Een Afrikaansche Wildernis
R obinson Schoenen
RADIO-PROGRAM
JAARBEURS
DE VAAS
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
DE VROUW
MET HET
MASKER
DONDERDAG 8 SEPTEMBER
MIDDEN IN BERLIJN
Tentoonstelling in het Warenhuis
Wertheim. Een af deeling vol
met primitieve voorwer
pen uit Liberia
Gevaarvolle reis van een
student
Niets mee te beginnen
Vrijdag 9 September
De candidaat
PROF. PICCARD
VERHAAL VAN
DEN DAG
Verwarring te Caen
^-,-TrrrT1||.
Nahïurlijlc loopt ieJere ÏSoBIawicïsctie jonden op
Zakelijk
AANGIFTE MOET, ÓP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
(Van onzen Berlijnschen correspondent.)
Berlijn, 5 Sept.
Warenhuis Wertheim. Rollende trap naar de
eerste etage. Meubels, groote, kleine, moderne,
zeer moderne, voor elke keus en smaak een
■woestijn van meubels. Dan, met de abruptheid,
die eigen is aan 'n warenhuis, plotseling, groot-
geplakkateerd: Afrik a-T entoonstel-
ling! Men is in een warenhuis veel gewend
wat plotselinge verrassingen betreft, doch ko
mend uit de twintigste-eeuwsche woonluxe,
knijpt men toch even met de oogen, als men
tegen een oerwoudachtige afdeeling aanloopt,
geurend naar droge planten en naar stallen.
Een wildernis midden in Berlijn.
Een afdeeling, vol met primitieve voorwerpen
uit donker hout, uit plantenwortels, dingen die
men niet dadelijk en niet zonder cataloog kan
thuisbrengen, is snel doorgeloopen; dan men
gelooft zijn oogen niet staat men in.... een
kamp. In het kamp van één blanke en zestien
.negerboys. Een kamp, dat voor enkele maan
den juist zóó, slechts met kleine verschillen,
aan de rivier Mahfa in Liberia stond, twintig
minuten van een negerdorp vandaan, aan den
rand van de jungle. De negerboys zijn in Li
beria gebleven, en van hun blanken heer is
slechts een portret te zien, maar toch is er
leven genoeg in het kamp, want overal zitten
in kooien de buitgemaakte Afrikaansche die
ren; nachtaapjes, schub-dieren, jonge kroko
dilletjes, kusimansen, dieren waarvoor de zoö
logische wetenschap nog geen naam heeft, ja,
er is zelfs een heusch zwijnskot, met twee
negerhuisvarkens, niet rozig zooals de onze,
maar zwart gevlekt en voor het overige even
lui.
De kooien die hebben er ginder ook ge
staan. Wel waren zij grooter dan hier bij Wert
heim, en ook meer in aantal; want de student
Otto Schulz, die al eens zijn handigheid
en geluk bij zoölogische reizen heeft bewezen
ofschoon hij het nimmer tot Liberia bracht
is voor den Berlijnschen dierentuin naar
Afrika gereisd. Hij heeft Professor Heek en
diens zoon, den huidigen directeur van den
Dierentuin, voor zijn onderneming warm weten
te maken, zoodat zij hem financieel en ook
op andere wijze steunden. En het heeft hun
niet berouwd, want in de vijf maanden (Fe
bruari tot Juli), die de jonge student in het
oerwoud van Liberia doorbracht, heeft hij heel
wat tropenwild levend buitgemaakt: 269 leven
de dieren van 73 verschillende soorten zond
hij naar den Berlijnschen „Zoö". Behalve dat
bracht hij 109 museumstukken mee, zoogdieren
van verschillende soorten, en een verzameling
van slangen en amphibieën, die nog niet is
uitgezocht.
