HOE HET ONWEER ONTSTAAT met het Warmte- en trekonweders INVASIE DE VIJANDEN VAN HET BIJENDORP JM RADIO-PROGRAM Hoe de Professor z'n vriend verloor Alle abonnes ongevalier? verzekerd voor een der volgende uitkeerinfen f3000. - verlles8van beide armen, belde beenen of belde oogen f750. - doodelijken afloop f250.- een voet of een \fl25. - duim of wijsvinger f50. "been of 2.if 40. m anderen vinger DE VROUW MASKER DONDERDAG 1 SEPTEMBER Op zee en op het land Beleedigd Te ijverig Een wakker zeeman Vrijdag 2 September VERHAAL VAN DEN DAG Vernietiging van steden AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON -ms In ons land zijn dezen zomer vrij veel on- weders voorgekomen. Hoewel onweer een veel voorkomend natuurverschijnsel is, zijn zeer vele menschen angstig tijdens een hevige onweers bui. Deze angst kan men zich zeer goed ver klaren, daar meermalen tijdens een onweersbui doodelijke ongelukken voorkomen. Het is dan ook begrijpelijk, dat in de oudheid de men schen het onweer beschouwden als een uiting van den toorn der goden; de weerkunde was voor hen immers nog een gesloten boek. Met de vorderingen der wetenschap zijn zeer veei theorieën betreffende het ontstaan van onweer opgezet. Wat verstaat men nu eigenlijk onder onweer. Onweer is de electrische ontlading van de wolken, welke ontlading gepaard gaat met bliksem en donder. Meestentijds gaan deze ont ladingen vergezeld van een sterken regenval, en somtijds ook wel van hagel. Het onweer is een natuurverschijnsel, dat over de geheele aarde voorkomt. Het meest echter kan men onweders waarnemen in de tropische streken, terwijl het in de gematigde 6treken bijna uitsluitend in het warme jaar getijde voorkomt. Wel typisch is het, dat gedurende de zomer maanden onweders op zee slechts zelden voor komen; in ieder geval veel minder dan op het land, terwijl daarentegen in den winter op zee meermalen een onweer woedt. De onwe ders, welke in de zomermaanden woeden, bre ken meestal eerst in de namiddag- of avond uren uit, terwijl het winteronweer niet aan be paald uur van den dag is gebonden. Door het Koninklijk Nederlandsche Meteorologisch In stituut te De Bilt werd in het jaar 1880 een aanvang gemaakt met de publicatie van een geregeld onweersverslag, hetwelk wordt samen gesteld aan de hand van gegevens, welke door een aantal waarnemers worden ingezonden. Aan de hand van deze verslagen heeft men een statistiek kunnen opmaken, waaruit blijkt, dat het aantal onweersdagen voor ons lana ongeveer 110 per jaar is. Als onweersdag geldt elke dag, waarop ergens in het land onweer wordt waargenomen. De onweders kan men naar hun karakter in twee groepen verdeelen en wel de zoogt- naamde warmte-onweders en trek-onweders. De warmte-onweders ontstaan in de namid daguren van warme voorjaars- en zomerdagen. Deze woeden doorgaans zeer hevig over een kleine oppervlakte en verplaatsen zich slechts langzaam; tegen den avond houden zij gewoon lijk geheel en al op. Het ontstaan van het warm- te-onweder kan men toeschrijven aan de over verhitting van de onderste luchtlagen. De lucht in deze luchtlagen wordt dan veel lichter dan de lucht in de hooger gelegen lagen en stijgt dus omhoog. Hierdoor vormen zich stapelwol ken, welke neerslag veroorzaken en tenslotte de electrische ontlading teweegbrengen. Deze warmte-onweers zijn van voorbijgaanden aara en hebben slechts zelden een weersomslag ten gevolge. Geheel anders is dit met de grooie IIÜUIIIIIIIIIIII trek-onweders, welke over een groote oppervlak te voorkomen en met een bepaald ontwikkeld front met regelmatige snelheid voorttrekken. Deze onweders beteekenen dikwijls het einde van een periode van mooi zomerweer. De over vloedige condensatie van den waterdamp bij een onweder hangt samen met de sterke op stijgende beweging, welke de lucht in een on weerswolk moet hebben. Bij het opstijgen naar de hoogere luchtlagen zet de