Een Afrikaansche Wildernis R obinson Schoenen RADIO-PROGRAM JAARBEURS DE VAAS ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN DE VROUW MET HET MASKER DONDERDAG 8 SEPTEMBER MIDDEN IN BERLIJN Tentoonstelling in het Warenhuis Wertheim. Een af deeling vol met primitieve voorwer pen uit Liberia Gevaarvolle reis van een student Niets mee te beginnen Vrijdag 9 September De candidaat PROF. PICCARD VERHAAL VAN DEN DAG Verwarring te Caen ^-,-TrrrT1||. Nahïurlijlc loopt ieJere ÏSoBIawicïsctie jonden op Zakelijk AANGIFTE MOET, ÓP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON (Van onzen Berlijnschen correspondent.) Berlijn, 5 Sept. Warenhuis Wertheim. Rollende trap naar de eerste etage. Meubels, groote, kleine, moderne, zeer moderne, voor elke keus en smaak een ■woestijn van meubels. Dan, met de abruptheid, die eigen is aan 'n warenhuis, plotseling, groot- geplakkateerd: Afrik a-T entoonstel- ling! Men is in een warenhuis veel gewend wat plotselinge verrassingen betreft, doch ko mend uit de twintigste-eeuwsche woonluxe, knijpt men toch even met de oogen, als men tegen een oerwoudachtige afdeeling aanloopt, geurend naar droge planten en naar stallen. Een wildernis midden in Berlijn. Een afdeeling, vol met primitieve voorwerpen uit donker hout, uit plantenwortels, dingen die men niet dadelijk en niet zonder cataloog kan thuisbrengen, is snel doorgeloopen; dan men gelooft zijn oogen niet staat men in.... een kamp. In het kamp van één blanke en zestien .negerboys. Een kamp, dat voor enkele maan den juist zóó, slechts met kleine verschillen, aan de rivier Mahfa in Liberia stond, twintig minuten van een negerdorp vandaan, aan den rand van de jungle. De negerboys zijn in Li beria gebleven, en van hun blanken heer is slechts een portret te zien, maar toch is er leven genoeg in het kamp, want overal zitten in kooien de buitgemaakte Afrikaansche die ren; nachtaapjes, schub-dieren, jonge kroko dilletjes, kusimansen, dieren waarvoor de zoö logische wetenschap nog geen naam heeft, ja, er is zelfs een heusch zwijnskot, met twee negerhuisvarkens, niet rozig zooals de onze, maar zwart gevlekt en voor het overige even lui. De kooien die hebben er ginder ook ge staan. Wel waren zij grooter dan hier bij Wert heim, en ook meer in aantal; want de student Otto Schulz, die al eens zijn handigheid en geluk bij zoölogische reizen heeft bewezen ofschoon hij het nimmer tot Liberia bracht is voor den Berlijnschen dierentuin naar Afrika gereisd. Hij heeft Professor Heek en diens zoon, den huidigen directeur van den Dierentuin, voor zijn onderneming warm weten te maken, zoodat zij hem financieel en ook op andere wijze steunden. En het heeft hun niet berouwd, want in de vijf maanden (Fe bruari tot Juli), die de jonge student in het oerwoud van Liberia doorbracht, heeft hij heel wat tropenwild levend buitgemaakt: 269 leven de dieren van 73 verschillende soorten zond hij naar den Berlijnschen „Zoö". Behalve dat bracht hij 109 museumstukken mee, zoogdieren van verschillende soorten, en een verzameling van slangen en amphibieën, die nog niet is uitgezocht. De groote dieren zijn reeds alle in den dierentuin; verschillende kleinere, zooals de aapjes en de bovengenoemde dieren, zitten in de kooien van het „Kamp" bij Wertheim. Het kamp is waarlijk uniek, en geeft den leek een pracht-gelegenheid zich eenigszins naar waar heid voor te stellen, hoe het op zulk een expe ditie toe gaat. Het voornaamste punt is na tuurlijk de tent van den blanken man. Deze is zoo ruim als een middelmatige woonkamer met rechte wanden en' een schuin dak; op den achtergrond staat het lage bed, een ijzeren veldbedje met een fijn, wit muskietengaas om spannen, daarnaast een kist, waarop zaklamp en pistool, ervoor de mat, waarop de tentboy als lijfwacht sliep; een klein waschtafeitje, bij den ingang de schrijftafel (ook niet veel groo ter), alles gemakkelijk uit elkaar te nemen en weg te dragen. Geweren, foto-toestellen, een