De groote dieren zijn reeds alle in den
dierentuin; verschillende kleinere, zooals de
aapjes en de bovengenoemde dieren, zitten in
de kooien van het „Kamp" bij Wertheim. Het
kamp is waarlijk uniek, en geeft den leek een
pracht-gelegenheid zich eenigszins naar waar
heid voor te stellen, hoe het op zulk een expe
ditie toe gaat. Het voornaamste punt is na
tuurlijk de tent van den blanken man. Deze
is zoo ruim als een middelmatige woonkamer
met rechte wanden en' een schuin dak; op
den achtergrond staat het lage bed, een ijzeren
veldbedje met een fijn, wit muskietengaas om
spannen, daarnaast een kist, waarop zaklamp
en pistool, ervoor de mat, waarop de tentboy
als lijfwacht sliep; een klein waschtafeitje, bij
den ingang de schrijftafel (ook niet veel groo
ter), alles gemakkelijk uit elkaar te nemen en
weg te dragen. Geweren, foto-toestellen, een
serie zakmesjes en kleurige doeken dienden als
ruilmiddelen. In deze tent stond het hok van
de twee antilopen-baby's, waarvan er een op
een nacht door de boschmieren werd over
vallen en toen gedood moest worden. Het was
een dramatische geschiedenis met die mieren;
laten wij Schulz zelf spreken;
„Tegen één uur 's nachts werd ik wakker van
een gekreun, dat uit de antilopenkooi scheen te
komen. Ik tast in het duister naar mijn zak
lamp, kruip uit bed, en zie in den lichtkegel
het kleine antilopenjong, dicht bedekt met
klonten van kriemelende zwarte mieren, die
neus en ooren al verstopt hadden en diep in
den bek waren gedrongen. Terwijl ik het reeds
stervende diertje opneem, om zijn lijden te
verkorten, voel ik aan mijn beenen een ge
kriebel en een pijnlijk bijten; de heele tent
was al vol met mieren. Ik doodde snel het
arme dier, rukte de tent open en brulde om
de boys. Met dorre bladeren, die wij met de
rest van onze kostbare petroleum aanstaken,
legden wij een brandenden gordel om de tent,
zoodat de steeds nog verder aanrukkende mie
ren niet naar binnen konden. Toen moest de
tent worden gezuiverd; wij deden het met fak
kels, inderhaast gemaakt van palmboomtakken,
waar wij de bladeren afhaalden. Wij maakten
bij dit werkje ware duivelsdansen, want die
kleine ondieren van het oerwoud klauterden
scharenwijze langs onze beenen omhoog en be
ten gruwelijk. Tenslotte rukte ik mijn pyama's
van het lijf, om ze tenminste telkens weer van
mijn lichaam te kunnen afvegen. Het was een
fantastisch gezicht, hoe de negers met hun
zwartglanzende lijven in den flikkerenden fak-
kelschijn rondsprongen. Het geheele kamp was
in oproer. De vogels vlogen angstig tegen de
wanden van hun kooien. Dwars over den grond
trok in een dreigende legerorde de band der
mieren. (Zulk een mieren-„band" is drie centi
meter breed, en eindeloos lang.) Een Franko-
lin-vogel (hij lijkt ietwat op een patrijs) had
zijn toevlucht in de waschkom gezocht, hij
bloedde aan alle kanten, en in het water dre
ven de verdrinkende mieren rond. Een andere
lag in een hoek onder een wemelenden berg
en gaf nog maar zwakke teekenen van leven.
Daar de meeste vogels op de stokken gevlogen
waren, gelukte het, ze te redden. Intusschen
groeven de boys snel een steilen greppel, waar
de mieren maar moeilijk overheen kunnen, en
na twee uren strijd hadden deze insecten een
anderen weg, om het kamp heen, gevonden,
waar ik ze nog den volgenden morgen in smal
le heirbanen rusteloos en moordlustig langs
zag trekken."
Tot zoover het mierenverhaal.
Om den dieren geen gelegenheid te geven in
de kooien te klimmen, stonden de meeste op
stangen. Ook de „legersteden" van de boys,
bestaande uit boomstammen, met raffia lood
recht verbonden, dienden om de mieren buiten
te houden. Niet alsof zij niet naar boven kun
nen klimmen, maar zij zijn dan gemakkelijker
van de „pooten" der „bedden" af te halen.
In het warenhuis bij Wertheim is de keu
ken-tent interessant. Hier heeft Momo, de
zwarte kok, die matig Engelsch verstond, vijf
maanden lang geheerscht. De potten en pan
nen, angstaanjagend vuil en roestig, liggen en
hangen gereed, meestal dienden zij ter toebe
reiding van kip met rijst, soms van neushoorn
vogels, wilde duiven of een stuk antilope-
vleesch. Verder kookte Momo 's morgens ha
vermoutpap, en zijn blanke heer at nog
mango-pruimen en andere vruchten, vogel
eieren en geroosterde maniok. Vóór de keuken
tent is het vuur, waar de boy's 's avonds tot
laat in den nacht rondom zaten; kleine bank
jes uit palmtakhout er omheen; ook een hang
mat, die de negers keurig vervaardigen uit
palmvezels.
Nadat men het kamp bezichtigd heeft, is
het nog alleraardigst, in een der vitrines de
brieven van naburige neger-stamhoofden te
bezien, geschreven op losse stukken papier met
potlood en in kleine teekentjes. De kok ver
taalde ze voor zijn meester in het Engelsch, en
vertolkte het antwoord in negertaal. De Engel-
sche briefjes, die de kok aan zijn heer schrijft
en die ook te zien zijn, werken door groote
naieveteit van stijl en handschrift hier en daar
op de lachspieren. Maar zij boezemen tegelijk
respect in voor den smallen blonden student,
die den moed had, geheel alleen en als heer
over een achttien zwarten een expeditie te
ondernemen en met zulk een energie door te
zetten, dat de directeur en oud-directeur Heek
van den Berliner Zool. Garten enthousiast was
over de omvangrijke aanwinsten aan Afrikaan
sche exemplaren. Ongetwijfeld is de reis naar
Liberia niet de laatste tropenreis van den
zoölogie-student geweest, integendeel, zij be
looft een toekomst.