lucht uit, waar door minder drukking ontstaat, hetgeen af koeling tengevolge heeft. De in de lucht aan wezige waterdamp condenseert dus ten deele en valt als regen, sneeuw of hagel naar be neden. Doordat er echter nog voortdurend een warme luchtstroom naar boven stijgt, blijven deze druppels langen tijd zwevende, waarbij zij aangroeien tot groote druppels, welke dan weer op hun beurt in kleinere en grootere druppels uiteenspatten. De grootere druppels krijgen hierbij een positieve lading. Alleen de groote druppels kunnen, door hun zwaarte, tegen de stijgende beweging der lucht in vallen, terwijl de kleine druppels naar de hoogere gedeelten der onweerswolken worden medegevoerd. Dr. G. C. Simpson, de directeur van het Meteoro logical Office te Londen, heeft door metingen van de electrische lading van den regen bij onweers uitgemaakt, dat de groote druppels, dus die, welke tegen den stijgenden luchtstroom invallen, positief geladen zijn, terwijl de op stijgende lucht zelf een negatieve lading bergt. Volgens genoemden geleerde zijn de spannings verschillen tusschen de lagere en de hoogere wolkgedeelten hieraan te wijten, dat de eerste de groote positief geladen druppels bevatten en de laatste, de kleinere, negatief geladen druppels. Deze druppels zijn ontstaan door con densatie van waterdamp op negatieve kernen, welke bij het splitsen der regendruppels zijn vrijgekomen. De onweders, welke in de tropen voorkomen, zijn meestal van het karakter van onze warmte-onweders. De nachtonweders zijn echter in Indië volstrekt geen zeldzaamheid; deze komen hoofdzakelijk voor tijdens den Noord-West Moesson. Badgast: „Sinds ik hier ben voel ik me zie ker dan ooit! 't Bronwater schijnt ook al niet goed te werken." Inwoner: „Dat moet u niet zeggen, tot nog toe heeft het iedereen geholpen.Wie bij ons niet gezond wordt, die is absoluut niet ziek." De verdediger doet zijn uiterste best om te betoogen, dat zijn cliënt op den tijd der mis daad overal elders was, doch niet daar. Dan gaat hij voort: De ambtenaar van het openbaar ministerie zegt nu wel, dat de be klaagde de misdaad gepleegd heeft. Ik zou wel eens willen weten, hoe hij dat beter weet dan mijn cliënt: De officier is er toch niet bij geweest en mijn cliënt wel! nnimiiMiiiimii Amsterdam heeft een invasie, Een invasie van de vloo! En de burgers krijgen dit keer Dit present eens cadeau! Als men thuis komt van vacantie Met gezuiverd, lekker bloedt, Wordt men door die kleine springers Blij en opgewekt begroet! En ze springen en ze dansen En ze bijten van de pret Op je beenen, op je schouders, Onder, naast en in je bed! En nadat ge uw vacantie Aangenaam hebt doorgebracht, Kunt ge u nog enk'le dagen Amuseeren met de jacht! 't Is geen wassen, maar een spring vloed, Die hier naar de hoofdstad kwam En, misschien, den naam verandert Van de stad in.... Krabbendam! MARTIN BERDEN i i (Nadruk verboden) John Cochrane, een Schot, was stuurman op de „Clydesdale", een fraaie stoomboot, die geregeld van de Clyde op de Westkust van Ierland voer. Op een avond van het jaar 1827, nadat het schip met 80 passagiers naar zee vertrokken was, nam John Cochrane in het ruim een scherpe brandlucht waar. In hooge mate ongerust poogde hij de oorzaak daarvan te ontdekken, maar hij kon niets van den brand bespeuren. Toen waarschuwde hij den kapitein en te zamen doorzochten zij het geheele schip. Eensklaps snelde de kapitein naar het dek, met den uitroep: „Cochrane, de vlammen slaan uit het voorruim!" Zal ik het schip omleggen, kapitein? was Cochrane's kalme vraag. Ja, houd op de naastbijgelegen kust aar. Cochrane overzag onmiddellijk het gevaar en den vollen omvang van zijn plicht. Hij wist, dat hij zijn leven op het spel zette, wan neer hij op zijn post bleef, maar hij was be sloten zich voor de hem toevertrouwde passa giers op te offeren, die zonder twijfel verloren waren, indien het