serie zakmesjes en kleurige doeken dienden als ruilmiddelen. In deze tent stond het hok van de twee antilopen-baby's, waarvan er een op een nacht door de boschmieren werd over vallen en toen gedood moest worden. Het was een dramatische geschiedenis met die mieren; laten wij Schulz zelf spreken; „Tegen één uur 's nachts werd ik wakker van een gekreun, dat uit de antilopenkooi scheen te komen. Ik tast in het duister naar mijn zak lamp, kruip uit bed, en zie in den lichtkegel het kleine antilopenjong, dicht bedekt met klonten van kriemelende zwarte mieren, die neus en ooren al verstopt hadden en diep in den bek waren gedrongen. Terwijl ik het reeds stervende diertje opneem, om zijn lijden te verkorten, voel ik aan mijn beenen een ge kriebel en een pijnlijk bijten; de heele tent was al vol met mieren. Ik doodde snel het arme dier, rukte de tent open en brulde om de boys. Met dorre bladeren, die wij met de rest van onze kostbare petroleum aanstaken, legden wij een brandenden gordel om de tent, zoodat de steeds nog verder aanrukkende mie ren niet naar binnen konden. Toen moest de tent worden gezuiverd; wij deden het met fak kels, inderhaast gemaakt van palmboomtakken, waar wij de bladeren afhaalden. Wij maakten bij dit werkje ware duivelsdansen, want die kleine ondieren van het oerwoud klauterden scharenwijze langs onze beenen omhoog en be ten gruwelijk. Tenslotte rukte ik mijn pyama's van het lijf, om ze tenminste telkens weer van mijn lichaam te kunnen afvegen. Het was een fantastisch gezicht, hoe de negers met hun zwartglanzende lijven in den flikkerenden fak- kelschijn rondsprongen. Het geheele kamp was in oproer. De vogels vlogen angstig tegen de wanden van hun kooien. Dwars over den grond trok in een dreigende legerorde de band der mieren. (Zulk een mieren-„band" is drie centi meter breed, en eindeloos lang.) Een Franko- lin-vogel (hij lijkt ietwat op een patrijs) had zijn toevlucht in de waschkom gezocht, hij bloedde aan alle kanten, en in het water dre ven de verdrinkende mieren rond. Een andere lag in een hoek onder een wemelenden berg en gaf nog maar zwakke teekenen van leven. Daar de meeste vogels op de stokken gevlogen waren, gelukte het, ze te redden. Intusschen groeven de boys snel een steilen greppel, waar de mieren maar moeilijk overheen kunnen, en na twee uren strijd hadden deze insecten een anderen weg, om het kamp heen, gevonden, waar ik ze nog den volgenden morgen in smal le heirbanen rusteloos en moordlustig langs zag trekken." Tot zoover het mierenverhaal. Om den dieren geen gelegenheid te geven in de kooien te klimmen, stonden de meeste op stangen. Ook de „legersteden" van de boys, bestaande uit boomstammen, met raffia lood recht verbonden, dienden om de mieren buiten te houden. Niet alsof zij niet naar boven kun nen klimmen, maar zij zijn dan gemakkelijker van de „pooten" der „bedden" af te halen. In het warenhuis bij Wertheim is de keu ken-tent interessant. Hier heeft Momo, de zwarte kok, die matig Engelsch verstond, vijf maanden lang geheerscht. De potten en pan nen, angstaanjagend vuil en roestig, liggen en hangen gereed, meestal dienden zij ter toebe reiding van kip met rijst, soms van neushoorn vogels, wilde duiven of een stuk antilope- vleesch. Verder kookte Momo 's morgens ha vermoutpap, en zijn blanke heer at nog mango-pruimen en andere vruchten, vogel eieren en geroosterde maniok. Vóór de keuken tent is het vuur, waar de boy's 's avonds tot laat in den nacht rondom zaten; kleine bank jes uit palmtakhout er omheen; ook een hang mat, die de negers keurig vervaardigen uit palmvezels. Nadat men het kamp bezichtigd heeft, is het nog alleraardigst, in een der vitrines de brieven van naburige neger-stamhoofden te bezien, geschreven op losse stukken papier met potlood en in kleine teekentjes. De kok ver taalde ze voor zijn meester in het Engelsch, en vertolkte het antwoord in negertaal. De Engel- sche briefjes, die de kok aan zijn heer