Moeder en zoontje zitten in de tram.
Zoontje grient erbarmelijk.
Tegenover zoontje zit een groote meneer, die
een kropgezwel heeft.
Om zoontje stil te krijgen zegt moeder: Wil
je nu eens ophouden met huilen. Die meneer
daar is al boos op je en dat is een menschen-
eter, die eet je op, als je nog langer huilt.
En de goeie lobbes aan den overkant knikt
en zegt: Ja, dan eet ik je op met huid en
baar!....
Waarop zoontje tusschen zijn tranen door
opkijkt en verbeten naar den overkant snauwt:
„Slik dan eerst diengene maar eens door, dien
je zooeven opgegeten hebt!"....
„Als ze jou lieten kiezen tus
schen je zwerversbestaan en
een gesalarieerd baantje, wat
zou je dan besluiten?"
„Het eene doen en het an
dere niet laten."
HUIZEN, 296 M. K.R.O. 8.00 Morgen
concert; 10.00 Gramofoonmuziek; 11.30 Half
uurtje voor zieken en ouden van dagen; 12.00
Tijdsein; 12.01 Politieberichten; 12.15 Kro-
Kwintet o.l.v. Piet Lustenhouwer; 1.45 Gramo
foonmuziek; 2.30 Recital door Claire Smit
Boenma alt-viool; 3.30 Verzorging zender; 4.00
Gramofoonmuziek; 5.30 Kro-kunstensemble o.l.
van Piet Lustenhouwer; 6.00 „De beteekenis der
geitenhouderij" door Jac. Timmermans; 6.30
Kro-kunstensemble; 7.10 Spreker: J. B. F. Sol-
kes; 7.30 Politieberichten; 7.45 Gramofoonmu
ziek; 8.00 Kro-orkest o.l.v. Johan Gerritsen
m. m. v. Louise Wijngaarden viool; 9.00 Vaz
Dias; Vervolg concert; 11.00 Gramofoonmu
ziek; 12.00 Sluiting.
HILVERSUM 1875 M. VARA 6.45
Lichaamsoefeningen o.l.v. G. Kleerekoper; 7.30
idem; 8.00 Tijdsein en gramofoonmuziek; V.P.
R.O. 10.00 Morgenwijding; VARA 10.15 Voor
dracht door Frans Nienhuis; 10.30 Trio John
Brookhouse Mac Carthy; 11.00 Voordracht door
Frans Nienhuis; 11.30 Trio John Brookhouse
Mac Carthy; A.V.R.O. 12.00 Avro-kamerorkest
o.l.v. Louis Schmidt; V.A.R.A. 4.00 Gramofoon
muziek 4.30 Na schooltijd. Knutselwerkjes
voor kinderen door Mevr. A. de Beer—Plomp
5.00 Vara-orkest o.l.v. Hugo de Groot 5.45
Voordracht door Adolf Bouwmeester 6.00
Orgelspel door Johan Jong 6.30 L. Evertsen:
Onze eisch tot huurverlaging der woningen,
gebouwd met overheidssteun 6.45 Vara-or
kest V.P.R.O. 8.00 V.P.R.O.-neuws en
persberichten van het Vrijz. Gods. Persbureau
8.05 Vaz Dias A.V.R.O. 8.15 Aanslui
ting met het Kurhaus te Scheveningen. Het Re
sidentie-orkest o.l.v. Carl Schuricht. Solist: Jaap
Stotijn, hobo Pauzevulling door den V.P.R.O.
V.A.R.A. 11.00 Gramofoonmuziek 12.00
Tijdsein en sluiting.
BRUSSEL, 509 Mf. 12.20 Concert door het
omroeptrio 5.20 Concert door het radio-orkest
o. 1. v. Franz André 8.20 Concert door het
omroep-symphonie-orkest o. 1. v. Arthur Meu-
lemans 10.30 Gramofoonmuziek.
KALUNDBORG, 1153 M. 12.20 Strijkorkest
o. 1. v. Herald Andersen 3.20 Louis Preii's
Instrumentaal ensemble 10.35 Vioolsoli door
Edmund Fabricius 11.15 Dansmuziek door
orkest o. 1. v. Teddy Petersen.
BERLIJN, 419 M. 7.30 Grieg-concert door
het omroeporkest o. 1. v. Bruno Seidler-Winkler
9.30 Vocaal concert door het Berlijnsche staats-
en Domkoor o.l.v. Prof. Hugo Rüdel 10.30
Concert (populair) door het Berlijnsche toon-
kunstenarenorkest o.l.v. Joe Balay.
HAMBURG, 372 M. 11.50 Populair Concert
o.l.v. Karl Bekker 1.35 Gramofoonmuziek
2.30 Gramofoonmuziek 10.40 Dansmuziek
door het kleine Norag-orkest o.l.v. Adolf Seeker.