schip niet den thans inge slagen koers voortzette. Intusschen grepen de vlammen met ontem bare woede om zich heen, zoodat aan blus chen niet te denken viel en met ongelooflijke snel heid vloog het schip in de richting van de kust. Aan den boeg, het eenige gedeelte van het schip, dat nog van rook en vlammen ge spaard was gebleven, hadden de wanhopig jammerende passagiers zich op één gedrongen, terwijl de vuurgloed naar het achterdek drong, waar Cochrane kloekmoedig, als een martelaar van zijn plicht, op zijn post bleef volharden. De kapitein, flink ter zijde gestaan door de matrozen, trachtte wel de vreeselijke plek, waar de held stond, met stroomen water af te koelen, maar dit werd elk oogenblik moeilijker en Cochranes toestand hopeloozer. Reeds had de verterende gloed het dek onder hem aangegrepen, maar de wakkere stuurman verliet de gloeiende plek niet, on danks de ontzettende pijnen, waaraan zijn lichaam en hoofdzakelijk zijn voeten waren blootgesteld. Soms verdreef de wind voor een oogenblik de rookwolken en konden de opeengedrongen pasagiers op het voorgedeelte, den braven man zien, die zonder een enkele klacht zijn leven De kunstenaar der bijen, een beeldhouwer, werd bij de ko ningin ontboden en kreeg opdracht een mooi standbeeld te ma ken. Dag en nacht werkte de bij er aan en toen de groote dag was aangebroken kon iedereen het kunststuk bewonderen. Het was anderhalf maal zoo groot als Jaap zelf en met mooie letters stond zijn naam op het voetstuk gegraveerd. Weldra brak de dag aan, dat het standbeeld onthuld zou worden. Een der geleerdste bijen hield een redevoering en het scheen wel erg gezellig te zijn, want al de bijen stonden te glchelen. Dat was ook niet te verwonderen, want na afloop van de onthulling zou er in het dorp groot feest worden gehouden, waaraan iedere bij deel mocht nemen. lllllllllIIII!llll!!llllllllllllllllllllllMIIIIIllIIIIIII!lllllll!lllllllllllli!llll!lllllll!l!llllllllllllillll!lllllll HUIZEN, 296 M. NCRV 8.00 Tijdsein en schriftlezing; 8.15 Gramofoonmuziek; 10.30 Korte ziekendienst door ds. J. M. Kroes; 11.00 Harmoniumconcert door G. Snijders; 11.30 Con cert H. Hermann, viool; 12.00 Politieberichten; 12.15 Trio v. d. Horst; 2.00 Verzorging zender; 2.30 Concert mevr. Ina Mulder Belser, alt. Mezzo; 4.30 Gramofoonmuziek, Yehudi Mennuhin speelt; 5.00 Gramofoonmuziek; 5.30 Halfuurtje voor jeugdige amateur-fotografen; 6.00 H. J- Steinvoort. Een boekenplank boven de divan; 6.30 A. J Herwig: „Oogsten en bewaren van appel en peer"; 7.00 Bezoek van den radio dokter; 7,30 Politieberichten; 7..45 A. C. de Wit. Bloemen en planten op de tentoonstelling; 8.00 Tijdsein. De Haarlemsche orkestvereeniging o.l v. Frits Schuurman; 9.50 Persbureau Vaz Dias; 10.30 „Trottoir Roulant". „Een wandeling door het Vroolijke gramofoonplatenland" HILVERSUM, 1875 M. VARA. Lichaams oefeningen o.l.v. G Kleerekoper, 7.30, idem 8.00 Tijdsein en gramofoonmuziek; 9.00 VARA- septet O.I.V. Is. Eyl. VPRO 10.00 Morgenwijdng. VARA 10.15 Voordracht door Rollien Numan; 10.30 VARA-Septet; 11.00 Kwartiertje voor den Bond van Sociaal Democratische Vrouwenclubs; 11.15 VARA-septet; -2.00 Sluiting. AVRO 12.00 Tijdsein; 12.01 Het AVRO-Klein-Orkest o.l.v. Nico Treep. Tusschenspel van Gramofoon muziek; 3.00 B. den Besten Jr.: De Unitates en bonden in het Nederlandsch Studentenleven"; 2.30 Het AVRO-Kamerorkest o.l.v. Louis Schmidt; 4 00 Stuiting. VARA 4.00 Tijdsein Gramofoonmuziek 4.30. Na schooltijd. 