schrijft en die ook te zien zijn, werken door groote naieveteit van stijl en handschrift hier en daar op de lachspieren. Maar zij boezemen tegelijk respect in voor den smallen blonden student, die den moed had, geheel alleen en als heer over een achttien zwarten een expeditie te ondernemen en met zulk een energie door te zetten, dat de directeur en oud-directeur Heek van den Berliner Zool. Garten enthousiast was over de omvangrijke aanwinsten aan Afrikaan sche exemplaren. Ongetwijfeld is de reis naar Liberia niet de laatste tropenreis van den zoölogie-student geweest, integendeel, zij be looft een toekomst. Moeder en zoontje zitten in de tram. Zoontje grient erbarmelijk. Tegenover zoontje zit een groote meneer, die een kropgezwel heeft. Om zoontje stil te krijgen zegt moeder: Wil je nu eens ophouden met huilen. Die meneer daar is al boos op je en dat is een menschen- eter, die eet je op, als je nog langer huilt. En de goeie lobbes aan den overkant knikt en zegt: Ja, dan eet ik je op met huid en baar!.... Waarop zoontje tusschen zijn tranen door opkijkt en verbeten naar den overkant snauwt: „Slik dan eerst diengene maar eens door, dien je zooeven opgegeten hebt!".... „Als ze jou lieten kiezen tus schen je zwerversbestaan en een gesalarieerd baantje, wat zou je dan besluiten?" „Het eene doen en het an dere niet laten." HUIZEN, 296 M. K.R.O. 8.00 Morgen concert; 10.00 Gramofoonmuziek; 11.30 Half uurtje voor zieken en ouden van dagen; 12.00 Tijdsein; 12.01 Politieberichten; 12.15 Kro- Kwintet o.l.v. Piet Lustenhouwer; 1.45 Gramo foonmuziek; 2.30 Recital door Claire Smit Boenma alt-viool; 3.30 Verzorging zender; 4.00 Gramofoonmuziek; 5.30 Kro-kunstensemble o.l. van Piet Lustenhouwer; 6.00 „De beteekenis der geitenhouderij" door Jac. Timmermans; 6.30 Kro-kunstensemble; 7.10 Spreker: J. B. F. Sol- kes; 7.30 Politieberichten; 7.45 Gramofoonmu ziek; 8.00 Kro-orkest o.l.v. Johan Gerritsen m. m. v. Louise Wijngaarden viool; 9.00 Vaz Dias; Vervolg concert; 11.00 Gramofoonmu ziek; 12.00 Sluiting. HILVERSUM 1875 M. VARA 6.45 Lichaamsoefeningen o.l.v. G. Kleerekoper; 7.30 idem; 8.00 Tijdsein en gramofoonmuziek; V.P. R.O. 10.00 Morgenwijding; VARA 10.15 Voor dracht door Frans Nienhuis; 10.30 Trio John Brookhouse Mac Carthy; 11.00 Voordracht door Frans Nienhuis; 11.30 Trio John Brookhouse Mac Carthy; A.V.R.O. 12.00 Avro-kamerorkest o.l.v. Louis Schmidt; V.A.R.A. 4.00 Gramofoon muziek 4.30 Na schooltijd. Knutselwerkjes voor kinderen door Mevr. A. de Beer—Plomp 5.00 Vara-orkest o.l.v. Hugo de Groot 5.45 Voordracht door Adolf Bouwmeester 6.00 Orgelspel door Johan Jong 6.30 L. Evertsen: Onze eisch tot huurverlaging der woningen, gebouwd met overheidssteun 6.45 Vara-or kest V.P.R.O. 8.00 V.P.R.O.-neuws en persberichten van het Vrijz. Gods. Persbureau 8.05 Vaz Dias A.V.R.O. 8.15 Aanslui ting met het Kurhaus te Scheveningen. Het Re sidentie-orkest o.l.v. Carl Schuricht. Solist: Jaap Stotijn, hobo Pauzevulling door den V.P.R.O. V.A.R.A. 11.00 Gramofoonmuziek 12.00 Tijdsein en sluiting. BRUSSEL, 509 Mf. 12.20 Concert door het omroeptrio 5.20 Concert door het radio-orkest o. 1. v. Franz André 8.20 Concert door het omroep-symphonie-orkest o. 1. v. Arthur Meu- lemans 10.30 Gramofoonmuziek. KALUNDBORG, 1153 M. 12.20 Strijkorkest o. 1. v. Herald Andersen 3.20 Louis Preii's Instrumentaal ensemble 10.35 Vioolsoli door Edmund Fabricius 11.15 Dansmuziek door orkest o. 1. v. Teddy Petersen. BERLIJN, 419 M. 7.30 Grieg-concert door het omroeporkest o. 1. v. Bruno Seidler-Winkler 9.30 Vocaal concert door het Berlijnsche staats- en Domkoor o.l.v. Prof. Hugo Rüdel 10.30 Concert (populair) door het Berlijnsche toon- kunstenarenorkest o.l.v. Joe Balay. HAMBURG, 372 M. 11.50 Populair Concert o.l.v. Karl Bekker 1.35 Gramofoonmuziek 2.30 Gramofoonmuziek 10.40 Dansmuziek door het kleine Norag-orkest o.l.v. Adolf Seeker. KöNIGSWUSTERHAUSEN, 1635 M. 12.20 Gramofoonmuziek 2.20 Gramofoonmuziek 4.50 Concert uit Leipzig 9.20 Concert uit Berlijn. LANGENBERG, 472 M. 1.20 Populair Con cert o.l.v. Eysoldt 5.20 Vesperconcert uit München 8.50 Het Kamerorkest van de stad München speelt serenades en Standchen. DAVENTRY, 1554 M. Concert door Ema nuel Starkey en zijn orkest 4.20 Concert door het Schotsche Studio-orkest o.l.v. Guy Daines 7.50 Concert door het B.B.C.