KöNIGSWUSTERHAUSEN, 1635 M. 12.20
Gramofoonmuziek 2.20 Gramofoonmuziek
4.50 Concert uit Leipzig 9.20 Concert uit
Berlijn.
LANGENBERG, 472 M. 1.20 Populair Con
cert o.l.v. Eysoldt 5.20 Vesperconcert uit
München 8.50 Het Kamerorkest van de stad
München speelt serenades en Standchen.
DAVENTRY, 1554 M. Concert door Ema
nuel Starkey en zijn orkest 4.20 Concert door
het Schotsche Studio-orkest o.l.v. Guy Daines
7.50 Concert door het B.B.C.-orkest (afd. C)
0.1.v. Percy Pitt 11.20 Ambrose's Blue Lyres
in het Dorchester hotel.
PARIJS (Eiffel), 1446 M. 8.50 Concert o.
1.v. Ed. Flament.
PARIJS (Radio), 1725 M. 12.50 Gramo
foonmuziek 7.20 Gramofoonmuziek 8.20
„La chaste Susanne", operette van Gilbert
9.50 Gramofoonmuziek.
MILAAN, 331 M. 7.45 Gramofoonmuziek
8.20 Gramofoonmuziek.
ROME, 441 M. 9.05 Concert m.m.v, het
„Quartetto di Roma" 10.30 Voortzetting
concert 11.15 Dansmuziek. 0
WEENEN, 517 M. 7.50 Dansmuziek door
de Charley Gaudriot Jazzkapel 10.05 Popu
lair concert door de Robert Hiigel-kapel.
WARSCHAU, 1412 M. 5.20 De philharmo-
nie van Lodz o.l.v. Sew. Pietruszka. Populair
programma 6.40 Dansmuziek 8.20 Con
cert 10.20 Dansmuziek.
BEROMÜNSTER, 460 M. 8.20 Engelsche
muziek door het omroeporkest o.l.v. Erwin Gil
bert.
VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER
WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN
RADIOGIDS
In de Vereenigde Staten is het een nieuw,
bakken politicus gelukt, candidaat voor de ver
kiezingen te worden, op een manier, die alleen
in Amerika mogelijk is.
Dit sluwe mannetje is de doodeenvoudige
dorpsschoolonderwijzer William Cornelius Ro
gers, tot nu toe in de politieke wereld volsla
gen onbekend. Bij het begin van de verkie
zingscampagne liet hij zich op de vergaderin
gen van de democratische partij waartoe hij
behoorde, Will Rogers noemen, stelde zich in
verbinding met de leiders van de partij en liet
doorschemeren, dat hij niet ongenegen was,
een candidatuur aan te nemen.
Ieder geloofde nu, met den bekenden film
acteur Will Rogers te doen te hebben en het
gevolg was, dat de onderwijzer zijn doel be
reikte en candidaat werd in een district, waar
hij veel kans op succes heeft. En toen zijn be
drog eindelijk uit kwam, nam men het hem
eigenlijk niet eens erg kwalijk, want een der
gelijke zakelijkheid imponeert nu eenmaal in
Amerika
Kr is in.
Er is weer Jaarbeurs, maar bij beurs
Is altijd nog
Een maar....
Zoo ook duurt deze flinke beurs
Ook heelemaal
Geen jaar.
Ook geeft zij niet wat in één jaar
Verhandeld is
Of wordt,
Want zelfs in een malaise jaar
Had zij dan plaats
Te kort.
De jaarbeurs is een beurs, die helpt,
Al helpt zij niet
Contant.
Zij opent wel, maar geeft niet uit,
Zij reikt alleen
De hand!
Maar ook die hand heeft haar geheim,
Iets, dat zij thans
Onthult.
Zij is, als hand en beurs moet zijn,
Zij is geheel
Gevuld!
Zij is een beurs van A tot Z
Want wat zij doet
En poogt
Is juist dengeen te helpen, die
Een volle beurs
Beoogt!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
Piccard heeft de gewoonte aan zijn knoopen
te draaien. Op zekeren dag sprak hij met een
journalist over zijn nieuwe plannen..,,Wat gaat
u nu het eerst doen?" vroeg de reporter. „Het
eerst?" meende Piccard, „ik ga nu eerst een
kleermaker zoeken, die mijn knoopen met pek
draad aannaait".
Toen Piccard kort geleden in Berlijn aan
kwam, had zich een aantal bewonderaars op
het perron verzameld om den befaamden hoog
vlieger te begroeten. Wel is waar kende geen
van hen den beroemden man persoonlijk, maar
men wist dat men hem van anderen kon onder
scheiden vanwege zijn opgewonden haardos.
Edoch, er kwam niemand uit den trein, die iets
van den professor weg had. Achteraf bleek dat
de geleerde heer juist zijn haar had laten
knippen.
