R oliinson Schoenen Angstvolle nachten op den Oceaan RADIO-PROGRAM Het snelverkeer HET GEVAL PLUUS ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Alle abonné's SWM? fKTSSSS f750.- DE VROUW j MET HET MASKER WOENSDAG 7 SEPTEMBER EEN MISLUKTE NON-STOP-VLUCHT Hoe twee vliegers zeven dagen op zee ronddreven, voor ze door een vrachtboot werden opgepikt Relaas van da Costa Veiga Landing op zee De zon breekt door Donderdag 8 Sept. De geneeskrachtige werking van uien VERHAAL VAN DEN DAG iValuurl^k loopl iedere Hollandscfie jongen op 1 Twijfelachtig AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON Wordt vervolgd. Het was volgens den kalender 13 September 1931 toen een groote vliegmachine van de kast van mijn Portugeesch geboorteland startte voor den tocht naar Amerika. In het vliegtuig be vonden zich kapitein Johannsen, Rody en ik. Ons doel was New York. In tien uren be reikten we zonder moeite de Azoren. We had den den wind in den rug en aan boord heersch- te optimisme. Johannsen was bestuurder en aan het tweede stuur zat Rody. Dezen loste ik af, toen het vasteland onder ons was verdwe nen. De nacht naderde. In een minimum van tijd veranderde de lich te hemel in een eindeloos, diep-zwart doek, waarin dreigende bliksemflitsen telkens weer gloeiende zig-zags trokken. De donder drong door tot onze ooren, welke door het lawaai van den motor al half doof waren en dreef ons tot spoed aan. We moesten hooger stijgen, steeds hooger. Toen het instrument 2800 M. wees, had den we het onweer beneden ons. Johannsen, de oude oorlogsvlieger, zat onver moeid aan het hoofdstuur, terwijl Rody en ik om beurt het tweede stuur bedienden. Met toe nemende bezorgdheid volgden we het verloop Van het onweer. Plotseling luisterde ik scherp toe. Er was Verandering gekomen in het schudden van den motor. Hevig geschrokken boog ik mij naar Jo hannsen over en schreeuwde hem in het oor: „Er is iets kapot aan de machine!" Johannsen knikte: hij had het ook al ge merkt. Spoedig kenden we het defect.. Een der bougies was zonder olie geraakt en daarmee was onze droom, New-York in een non-stop-vlucht te bereiken, ten einde. Aan een verwisseling Van bougies viel niet te denken. Daar er nog slechts vijf cylinders van den motor in werking Waren, moesten we voortdurend met vol gas vliegen, maar hadden een derde van onze snel heid ingeboet. Als alles goed ging, zou onze brandstof toereikend zijn tot de kust van New foundland. Toen het onweer was voorbijgetrokken, daal den we opnieuw en deden ons te goed aan het schitterend schouwspel, dat de wolken boven ons boden. 's Maandagsmiddags we hadden Lissabon 's Zondags in de vroegte verlaten kregen we voor den eersten keer een schip in zicht. Het Was de Engelsche stoomboot „Panland", welke We eenige keeren omcirkelden. Passagiers wuif den ons geestdriftig toe. Ik beantwoordde hun groet door met een Amerikaansch vlaggetje te zwaaien, dat de wind mij echter spoedig ont rukte. Twee uur na deze ontmoeting constateerden We, dat onze voorraad brandstof nog maar be stond uit 50 Liter benzol, welke in een kleine reservetank bewaard werd. Sinds den middag hadden we met een buitengewoon sterken te genwind te kampen, welke het vooruitkomen der machine zeer in den weg stond. En de red dende kust lag nog honderden K.M. van ons af. Nu was het maar de vraag, wanneer wij met ons landvliegtuig een noodlanding op het on herbergzame natte element zouden maken. Toen kwam het groote moment. Johannsen, de ervaren, oude piloot, zette met meesterlijk bravour de groote machine op den beweeglijken oceaan. Onze cabine stond weldra tot op knie hoogte vol water. We schrokken er geweldig Van. Zou de machine zinken? Nee, ze zonk niet. Dat mocht ze ook niet. 