-orkest (afd. C) 0.1.v. Percy Pitt 11.20 Ambrose's Blue Lyres in het Dorchester hotel. PARIJS (Eiffel), 1446 M. 8.50 Concert o. 1.v. Ed. Flament. PARIJS (Radio), 1725 M. 12.50 Gramo foonmuziek 7.20 Gramofoonmuziek 8.20 „La chaste Susanne", operette van Gilbert 9.50 Gramofoonmuziek. MILAAN, 331 M. 7.45 Gramofoonmuziek 8.20 Gramofoonmuziek. ROME, 441 M. 9.05 Concert m.m.v, het „Quartetto di Roma" 10.30 Voortzetting concert 11.15 Dansmuziek. 0 WEENEN, 517 M. 7.50 Dansmuziek door de Charley Gaudriot Jazzkapel 10.05 Popu lair concert door de Robert Hiigel-kapel. WARSCHAU, 1412 M. 5.20 De philharmo- nie van Lodz o.l.v. Sew. Pietruszka. Populair programma 6.40 Dansmuziek 8.20 Con cert 10.20 Dansmuziek. BEROMÜNSTER, 460 M. 8.20 Engelsche muziek door het omroeporkest o.l.v. Erwin Gil bert. VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS In de Vereenigde Staten is het een nieuw, bakken politicus gelukt, candidaat voor de ver kiezingen te worden, op een manier, die alleen in Amerika mogelijk is. Dit sluwe mannetje is de doodeenvoudige dorpsschoolonderwijzer William Cornelius Ro gers, tot nu toe in de politieke wereld volsla gen onbekend. Bij het begin van de verkie zingscampagne liet hij zich op de vergaderin gen van de democratische partij waartoe hij behoorde, Will Rogers noemen, stelde zich in verbinding met de leiders van de partij en liet doorschemeren, dat hij niet ongenegen was, een candidatuur aan te nemen. Ieder geloofde nu, met den bekenden film acteur Will Rogers te doen te hebben en het gevolg was, dat de onderwijzer zijn doel be reikte en candidaat werd in een district, waar hij veel kans op succes heeft. En toen zijn be drog eindelijk uit kwam, nam men het hem eigenlijk niet eens erg kwalijk, want een der gelijke zakelijkheid imponeert nu eenmaal in Amerika Kr is in. Er is weer Jaarbeurs, maar bij beurs Is altijd nog Een maar.... Zoo ook duurt deze flinke beurs Ook heelemaal Geen jaar. Ook geeft zij niet wat in één jaar Verhandeld is Of wordt, Want zelfs in een malaise jaar Had zij dan plaats Te kort. De jaarbeurs is een beurs, die helpt, Al helpt zij niet Contant. Zij opent wel, maar geeft niet uit, Zij reikt alleen De hand! Maar ook die hand heeft haar geheim, Iets, dat zij thans Onthult. Zij is, als hand en beurs moet zijn, Zij is geheel Gevuld! Zij is een beurs van A tot Z Want wat zij doet En poogt Is juist dengeen te helpen, die Een volle beurs Beoogt! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) Piccard heeft de gewoonte aan zijn knoopen te draaien. Op zekeren dag sprak hij met een journalist over zijn nieuwe plannen..,,Wat gaat u nu het eerst doen?" vroeg de reporter. „Het eerst?" meende Piccard, „ik ga nu eerst een kleermaker zoeken, die mijn knoopen met pek draad aannaait". Toen Piccard kort geleden in Berlijn aan kwam, had zich een aantal bewonderaars op het perron verzameld om den befaamden hoog vlieger te begroeten. Wel is waar kende geen van hen den beroemden man persoonlijk, maar men wist dat men hem van anderen kon onder scheiden vanwege zijn opgewonden haardos. Edoch, er kwam niemand uit den trein, die iets van den professor weg had. Achteraf bleek dat de geleerde heer juist zijn haar had laten knippen. „Geeft u mij eens een defintie van de stra tosfeer?" verzocht een jongedame eens aan den heer Piccard. De geleerde wist dat deze jonge dame zich voor de natuurkunde geheel niet interesseerde, maar alleen uit nieuwsgierigheid vroeg. „De stratosfeer", zeide hij, „is net zoo iets als de wittebroodsweken. Men is een tijdje in den hemel en valt dan op de aarde". De vaas stond vooraan