5.00 VARA-orkest o.l.v. Hugo de Groot; 5.45 Voordracht door Carel Rijken: „De hengelwed- strijd" Goudsmit; 6.00 Orgelspel door Joh. Jong; 6.30 Voordracht door Carel Rijken; 6.45 Orgel spel Joh. Jong; 7.00 Gramofoonmuziek; 7.10 VARA-Orkest; 8.00 Sluiting. AVRO, 8.15 Aan sluiting met het Kurhaus te Scheveningen. Het residentoe-orkest o.l.v. Carl Schuricht. Solisten: Jo Vincent, Suze Lug'er, Louis van Tulder en Willem Ravelli; 9.45 Programma van den VPRO. VPRO, 8.00 VPRO-nieuws. Vrijz. Gods. Pers bureau; 8.05 Persbureau Vaz Dias; 9.45 Cursus mevr. Immink Cost Budde Religie in het hedendaagsche gezin, (I) 10.00 Cursus Vrouw- zorg, 2de voordracht! Spreker: ds. P. D. Tjalsma. VARA, 11.00 Gramofoonmuziek; 12.00 Tijdsein en sluiting. BRUSSEL, 509: 5.20 Concert door het om- roepsymphonieorkest, o.l.v. Arthur Meulemans; 650 gramofoonmuizek; 8.20 concert door het Radio-orkest o.l.v. Karei Walpot; 9.20 concert uit de Kurzaal te Ostende. KALUNDBORG, 1153: 3.20 omroeporkest o.l.v. Launy Gröndahl; 10.20 Omroepsymphonieorkest, o.l.v. Emil Reesen. BERLIJN, 410: 9.35 Berlijnsche omroeporkest, HAMBURG, 372: 1.35 Gramofoonmuziek; 2.30 idem; 4.50 concert; 10.40 concert. KÖNIGSWUSTERHAUSEN, 1635: 2.20 con cert. LANGENBERG, 472: 12.20 Concert door een orkest van werklooze beroepsmusici; 5-35 ves perconcert; 8 40 concert. DAVENTRY, 1554: 1.20 Orgelrecital; 1.50 gra mofoonmuziek; 4.20 concert; 7.50 concert; 10.35 concert; 11.20 B.B.C.-dansorkest. PARIJS EIFFEL, 1445 8 50 concert o.l.v. Ed. Flament. PARIJS R., 1725: 12.20 Gramofoonmuziek; 7.20 populaire gramofoonmuziek; 905 concert; 9.50 vervolg concert. MILAAN, 331 M.: 9.05 Concert o.l.v. Tansini. ROME, 441 M-: 9.05 Concert m.m.v. Het Quar- tetto di Roma. WEENEN, 517 M.: 10.50 Henry Hall en zijn B.B.C.-Dansorkest (Londen). WARSCHAU, 1412 M.: 5.20 Mandolinemu- ziek; 6.40 Populaire en dansmuziek; 8.20 Das Philharmonisch orkest von Warschau; 9.20 BEROMÜNSTER, 400 M.: 10.20 Het Omroep- Voortzetting orkest; 10.20 Dansmuziek. VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS voor dat zijner medemenschen op het spel zettte. Maar reeds hadden de kustbewoners in den duisteren nacht het brandende schip ontdekt. Zij snelden naarboven, naar een opening in de rotsen en gaven door het heen en weer schudden van fakkels aan de in uiterst gevaar verkeerende zeelieden een sein om het schip naar de kust te sturen. Cochrane begreep, hoewel hij verschrikkelijke pijnen doorstond, hun signaal. Zijn voeten verschroeiden reeds op het gloeiende dek. Maar hij bleef kloekmoedig aan het stuurrad staan en het gelukte hem het schip in de baai te doen binnenloopen en tusschen twee rotsen te doen ankeren, zoodat alle passagiers en de bemanning ongedeerd de kust bereikten. Ook Cochrane kon nog levend, maar met vreeselijke wonden bedekt aan land gebracht worden. Een lang en smartelijk lijden was het gevolg van zijn heldendaad en alleen aan een zeer zorgvuldige verpleging en uitnemende geneeskundige hulp, dankte hij het behoud van zijn leven, Zijn voeten waren deerlijk verbrand; zijn bonten muts en zware jas door de ont zettende hitte, waaraan zij waren blootgesteld geweest, tot poeder vergaan. Zijn booge, krachtige gestalte was gebroken; zijn haar en baard vergrijsd en zijn straks nog knap, jeugdig gelaat was gerimpeld als van een oud man. Een belooning viel den wakkeren zeeman niet ten deel: het bewustzijn zoovelen mede menschen het leven te hebben gered, was de eenige voldoening van zijn zelfopoffering. Slechts zeer weinigen der gasten wisten, dat de gevierde jubilaris, behalve een geleerd pro fessor ook een man was, die gedurende z'n veeljarig verblijf in Indië, in dat land avontu ren had beleefd, als slechts weinige menschen ze hebben ondervonden. De meeste gasten hadden het hoofd geschud bij het zien van het prachtige tijgervel, welks van lichtgeel tot oranje wisselende kleur tus schen de zwarte strepen, het felle licht der electrische lampen schel terugkaatste van den muur, waaraan het hing. Ze vroegen zich af, waarom de professor deze huid had opgehan gen. inplaats ze als vloerkleed te gebruiken, warvoor ze zich toch veel beter zou leenen. Een der aan het diner zittende dames gaf uit drukking aan deze verwondering, waarop aller oogen zich vragend op den professor richtten. Deze vroeg ernstig: „Mag