HOE HET ONWEER ONTSTAAT
met het
Warmte- en trekonweders
INVASIE
DE VIJANDEN VAN HET BIJENDORP
JM
RADIO-PROGRAM
Hoe
de Professor
z'n vriend verloor
Alle abonnes ongevalier? verzekerd voor een der volgende uitkeerinfen f3000. - verlles8van beide armen, belde beenen of belde oogen f750. - doodelijken afloop f250.- een voet of een \fl25. - duim of wijsvinger f50. "been of 2.if 40. m anderen vinger
DE VROUW
MASKER
DONDERDAG 1 SEPTEMBER
Op zee en op het land
Beleedigd
Te ijverig
Een wakker zeeman
Vrijdag 2 September
VERHAAL VAN
DEN DAG
Vernietiging van steden
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
-ms
In ons land zijn dezen zomer vrij veel on-
weders voorgekomen. Hoewel onweer een veel
voorkomend natuurverschijnsel is, zijn zeer vele
menschen angstig tijdens een hevige onweers
bui. Deze angst kan men zich zeer goed ver
klaren, daar meermalen tijdens een onweersbui
doodelijke ongelukken voorkomen. Het is dan
ook begrijpelijk, dat in de oudheid de men
schen het onweer beschouwden als een uiting
van den toorn der goden; de weerkunde was
voor hen immers nog een gesloten boek. Met
de vorderingen der wetenschap zijn zeer veei
theorieën betreffende het ontstaan van onweer
opgezet. Wat verstaat men nu eigenlijk onder
onweer. Onweer is de electrische ontlading van
de wolken, welke ontlading gepaard gaat met
bliksem en donder. Meestentijds gaan deze ont
ladingen vergezeld van een sterken regenval,
en somtijds ook wel van hagel.
Het onweer is een natuurverschijnsel, dat
over de geheele aarde voorkomt. Het meest
echter kan men onweders waarnemen in de
tropische streken, terwijl het in de gematigde
6treken bijna uitsluitend in het warme jaar
getijde voorkomt.
Wel typisch is het, dat gedurende de zomer
maanden onweders op zee slechts zelden voor
komen; in ieder geval veel minder dan op het
land, terwijl daarentegen in den winter op
zee meermalen een onweer woedt. De onwe
ders, welke in de zomermaanden woeden, bre
ken meestal eerst in de namiddag- of avond
uren uit, terwijl het winteronweer niet aan be
paald uur van den dag is gebonden. Door het
Koninklijk Nederlandsche Meteorologisch In
stituut te De Bilt werd in het jaar 1880 een
aanvang gemaakt met de publicatie van een
geregeld onweersverslag, hetwelk wordt samen
gesteld aan de hand van gegevens, welke door
een aantal waarnemers worden ingezonden.
Aan de hand van deze verslagen heeft men
een statistiek kunnen opmaken, waaruit blijkt,
dat het aantal onweersdagen voor ons lana
ongeveer 110 per jaar is. Als onweersdag geldt
elke dag, waarop ergens in het land onweer
wordt waargenomen.
De onweders kan men naar hun karakter
in twee groepen verdeelen en wel de zoogt-
naamde warmte-onweders en trek-onweders.
De warmte-onweders ontstaan in de namid
daguren van warme voorjaars- en zomerdagen.
Deze woeden doorgaans zeer hevig over een
kleine oppervlakte en verplaatsen zich slechts
langzaam; tegen den avond houden zij gewoon
lijk geheel en al op. Het ontstaan van het warm-
te-onweder kan men toeschrijven aan de over
verhitting van de onderste luchtlagen. De lucht
in deze luchtlagen wordt dan veel lichter dan
de lucht in de hooger gelegen lagen en stijgt
dus omhoog. Hierdoor vormen zich stapelwol
ken, welke neerslag veroorzaken en tenslotte
de electrische ontlading teweegbrengen. Deze
warmte-onweers zijn van voorbijgaanden aara
en hebben slechts zelden een weersomslag ten
gevolge. Geheel anders is dit met de grooie
IIÜUIIIIIIIIIIII
trek-onweders, welke over een groote oppervlak
te voorkomen en met een bepaald ontwikkeld
front met regelmatige snelheid voorttrekken.