tusschen allerlei pul len, borden, kommen enz. in de etalage van den tweede-handswinkel. De ouwe Voysey, de eige naar van de vaas, had er een pond voor betaald op een verkooping en nu was ze daar voor het dubbele geprijsd. Naar Voysey's meening was een winst van honderd percent heelemaal niet te veel, doch slechts wat een zakenman toe kwam. Al wat hij er minder van zou maken dan twintig gulden, zou verlies beteekenen in zijn oogen. En als hij er meer voor kreeg, zou het een wonder zijn. Zóóveel kijk had hij wel op zulk soort goed, dat hij op een penny na wist wat hij er voor vragen kon. Tusschen de liefhebbers, die de antieke voor werpen bekeken en betastten, was ook een heer, die de vaas aandachtig in z'n hand ronddraaide, ze van alle kanten bezag, vooral het voetstuk aan een nauwkeurig onderzoek onderwierp en toen eindelijk tegen Voysey zei: „Ik wil dat ding wel meenemen. Pak het als jeblieft goed voor me in." De oude koopman deed wat hem gevraagd werd en praatte onderwijl: „Een mooi stukje China, mijnheer, U heeft er een koopje aan." „Ze is niet onaardig", gaf de kooper toe, „twee biljetten van een pond op de toonbank leggend. „Het is alleen jammer, dat je de andere niet hebt, want dan zou-ie een boel meer waard zijn." „Er was er maar één, mijnheer." „Jammer, erg jammer. Maar je kunt nooit weten; misschien komt de andere vandaag of morgen nog in je handen. Als het zoo mocht zijn, laat me het dan weten. Ik stel er belang in. Hier heb je mijn kaartje." Voysey begon zich nu af te vragen, of hij zich dezen keer niet vergist had door er maar hon derd procent op te leggen. Hij bekeek 't kaart je en las: J. Littleborn, 118 West-Seventh- street, New-York. In een hoekje stond met pot lood geschreven: Grand-Hotel, Londen W. „Ik blijf nog een week in 't Grand-Hotel", zei de Amerikaan. Voysey keek z'n klant een oogenblik naden kend aan en schold zich toen voor een ezel, om dat hij de vaas klaarblijkelijk te goedkoop ver kocht had. Daarna ging hij achter z'n toonbank staan en dacht er over na of hij geen weg wist om aan een tweede exemplaar te komen. „Met een beetje handigheid zou ik er best een kunnen namaken", mompelde hij. Den volgenden middag stapte een werkman, met het voorkomen van een heer, Voysey's win kel binnen. Hij had iets bij zich in een bruin papier en tot onuitsprekelijke verbazing van den handelaar in oudheden, kwam er een vaas uit, die als twee druppels water op degene leek, die hij den vorigen dag aan den Amerikaan had verkocht. „Kan ik U even alleen spreken?" vroeg de man. Voysey wees naar de gang en beide mannen waren er na eenige seconden in verdwenen. „Waarom laat je die schildpad de eieren dragen?"- vroeg Topsy verwonderd." „Omdat ze zoo voor zichtig loopt," zei Freddy. „Zoolang als ik haar ken, heeft ze nog nooit een ei gebroken. Bovendien gebruik ik haar altijd als zandlooper bij 't eieren koken." „Wat bedoelt hij, Topsy?" vroeg Robbie verbaasd. „Ik weet het niet", zei Topsy. Ik heb nog nooit gehoord, hoe je eieren kunt koken met een schild pad als zandlooper!" De zeeman zei niets, maar stak een roode vlag in het zand, en deed de eieren in de pan. „Zoodra de schildpad bij die roode vlag is gekomen, zijn de eieren gekookt," zei hij. (Morgenavond vervolg.) Na hun uitstapje met den vogel ballon, bracht de zeeman hen naar een hol, waar ze konden slapen. Het was er heerlijk zacht en warm, en voordat ze het wisten, lagen Robbie en Topsy in diepen slaap. Toen ze den volgenden ochtend wakker werden, waren ze beiden erg hongerig. „Ik ben benieuwd, wat we voor ons ontbijt zullen krij gen," zei Robbie tegen Topsy. Spoe dig vonden ze de keuken van den zeeman, en zagen nog net hoe een groote schildpad Freddy een mand je eieren bracht. „We krijgen een deneieren voor het ontbijt," zei Freddy, terwijl hij de schildpad zijn vrachtje afnam. „Wat is er?" vroeg de winkelier. „Ik heb die vaas gekregen en wil ze ver- koopen." De ander bekeek ze. „Twee pond", zei