men dan het eenige, wat van een lieven vriend gebleven is, met voeten treden," Alleen keken den spreker verbaasd aan. „Van een lieven vriend „Misschien wel van den besten vriend, dien ik ooit gehad heb," antwoordde de kleine, grijze man, terwijl hij door z'n ronde brilleglazen hen, strak vóór zich op z'n bord keek. „Deze huid is mij dierbaar," en ging hij bijna onverstoorbaar voort, „ze herinnert mij aan een van mijn treurigste gebeurtenissen van mijn leven, aan den eenigen moord, dien ik ooit begaan heb." De stilte aan de tafel werd opvallend na deze woorden. Dijd geopende oogen keken den professor van alle kanten aan, en eenige dames weken schuw achteruit, om daarna echter weer in groote spanning voorover te buigen. De oude man knikte weemoedig met z'n hoofd. „Ik zal u de geschiedenis vertellen," hernam hij. En zonder een der gasten aan te zien, gaf hij in eenige korte trekken een beeld van zijn leven in Indië, om dan voort te gaan: „Ja, toen vingen we een drie kwart volwassen tijger, dien een van ons had aangeschoten. Mijn voornemen was hem aan Hagenbeek te verkoopen, maar dan moest ik hem natuurlijk eerst genezen. En toen bemerkte ik, uit eigen ervaring, tot mijn groote verwondering, hoe hoog ontwikkeld deze groote katten zijn, en welke sterke gevoelens ze kunnen bezitten. Het duurde dan ook niet lang of mijn tijger begreep, dat we slechts bezorgd waren om z'n leven, en dat ook de bijtende middelen, die we bij de behandeling van zijn wonden gebruik ten, een goed doel hadden. En we werden werke lijk vrienden, vrienden, die zich op elkaar kon den verlaten en dit ook wisten. Geen hond had me meer trouw en aanhankelijkheid kunnen bewijzen dan mijn tijger." „Hoe hebt u hem dan verloren," riep een der nieuwsgierige gasten. „Dat is nu juist het treurig eind van de ge schiedenis," antwoordde de beroemde man; „een van m'n Indische bedienden, placht in z'n bijgeloovigheid steeds te zeggen, want hij geloofde als de meeste inlanders, in de ziels verhuizing: „Het is uw broer, mijnheer." „Hij wist, dat ik eenige jaren gelegen m'n jongsten broer verloren had. Ik geloofde daar natuurlijk niets van, maar van mijn tijger was ik toch gaan houden als van een vriend. Iemand als ik, een op zich zelf en alleen levend man, kon moeilijk een beter gezelschap verlangen. En toch moest ik hem dooden. Maar ik kan u zegen, dames en heeren, dat ik nog nooit in mijn leven een dergelijke spanning in me zelf gevoeld heb, als toen ik, gedurende enkele seconden slechts, voor de vraag stond: „Zal ik hem dooden of niet?" De verteller haalde diep adem alvorens hij verder ging. „Op zekeren middag lag ik vermoeid op mijn veldbed en m'n tijger lag als altijd naast me op den grond. Toen bemerkte ik opeens, dat ik droomde. Ik deed pogingen om wakker te worden en mij te bevrijden van den verschrik - kelijken droomtoestand, waarin ik het gevoel had, alsof iemand bezig was mijn linkerhand af te zagen. Eindelijk werd ik wakker en be merkte, dat mijn linkerhand, die van het bed, waarop ik lag, afhing, mij ontzettende pijn deed. Ik had echter niet de kracht ze op te heffen. Gelukkig zeg ik nu, want het had er niet mooi met me uitgezien e1s ik mijn hand „Hè, ik wou, dat er nu maar eens 'n zonnetje doorbrak" „Zou je zonnebaden nemen?" „Welnee, ik ging in de scha duw liggen." had opgeheven. Opeens, toen ik heelemaal klaar wakker was, schoot als een bliksemschicht de gedachte door mijn hersens, dat mijn tijger met z'n scherpe, stalen tong m'n hand likte en.... dat hij ze tot bloedens toe gelikt had! Mijn tijger had bloed geploefd! Laat ik me nu om 's hemels naam niet ver roeren, dacht ik. Langzaam en zachtjes greep ik met m'n bevende rechterhand naar de revolver, die naast me op het tafeltje lag. Zon der m'n linkerhand te bewegen, draaide ik mij naar links en.... onze oogen ontmoetten elkaar. De tijger zag er in 't geheel niet bloeddorstig