„Geeft u mij eens een defintie van de stra
tosfeer?" verzocht een jongedame eens aan den
heer Piccard. De geleerde wist dat deze jonge
dame zich voor de natuurkunde geheel niet
interesseerde, maar alleen uit nieuwsgierigheid
vroeg. „De stratosfeer", zeide hij, „is net zoo
iets als de wittebroodsweken. Men is een tijdje
in den hemel en valt dan op de aarde".
De vaas stond vooraan tusschen allerlei pul
len, borden, kommen enz. in de etalage van den
tweede-handswinkel. De ouwe Voysey, de eige
naar van de vaas, had er een pond voor betaald
op een verkooping en nu was ze daar voor het
dubbele geprijsd. Naar Voysey's meening was
een winst van honderd percent heelemaal niet
te veel, doch slechts wat een zakenman toe
kwam. Al wat hij er minder van zou maken dan
twintig gulden, zou verlies beteekenen in zijn
oogen. En als hij er meer voor kreeg, zou het
een wonder zijn. Zóóveel kijk had hij wel op zulk
soort goed, dat hij op een penny na wist wat hij
er voor vragen kon.
Tusschen de liefhebbers, die de antieke voor
werpen bekeken en betastten, was ook een heer,
die de vaas aandachtig in z'n hand ronddraaide,
ze van alle kanten bezag, vooral het voetstuk
aan een nauwkeurig onderzoek onderwierp en
toen eindelijk tegen Voysey zei:
„Ik wil dat ding wel meenemen. Pak het als
jeblieft goed voor me in."
De oude koopman deed wat hem gevraagd
werd en praatte onderwijl: „Een mooi stukje
China, mijnheer, U heeft er een koopje aan."
„Ze is niet onaardig", gaf de kooper toe, „twee
biljetten van een pond op de toonbank leggend.
„Het is alleen jammer, dat je de andere niet
hebt, want dan zou-ie een boel meer waard
zijn."
„Er was er maar één, mijnheer."
„Jammer, erg jammer. Maar je kunt nooit
weten; misschien komt de andere vandaag of
morgen nog in je handen. Als het zoo mocht
zijn, laat me het dan weten. Ik stel er belang
in. Hier heb je mijn kaartje."
Voysey begon zich nu af te vragen, of hij zich
dezen keer niet vergist had door er maar hon
derd procent op te leggen. Hij bekeek 't kaart
je en las: J. Littleborn, 118 West-Seventh-
street, New-York. In een hoekje stond met pot
lood geschreven: Grand-Hotel, Londen W.
„Ik blijf nog een week in 't Grand-Hotel", zei
de Amerikaan.
Voysey keek z'n klant een oogenblik naden
kend aan en schold zich toen voor een ezel, om
dat hij de vaas klaarblijkelijk te goedkoop ver
kocht had. Daarna ging hij achter z'n toonbank
staan en dacht er over na of hij geen weg wist
om aan een tweede exemplaar te komen.
„Met een beetje handigheid zou ik er best
een kunnen namaken", mompelde hij.
Den volgenden middag stapte een werkman,
met het voorkomen van een heer, Voysey's win
kel binnen. Hij had iets bij zich in een bruin
papier en tot onuitsprekelijke verbazing van
den handelaar in oudheden, kwam er een vaas
uit, die als twee druppels water op degene leek,
die hij den vorigen dag aan den Amerikaan had
verkocht.
„Kan ik U even alleen spreken?" vroeg de
man.
Voysey wees naar de gang en beide mannen
waren er na eenige seconden in verdwenen.
„Waarom laat je die schildpad
de eieren dragen?"- vroeg Topsy
verwonderd." „Omdat ze zoo voor
zichtig loopt," zei Freddy. „Zoolang
als ik haar ken, heeft ze nog nooit
een ei gebroken. Bovendien gebruik
ik haar altijd als zandlooper bij 't
eieren koken."
„Wat bedoelt hij, Topsy?" vroeg
Robbie verbaasd.
„Ik weet het niet", zei Topsy. Ik
heb nog nooit gehoord, hoe je
eieren kunt koken met een schild
pad als zandlooper!" De zeeman
zei niets, maar stak een roode vlag
in het zand, en deed de eieren in
de pan.
„Zoodra de schildpad bij die
roode vlag is gekomen, zijn de
eieren gekookt," zei hij.
(Morgenavond vervolg.)
Na hun uitstapje met den vogel
ballon, bracht de zeeman hen naar
een hol, waar ze konden slapen.
Het was er heerlijk zacht en warm,
en voordat ze het wisten, lagen
Robbie en Topsy in diepen slaap.
Toen ze den volgenden ochtend
wakker werden, waren ze beiden
erg hongerig. „Ik ben benieuwd,
wat we voor ons ontbijt zullen krij
gen," zei Robbie tegen Topsy. Spoe
dig vonden ze de keuken van den
zeeman, en zagen nog net hoe een
groote schildpad Freddy een mand
je eieren bracht. „We krijgen een
deneieren voor het ontbijt," zei
Freddy, terwijl hij de schildpad
zijn vrachtje afnam.