hij toen. De werkman glimlachte. „U moet niet den ken, dat ik er geen verstand van heb", sprak hij. „Het is een kostbaar ding. Het spijt me ge noeg, dat ik die vaas moet verkoopen, maar ik heb geld noodig." „Waar heb je haar vandaan?" De ander maakte een veelbeteekenende bewe ging met z'n hand. „Het is in orde", zei Voysey, „ik begrijp het al. Gè, je weg, of ik nèèm je weg, niet? Maar dat kan me niet schelen, ik zal je drie pond geven." „Zet er een nulletje achter, vriend, en je zult er dichter bij zijn!" „Dertig pond!" riep Voysey verbaasd. „Wat denk je wel? Als ik de politie waarschuw, heb je niets!" „Goed mijnheer, ik ga al. Het spijt me, dat ik U lastig gevallen heb. Maar doe me het genoe gen en spreek er niet verder over." Hij maakte een beweging om weg te gaan, maar Voysey hield hem terug. „Wacht even. Onder ons gezegd, ik heb die vaas noodig." „Het is echt Chineesch." „Ik weet het. Daarom moet ik haar ook heb ben. Ik verkocht gisteren de andere aan een Amerikaan en ik geloof dat ik nu een masseltje kan maken. Een oogenblikje, dan zal ik hem hier in de buurt opbellen." „Je zult toch geen onzin uithalen en de po litie opbellen of zoo iets?" „Ik denk er niet aan. We kunnen alle twee er wat aan verdienen." Een paar minuten later was Voysey al terug. „Wat is je laagste prijs?" vroeg hij. „Ze is echt," antwoordde de man; „dertig pond is heusch goedkoop. Ik moest er eigenlijk meer voor vragen." In Voysey's ooren klonk nog de hooge prijs, dien mijnheer J. Littleborn zooeven door de te lefoon beloofd had er voor te betalen. Hij kocht dus de vaas. Hij telde het geld uit en zei: „Het is voor mij een goed zaakje, maar voor jou ook." „Ik heb het geld noodig." „En het spaart mij de moeite om zoo'n vaas na te maken." „Ik ben blij", lachte de bezoeker, „dat dit nu niet noodig is. Maar ik moet weg. Wees er voor zichtig mee, hoor!" „Natuurlijk, ik bezorg haar vanavond nog. De vreemdeling ging weg. Hij liep naar het postkantoor in de buurt en verdween in dezelfde telefooncel als daareven Voysey. Hij vroeg ver binding met het Grand-Hotel en sprak even la ter met J. Littleborn. „Hij was zoo mak als een lam", zei hij zacht jes. „Je bent een goeie menschenkenner Johnny. Dat is nu al de derde die er ingevlogen is. Ze zullen allemaal vanavond aan 't hotel komen: we moeten hem dus zoo gauw mogelijk smeren. Die Voysey had er geen idee van, dat hij zijn eigen vaas terugkocht, en die andere, een paar straten verder, dacht ook dat dit beeldje een prachtig pendant was van dat wat hij verkocht had.... Wat zeg je? Birmingham?.... Ja, er gaat een trein om vier uur zevenIk zal er om vier uur zijn." Des avonds vervoegden zich drie handelaren in antiek aan het Grand Hotel en vroegen naar mijnheer J. Littleborn. Ze hadden allen een voorwerp, zorgvuldig in krantenpapier gewik keld, bij zich, en vernamen van den portier, dat de heer Littleborn plotseling was vertrok ken zonder te zeggen waarheen. Als de politie zich in verbinding wilde stellen met de post, kwam de brandweer aan de tele foon. Als het gemeenteraadslid met zijn vrouw wilde spreken, kreeg hij een vreemd café. Belde men den heer A. dan antwoordde me vrouw B. Dat was 'n verschrikkelijke tijd voor de inwoners van Caen. Men schold op de post en telefoonjuffrouwen, maar dat maakte de zaak niets beter. Wat was dan toch de oorzaak van dit tele- foon-Babel? Er was een bedrijfsingenieur Leharenge, een man met iet of wat vreemde denkbeelden. Hij was uit den telefoondienst ontslagen vanwege de bezuiniging. Maar hij kon van zijn vak geen afscheid nemen en werkte voor eigen rekening verder. Echter op een zonderlinge manier. Met vier man reisde hij door de streek, opende de telefoonkabels, sneed de draden door en verbond de niet bij elkaar hoorende einden. Zoo nam hij eenvoudig wraak op wat iets met telefoon te maken had, door in de war te brengen, wat in de war gebracht kon worden. Toen de verwarring al te groot werd, ging men op onderzoek