Deze onweders beteekenen dikwijls het einde
van een periode van mooi zomerweer. De over
vloedige condensatie van den waterdamp bij
een onweder hangt samen met de sterke op
stijgende beweging, welke de lucht in een on
weerswolk moet hebben. Bij het opstijgen naar
de hoogere luchtlagen zet de lucht uit, waar
door minder drukking ontstaat, hetgeen af
koeling tengevolge heeft. De in de lucht aan
wezige waterdamp condenseert dus ten deele
en valt als regen, sneeuw of hagel naar be
neden. Doordat er echter nog voortdurend een
warme luchtstroom naar boven stijgt, blijven
deze druppels langen tijd zwevende, waarbij zij
aangroeien tot groote druppels, welke dan weer
op hun beurt in kleinere en grootere druppels
uiteenspatten. De grootere druppels krijgen
hierbij een positieve lading. Alleen de groote
druppels kunnen, door hun zwaarte, tegen de
stijgende beweging der lucht in vallen, terwijl
de kleine druppels naar de hoogere gedeelten
der onweerswolken worden medegevoerd. Dr.
G. C. Simpson, de directeur van het Meteoro
logical Office te Londen, heeft door metingen
van de electrische lading van den regen bij
onweers uitgemaakt, dat de groote druppels,
dus die, welke tegen den stijgenden luchtstroom
invallen, positief geladen zijn, terwijl de op
stijgende lucht zelf een negatieve lading bergt.
Volgens genoemden geleerde zijn de spannings
verschillen tusschen de lagere en de hoogere
wolkgedeelten hieraan te wijten, dat de eerste
de groote positief geladen druppels bevatten
en de laatste, de kleinere, negatief geladen
druppels. Deze druppels zijn ontstaan door con
densatie van waterdamp op negatieve kernen,
welke bij het splitsen der regendruppels zijn
vrijgekomen. De onweders, welke in de tropen
voorkomen, zijn meestal van het karakter van
onze warmte-onweders. De nachtonweders zijn
echter in Indië volstrekt geen zeldzaamheid;
deze komen hoofdzakelijk voor tijdens den
Noord-West Moesson.
Badgast: „Sinds ik hier ben voel ik me zie
ker dan ooit! 't Bronwater schijnt ook al niet
goed te werken."
Inwoner: „Dat moet u niet zeggen, tot nog
toe heeft het iedereen geholpen.Wie bij
ons niet gezond wordt, die is absoluut niet
ziek."
De verdediger doet zijn uiterste best om te
betoogen, dat zijn cliënt op den tijd der mis
daad overal elders was, doch niet daar. Dan
gaat hij voort: De ambtenaar van het
openbaar ministerie zegt nu wel, dat de be
klaagde de misdaad gepleegd heeft. Ik zou
wel eens willen weten, hoe hij dat beter weet
dan mijn cliënt: De officier is er toch niet bij
geweest en mijn cliënt wel!
nnimiiMiiiimii
Amsterdam heeft een invasie,
Een invasie van de vloo!
En de burgers krijgen dit keer
Dit present eens cadeau!
Als men thuis komt van vacantie
Met gezuiverd, lekker bloedt,
Wordt men door die kleine springers
Blij en opgewekt begroet!
En ze springen en ze dansen
En ze bijten van de pret
Op je beenen, op je schouders,
Onder, naast en in je bed!
En nadat ge uw vacantie
Aangenaam hebt doorgebracht,
Kunt ge u nog enk'le dagen
Amuseeren met de jacht!
't Is geen wassen, maar een spring
vloed,
Die hier naar de hoofdstad kwam
En, misschien, den naam verandert
Van de stad in.... Krabbendam!
MARTIN BERDEN i
i (Nadruk verboden)
John Cochrane, een Schot, was stuurman
op de „Clydesdale", een fraaie stoomboot, die
geregeld van de Clyde op de Westkust van
Ierland voer.
Op een avond van het jaar 1827, nadat het
schip met 80 passagiers naar zee vertrokken
was, nam John Cochrane in het ruim een
scherpe brandlucht waar. In hooge mate
ongerust poogde hij de oorzaak daarvan te
ontdekken, maar hij kon niets van den brand
bespeuren.
Toen waarschuwde hij den kapitein en te
zamen doorzochten zij het geheele schip.
Eensklaps snelde de kapitein naar het dek,
met den uitroep: „Cochrane, de vlammen slaan
uit het voorruim!"
Zal ik het schip omleggen, kapitein?
was Cochrane's kalme vraag.
Ja, houd op de naastbijgelegen kust aar.
Cochrane overzag onmiddellijk het gevaar
en den vollen omvang van zijn plicht. Hij
wist, dat hij zijn leven op het spel zette, wan
neer hij op zijn post bleef, maar hij was be
sloten zich voor de hem toevertrouwde passa
giers op te offeren, die zonder twijfel verloren
waren, indien het schip niet den thans inge
slagen koers voortzette.
Intusschen grepen de vlammen met ontem
bare woede om zich heen, zoodat aan blus chen
niet te denken viel en met ongelooflijke snel
heid vloog het schip in de richting van de
kust.