„Wat is er?" vroeg de winkelier.
„Ik heb die vaas gekregen en wil ze ver-
koopen."
De ander bekeek ze.
„Twee pond", zei hij toen.
De werkman glimlachte. „U moet niet den
ken, dat ik er geen verstand van heb", sprak
hij. „Het is een kostbaar ding. Het spijt me ge
noeg, dat ik die vaas moet verkoopen, maar ik
heb geld noodig."
„Waar heb je haar vandaan?"
De ander maakte een veelbeteekenende bewe
ging met z'n hand.
„Het is in orde", zei Voysey, „ik begrijp het al.
Gè, je weg, of ik nèèm je weg, niet? Maar dat
kan me niet schelen, ik zal je drie pond geven."
„Zet er een nulletje achter, vriend, en je zult
er dichter bij zijn!"
„Dertig pond!" riep Voysey verbaasd. „Wat
denk je wel? Als ik de politie waarschuw, heb
je niets!"
„Goed mijnheer, ik ga al. Het spijt me, dat ik
U lastig gevallen heb. Maar doe me het genoe
gen en spreek er niet verder over."
Hij maakte een beweging om weg te gaan,
maar Voysey hield hem terug.
„Wacht even. Onder ons gezegd, ik heb die
vaas noodig."
„Het is echt Chineesch."
„Ik weet het. Daarom moet ik haar ook heb
ben. Ik verkocht gisteren de andere aan een
Amerikaan en ik geloof dat ik nu een masseltje
kan maken. Een oogenblikje, dan zal ik hem
hier in de buurt opbellen."
„Je zult toch geen onzin uithalen en de po
litie opbellen of zoo iets?"
„Ik denk er niet aan. We kunnen alle twee er
wat aan verdienen."
Een paar minuten later was Voysey al terug.
„Wat is je laagste prijs?" vroeg hij.
„Ze is echt," antwoordde de man; „dertig
pond is heusch goedkoop. Ik moest er eigenlijk
meer voor vragen."
In Voysey's ooren klonk nog de hooge prijs,
dien mijnheer J. Littleborn zooeven door de te
lefoon beloofd had er voor te betalen. Hij kocht
dus de vaas.
Hij telde het geld uit en zei: „Het is voor mij
een goed zaakje, maar voor jou ook."
„Ik heb het geld noodig."
„En het spaart mij de moeite om zoo'n vaas
na te maken."
„Ik ben blij", lachte de bezoeker, „dat dit nu
niet noodig is. Maar ik moet weg. Wees er voor
zichtig mee, hoor!"
„Natuurlijk, ik bezorg haar vanavond nog.
De vreemdeling ging weg. Hij liep naar het
postkantoor in de buurt en verdween in dezelfde
telefooncel als daareven Voysey. Hij vroeg ver
binding met het Grand-Hotel en sprak even la
ter met J. Littleborn.
„Hij was zoo mak als een lam", zei hij zacht
jes. „Je bent een goeie menschenkenner Johnny.
Dat is nu al de derde die er ingevlogen is. Ze
zullen allemaal vanavond aan 't hotel komen:
we moeten hem dus zoo gauw mogelijk smeren.
Die Voysey had er geen idee van, dat hij zijn
eigen vaas terugkocht, en die andere, een paar
straten verder, dacht ook dat dit beeldje een
prachtig pendant was van dat wat hij verkocht
had.... Wat zeg je? Birmingham?.... Ja, er
gaat een trein om vier uur zevenIk zal er
om vier uur zijn."
Des avonds vervoegden zich drie handelaren
in antiek aan het Grand Hotel en vroegen naar
mijnheer J. Littleborn. Ze hadden allen een
voorwerp, zorgvuldig in krantenpapier gewik
keld, bij zich, en vernamen van den portier,
dat de heer Littleborn plotseling was vertrok
ken zonder te zeggen waarheen.
Als de politie zich in verbinding wilde stellen
met de post, kwam de brandweer aan de tele
foon. Als het gemeenteraadslid met zijn vrouw
wilde spreken, kreeg hij een vreemd café.
Belde men den heer A. dan antwoordde me
vrouw B. Dat was 'n verschrikkelijke tijd voor
de inwoners van Caen. Men schold op de post
en telefoonjuffrouwen, maar dat maakte de
zaak niets beter.
Wat was dan toch de oorzaak van dit tele-
foon-Babel? Er was een bedrijfsingenieur
Leharenge, een man met iet of wat vreemde
denkbeelden. Hij was uit den telefoondienst
ontslagen vanwege de bezuiniging. Maar hij
kon van zijn vak geen afscheid nemen en
werkte voor eigen rekening verder. Echter op
een zonderlinge manier. Met vier man reisde
hij door de streek, opende de telefoonkabels,
sneed de draden door en verbond de niet bij
elkaar hoorende einden.