'Want de fabriek had ons gegarandeerd, dat het toestel 20 uur lang zou kunnen drijven. Toen wij op het water daalden, was de sche mering al ingevallen. Spoedig was het stik donker de verlichting functionneerde na tuurlijk niet en we konden er zelfs niet aan denken, iets te ondernemen. Er volgde een Pijnlijke nacht. Johannsen bleef voor in den stuurstoel, terwijl Rody en ik in het middelste deel der cabine plaats namen. Een onzer moest voortdurend met al z'n lichaamskracht tegen de deur der cabine leunen, opdat het water niet zou binnendringen. Om het uur losten we elkander in deze werkelijk lastige positie af. Op den nacht volgde een grijze morgen. We waren nat tot op ons hemd en flink uitgeput. Toch gingen we spoedig aan het werk, om onzen toestand, in zooverre dat mogelijk was, te verbeteren. In de eerste plaats bond ik met draad en touw de beschadigde deur vast, zoo dat we ze niet meer met onze schouders be hoefden tegen te houden. Toen het licht werd, merkten we, dat de rech- Een jaar geleden deden de vliegers JohannsenRody en Veiga een poging Amerika van Portugal uit in een non- stop-vlucht te bereiken. Een motorde fect dwong hen tot een noodlanding in volle zee. Zeven dagen dreven ze met hun machine op het water, tot ze, totaal uitgeput, door een voorbij varende vrachtboot werden gered. In nevenstaand artikel geeft een der drie vliegers een relaas van die zeven verschrikkelijke dagen, gedurende welke de verongelukten tusschen le ven en dood over den oceaan dreven- tervleugel van onze machine flink was bescha digd. De linker brak al kort na de noodlanding. Onze proviand bestond uit een pakje chocola, al het andere was bij het dalen verloren gegaan. Om te drinken hadden we 9 Liter gedistilleerd water, dat eigenlijk voor den koeler bestemd was. Er was een tamelijk sterke deining op zee. Vijf, zes M. hooge golven slingerden ons eens zoo sterk vliegtuig heen en weer. Niettegen staande onze hachelijke positie waren we dezen eersten dag vol hoop. De kust was, naar onze berekening, welke, zooals later bleek, ook uit kwam, slechts enkele honderden K.M. verwij derd. We lagen in de route der stoombooten, welke tusschen Halifax en de Azoren het ver keer onderhouden. Het electro-magnetisch kom pas had het weliswaar al bij het begin der reis opgegeven, maar toch was het ons met behulp der beide gewone kompassen gelukt, den voor geschreven koers te houden. We bespraken de fouten, welke we bij de voorbereiding en uitrusting der vlucht hadden gemaakt. Het gemis aan een radio-installatie wreekte zich thans. Onze eenige vrees was op dit oogenbiik evenwel, dat het vliegtuig na ver loop van 20 uren zou beginnen te zinken. Maar de tweede nacht ging voorbij en ons wrak dreef nog. Ook de volgende dag was donker en grijs en steeds bleef een ijskoude, naalddunne regen val len. Tandenklapperend zaten wij neergehurkt. Soms werden we, heelemaal onverwachts, door een hevigen angst aangepakt. We zagen het vliegtuig al door de golven platgedrukt en in de diepte gesleept. Als gevangen muizen moesten we dan verdrinken. De derde dag bracht zon. Ik kleedde me uit en legde mijn spullen te drogen. Met het weer veranderde ook onze stemming. Het optimisme kreeg weer de overhand. Het vliegtuig was nog altijd zeewaardig en er moest spoedig redding komen. Waarschijnlijk waren schepen en vliegmachines ons al aan het zoeken, en het was maar een kwestie van uren, dat ze ons zou den vinden. Johannsen had veel last van honger en alle drie hadden we dorst. Elk van ons kon per dag maar twee stukjes chocola opsnoepen en er was maar 'n enkele slok water om te drinken. Als het regende, zaten we met opengespalkte monden in de cabine en probeerden het water op te vangen, dat langs de wanden liep. 's Nachts ontwaakten we dikwijls uit verwar de droomen met uitgedroogde kelen en hadden we het gevoel, alsof de machine zonk. Den volgenden dag was er geen zon meer te zien en ik voelde hevige pijnen in mijn linker knie. Bij de noodlanding had ik ze verwond, maar er tot nu toe geen acht op geslagen. Nu etterde de wond sterk. Ik stroopte de broekspijp op en trachtte met mijn mes den etterhaard te verwijderen. Het was een ietwat primitieve be handeling. De vijfde dag brak aan en het vliegtuig dreef nog steeds. Wij vertelden elkaar over onze fa milie en kennissen, die ons waaschijnlijk al als verloren beschouwden. Toch leefden we. Maar hoe lang nog? De dorst bereidde ons helsche kwellingen. We poogden met kussentjes den neerslag van de cabinemuren op te zuigen en zogen dan wan hopig op de natte watten. 