uit en verraste den heer Leharenge juist, toen hij weer een kabel aan het opereeren was. En dat beteekende het ein de van de vertooning. (Ingezonden mededeeling) Wie wil weten hoe men snel rijk wordt, zende drie gulden in aan X (volgt adres). Jansen zendt het geld op en ontvangt als antwoord: Doe precies hetzelfde als ik doe! 11 1 1 on dit blad zün ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor 7CY) bij een ongeval met OCfï bij verlies van een hand 1 Of1 bij verlies van een Cfh bij een breuk van Afk hij verlies van 'n ^t| Cf U O Tl TIG S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen OUUU»~ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen II w(/«" doodelijken afloop een voet of een oog 1 1 duim of wijsvinger Olim been of arm# T(/« anderen, vinger 35 Hij werd in de spreekkamer gelaten en enkele minuten later kwam Charles Bell bin nen, met een pijp in zijn mond, en zijn handen in zijn zakken. Toen hij zag, wie zijn bezoeker was, bleef hij plotseling staan. Hij reikte hem niet de hand, en vroeg hem niet om te gaan zitten. Hij zag hem aan met zwaar gefronste wenkbrauwen. U wou me spreken? zei hij. Juist, antwoordde Maurice. Misschien komt mijn bezoek ongelegen. Maar ik ben van Londen gekomen feitelijk om géén andere reden, dan om u één enkele vraag te stellen. Bell lachte even. Vraagt u dan maar, zeide hij. Ik dacht, dat u misschien andere zaken in de buurt had. Overal preeken, hé? Mijn vraag is eenvoudig deze, zei Maurice bedaard. Hebt u een zuster, af hebt u er een gehad?. Een donkere blos steeg den jongeman naar de wangen. Hij nam zijn pijp uit zijn mond en staarde Maurice aan. Dat hij geruimen tijd zweeg, scheen een gevolg te zijn van het feit, dat de verrassing hem beroofd had van het vermogen, om te spreken. Wie heeft u aangezet, om dat te vragen? vroeg hij scherp. Maurice trok even zijn wenkbrauwen op. Mijn vraag is heel eenvoudig, zeide hij. Als u er geen antwoord op verkiest te geven, dan kan ik mijn inlichting gemakkelijk ergens anders inwinnen. De eerste de beste uit het dorp, dien ik tegenkom, zal het me kunnen vertellen. Ik gaf er de voorkeur aan, om eerst bij u te komen. Ik heb geen zuster, zei Bell langzaam. Ik heb er nooit een gehad. En nu moet u mij ver tellen, waarom u hier gekomen bent, om me dat te vragen. Men heeft mij verteld, zei Maurice, dat jaren geleden een meisje zich in Parijs heeft uitgegeven voor de dochter van uw vader. Er wordt op een eenigszins geheimzinnige manier naar haar gezocht. En wat hebt u daar mee te maken? vroeg Bell kortaf. Niets, blijkbaar, antwoordde Maurice. Ik ben u eer verplicht voor uw inlichting. Ik zal u niet langer ophouden. Maar Charles Bell versperde hem den weg. Maurice keek hem aan, en zag in zijn gelaat reeds de teekenen van een verandering. Zijn oogen stonden een beetje wild, en hoewel het nog vroeg in den morgen was, rook hij naar drank. Neen, u komt er niet uit, zeide hij op woesten toon. U komt er niet uit vóór u mij verteld hebt, wat u bedoelde met die vraag. Ik vrees, dat ik u niets meer te vertellen heb, antwoordde Maurice. U zult mij vertellen, wie die geheim zinnige persoon is, verklaarde Bell. Maurice schudde het hoofd. Neen, zeide hij. Ik geloof, dat u me nu maar moest laten gaan. Nog niet, antwoordde Bell. Hoor eens hier. U hebt in verbinding gestaan met den man, die hier geweest is, en mijn vader ver moord heeft, u weet, waar hij is Dat was het toch eigenlijk niet, is 't wel? antwoordde Maurice. Er had een worsteling plaats, maar de dood van uw vader' was gedeel telijk aan andere oorzaken te wijten. Maar ik ben niet gekomen, om daarover met u te redetwisten. Ik ben hier gekomen, om u een vraag te stellen die u beantwoord hebt. Als u mij nu wilt laten passeeren, zal ik u zeer verplicht zijn. Bell aarzelde een oogenblik. Kijk eens even, zei hij, met voorgewende goedigheid er is geen reden waarom u en ik ruzie zouden maken. Ik wil alleen maar weten, wie er u toe aangezet