Aan den boeg, het eenige gedeelte van het
schip, dat nog van rook en vlammen ge
spaard was gebleven, hadden de wanhopig
jammerende passagiers zich op één gedrongen,
terwijl de vuurgloed naar het achterdek drong,
waar Cochrane kloekmoedig, als een martelaar
van zijn plicht, op zijn post bleef volharden.
De kapitein, flink ter zijde gestaan door de
matrozen, trachtte wel de vreeselijke plek,
waar de held stond, met stroomen water af te
koelen, maar dit werd elk oogenblik moeilijker
en Cochranes toestand hopeloozer.
Reeds had de verterende gloed het dek
onder hem aangegrepen, maar de wakkere
stuurman verliet de gloeiende plek niet, on
danks de ontzettende pijnen, waaraan zijn
lichaam en hoofdzakelijk zijn voeten waren
blootgesteld.
Soms verdreef de wind voor een oogenblik
de rookwolken en konden de opeengedrongen
pasagiers op het voorgedeelte, den braven man
zien, die zonder een enkele klacht zijn leven
De kunstenaar der bijen, een beeldhouwer, werd bij de ko
ningin ontboden en kreeg opdracht een mooi standbeeld te ma
ken. Dag en nacht werkte de bij er aan en toen de groote dag
was aangebroken kon iedereen het kunststuk bewonderen. Het
was anderhalf maal zoo groot als Jaap zelf en met mooie letters
stond zijn naam op het voetstuk gegraveerd.
Weldra brak de dag aan, dat het standbeeld onthuld zou
worden. Een der geleerdste bijen hield een redevoering en het
scheen wel erg gezellig te zijn, want al de bijen stonden te
glchelen. Dat was ook niet te verwonderen, want na afloop van
de onthulling zou er in het dorp groot feest worden gehouden,
waaraan iedere bij deel mocht nemen.
lllllllllIIII!llll!!llllllllllllllllllllllMIIIIIllIIIIIII!lllllll!lllllllllllli!llll!lllllll!l!llllllllllllillll!lllllll
HUIZEN, 296 M. NCRV 8.00 Tijdsein en
schriftlezing; 8.15 Gramofoonmuziek; 10.30
Korte ziekendienst door ds. J. M. Kroes; 11.00
Harmoniumconcert door G. Snijders; 11.30 Con
cert H. Hermann, viool; 12.00 Politieberichten;
12.15 Trio v. d. Horst; 2.00 Verzorging zender;
2.30 Concert mevr. Ina Mulder Belser, alt.
Mezzo; 4.30 Gramofoonmuziek, Yehudi Mennuhin
speelt; 5.00 Gramofoonmuziek; 5.30 Halfuurtje
voor jeugdige amateur-fotografen; 6.00 H. J-
Steinvoort. Een boekenplank boven de divan;
6.30 A. J Herwig: „Oogsten en bewaren van
appel en peer"; 7.00 Bezoek van den radio
dokter; 7,30 Politieberichten; 7..45 A. C. de Wit.
Bloemen en planten op de tentoonstelling; 8.00
Tijdsein. De Haarlemsche orkestvereeniging
o.l v. Frits Schuurman; 9.50 Persbureau Vaz
Dias; 10.30 „Trottoir Roulant". „Een wandeling
door het Vroolijke gramofoonplatenland"
HILVERSUM, 1875 M. VARA. Lichaams
oefeningen o.l.v. G Kleerekoper, 7.30, idem
8.00 Tijdsein en gramofoonmuziek; 9.00 VARA-
septet O.I.V. Is. Eyl. VPRO 10.00 Morgenwijdng.
VARA 10.15 Voordracht door Rollien Numan;
10.30 VARA-Septet; 11.00 Kwartiertje voor den
Bond van Sociaal Democratische Vrouwenclubs;
11.15 VARA-septet; -2.00 Sluiting. AVRO 12.00
Tijdsein; 12.01 Het AVRO-Klein-Orkest o.l.v.
Nico Treep. Tusschenspel van Gramofoon
muziek; 3.00 B. den Besten Jr.: De Unitates
en bonden in het Nederlandsch Studentenleven";
2.30 Het AVRO-Kamerorkest o.l.v. Louis
Schmidt; 4 00 Stuiting. VARA 4.00 Tijdsein
Gramofoonmuziek 4.30. Na schooltijd.
5.00 VARA-orkest o.l.v. Hugo de Groot; 5.45
Voordracht door Carel Rijken: „De hengelwed-
strijd" Goudsmit; 6.00 Orgelspel door Joh. Jong;
6.30 Voordracht door Carel Rijken; 6.45 Orgel
spel Joh. Jong; 7.00 Gramofoonmuziek; 7.10
VARA-Orkest; 8.00 Sluiting. AVRO, 8.15 Aan
sluiting met het Kurhaus te Scheveningen. Het
residentoe-orkest o.l.v. Carl Schuricht. Solisten:
Jo Vincent, Suze Lug'er, Louis van Tulder en
Willem Ravelli; 9.45 Programma van den VPRO.