's Nachts had ik hooge koorts. Ik ijlde. Ik zag een vriend aankomen met het reddende schip. Hij kwam dichter en dichter bij en kon ons toch niet bereiken. Ik gilde hardop en riep naar hem. De kalmeerende stem van Johannsen ant woordde. Op den morgen van den zesden dag zag ik, toen ik me uit het raam boog, een schip. Ik dacht aan verbeelding. Maar neen, ook mijn twee kameraden zagen de boot duidelijk. Ze was slechts enkele K.M. van ons verwijderd. Met nieuwe krachten bezield en als geëlectri- seerd sprongen we op. Johannsen werd door Rody en mij aan zijn beenen vastgehouden, ter wijl hij zich met zijn bovenlijf uit de vliegma chine schoof. Aan een langen stok hadden wij een vlaggetje bevestigd, waarmee hij wanhopig werkte. Allengs werden zijn bewegingen langza mer en het vreemde schip kleiner. Het was ver der gevaren, zonder ons op te merken. Dezen dag spraken we geen woord meer. Apa thisch lagen we op onze plaats. De volgende nacht was de ergste. Mijn knie was al heelemaal zwart en gevoelloos en de koorts steeg steeds hooger. De dorst maakte me bijna waanzinnig. In mijn koortsfantasieën zag ik reusachtige flesschen met heerlijke citroenli monade. Als ik er naar greep, veranderden ze terstond in niets. Daarop verloor ik het bewust- zi]n- i Toen ik bijkwam, was het al morgen. Ik voel- HUIZEN, 296 M. K.R.O. 8.00 Morgencon cert. N.C.R.V. 10.00 Gramofoonplaten. 10.15 Korte ziekendienst te leiden door Ds. J. v. d. Woude. 10.45 Gramofoonmuziek. K.R-O. 11.00 Gramofoonmuziek. 11.30 Gods dienstig halfuurtje door pastoor L. H. Perquin O.P. 12.00 Tijdsein en Politieberichten. 12.15 Het K.R.O.-Orkest o.l-v. Johan Gerritsen. N.C.R.V. 2.00 Tijdsein. 2.01 Uitzending van de opening der Jubileumtentoonstelling in het ge bouw „Kunstmin" te Dordrecht. 3.30 Verzor ging zender. 4.00 Ziekenuurtje door Ds. L. G. de Bruyn. 5.00 Cursus Handenarbeid, voor onze jeugd, door H. J. Steinvoort. „De kap voor het lampje". 5.45 Liederen-recital door mevr. Truus de Wilde-Scheffer, sopraan. 6.45 Cursus knip pen en stofversieren. 7.00 Gramofoonmuziek. 7.15 H. Amelink. 7.30 Politieberichten. 7.45 Ned. Chr. Persbureau. 8.00 Tijdsein en Concert. 9.00 Tijdsein. K. Brants: Ons kleintje gaat naar school". 9.30 Het N.C.R.V. Kleinorkest. 10.05 Persbureau Vaz Dias. 11.00 Gramofoonplaten. HILVERSUM, 1875 M- AVRO. 8.00 uur Gramofoonmuziek. Populair programma. 9.00 Idem Klassiek programma. 10.00 Morgenwij ding. 10.15 Gramofoonmuziek. 10.30 'Ochtend concert door het ensemble Rentmeester. Kook- praatje door mevrouw R. Lotgering-Hillebrand. „Cake bakken". Ensemble Rentmeester. 12.30 Gramofoonmuziek. 1.30 Hollandsch halfuur, werken van Dina Apeldoorn. 2.00 Verzorgen van den zender. 2.15 Gramofoonmuziek. 2.30 Drs. P. Dijkema: „Kinderlijke gedachten". 3.00 Gramofoonmuziek, dansmuziek. 4.00 Zieken- uur door Mevr. Ant. van Dijk. 5.00 Radio-Kin derkoor zang o.l.v. Jacob Hamel. 5.30 Kovacs Lajos en zijn orkest. 6.30 Sportpraatje door H. Hollander. 7.00 Kovacs Lajos en zijn orkest. 7.45 Gramofoonmuziek. 8.00 Tijdsein en Ope retteprogramma, m.m.v. het Omroeporkest o.l.v. Nico Treep. Solisten „Grete Wijnschenk-Hogen- birk, sopraan. Betty v. d. Bosoh-Schmidt, so praan en Henk Viskil, tenor en Com. van Munster. 10.00 Weerbericht enz. Persbureau Vaz Dias. 10.10 Het Omroeporkest. 11.00 Aansluiting van het Jaarbeurscabaret te Utrecht. 