uit. Maar toen bewoog zich, geheel tegen mijn wil, mijn linkerhand en z'n licht-gele oogen met de in 't halfduister der tent groote zwarte pupillen schoten vuur en een dreigend gegrom begeleide als een verren donder, den bliksem uit z'n oogen. Dat was m ij n tijger, mijn vriend niet meer. De natuur was is het vreeselijke roofdier ont waakt. Nu ging het er om: hij of ik! En terwijl ik mijn van bloed druipende hand on- weeglijk in ziin muil liet, deed ik mijn best hem zoo vriendelijk mogelijk aan te kijken. Met m'n rechterhand mikte ik mijn revolver op het zwarte centrum in den gelen cirkel van z'n rechteroog en schoot.één, twee, drie maal achter elkaar, in m'n doodsangst eigenlijk niet wetend wat ik deed. Toen ik badend in mijn zweet, door het' geschreeuw der mijn tent binnen stormende Indiërs tot bezinning was gekomen, zag ik den tijger met z'n bloedenden bek voor mij op den grond, bewegingloos uitgestrekt. Drie dagen lang, zweefde ik, ten prooi aan een hevige koorts tusschen leven en dood." De Amerikaansche ingenieur Parlow uit Stamford (Connecticut) zou een uitvinding heb ben gedaan, die het mogelijk zou maken oor logsschepen, legerpatrouilles en zelfs heele ste den op een afstand van 150 K.M. door explosie en vuur geheel te vernietigen. Een commissie van deskundigen is opgedragen deze sensatio- neele uitvinding te onderzoeken, waaruit dan de juistheid van Parlow's beweringen zal blijken. Reeds herhaalde malen hebben soortgelijke mededeelingen in de wereldpers gecirculeerd en zooals te begrijpen is, zeer veel aandacht ge trokken. Dergelijke uitvindingen toch zouden de oor logen der toekomst een geheel ander massaler karakter geven. Tot nog toe bleken deze massa- vernietigende projecten echter steeds onscha delijke producten van een fantastischen geest te zijn geweest, die in werkelijkheid in het ge heel niet levensvatbaar waren. De meest opzienbarende mislukking van de zen aard was de uitvinding van den Engelschen ingenieur Grindell Matthews, de z.g.n. „dooden- de stralen". Ongeveer vijf jaar geleden trokken ze de algemeene aandacht: zelfs wekten ze de belangstelling van het Engelsche Ministerie van Oorlog. De uitvinder weigerde echter zijn vin ding door een proef van deskundigen te doen controleeren. Hij trachtte zijn geheim vervol gens aan het Fransche departement van oorlog en aan het Amerikaansche ministerie van Ma rine te verkoopen. Na langdurige onderhandelingen vond de groote proef in een electro-technisch labora torium te New-York plaats, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van het Ministerie van Ma rine. Toen bleek, dat deze beruchte stralen op een afstand van 10 K.M. nog niet eens een muis konden dooden. De sleutel van het probleem is het nog steeds onopgeloste technische vraagstuk: de geleiding van electrische kracht op verren afstand. Wel zijn we in staat door middel van een radiozen der op een afstand van 10.000 K.M. electrische kracht uit te zenden, maa de verzonden kracht is buitengewoon gering. Electrische kracht in bruikbare kwantiteiten op verren afstand te ge leiden, is voorloopig nog niet mogelijk. Dit feit is oogenschijnlijk in tegenspraak met de buiten gewoon interessante proeven van Marconi, twee jaar geleden genomen. Zooals men zich mis schien nog herinneren zal, heeft Marconi toen maals vanuit zijn in de Midellandsche zee va rend jacht „Electra", door middel van een en kelen druk op een knop de electrische boog lampen van de groote technische tentoonstel ling te Sydney ontstoken. Op een afstand van vele duizenden Kilometers reageeren de lam pen van het industriepaleis dezer Australische wereldstad dus op een draadlooze „hand". Men heeft deze proef toenmaals opgevat als of het thans gelukt zou 'zijn electrische kracht draadloos te geleiden en alsof Marconi den stroom, die deze lampen voedde, draadloos van af zijn jacht over alle oceanen en werelddeelen