Zoo nam hij eenvoudig wraak op wat iets
met telefoon te maken had, door in de war te
brengen, wat in de war gebracht kon worden.
Toen de verwarring al te groot werd, ging
men op onderzoek uit en verraste den heer
Leharenge juist, toen hij weer een kabel aan
het opereeren was. En dat beteekende het ein
de van de vertooning.
(Ingezonden mededeeling)
Wie wil weten hoe men snel rijk wordt, zende
drie gulden in aan X (volgt adres).
Jansen zendt het geld op en ontvangt als
antwoord:
Doe precies hetzelfde als ik doe!
11 1 1 on dit blad zün ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor 7CY) bij een ongeval met OCfï bij verlies van een hand 1 Of1 bij verlies van een Cfh bij een breuk van Afk hij verlies van 'n
^t| Cf U O Tl TIG S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen OUUU»~ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen II w(/«" doodelijken afloop een voet of een oog 1 1 duim of wijsvinger Olim been of arm# T(/« anderen, vinger
35
Hij werd in de spreekkamer gelaten en
enkele minuten later kwam Charles Bell bin
nen, met een pijp in zijn mond, en zijn handen
in zijn zakken. Toen hij zag, wie zijn bezoeker
was, bleef hij plotseling staan. Hij reikte hem
niet de hand, en vroeg hem niet om te gaan
zitten. Hij zag hem aan met zwaar gefronste
wenkbrauwen.
U wou me spreken? zei hij.
Juist, antwoordde Maurice. Misschien
komt mijn bezoek ongelegen. Maar ik ben van
Londen gekomen feitelijk om géén andere reden,
dan om u één enkele vraag te stellen.
Bell lachte even.
Vraagt u dan maar, zeide hij. Ik dacht,
dat u misschien andere zaken in de buurt had.
Overal preeken, hé?
Mijn vraag is eenvoudig deze, zei Maurice
bedaard. Hebt u een zuster, af hebt u er
een gehad?.
Een donkere blos steeg den jongeman naar
de wangen. Hij nam zijn pijp uit zijn mond
en staarde Maurice aan. Dat hij geruimen tijd
zweeg, scheen een gevolg te zijn van het feit,
dat de verrassing hem beroofd had van het
vermogen, om te spreken.
Wie heeft u aangezet, om dat te vragen?
vroeg hij scherp.
Maurice trok even zijn wenkbrauwen op.
Mijn vraag is heel eenvoudig, zeide hij. Als
u er geen antwoord op verkiest te geven, dan
kan ik mijn inlichting gemakkelijk ergens
anders inwinnen. De eerste de beste uit het
dorp, dien ik tegenkom, zal het me kunnen
vertellen. Ik gaf er de voorkeur aan, om eerst
bij u te komen.
Ik heb geen zuster, zei Bell langzaam. Ik
heb er nooit een gehad. En nu moet u mij ver
tellen, waarom u hier gekomen bent, om me
dat te vragen.
Men heeft mij verteld, zei Maurice, dat
jaren geleden een meisje zich in Parijs heeft
uitgegeven voor de dochter van uw vader. Er
wordt op een eenigszins geheimzinnige manier
naar haar gezocht.
En wat hebt u daar mee te maken? vroeg
Bell kortaf.
Niets, blijkbaar, antwoordde Maurice.
Ik ben u eer verplicht voor uw inlichting. Ik
zal u niet langer ophouden.
Maar Charles Bell versperde hem den weg.
Maurice keek hem aan, en zag in zijn gelaat
reeds de teekenen van een verandering. Zijn
oogen stonden een beetje wild, en hoewel het
nog vroeg in den morgen was, rook hij naar
drank.
Neen, u komt er niet uit, zeide hij op
woesten toon. U komt er niet uit vóór u mij
verteld hebt, wat u bedoelde met die vraag.
Ik vrees, dat ik u niets meer te vertellen
heb, antwoordde Maurice.
U zult mij vertellen, wie die geheim
zinnige persoon is, verklaarde Bell.
Maurice schudde het hoofd.
Neen, zeide hij. Ik geloof, dat u me nu
maar moest laten gaan.
Nog niet, antwoordde Bell. Hoor eens
hier. U hebt in verbinding gestaan met den
man, die hier geweest is, en mijn vader ver
moord heeft, u weet, waar hij is
Dat was het toch eigenlijk niet, is 't wel?
antwoordde Maurice. Er had een worsteling
plaats, maar de dood van uw vader' was gedeel
telijk aan andere oorzaken te wijten. Maar
ik ben niet gekomen, om daarover met u te
redetwisten. Ik ben hier gekomen, om u een
vraag te stellen die u beantwoord hebt. Als u
mij nu wilt laten passeeren, zal ik u zeer
verplicht zijn.
Bell aarzelde een oogenblik.