12.00 Tijd sein en sluiting. BRUSSEL, 509 M. 12.20 Gramofoonmu ziek; „Paljas" van Leoncavallo; 1.30 Gramo foonmuziek; 8.20 Concert door het omroep- symphonie-orkest o.l.v. Arthur Meulemans; 9.20 Vervolg concert; 10.30 Gramofoonmuziek. KALUNDBORG 1153 M. 12.20 Uitzending uit hotel d'Angleterre. Strijkorkest o.l.v. Max Skalka; 4.20 Restaurant „Wivex"; 8.30 Concert door het radio-symphonie-orkest, o.l.v. Nicolai Malko. BERLIJN, 419 M. 5.05 Vioolrecital door Eugen Moris; 7.30 Populair concert door het omroep-orkest o.l.v. Bruno Seidler-Winkler; 10.45 Dansmuziek. HAMBURG 372 M. 1.35 Gramofoonmu ziek; 2.30 Idem; 4.50 Concert; 8.20 De Duitsche opera; 9.20 Schiller Programma; 11.00 Het No- rag-orkest. KöNIGSWUSTERHAUSEN 1635 M. 12.20 Gramofoonmuziek2.20 Gramofoonmuziek; 4.50 Concert (Zie Berlijn); 11.00 Concert van Ham burg. LANGENBERG 472 M. 12.20 Populair con cert 1.20 Concert o.l.v. Wolf; 5.20 Vesper concert. II.; 9.00 Symphonie-concert door het orkest van den West-Duitschen omroep; 10.40 Concert o.l.v. Wolf. DAVENTRY 1554 M 12.20 Orgelconcert door Edward O'Henry in Tussaud's Cinema; 4.50 Concert door het Schotsche studio-orkest; 8.20 Promenade concert in de Queen's Hall; 10.35 Dansmuziek op gramofoonplaten. PARIJS (RADIO) 1725 M. 12.50 Gramo foonmuziek. PARIJS (RADIO 1725 M. 12.50 Gramo foonmuziek; 7.20 Idem; 9.50 Idem. MILAAN 331 M. 7.50 Gramofoonmuziek; 8.50 „Samson et Dalila". Opera in drie aetes van Saient-Saëns. ROME 44i M. 8.20 Gramofoonmuziek; 9.05 programma gewijd aan Massenet. WEENEN 517 M. 8.10 Concert door het Weensche Symphonie-orkest; 10.25 Gramo foonmuziek. WARSCHAU 1412 M. 5.20 Solistencon cert; 6.40 Dansmuziek; 8.20 Populair concert; 10.20 Dansmuziek; 11.10 Idem. BEROMüNSTER, 460 M. 8.20 Omroepor kest; 8.40 Cyclus. Pianotrio; 10.05 Omroepor kest o.l.v. Edwin Gilbert.. VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS de me uiterst moe en wenschte, dat alles maar voorbij was. We gebruikten het allerlaatste reepje chocolade en Johannsen ging de overge bleven druppels water uit den koeler halen. Maar plotseling hoorde ik Rody roepen: „Een schip! Een schip!" Ik sprong op, voelde geen gewond been meer, boog me uit de kist en wenkte. Daarop greep ik instinctmatig naar mijn fototoestel en nam de naderende, met locomotieven zwaar beladen Noorsche stoomboot. Spoedig bevond zich de „Belmoira" naast ons wrak en liet een ladder naar beneden, waarlangs we omhoog konden klimmen, omhoog in het heerlijke, teruggevon den leven. ÜIIIIIIUUIUIUS Wij dwepen graag met snelverkeer En toch, het gaat verkeerd, Iets, dat dan ook de statistiek Ons overtuigend leert! De ongevallen nemen toe En werk'lijk grandioos, Alsof ze, net als winkeliers, Ook werken met cadeaux! Men rent en racet en gast en kruist, Terwijl men bochten snijdt. Bij voorbaat staat in 't ziekenhuis Het bedje al gespreid! Er zijn wel regels voor 't verkeer, Maar branie volgt ze niet. Tenzij hij, want hij voelt zich zwak, Verkeerspolitie ziet! De oorzaak is dus rgeds genoemd? Pardon, niet zoo naïef, De oorzaak ligt voornamelijk Bij 't rechtelijk tarief. Dat vraagt voor mensch'lijk onder deel, Wanneer de rest nog leeft, Een prijs, waarvoor geen slager ooit Gelijke stukjes geeft! En eerst bij dooden eischt het recht Drie maandenneen, geen schrik, Want als een huidcrème volgt, zoo zacht, Het woordvoorwaardelik! MARTIN BJSRDEN (Nadruk verboden) Het sap van uien bevat behalve zwavel, suiker, ongebonden phosforzuur, citroenzuur, enz. nog een schat van voedzame organische zouten, aetherische oliën en rhodaanwaterstofzuur. Het werkt krachtig bloedzuiverend en bevordert de spijsvertering en de werking der nieren. De ui is dan ook een oud volksgeneesmiddel en wordt om haar gehalte aan fosfaten vooral als voe dingsmiddel voor de zenuwen aanbevolen; zij, die veel hoofdwerk moeten verrichten, hebben er dus in het bijzonder behoefte aan. Verder lost het sap slijm op bij hoest, heesch- heid, keelziekten, maag- en darmcatarrhe, ca- tarrhe in de neus- en voorhoofdsholte, moeilijk heden bij de ademhaling en beklemde borst; het is aan te bevelen bij buikpijn, een gevoel van druk op de maag, constipatie, maagzuur, nieraandoeningen, wurmen, enz. Het is niet voor niets, dat het volk de ui vroeger hield voor een geneesmiddel tegen alle kwalen. Volgens de nieuwste proeven van Collip be vat de ui ook het als insuline werkende bestand deel der gist, zoodat het sap van rauwe