heen, naar Australië heeft verzonden. Indien dit het geval zou zijn geweest, dan had Marconi, door middel van dezen draad- loozen stroom even goed alle munitie-dépots in Sydney en omgeving in de lucht kunnen laten springen en zouden de doodende stralen van ingenieur Parlow niets nieuws zijn geweest! In werkelijkheid heeft Marconi's draadloos verzonden kracht in Sydney alleen maar een klein relais in werking gesteld, hetwelk dan ver der de stroomverwekkende installaties der ten toonstelling aan den gang heeft gebracht. De hiervoor vereischte electrische kracht was bui tengewoon gering. Zoo vermag ook deze proef neming niets aan het feit te veranderen, dat het technisch voorloopig onmogelijk is, om zelfs zoo weinig kracht draadloos over te brengen als voor het in beweging brengen van een elec trische locomotief noodig is. S9 En de boel was zeker gesloten? Integendeel, zei hij. Juffrouw, of jongejuffrouw Gids was thuis, en heel blü, dat ze me zag. Was er een vrouw, daar? Heel zeker. Of ze er nu nóg is, kan ik niet zeggen, want het is drie dagen geleden, en ze leek me nóg dichter bij het graf, dan drie dagen, Wat die vrouw betreft hoe zag ze er Bit? Was het zijn vrouw of zijn dochter? Zij noemde zich zijn dochter. Van die familie-relatie weet ik verder niets af. Ze was knap geweest, zou ik zeggen, maar ze was erg ziek. Wat zei zeover dien man Johnson? Dat hij naar Engeland gegaan was, om te trachten wat geld te krijgen. Ze waren bijna eonder. Hei was een goede gids,, zei ze, maar de menschen kwamen te dikwijls naar Parijs, en wilden weer eens een ander hebben. Toen hoestte ze o, wat hoestte ze! Zei ze je, naar welk deel van Engeland de man gegaan was? Ik vroeg het haar, maar ze wist het niet zeker. Ik geloof ook niet, dat ze het wist. Ze zei, dat er iemand in Engeland was, die heel rijk was en van wien hij hoopte geld te kun nen krijgen. Nog wat anders? Neen. Ik sprak van mezelf als een ouden klant van haar vader, en gaf haar wat geld. Een poosje later trof ik, in het café, waar ik lunchte, een kellner, die me meer van onzen vriend vertelde. Ah! Welk café was dat? Café de Paris. Zij nam een waaier op, en hield dien voor haar gelaat. Ze scheen er echter weinig be hoefte aan te hebben, want haar wangen wa ren even bleek, als de witte rozen naast haar. De man Johnny, zooals ze hem noemen, ging Anstey voort, schijnt goede en slechte dagen gekend te hebben. Maar hij had één geweldige buitenkans gehad, die hem ver scheidene jaren op de been schijnt te hebben gehouden. De kellner was in staat, om me daar iets van te vertellen. Zal ik voortgaan? vroeg hij, terwijl hij zijn stem een weinig liet dalen. Ik zou graag willen weten, wat die kell ner je te vertellen had, antwoordde zij. Op een of andere manier werd deze snuiter Johnson aanbevolen bij een jongedame een hééle jonge dame die zich in Parijs be vond, met een nogal ziekelijke gezelschaps dame Houd op! riep ze. Hij keek haar vast in de oogen. Die jongedame was j ij, zei hij zachtjes. Natuurlijk, dat weet ik. Ik weet het ook, zei ze. Zeg een paar oogenblikken niets tegen me. Het is jaren ge leden Maar.... Zij boog den waaier, dien ze in haar hand hield, tot het handvat knapte. Je schijnt verder te zijn gegaan, dan je instructies, zei ze. Ik wou alleen maar weten, of de man in Parijs was of niet. Hij boog. De man is in Engeland, zei hij. Zou je niet denken, dat het je van nut zou kunnen zijn, als je me wat meer vertrouwen schonk, en mij vertelde, waarom je over hem wou praten? Zij schudde het hoofd. Ik zou het jou eerder vertellen, dan iemand anders, Robert, zei ze maar ik wil er liever niet over spreken. Het zal gebeuren, zooals je wilt natuurlijk, antwoordde hij, maar ik hoop, dat je je altijd herinneren zult, dat je mij geen grooter genoegen zou kunnen doen te allen tijde dan gebruik te maken van mijn diensten. Ik weet niet alles wat er in