heeft, om mij die vraag te stellen. Het is niet, dat ik hem kwaad wil doen ik zal zijn veiligheid waar borgen, als u wilt, zoover het mij betreft maar ik zou hem graag treffen. Maurice schudde het hoofd. Ik weet zelf niet, waar hij is, antwoordde hij. In ieder geval zou ik u geen enkele in lichting kunnen geven. Charles Bell versperde den uitgang. Dat zult u toch moeten, zei hij koppig, en daar is het mee uit. Maurice deed een stap vooruit. Kijk eens hier, zeide hij, ik zou dat niet doorzetten, als ik u was. Ik ben sterker dan u en heb boksen geleerd. Ik vecht niet graag, maar ik zal dit vertrek verlaten en wel onmiddellijk. De duivel mag je halen, riep Bell, terwijl hij naar hem sloeg. Daar heb je wat, jij kwezelachtige huichelaar! Maurice ontweek den slag met gemak. Hoe het precies gebeurde, heeft hij nooit geweten, maar Bell kwam enkele seconden later tot de ontdekking, dat hij op zijn rug lag en alleen in de kamer was. Hij sprong op, en rende Maurice achterna die al in den voortuin was. Zijn aanval was zóó hevig, dat Maurice geen andere keuze had. Hij deed hem met een vuist slag midden in zijn eigen rozenstruiken terecht komen, en deed het hek open om zich van aangezicht tot aangezicht te bevinden tegen over de laatste persoon op de wereld, die hij in Rulery verwacht had te zullen zien. Het was Ernestine, die van het tooneel getuige was ge weest. Mr. Maurice, zei ze ernstig, wat betee- kent dat? Maurice was tè verrast om onmiddellijk ant woord te kunnen geven. Charles Bell krabbelde langzaam overeind en veegde met zijn zak doek langs zijn mond. Een kleine oneenigheid tusschen ons, zeide hij, met een boosaardigen glimlach. We zul len het een anderen keer wel regelen. U zult het nü regelen, zei de meesteres van Rulery, met gezag in haar toon. Geeft elkaar de hand, alstublieft onmiddellijk! Ik kan dit soort dingen niet laten doorgaan m het dorp. Maurice stak zonder aarzelen zijn hand uit. Ik heb geen twist gezocht, zeide hij. Ik draag u geen wrok toe, mr. Bell. Wilt u mij de hand schudden? Neen! antwoordde Charles Bell heftig. Maurice's hand viel langs zijn zijde. Dat spijt me, zeide hij. U zult vriendschap moeten sluiten, mr. Bell, zei Ernestine kalm. Neen, antwoordde hij. Het spijt me, juffrouw, dat ik misschien ruw schijn, maar er zijn redenen, waarom ik zijn hand niet kan aan nemen. Hij kent die goed genoeg. We kunnen met geen mogelijkheid vrienden zijn. Laten we toch geen huichelaars wezen! Ernestine wendde zich koel af. Heel goed, zei ze Mr.Maurice, wilt u even mee komen? Ik heb u iets te zeggen. Met genoegen, antwoordde hij. Mr. Bell, het spijt me, voegde hij er bij, terwijl hij zich omdraaide. ET kwam geen antwoord Samen gingen zij de dorpsstraat op. Reeds was hij bekomen van den schok, dien deze plotselinge ontmoeting had teweeggebracht, en hij streed nu heftig tegen de vreugde, die hem vervulde. Hij had zijn dwaasheid reeds duur genoeg betaald, en hij was vastbesloten, dat er geen herhaling zou plaats hebben. Welken weg ging u uit? vroeg zy. Naar de heuvels, antwoordde hij. Ik kan met u meegaan tot het eind van de straat. Maar vóór u weggaat.... Ik was juist gekomen voor een wande ling, antwoordde zij. We gaan dus den zelfden weg. Hij keek haar weifelend aan. Zij leek hem zoo geheel anders in haar landelijke kleeding een donkerbruin costuum, met korte rok, en bruine wollen muts met voile. Zij was feite lijk niet veel meer dan een meisje, op slot van rekening. Haar mond stond een beetje treurig, en zij was zeer bleek, en scheen ver moeid. Als u zoover wilt loopen, zei hij ernstig, en met mij Wat verwacht u daar voor antwoord op? vroeg ze. Ik geloof, dat u wel heel goed weet, wat ik bedoel, antwoordde hij, terwijl hij het ver meed om haar aan te zien. De menschen hier zullen het zeker vreemd vinden, als ze hun meesteres zien loopen met den armen drommel, die zijn voordrachten niet mocht houden. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 10