uien bij suikerziekte is aan te bevelen. Verder wordt het met succes toegepast tegen winterhanden, insectenbeten, likdoorns en haaruitval. =t= Ze woonden met hun drieën in het groote heerenhuis op den Buitensingel; meerendeel waren 't dames, ongetrouwde dames, die sterk naar de vijftig liepen. Het waren juffrouw Laar, juffrouw Hoogh en haar beider hond Pluche. Die hond was de hoofdpersoon, de dames waren bijzaak. Ze hadden hem als een heel klein keffertje gekocht en hem om z'n mollig velletje Pluche genoemd. Hij was toen een aller aardigst ding, maar hij was zóó buiten ver wachting gegroeid, zóó'n geweldig dierage ge worden, dat de dames er ietwat verlegen mee waren en zijn naam Pluche heel niet meer toe passelijk vonden. Hem een geheel nieuwen naam geven, ging niet. Het eenige wat ze doen kon den en dan ook deden, was, van Pluche, flink weg Pluus te maken. Het dier vond het best. Juffrouw Laar en juffrouw Hoogh waren ge woonweg dol op Pluus. Het was hun afgod. Pluus liet zich die dwaze liefde kalm welgeval len. Hij aanvaardde de lekkere beetjes, de klontjes suiker, de liefkoozingen en de vleiende benamingen met een zelfde geblaseerde onver schilligheid, maar wat erger was, ook de be velen, of liever de vriendelijke verzoeken zijner meesteressen hadden niet de minste uitwerking op hem. Pluus hield zich onveranderlijk van den domme. Eerst hadden ze daar geen genoe gen mee willen nemen. „Een hond moet gehoorzaam zijn," verklaarde juffrouw Laar. „Zeg het hem dan," schamperde hare vriendin. „Pluus kom hier!" beval juffrouw Laar. Het dier bleef lekker liggen. „Pluus, wil je hier komen?" Het dier wilde niet. „Nou, blijf dan waar je bent," bromde z'n meesteres. Dè,t wilde Pluus wel, en hij deed het ook. Hondenkenners weten, wat er van ons huis dier terecht komt, of beter, niet terecht komt, wanneer het zoo behandeld wordt. Pluus werd dan ook hoe langer onhandelbaarder. Hij deed vrijwel het tegenovergestelde van wat z'n mees teressen hem bevolen. Het was zelfs zóó ver gekomen, dat, wanneer ze hem riepen als hij in de kamer was, hij meestal rechtsomkeert maakte en het vertrek verliet. Dagelijks maakten de dames een wandeling door de stad en dan vergezelde de hond haar steeds; vergezellen kon men het eigenlijk niet noemen. Wel verliet hij gelijktijdig met haar het heerenhuis, maar nauwelijks rook het beest de straat, of hij nam de beenen, en z'n mees teressen, die uit ervaring wisten, dat ze met hem te roepen niets bereikten dan dat ze zich voor de buren bespottelijk maakten, lieten het er maar bij. Ze waren al tevreden, wanneer een uur of wat na hun thuiskomst geblaf voor de sraatdeur haar verwittigde, dat de ongezeg- gelijke Pluus zoo goed was geweest z'n woning weer op te zoeken. 't lijkt wel een uil - De zeeman gooide nu een paar touwen over Salomo's nek, en zei tegen Robbie en Topsy, dat ze maar in den mand moesten stappen. „Vlug gaan zitten," riep hij, voor dat Salomo zijn vleugels uitslaat I" en Robbie en zijn nichtje konden nog maar net bijtijds instappen, voordat de vogel zich verhief en de mand de lucht inzweefde. „'t Is net een luchtballon bè V' zei Freddy. „Alleen behoeven we Sa lomo niet met gas te vullen".- (Morgenavond vervolg.) Toen de zeeman klaar was met theedrinken, nam hij Robbie en Topsy met zich mee langs het strand, tot ze kwamen bij een grooten mand, waarnaast een logge, dikke vogel stond, daar hielden ze stil. „Ik noem hem Salomo, omdat hij zoo wijs is," zei de zeeman. „Salomo zal ons rondom 't eiland dragen". „Nu zullen wij een tochtje gaan maken rondom het Artis-eiland", zei Freddy. „Wat een groote vogel,"- riep Topsy uit. „Kijk eens Robbie, ■wmnw (Ingezonden mededeeling) „Het is toch een schat," zeiden ze dan en ze maaken allerlei lekkere hapjes voor den onver laat klaar, die ze zonder een zweem van erken telijkheid tot zich nam. Maar op een keer bleef het geblaf achter wege, en de dames doorkruisten de buurt in alle richtingen. Tevergeefs. Ze vonden geen spoor van Pluus. Radeloos zaten ze nu