VPRO, 8.00 VPRO-nieuws. Vrijz. Gods. Pers
bureau; 8.05 Persbureau Vaz Dias; 9.45 Cursus
mevr. Immink Cost Budde Religie in het
hedendaagsche gezin, (I) 10.00 Cursus Vrouw-
zorg, 2de voordracht! Spreker: ds. P. D.
Tjalsma. VARA, 11.00 Gramofoonmuziek; 12.00
Tijdsein en sluiting.
BRUSSEL, 509: 5.20 Concert door het om-
roepsymphonieorkest, o.l.v. Arthur Meulemans;
650 gramofoonmuizek; 8.20 concert door het
Radio-orkest o.l.v. Karei Walpot; 9.20 concert
uit de Kurzaal te Ostende.
KALUNDBORG, 1153: 3.20 omroeporkest o.l.v.
Launy Gröndahl; 10.20 Omroepsymphonieorkest,
o.l.v. Emil Reesen.
BERLIJN, 410: 9.35 Berlijnsche omroeporkest,
HAMBURG, 372: 1.35 Gramofoonmuziek; 2.30
idem; 4.50 concert; 10.40 concert.
KÖNIGSWUSTERHAUSEN, 1635: 2.20 con
cert.
LANGENBERG, 472: 12.20 Concert door een
orkest van werklooze beroepsmusici; 5-35 ves
perconcert; 8 40 concert.
DAVENTRY, 1554: 1.20 Orgelrecital; 1.50 gra
mofoonmuziek; 4.20 concert; 7.50 concert; 10.35
concert; 11.20 B.B.C.-dansorkest.
PARIJS EIFFEL, 1445 8 50 concert o.l.v. Ed.
Flament.
PARIJS R., 1725: 12.20 Gramofoonmuziek;
7.20 populaire gramofoonmuziek; 905 concert;
9.50 vervolg concert.
MILAAN, 331 M.: 9.05 Concert o.l.v. Tansini.
ROME, 441 M-: 9.05 Concert m.m.v. Het Quar-
tetto di Roma.
WEENEN, 517 M.: 10.50 Henry Hall en zijn
B.B.C.-Dansorkest (Londen).
WARSCHAU, 1412 M.: 5.20 Mandolinemu-
ziek; 6.40 Populaire en dansmuziek; 8.20 Das
Philharmonisch orkest von Warschau; 9.20
BEROMÜNSTER, 400 M.: 10.20 Het Omroep-
Voortzetting orkest; 10.20 Dansmuziek.
VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER
WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN
RADIOGIDS
voor dat zijner medemenschen op het spel
zettte.
Maar reeds hadden de kustbewoners in den
duisteren nacht het brandende schip ontdekt.
Zij snelden naarboven, naar een opening in
de rotsen en gaven door het heen en weer
schudden van fakkels aan de in uiterst gevaar
verkeerende zeelieden een sein om het schip
naar de kust te sturen.
Cochrane begreep, hoewel hij verschrikkelijke
pijnen doorstond, hun signaal. Zijn voeten
verschroeiden reeds op het gloeiende dek.
Maar hij bleef kloekmoedig aan het stuurrad
staan en het gelukte hem het schip in de
baai te doen binnenloopen en tusschen twee
rotsen te doen ankeren, zoodat alle passagiers
en de bemanning ongedeerd de kust bereikten.
Ook Cochrane kon nog levend, maar met
vreeselijke wonden bedekt aan land gebracht
worden. Een lang en smartelijk lijden was het
gevolg van zijn heldendaad en alleen aan een
zeer zorgvuldige verpleging en uitnemende
geneeskundige hulp, dankte hij het behoud van
zijn leven,
Zijn voeten waren deerlijk verbrand; zijn
bonten muts en zware jas door de ont
zettende hitte, waaraan zij waren blootgesteld
geweest, tot poeder vergaan. Zijn booge,
krachtige gestalte was gebroken; zijn haar en
baard vergrijsd en zijn straks nog knap, jeugdig
gelaat was gerimpeld als van een oud man.
Een belooning viel den wakkeren zeeman
niet ten deel: het bewustzijn zoovelen mede
menschen het leven te hebben gered, was de
eenige voldoening van zijn zelfopoffering.
Slechts zeer weinigen der gasten wisten, dat
de gevierde jubilaris, behalve een geleerd pro
fessor ook een man was, die gedurende z'n
veeljarig verblijf in Indië, in dat land avontu
ren had beleefd, als slechts weinige menschen
ze hebben ondervonden.
