoontje," zei Rooie Bill. „Wat is jongeheer?" vroeg hy. Jimmy luisterde „Pappie, ik moét u iets vertellen," zei be ventje weer. „Ja, ja, beste jongen, ik heb nu geen tira Kom maar eens op nüjn knie zitten, da» gaan we straks iets moois voor je koope®' Hou je nou even kalm." En zoo moest Jimmy rustig op vader» knie zitten wachten tot de mannen uitg®' sproken waren. Toen gingen ze allen na®' de schuur van Rooien Bill, de balen met Ka' toen werden afgewogen. Vader wreef zyn handen en zei, dat hy een goeden da? had, terwyi hy het geld in zyn zakken borg. De wagen en het paard bleven in schuur staan en Jimmy met zyn papp'e zouden eten in het gezellige huis van Rooi®® BUI. „Vader," zei de jongen, toen ze even al' leen waren, „we moeten vanavond ni®1 naar huis gaan, ze gaan uw geld afnem®®' Drie mannen liggen op de loer. De ee® heet Bob." Tom keek naar het ernstige snuitje va® zyn zoon. „Bob? Ik ken geen Bob. Hoe kom je aa® dat idiote verhaaltje? Je hebt gedroofl1"' geloof ik." „Heusch, pappie. Ik heb 't hen zelf ho®' ren zeggen. Ze zullen u in e®p sloot gooien...." „Och wat, onzin," lachte de va' der. „Ik ken niemand, die J®® myn geld niet zou gunnen. moet flinker zyn, Jimmy." Toen het heele gezin by elkaa1 zat te praten en te lachen en tefJ wyl de vrouw van Rooien Bill be eten aan het koken was, slow Jimmy de kamer uit naar schuur. Er moest iets gebeuren, dac®; hy. Hy aaide het kleine paard)® en in gedachten bestudeerde W En wat een lawaai en een beweging op straat! dat ik de centen beet krijg, dat beloof ik je." Een goedkeurend gebrom volgde. „Afgesproken," zei Bob. Jimmy hoorde, hoe hy slurpend zyn wyn dronk. „We heb ben nog nooit zoo'n gemakkeiyk karweitje gehad." Toen begonnen ze over iets anders te praten en te lachen. Jimmy haalde in gedachten een tweeden appel uit zyn zak en hapte er in. Ha, wacht maar, dacht hy. Die drie kerels hadden niet op hem gerekend; als ze vanavond een hand durfden uitsteken naar zyn vader, dan zou hy ze alle drie doodslaan. Nee, dat zou ik toch niet kunnen, ik ben Jongens, laten we een wedstryd houden in het hardloopen. Wie het eerst op het plein is. Jullie gaan rechts en ik ga links. Wedden, dat ik het eerste aankom?! Ik zet myn twee vuursteenen in en jullie dat goudvischje van Dik! Goed, zei Dik, geef die vuursteenen maar vast hier! Dik en Jan liepen wat ze konden. Die vuursteenen hadden ze al zoo goed als in hun zak. Wat een stommert, zei Dik, hy neemt dien heelen omweg. We behoeven niet eens zoo hard te loopen. Zwarte Piet echter maakte nog geen aanstalten, maar wachtte op de dingen, die komen zouden. Ziehier zyn list. Jullie hadden na- tuuriyk op het eerste plaatje het bord al wel opgemerkt „Verboden voor auto's". Dat was de weg, dien Dik en Jan volg den. Zwarte Piet is hier achter op een auto geklommen, die hem met bekwa men spoed naar het plein zal brengen. Hallo!zyn jullie misschien eerst naar huis geweest om het goud vischje al vast voor me mee te brengen?. Wat zien jullie er moe uit. Zóó hard ge- loopen. Ik niet hoor. Ik heb den weg op myn dooie gemak afgelegd. Je moet ech ter zorgen niet alleen je beenen, maar ook je hersenen te laten loopen. A den ouden wagen. En ineens wist hy hem te doen stond. Hij zou probeeren j een wiel er af te halen, dan kon de vanzelf niet meer ryden. Tien minuten lang werkte hy met kleine handjes er aan, om de ijzeren v uit de as van het wiel te trekken. En deiyk gelukte het hem, kantelde toen rad er af en verstopte het onder een g®.%i ten berg stroo. Ziezoo, dat had hy jjy klaar gespeeld. De wagen stond nog netJ rechtop. .ji Met een angstig kloppend hartje en beetje vermoeid van het zware werk tr hy weer naar binnen. En vader begreep er niets van. „Rooie Bill," zei hy, „wie kan er nu Pjtt zier in hebben om alleen maar een ra® j stelen. Heb je misschien een ander v me?" j. Nee, Bill had niets, hy begreep t fjjjf niet, de schuur was aan den straat*®^ toch altyd op slot. Maar ja, er zat - anders op. Ze moesten nu maar in jé stadje biyven slapen. En zoo sliepen l,e(, en zyn zoontje Jimmy dien nacht op V zolder van Rooien Bill en lagen drie e dende kerels tevergeefs achter het bos® te wachten. J> Den volgenden morgen héél vroeg men het wiel onder het stroo. Jimmy s® t er met een onschujdig gezichtje naa»A kyken. En toen de zon al heeriyk over de velden scheen, reden ze naar b ol De wagen schokte en rammelde nü r»® erger dan toen ze gingen. Er waren nu zachte balen met katoen om op te Maar dat kon Jimmy niets schelend' zong met een vrooiyk stemmetje alle jes, die hy kende. En toen ze voorby het boschje me®( witte bloemen reden, stak Jimmy ee» deugend rose tongetje uit. 's Avonds, toen moeder den kleinen gen op haar schoot wiegde, kreeg ze heele geval te hooren. Maar moeder zei -niet, dat het een verhaaltje was, nee ze kuste heb^C' noemde hem: haar grooten, dapperen z a,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 10