bijeen in het voor haar nu eenzame woonvertrek en vroegen zich af, waar de ontrouwe huisgenoot gebleven kon zijn. Dien nacht deden ze geen oog dicht. Maar den volgenden morgen gebeurde er iets zeer verrassends. Toen de dames, in ruime peignoirs gehuld, de door slapeloosheid vergeel de gezichten met een diadeem van papillotten bekroond, tegenover elkaar aan 't ontbijt zaten, waarvan ze geen brok door de keel konden krijgen, klonk er plotseling luid geblaf voor de deur. Juichend sprongen beiden overeind, snel den de gang in en haalden den verloren ge- baanden huisgenoot onder liefkoozingen in huis. Het ondankbare voorwerp dier liefkoozingen zette daarbij z'n gewone, sloome gezicht, maar toen de dames een extra-groote portie van z'n lievelingsgerecht rijst met stokvisch klaar zetten, viel hij er als een dolleman op aan, en in minder dan geen tijd was alles verdwenen. Dit uitstapje scheen hem goed te zijn beval len, want herhaaldelijk ondernam hij weer andere, nu eens wat langer, dan weer wat kor ter; den eenen keer verscheen hij den zelfden dag van zijn vertrek weer, een ander maal was het den volgenden ochtend, maar langer dan hoogstens een etmaal had hij het nooit ge maakt Tot hij op een goeden dag verdween om niet meer terug te komen. De ongerustheid der dames grensde aan wanhoop. Eiken dag, van den vroegen morgen tot den laten avond, zaten ze met gerekten hals te luisteren naar alle ge luiden, die van de straat tot haar doordrongen, steeds hopend de stem van den voortvluchtigen snoodaard te herkennen. Helaas, het mocht niet baten; Pluus was weg en bleef weg. Eiken dag trokken de dames Laar en Hoogh er op uit om hem op te sporen. Ze doorkruisten de stad in alle richtingen, door zochten alle asylen voor viervoeters, interview den alle hondenmeppers en handelaars-in-huis- dieren, zetten zich op de hurken om onder de karren van eiken voorbijkomenden vischboer, bakker of groentenventer te loeren. Tevergeefs. De trouwelooze en ondankbare Pluus bleef on vindbaar. Op een middag echter het was reeds de zevende dag na het spoorloos verdwijnen van den lieveling wandelden de zielsbedroefde dames weer door een buitenstraat, toen eens klaps beiden tegelijk roerloos bleven staan, als aan den grond genageld. Vlak voor haar was een havelooze jongen uit een zijstraat komen loopen, met een tamelijk smerigen, verwaarloos den hond aan een touw. De dames beefden van het hoofd tot de voeten, en moesten even blij ven stilstaan om op adem te komen. Ze pro beerden allebei te spreken, maar geen geluid kwam over haar van ontsteltenis verdroogde lippen. ,,Hijis.... hetstamelde juffrouw Laar eindelijk. Haar vriendin antwoordde met een sprake- loozen knik. Toen kwamen beiden eensklaps tot haar posi tieven, en, haar waardigheid en nette kalmte, de twee richtsnoeren van haar leven, vergetend, stormden ze als een wervelwind den jongen achterna. Juffrouw Laar had het touw al gegrepen en rukte er aan met alle macht, terwijl ze voort durend schreeuwde: „Laat. los! Laat los! Dat is mijn hond!" Juffrouw Hoogh liet zich ook niet onbetuigd; woedend wrong ze aan de vieze hand van den knaap om hem het touw te doen loslaten. De jongen, die eerst door dien plotselingen aanval te verbouwereerd was om zich te verdedigen, diende nu z'n aanvalster een stomp in de maag streek toe, en toen ze hem terug stompte, ont ving ze een slag tegen d'r kin, die haar bijna buiten gevecht stelde. Maar het touw had hij losgelaten en zoo hard ze maar loopen kon, ijlde juffrouw Laar voort, den hond meesleurend. Toen d'r vriendin haar achter na holde, zette de jongen een keel op van je welste. „Vader, vader! Help!" gilde hij door de stille straat. Na een honderd meter voortgerend te zijn, keken de dames even om en zagen tot haar ontzetting, dat een man met den jongen en nog andere jongens haar dreigend nazetten. Ze zetten nog meer vaart in haar vlucht. De twee net gekleede dames met den vullen hond aan een touw achter zich, trokken niet weinig de belangstelling. Dagdieven van