De meeste gasten hadden het hoofd geschud
bij het zien van het prachtige tijgervel, welks
van lichtgeel tot oranje wisselende kleur tus
schen de zwarte strepen, het felle licht der
electrische lampen schel terugkaatste van den
muur, waaraan het hing. Ze vroegen zich af,
waarom de professor deze huid had opgehan
gen. inplaats ze als vloerkleed te gebruiken,
warvoor ze zich toch veel beter zou leenen.
Een der aan het diner zittende dames gaf uit
drukking aan deze verwondering, waarop aller
oogen zich vragend op den professor richtten.
Deze vroeg ernstig: „Mag men dan het
eenige, wat van een lieven vriend gebleven
is, met voeten treden,"
Alleen keken den spreker verbaasd aan.
„Van een lieven vriend
„Misschien wel van den besten vriend, dien
ik ooit gehad heb," antwoordde de kleine, grijze
man, terwijl hij door z'n ronde brilleglazen
hen, strak vóór zich op z'n bord keek.
„Deze huid is mij dierbaar," en ging hij
bijna onverstoorbaar voort, „ze herinnert mij
aan een van mijn treurigste gebeurtenissen
van mijn leven, aan den eenigen moord, dien
ik ooit begaan heb."
De stilte aan de tafel werd opvallend na
deze woorden. Dijd geopende oogen keken den
professor van alle kanten aan, en eenige
dames weken schuw achteruit, om daarna
echter weer in groote spanning voorover te
buigen.
De oude man knikte weemoedig met z'n
hoofd.
„Ik zal u de geschiedenis vertellen," hernam
hij. En zonder een der gasten aan te zien, gaf
hij in eenige korte trekken een beeld van zijn
leven in Indië, om dan voort te gaan:
„Ja, toen vingen we een drie kwart volwassen
tijger, dien een van ons had aangeschoten.
Mijn voornemen was hem aan Hagenbeek te
verkoopen, maar dan moest ik hem natuurlijk
eerst genezen. En toen bemerkte ik, uit eigen
ervaring, tot mijn groote verwondering, hoe
hoog ontwikkeld deze groote katten zijn, en
welke sterke gevoelens ze kunnen bezitten.
Het duurde dan ook niet lang of mijn tijger
begreep, dat we slechts bezorgd waren om z'n
leven, en dat ook de bijtende middelen, die we
bij de behandeling van zijn wonden gebruik
ten, een goed doel hadden. En we werden werke
lijk vrienden, vrienden, die zich op elkaar kon
den verlaten en dit ook wisten. Geen hond had
me meer trouw en aanhankelijkheid kunnen
bewijzen dan mijn tijger."
„Hoe hebt u hem dan verloren," riep een
der nieuwsgierige gasten.
„Dat is nu juist het treurig eind van de ge
schiedenis," antwoordde de beroemde man;
„een van m'n Indische bedienden, placht in
z'n bijgeloovigheid steeds te zeggen, want hij
geloofde als de meeste inlanders, in de ziels
verhuizing: „Het is uw broer, mijnheer."
„Hij wist, dat ik eenige jaren gelegen m'n
jongsten broer verloren had. Ik geloofde daar
natuurlijk niets van, maar van mijn tijger was
ik toch gaan houden als van een vriend. Iemand
als ik, een op zich zelf en alleen levend man,
kon moeilijk een beter gezelschap verlangen.
En toch moest ik hem dooden. Maar ik kan u
zegen, dames en heeren, dat ik nog nooit in
mijn leven een dergelijke spanning in me zelf
gevoeld heb, als toen ik, gedurende enkele
seconden slechts, voor de vraag stond: „Zal
ik hem dooden of niet?"
De verteller haalde diep adem alvorens hij
verder ging.
„Op zekeren middag lag ik vermoeid op
mijn veldbed en m'n tijger lag als altijd naast
me op den grond. Toen bemerkte ik opeens, dat
ik droomde. Ik deed pogingen om wakker te
worden en mij te bevrijden van den verschrik -
kelijken droomtoestand, waarin ik het gevoel
had, alsof iemand bezig was mijn linkerhand
af te zagen. Eindelijk werd ik wakker en be
merkte, dat mijn linkerhand, die van het bed,
waarop ik lag, afhing, mij ontzettende pijn
deed. Ik had echter niet de kracht ze op te
heffen. Gelukkig zeg ik nu, want het had er
niet mooi met me uitgezien e1s ik mijn hand
„Hè, ik wou, dat er nu maar
eens 'n zonnetje doorbrak"
„Zou je zonnebaden nemen?"
„Welnee, ik ging in de scha
duw liggen."
had opgeheven. Opeens, toen ik heelemaal
klaar wakker was, schoot als een bliksemschicht
de gedachte door mijn hersens, dat mijn tijger
met z'n scherpe, stalen tong m'n hand likte
en.... dat hij ze tot bloedens toe gelikt had!