Parijs toen is ge beurd Ik wil het ook niet weten. Ik ben tevreden, als ik je van dienst mag zyn blindelings. Ik zal het niet vergeten, zei ze zacht. Als ooit de noodzakelijkheid zich mocht voor doen, zal ik je daaraan herinneren. En laten we er nu niet meer over spreken. Zij veranderde van onderwerp, en gaf hem daardoor te verstaan, dat ze de discussie niet verder wenschte voort te zetten. Ga je naar Marienbad, zooals altijd? vroeg ze. De volgende week, antwoordde hij. Men gaat uit gewoonte, denk ik. Geen enkel water op de wereld zal me ooit genezen. Heb je het aan de lever? vroeg ze. Aan het hart, verklaarde hij. Je moest zooveel sigaretten niet rooken. Onschadelijk, verzekerde hij haar. Ik adem den rook niet in. Ik denk, zeide zij, dat ik volgende maand kom. Doe dat, smeekte hij. Ik zal zorgen voor bridge. Mag ik morgen hier lunchen? Zij raadpleegde een boekje in roodmarok- kijnen band, dat naast haar lag. Lady Sarah, zei ze, een minister, nog een paar heeren, en de hertogin, geloof ik. Ik denk, dat ik May maar laat komen, zei Ernestine. Ze is altijd zoo aardig voor iedereen. Anstey lachte even. Ik zal haar wel even waarschuwen, zeide hij, terwijl hij aanstalten maakte, om te ver trekken. Ernestine reikte hem de hand. Je bent een goede kerel, om voor mij naar Parijs te gaan, zei ze. De dingen, die je en passant te weten gekomen bent, moet je maar vergeten. Tot je mij er weer aan herinnert, zei hij. Heel goed, dat zal ik doen. Het spijt me, dat ik Johnson zelf niet te pakken heb kunnen krijgen. Hij vertrok en Ernestine begaf zich na enkele oogenbliken naar haar schrijftafel, en schreef een brief aan Charles Bell. „Zooals gewoonlijk", schreef zij, „vergat ik, toen u hier was vanmorgen, verscheidene dingen te zeggen, waarover ik met u had willen spreken. Nummer één betreft den man, wiens ruwe aanval op uw vader diens dood veroor zaakte. Ik neem aan, dat de politie hem niet op het spoor gekomen is, en niet eens den geringsten leidraad gevonden heeft met betrekking tot zijn verblijfplaat sen. Hoe meer ik daarover nadenk, des te vreemder lijkt het me, en ik ben geneigd, te gelooven, dat hij op slot van rekening nooit uit het bosch ontsnapt is, waarin hij aanvankelijk een toevlucht gezocht had. He weet, dat in de leigroeve toendertijd ge dregd is, maar men heeft mij verteld, dat dit haastig gedaan is, dat er verscheidene zeer diepe gaten zijn, waarin het lijk van den man kan vastgeraakt zijn. Ik wensch daarom, dat u een paar ervaren mannen uit Nottingham laat komen, om nog eens te dreggen, en een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Wees zoo goed daar onverwijld werk van te maken. Vervolgens wensch ik me in verbinding te stellen met den jongeman Maurice, die destijds in Rulery was. Ze weten zijn adres misschien aan het postkantoor, maar als u het op geen enkele andere manier te weten kunt komen, moet u onder uw eigen naam een advertentie plaatsen. Wees zoo goed mijn instructies in deze beide aangelegenheden onmiddellijk ten uitvoer te brengen. Ernestine legde haar pen neer en keek pein zend uit het venster op het plein. Een politie agent kwam langzaam over het trottoir aan- geslenterd. Zij zag hem aankomen, en voorbij het huis gaan de oogen nog altijd voor zich uit gericht, zijn heele voorkomen ongevoelig en nuchter in den hoogsten graad. Toen zag zij hem verdwijnen. Het leek wel, of zij haar oogen niet van hem kon afhouden. De man vertegen woordigde tenslotte iets groots. Achter hem stond als het ware een heel wetboek van een heel volk. Het mechanisme, waarvan hij maar zoo'n klein onderdeel was, dreef de raderen van leven en dood. Zij wendde zich af van het venster en haalde haar schouders op. Een deuntje neurieënd, wierp zij zich weer achterover in haar stoel, en begon op haar gemak haar brieven te lezen. .(Wordt vervolgd). t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 7