allerlei slag bleven staan en volgden haar, en al heel gauw hadden ze een heele bende jouwende en gillende slampampers achter zich. Haar eigenlijke ver volgers wonnen zienderoogen terrein. Meer dood dan levend arriveerden ze eindelijk met het vuile mormel achter zich, aan haar woning. Maar wie beschrijft haar ontzetting, toen een bekende vuilwitte gedaante bij haar nadering van de stoep van 't heerenhuis overeind kwam en haar luid blaffend tegemoet sprong. Het was Pluus. Zoo, zegt tante tegen Lili, kan je al stenogra- feeren? En al even vlug als ik spreek ook?.... Jawel tante, zegt Lili weifelend, maar nog niet zoo lang! van 'n Vinger 84 Holdemess bleef een oogenbiik staan. Er was een eigenaardige blik in zijn oogen. 7~ Er is eens een vrouw geweest, Elwyn, z^ide hij, die bijna mijn leven totaal ver nietigd heeft. Ze had het kunnen doen, als ze gewild haden ze was er niet een, die een ander spaart. Nu is ze dood.... Je ziet, ik weet er ook wel wat van. Zij gingen op weg, en er werd geen woord tusschen hen gewisseld, tot zij beneden op straat waren. Toen riep Holdemess een taxi aan. Ik heb zin in een biefstuk, verklaarde hij. biefstuk met gebakken aardappelen. Ik weet niet, hoe het komt, maar ik heb beslist zin in een biefstuk. We zullen in café Royal eten. Zij spraken meerendeels over Henwood en zijn werk. Holdemess noemde het werk een succes, maar de man zelf was op het oogen- blik zwakjes. De inspanning om zijn moeilijk gehoor avond aan avond te boeien, was zijn gestel beginnen aan te tasten. Maurice's hulp zou van onschatbare waarde zijn. Er was een volledige school met avondklassen aan het werk verbonden, en ook een bibliotheek. je kunt wel raden, waar het geld van daan kwam, daarvoor, voegde hij er glim lachend bij. Voor de vrouwen is er alleen de kokerij en de kinderzorg. Alles heel primi tief, maar met het stempel van iets groots misschien. Zij gingen het café binnen, waar zij eerst een kop koffie namen. Holdemess vroeg om de domino-st'eenen. Doch nauwelijks waren zij met hun spel begonnen, of Maurice sprong van zijn stoel op, en liep zonder een woord van nadere verklaring naar de deur. Hij was juist op tijd, om te beletten, dat de man zich verwijderde, dien hij van zijn stoel had zien wegsluipen, om te trachten de zaal te verlaten. Hoor eens even, zeide hij, terwijl hij zijn hand op den schouder van den man legde, ik wil u even spreken. De man deed geen verdere poging, om te ont snappen. Hij zag er zeer sjofel en mager uit-, doch Maurice had hem terstond herkend. Het was de man, die op dien gedenkwaardigen avond den weg van Rulery af was komen slui pen de man, voor wiens ontsnappen aan de gerechtigheid hij verantwoordelijk was. Mijn vriend zal zich niet met de zaak bemoeien, zei Maurice, terwijl hij hem bij hun tafeltje bracht. Ga zitten. De man zette zich bedaard neer. Holdemess nam een courant op. Ga je gang, zeide hij. Ik zal niet luis- FEUILLETON AVONDBLAD 1 teren. Als Ik moet praten, zei de man, moet ik een glaasje absint hebben. Mijn keel is droog, ik heb ook wat te vertellen. Maurice riep een kellner aan, en bestelde. Kijk u eens, zei de man, ik weet alles, wat u mij wilt zeggen. Ik kan u tijd besparen. Ik was het, die toen 's avonds bij den ouden heer Bell kwam. Het was uit vriendelijkheid, dat ik naar hem toeging. Hij heeft een dochter, die ik niet vinden kan. Zij is in gevaar, en ik kwam om hem te waarschuwen. Hij sloeg mij het eerst. Hij verloor zijn kalmte. Hij wilde mij niet zeggen, waar ik haar kon vinden. Hij wilde mij niet eens het geld geven, dat ik voor de reis besteed had. Toen verloor ik óók mijn kalmte. Ik gaf hem óók een klap. Hij viel neer..., en ik was doodsbang. Toen liep ik weg. Maurice knikte. Nu, zeide hij, u schijnt een ouden man neergeslagen te hebben, omdat hij zich door u niet wilde laten afpersen, en ik was zoo dwaas, om u te helpen ontsnappen. Afpersen! De man keek om zich heen, als was bij bang, dat dit woord door iemand anders ver staan was. Zijn wangen waren ingevallen, maar