Mijn tijger had bloed geploefd!
Laat ik me nu om 's hemels naam niet ver
roeren, dacht ik. Langzaam en zachtjes greep
ik met m'n bevende rechterhand naar de
revolver, die naast me op het tafeltje lag. Zon
der m'n linkerhand te bewegen, draaide ik mij
naar links en.... onze oogen ontmoetten elkaar.
De tijger zag er in 't geheel niet bloeddorstig
uit. Maar toen bewoog zich, geheel tegen mijn
wil, mijn linkerhand en z'n licht-gele oogen
met de in 't halfduister der tent groote zwarte
pupillen schoten vuur en een dreigend gegrom
begeleide als een verren donder, den bliksem
uit z'n oogen.
Dat was m ij n tijger, mijn vriend niet meer.
De natuur was is het vreeselijke roofdier ont
waakt. Nu ging het er om: hij of ik! En
terwijl ik mijn van bloed druipende hand on-
weeglijk in ziin muil liet, deed ik mijn best
hem zoo vriendelijk mogelijk aan te kijken.
Met m'n rechterhand mikte ik mijn revolver op
het zwarte centrum in den gelen cirkel van z'n
rechteroog en schoot.één, twee, drie maal achter
elkaar, in m'n doodsangst eigenlijk niet wetend
wat ik deed. Toen ik badend in mijn zweet,
door het' geschreeuw der mijn tent binnen
stormende Indiërs tot bezinning was gekomen,
zag ik den tijger met z'n bloedenden bek voor
mij op den grond, bewegingloos uitgestrekt.
Drie dagen lang, zweefde ik, ten prooi aan
een hevige koorts tusschen leven en dood."
De Amerikaansche ingenieur Parlow uit
Stamford (Connecticut) zou een uitvinding heb
ben gedaan, die het mogelijk zou maken oor
logsschepen, legerpatrouilles en zelfs heele ste
den op een afstand van 150 K.M. door explosie
en vuur geheel te vernietigen. Een commissie
van deskundigen is opgedragen deze sensatio-
neele uitvinding te onderzoeken, waaruit dan
de juistheid van Parlow's beweringen zal blijken.
Reeds herhaalde malen hebben soortgelijke
mededeelingen in de wereldpers gecirculeerd en
zooals te begrijpen is, zeer veel aandacht ge
trokken.
Dergelijke uitvindingen toch zouden de oor
logen der toekomst een geheel ander massaler
karakter geven. Tot nog toe bleken deze massa-
vernietigende projecten echter steeds onscha
delijke producten van een fantastischen geest
te zijn geweest, die in werkelijkheid in het ge
heel niet levensvatbaar waren.
De meest opzienbarende mislukking van de
zen aard was de uitvinding van den Engelschen
ingenieur Grindell Matthews, de z.g.n. „dooden-
de stralen". Ongeveer vijf jaar geleden trokken
ze de algemeene aandacht: zelfs wekten ze de
belangstelling van het Engelsche Ministerie van
Oorlog. De uitvinder weigerde echter zijn vin
ding door een proef van deskundigen te doen
controleeren. Hij trachtte zijn geheim vervol
gens aan het Fransche departement van oorlog
en aan het Amerikaansche ministerie van Ma
rine te verkoopen.
Na langdurige onderhandelingen vond de
groote proef in een electro-technisch labora
torium te New-York plaats, in aanwezigheid van
vertegenwoordigers van het Ministerie van Ma
rine. Toen bleek, dat deze beruchte stralen op
een afstand van 10 K.M. nog niet eens een muis
konden dooden.
De sleutel van het probleem is het nog steeds
onopgeloste technische vraagstuk: de geleiding
van electrische kracht op verren afstand. Wel
zijn we in staat door middel van een radiozen
der op een afstand van 10.000 K.M. electrische
kracht uit te zenden, maa de verzonden kracht
is buitengewoon gering. Electrische kracht in
bruikbare kwantiteiten op verren afstand te ge
leiden, is voorloopig nog niet mogelijk. Dit feit
is oogenschijnlijk in tegenspraak met de buiten
gewoon interessante proeven van Marconi, twee
jaar geleden genomen. Zooals men zich mis
schien nog herinneren zal, heeft Marconi toen
maals vanuit zijn in de Midellandsche zee va
rend jacht „Electra", door middel van een en
kelen druk op een knop de electrische boog
lampen van de groote technische tentoonstel
ling te Sydney ontstoken. Op een afstand van
vele duizenden Kilometers reageeren de lam
pen van het industriepaleis dezer Australische
wereldstad dus op een draadlooze „hand".