Kijk eens even, zei hij, met voorgewende
goedigheid er is geen reden waarom u en
ik ruzie zouden maken. Ik wil alleen maar
weten, wie er u toe aangezet heeft, om mij
die vraag te stellen. Het is niet, dat ik hem
kwaad wil doen ik zal zijn veiligheid waar
borgen, als u wilt, zoover het mij betreft
maar ik zou hem graag treffen.
Maurice schudde het hoofd.
Ik weet zelf niet, waar hij is, antwoordde
hij. In ieder geval zou ik u geen enkele in
lichting kunnen geven.
Charles Bell versperde den uitgang.
Dat zult u toch moeten, zei hij koppig, en
daar is het mee uit.
Maurice deed een stap vooruit.
Kijk eens hier, zeide hij, ik zou dat
niet doorzetten, als ik u was. Ik ben sterker
dan u en heb boksen geleerd. Ik vecht niet
graag, maar ik zal dit vertrek verlaten en wel
onmiddellijk. De duivel mag je halen, riep Bell,
terwijl hij naar hem sloeg. Daar heb je wat,
jij kwezelachtige huichelaar!
Maurice ontweek den slag met gemak. Hoe
het precies gebeurde, heeft hij nooit geweten,
maar Bell kwam enkele seconden later tot de
ontdekking, dat hij op zijn rug lag en alleen
in de kamer was. Hij sprong op, en rende
Maurice achterna die al in den voortuin was.
Zijn aanval was zóó hevig, dat Maurice geen
andere keuze had. Hij deed hem met een vuist
slag midden in zijn eigen rozenstruiken terecht
komen, en deed het hek open om zich van
aangezicht tot aangezicht te bevinden tegen
over de laatste persoon op de wereld, die hij
in Rulery verwacht had te zullen zien. Het was
Ernestine, die van het tooneel getuige was ge
weest.
Mr. Maurice, zei ze ernstig, wat betee-
kent dat?
Maurice was tè verrast om onmiddellijk ant
woord te kunnen geven. Charles Bell krabbelde
langzaam overeind en veegde met zijn zak
doek langs zijn mond.
Een kleine oneenigheid tusschen ons, zeide
hij, met een boosaardigen glimlach. We zul
len het een anderen keer wel regelen.
U zult het nü regelen, zei de meesteres
van Rulery, met gezag in haar toon. Geeft
elkaar de hand, alstublieft onmiddellijk! Ik
kan dit soort dingen niet laten doorgaan m
het dorp.
Maurice stak zonder aarzelen zijn hand uit.
Ik heb geen twist gezocht, zeide hij. Ik
draag u geen wrok toe, mr. Bell. Wilt u mij
de hand schudden?
Neen! antwoordde Charles Bell heftig.
Maurice's hand viel langs zijn zijde.
Dat spijt me, zeide hij.
U zult vriendschap moeten sluiten, mr.
Bell, zei Ernestine kalm.
Neen, antwoordde hij. Het spijt me,
juffrouw, dat ik misschien ruw schijn, maar er zijn
redenen, waarom ik zijn hand niet kan aan
nemen. Hij kent die goed genoeg. We kunnen
met geen mogelijkheid vrienden zijn. Laten we
toch geen huichelaars wezen!
Ernestine wendde zich koel af.
Heel goed, zei ze Mr.Maurice, wilt u
even mee komen? Ik heb u iets te zeggen.
Met genoegen, antwoordde hij. Mr. Bell,
het spijt me, voegde hij er bij, terwijl hij zich
omdraaide.
ET kwam geen antwoord Samen gingen zij
de dorpsstraat op. Reeds was hij bekomen van
den schok, dien deze plotselinge ontmoeting had
teweeggebracht, en hij streed nu heftig tegen
de vreugde, die hem vervulde. Hij had zijn
dwaasheid reeds duur genoeg betaald, en hij
was vastbesloten, dat er geen herhaling zou
plaats hebben.
Welken weg ging u uit? vroeg zy.
Naar de heuvels, antwoordde hij. Ik
kan met u meegaan tot het eind van de
straat. Maar vóór u weggaat....
Ik was juist gekomen voor een wande
ling, antwoordde zij. We gaan dus den
zelfden weg.
Hij keek haar weifelend aan. Zij leek hem
zoo geheel anders in haar landelijke kleeding
een donkerbruin costuum, met korte rok, en
bruine wollen muts met voile. Zij was feite
lijk niet veel meer dan een meisje, op slot
van rekening. Haar mond stond een beetje
treurig, en zij was zeer bleek, en scheen ver
moeid.
Als u zoover wilt loopen, zei hij ernstig,
en met mij
Wat verwacht u daar voor antwoord op?
vroeg ze.
Ik geloof, dat u wel heel goed weet, wat
ik bedoel, antwoordde hij, terwijl hij het ver
meed om haar aan te zien. De menschen
hier zullen het zeker vreemd vinden, als ze
hun meesteres zien loopen met den armen
drommel, die zijn voordrachten niet mocht
houden.
(Wordt vervolgd).