zijn oogen keken nog helder. Dè,t was het niet, zeide hij. Ik bracht hem inlichtingen, die werkelijk waarde hadden. Er is een jonge dame ergens, die in levens gevaar verkeert. Ik kwam om hem te waar schuwen. Ik geloofde, wat men mij altijd gezegd had dat zij zijn dochter was. Hij ontkende evenwel, en zei, dat het een leugen was. Het was een samenspannen tegen hem. Hij had nooit een dochter gehad. Maar nu ga ik uit zoeken, wie ze dan wel is. En als ik u nu eens aangeef bij de po litie, zei Maurice. Ter wille van de vrouw, die de oude Bell beschermde, zou u dat beter niet doen. Het zou heel wat beter zijn, als u dat niet deed, was het heesche antwoord. Als u het doet, kan het die vrouw het leven kosten. Waarom blijft u in Engeland? vroeg Maurice. Om die vrouw te vinden. En ik zè.1 haar vinden, voegde hij er bij, met glinsterende oogen. Luister. Ik heb haar in een rijtuig gezien, prachtig gekleed, met een koetsier en een knecht op den bok een dame. Ik heb altijd gezegd, dat ze het was. Het was een complot tegen ons, dat ze haar de dochter van dien ouden man noemden. Daar heb ik allemaal niets mee te maken, zei Maurice bedaard. Het eenige, waar ik rekening mee te houden heb, is, of ik u al dan niet aan de politie behoor over te leveren. De man keek hem sluw aan. Hi) had maar weinig vrees. Als u dat deed, mijnheer, zei hij, zou het onrecht zijn. Ik heb den ouden man alleen aangeraakt uit zelfverdediging. Maurice zag hem ernstig aan Ik hoop dat het de waarheid is, zeide hij, U kunt gaan. De man stond op. Hij vertrok evenwel niet onmiddellijk. Nu, wat is er, vroeg Maurice. Ik dacht zoo bij mezelf, mijnheer, zeide hij, op vertrouwelijken fluistertoon of u mij misschien op een idee kon brengen, wie de dame was, die zich zes jaar geleden in Parijs de dochter van nr. Bell noemde. Maurice schudde het hoofd. Ik heb er geen idee van, antwoordde hij kortaf. De man schuifelde weg. Maurice stak een sigaret op, en sloeg hem een oogenbiik scherp gade in den grooten spiegel met vergulden rand. Een vreemd heerschap, die vriend van je, merkte Holdemess op. Het is een minne vent, vrees ik, ant woordde Maurice. Ik weet niet, hoe het komt, maar ik wou dat ik hem niet gezien had. Holdemess lachte. Allemachtig, zeide hij, het is maar goed, dat je bij me gekomen bent, of je zou in een ommezien een hoopje zenuwen geworden zijn. We zullen nu maar eens opstappen, als je klaar bent. Je zou vanavond misschien nog stof kunnen opdoen, om tegen de menschen te zeggen. Ik weet, dat Henwood tamelijk wel leeg geraakt is. Zij verlieten de zaal en namen een omni bus naar de stad. XXVI Het was juist zoo'n dag, als hij voor zijn doel zou hebben uitgekozen, dat Maurice uit den trein stapte, aan het kleine tusschenstation, en zich in de richting van Rulery begaf. Een krachtige wind, die van de heuvels woei, had den weg geheel opgedroogd, op een klein laagje modder na een wind, versch uit het bosch, zóó frisch en krachtig, dat Maurice met zijn pet in de hand liep, en met het hoofd achter over, blij, dat hij den wind met zijn longen kon inademen, en het tintelen ervan op zijn wangen kon voelen. Het scheen hem toe, dat hij maanden weg was geweest, toen hij de lange heuvelreeks naar het dorp besteeg. De velden waren nu bruin, inplaats van groen. Een doordringende geur van brandend hout kwam hem in zijn neus. De hagen en bootnen waren kaal. Hij zag een glimp van het groote huis van een plaats, vanwaar hij dat niet verwacht had. Overal kreeg hij bekende indrukken. Hij kwam aan de laan, die hij opgegaan was bij zijn eerste bezoek aan het huis. Weldra kwam hij aan het dorp, en bleef staan voor het lage, witte huis, waar Charles Bell woonde. Hij hield een oogenbiik stil, aarzelend, of hij dit deel van zijn zending thans ten uitvoer zou brengen, dan wel zou wachten tot later op den dag. Ten slotte vond hij het beter, om er maar dadelijk van af te zijn. Hij deed het hek open en drukte op de bel aan de voordeur.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 9