Men heeft deze proef toenmaals opgevat als
of het thans gelukt zou 'zijn electrische kracht
draadloos te geleiden en alsof Marconi den
stroom, die deze lampen voedde, draadloos van
af zijn jacht over alle oceanen en werelddeelen
heen, naar Australië heeft verzonden.
Indien dit het geval zou zijn geweest, dan
had Marconi, door middel van dezen draad-
loozen stroom even goed alle munitie-dépots
in Sydney en omgeving in de lucht kunnen
laten springen en zouden de doodende stralen
van ingenieur Parlow niets nieuws zijn geweest!
In werkelijkheid heeft Marconi's draadloos
verzonden kracht in Sydney alleen maar een
klein relais in werking gesteld, hetwelk dan ver
der de stroomverwekkende installaties der ten
toonstelling aan den gang heeft gebracht. De
hiervoor vereischte electrische kracht was bui
tengewoon gering. Zoo vermag ook deze proef
neming niets aan het feit te veranderen, dat
het technisch voorloopig onmogelijk is, om zelfs
zoo weinig kracht draadloos over te brengen
als voor het in beweging brengen van een elec
trische locomotief noodig is.
S9
En de boel was zeker gesloten?
Integendeel, zei hij. Juffrouw, of
jongejuffrouw Gids was thuis, en heel blü, dat
ze me zag.
Was er een vrouw, daar?
Heel zeker. Of ze er nu nóg is, kan ik niet
zeggen, want het is drie dagen geleden, en ze
leek me nóg dichter bij het graf, dan drie
dagen,
Wat die vrouw betreft hoe zag ze er
Bit? Was het zijn vrouw of zijn dochter?
Zij noemde zich zijn dochter. Van die
familie-relatie weet ik verder niets af. Ze was
knap geweest, zou ik zeggen, maar ze was erg
ziek.
Wat zei zeover dien man Johnson?
Dat hij naar Engeland gegaan was, om
te trachten wat geld te krijgen. Ze waren bijna
eonder. Hei was een goede gids,, zei ze, maar
de menschen kwamen te dikwijls naar Parijs,
en wilden weer eens een ander hebben. Toen
hoestte ze o, wat hoestte ze!
Zei ze je, naar welk deel van Engeland
de man gegaan was?
Ik vroeg het haar, maar ze wist het niet
zeker. Ik geloof ook niet, dat ze het wist. Ze
zei, dat er iemand in Engeland was, die heel
rijk was en van wien hij hoopte geld te kun
nen krijgen.
Nog wat anders?
Neen. Ik sprak van mezelf als een ouden
klant van haar vader, en gaf haar wat geld.
Een poosje later trof ik, in het café, waar ik
lunchte, een kellner, die me meer van onzen
vriend vertelde.
Ah! Welk café was dat?
Café de Paris.
Zij nam een waaier op, en hield dien voor
haar gelaat. Ze scheen er echter weinig be
hoefte aan te hebben, want haar wangen wa
ren even bleek, als de witte rozen naast haar.
De man Johnny, zooals ze hem noemen,
ging Anstey voort, schijnt goede en slechte
dagen gekend te hebben. Maar hij had één
geweldige buitenkans gehad, die hem ver
scheidene jaren op de been schijnt te hebben
gehouden. De kellner was in staat, om me
daar iets van te vertellen. Zal ik voortgaan?
vroeg hij, terwijl hij zijn stem een weinig liet
dalen.
Ik zou graag willen weten, wat die kell
ner je te vertellen had, antwoordde zij.
Op een of andere manier werd deze snuiter
Johnson aanbevolen bij een jongedame een
hééle jonge dame die zich in Parijs be
vond, met een nogal ziekelijke gezelschaps
dame
Houd op! riep ze.
Hij keek haar vast in de oogen.
Die jongedame was j ij, zei hij zachtjes.
Natuurlijk, dat weet ik.
Ik weet het ook, zei ze. Zeg een paar
oogenblikken niets tegen me. Het is jaren ge
leden Maar....
Zij boog den waaier, dien ze in haar hand
hield, tot het handvat knapte.
Je schijnt verder te zijn gegaan, dan je
instructies, zei ze. Ik wou alleen maar weten,
of de man in Parijs was of niet.
Hij boog.
De man is in Engeland, zei hij. Zou je
niet denken, dat het je van nut zou kunnen
zijn, als je me wat meer vertrouwen schonk,
en mij vertelde, waarom je over hem wou
praten?
Zij schudde het hoofd.
Ik zou het jou eerder vertellen, dan iemand
anders, Robert, zei ze maar ik wil er liever
niet over spreken.
Het zal gebeuren, zooals je wilt natuurlijk,
antwoordde hij, maar ik hoop, dat je je
altijd herinneren zult, dat je mij geen grooter
genoegen zou kunnen doen te allen tijde
dan gebruik te maken van mijn diensten. Ik
weet niet alles wat er in Parijs toen is ge
beurd Ik wil het ook niet weten. Ik ben
tevreden, als ik je van dienst mag zyn
blindelings.
Ik zal het niet vergeten, zei ze zacht.
Als ooit de noodzakelijkheid zich mocht voor
doen, zal ik je daaraan herinneren. En laten we
er nu niet meer over spreken.
Zij veranderde van onderwerp, en gaf hem
daardoor te verstaan, dat ze de discussie niet
verder wenschte voort te zetten.
Ga je naar Marienbad, zooals altijd?
vroeg ze.
De volgende week, antwoordde hij. Men
gaat uit gewoonte, denk ik. Geen enkel water
op de wereld zal me ooit genezen.
Heb je het aan de lever? vroeg ze.
Aan het hart, verklaarde hij.
Je moest zooveel sigaretten niet rooken.
Onschadelijk, verzekerde hij haar. Ik
adem den rook niet in.
Ik denk, zeide zij, dat ik volgende maand
kom.
Doe dat, smeekte hij. Ik zal zorgen voor
bridge. Mag ik morgen hier lunchen?
Zij raadpleegde een boekje in roodmarok-
kijnen band, dat naast haar lag.
Lady Sarah, zei ze, een minister, nog
een paar heeren, en de hertogin, geloof ik.
Ik denk, dat ik May maar laat komen,
zei Ernestine. Ze is altijd zoo aardig voor
iedereen.
Anstey lachte even.
Ik zal haar wel even waarschuwen, zeide
hij, terwijl hij aanstalten maakte, om te ver
trekken.
Ernestine reikte hem de hand.
Je bent een goede kerel, om voor mij naar
Parijs te gaan, zei ze. De dingen, die je
en passant te weten gekomen bent, moet je
maar vergeten.
Tot je mij er weer aan herinnert, zei hij.
Heel goed, dat zal ik doen. Het spijt me, dat
ik Johnson zelf niet te pakken heb kunnen
krijgen.
Hij vertrok en Ernestine begaf zich na
enkele oogenbliken naar haar schrijftafel, en
schreef een brief aan Charles Bell.
„Zooals gewoonlijk", schreef zij, „vergat
ik, toen u hier was vanmorgen, verscheidene
dingen te zeggen, waarover ik met u had
willen spreken.
Nummer één betreft den man, wiens ruwe
aanval op uw vader diens dood veroor
zaakte. Ik neem aan, dat de politie hem
niet op het spoor gekomen is, en niet
eens den geringsten leidraad gevonden
heeft met betrekking tot zijn verblijfplaat
sen. Hoe meer ik daarover nadenk, des te
vreemder lijkt het me, en ik ben geneigd,
te gelooven, dat hij op slot van rekening
nooit uit het bosch ontsnapt is, waarin hij
aanvankelijk een toevlucht gezocht had. He
weet, dat in de leigroeve toendertijd ge
dregd is, maar men heeft mij verteld, dat
dit haastig gedaan is, dat er verscheidene
zeer diepe gaten zijn, waarin het lijk van
den man kan vastgeraakt zijn. Ik wensch
daarom, dat u een paar ervaren mannen
uit Nottingham laat komen, om nog eens te
dreggen, en een nauwkeurig onderzoek in
te stellen. Wees zoo goed daar onverwijld
werk van te maken.
Vervolgens wensch ik me in verbinding
te stellen met den jongeman Maurice, die
destijds in Rulery was. Ze weten zijn adres
misschien aan het postkantoor, maar als
u het op geen enkele andere manier te
weten kunt komen, moet u onder uw eigen
naam een advertentie plaatsen.
Wees zoo goed mijn instructies in deze
beide aangelegenheden onmiddellijk ten
uitvoer te brengen.
Ernestine legde haar pen neer en keek pein
zend uit het venster op het plein. Een politie
agent kwam langzaam over het trottoir aan-
geslenterd. Zij zag hem aankomen, en voorbij
het huis gaan de oogen nog altijd voor zich
uit gericht, zijn heele voorkomen ongevoelig en
nuchter in den hoogsten graad. Toen zag zij
hem verdwijnen. Het leek wel, of zij haar oogen
niet van hem kon afhouden. De man vertegen
woordigde tenslotte iets groots. Achter hem
stond als het ware een heel wetboek van een
heel volk. Het mechanisme, waarvan hij maar
zoo'n klein onderdeel was, dreef de raderen van
leven en dood.
Zij wendde zich af van het venster en haalde
haar schouders op. Een deuntje neurieënd,
wierp zij zich weer achterover in haar stoel,
en begon op haar gemak haar brieven te
lezen.
.(Wordt vervolgd).
t