UIT DEN GEMEENTERAAD
PIJNLIJKE VOETEN
9
m
DRIEKWART EEUW VAN ARMENZORG
Burgerlijk armbestuur bestaat 75 jaar
ABSORBINE J? GENEEST
MARIA-STICHTING
UIT OUDE ARCHIEVEN
DONDERDAG 15 SEPTEMBER
Een beetje romantiek
Brandende
plekken
hoornaditige jeukende
tusschen
teenen
Oorsprong
In Haarlem
De verordening
Aanmerking op.3 centen
En thans
Kamer van Koophandel
IEDEREN MIDDAG VAN
2-3 UUR POLIKLINIEK
Mevrouw Venema werd door den burge
meester geïnstalleerd als raadslid en nam
daarna plaats op den zetel, waarop tot nu
toe de heer van Santé getroond heeft. Deze
heeft zijn stoel verwisseld met dien van
wijlen den heer Adrian, waaruit mag wor
den afgeleid, dat de heer van Santé voort
aan de ofieieele woordvoerder van den
Vrijheidsbond in den Haarlemschen Raad
zal zijn. Mevrouw Venema scheen zich al
goed thuis te voelen, want reeds dezen eer
sten middag van haar raadsvrouwelijk
leven heeft zij een korte speech over het
bewaarschoolonderwijs gehouden. Het is te
hopen dat zij er bij het uitspreken van
redevoeringen rekening mede zal houden,
dat zij wel dicht bij de tafel van B. en W.
zit, maar zeer ongunstig om door publiek
en pers te worden verstaan, zoodat haar
van nature niet sterke stem maar moeilijk
tot dien kant van de zaal doordringt. Of
haar de kennismaking met den Raad goed
bevallen is, weten wij niet; wel heeft zij
kunnen ondervinden, dat de Raad een taai
uithoudingsvermogen heeft wij verga
derden van half twee tot bij half acht
en dat de debatten, nu de verkiezingen
voor de Tweede Kamer in het zicht komen,
weer gaan druipen van politieken vechtlust
en hanengekraai.
Na de installatie van mevrouw Venema
werd de komst van weer een nieuw lid, den
opvolger van den heer Loerakker, voorbe
reid. De geloofsbrieven van den heer
Kuiper werden onderzocht en in orde be
vonden, zoodat wij dezen Benjamin dei-
katholieke fractie, bij leven en welzijn, in
de volgende vergadering op het Prinsenhof
zullen kunnen begroeten.
Öfe plotselinge ontslagaanvrage van de
schoolarts, mevrouw Op 't Eijnde Stolp,
scheen den heer Reinalda te verontrusten.
Waarschijnlijk zocht hij verband met de
onlangs tot stand gekomen reorganisatie
van den schoolartsendienst. De wethouder
deelde echter mede, dat mevr. Stolp is af
gekeurd voor den dienst en met pensioen
gaat.
De heer van Tetering bleek maar matig
de gestie van B. en W. te apprecieeren, die
den Raad voorstelden een rechtsvordering
in te stellen tegen eigenaars van perceelen
aan de Raaks, omdat deze niet direct op
het koopbod van de gemeente zijn inge
gaan, en vroeg aan B. en W. te trachten
alsnog met die eigenaars tot overeenstem
ming te komen, liever dan tot procedures
over te gaan. Deze opmerking van den heer
Van Tetering was inderdaad niet misplaatst,
Want enkele wethouders zwaaien erg graag
met exploiten en dagvaardingen, zelfs als
dat niet noodig is.
k
Voor de behandeling van de voorstellen,
die bezuinigingen op het voorbereidend
onderwijs beoogden, was groote belangstel
ling op de publieke tribune, waar blijkbaar
alles wat met het bewaarschoolonderwijs
te maken heeft in Haarlem, was bijeenge
komen om naar de debatten over dit punt
te luisteren. B. en W. hadden hun eerste
foorstellen, waarvan de hoofdzaak was, dat
2ij dit jaar geen eerste klassen wenschten
te vormen, in overleg met de commissie
fan advies inzake voorbereidend lager on
derwijs, gewijzigd. Zij stelden nu voor wèl
eerste klassen te vormen, maar den leeftijd
fan toelating te bepalen op 3lA jaar, en de
leiding der laagste klassen op te dragen
aan goedkoopere krachten. Voor de bijzon
dere bewaarscholen hadden B. en W. sub
sidievoorwaarden ontworpen, die met de
bepalingen van het openbaar onderwijs
In overeensteming waren.
De nieuwe voorstellen van B. en W. ble
ken een compromis te zijn, waarop de par
tijen tot elkander konden komen. De Raad
f'as natuurlijk niet ingenomen met de voor
stellen. De heer mr. van Dam drukte het
2eer juist uit door te zeggen, dat hij de
foorstellen betreurt, maar in het licht van
de huidige moeilijke tijdsomstandigheden
begrijpt. In dien geest werd ook door den
heer Castricum namens de rechtsche frac
ties gesproken. Deze spreker juichte het toe,
dat de eerste klassen gehandhaafd blijven
en dat B. en W. toezeggen, den ouden toe
stand te zullen herstellen, zoodra de ge-
meente-financiën zulks wederom veroor
loven. Mevrouw MaarschallKomin, die
tot taak heeft in den Raad namens de
S.D.A.P. het bewaarschoolonderwijs te
koesteren en dit immer met warmte doet,
hield een sympathiek speechje. Zij vond
helpsters van 15, 16 jaar, zooals B. en W.
2ich die dachten, voor de eerste klas te
Song; zij vroeg ook voor deze krachten een
hoogere salarieering dan ƒ300, zooals in
het plan van B. en W. ligt. Mevrouw Venema
onderschreef dit laatste; mevrouw Schelte-
hia diende een voorstel in om geen help
sters beneden 18 jaar aan te stellen en de
bezoldiging van deze krachten op 800 te
stellen. Deze voorstellen werden door den
&aad verworpen, evenals een voorstel van
hievrouw Maarschall om den ouden toestand
In de eerste klassen te handhaven. De voor
stellen van B. en W. werden aangenomen.
Wij hebben bij deze debatten genoten van
de pittige manier, waarop de heer van Dam,
bet jeugdige vrijz. dem. raadslid, een poli
tieken aanval van den heer Reinalda op
2ijn persoon pareerde.
Dat kwam zoo. Onze communist Peper,
die er altijd een duivelsch genoegen in heeft
2ijn socialistische ambtsbroeders in den
&aad op zijn karretje te nemen, verweet de
s-D.a.P., dat zij in de commissie van advies
had toegestemd in bezuinigingen op het be
waarschoolonderwijs- Aangezien dit den bij -
val, dien mevrouw Maarschall bij haar rede-
foering op de publieke tribune had onder
bonden, verzwakte en ook wijl het tegen
2ekere Juni-gebeurtenissen loopt, kon de
beer Reinalda dat Pepersch verwijt niet
*aten passeeren en hapte vinnig toe. Hij
®raatte over offers, die de S.D.A.P. had moe
ten brengen om tenminste „de organisatie"
van het bewaarschoolonderwijs te redden.
Hij geraakte blijkbaar in vervoering en
maakte van de gelegenheid gebruik om niet
alleen klappen uit te deelen in de richting
van de communisten, maar ook naar rechts
en in de richting van den heer Dam. Hij
verweet dezen, dat hij, ofschoon vrijzinnig
democraat en voorzitter van een vereeniging
tot bevordering van openbaar onderwijs,
dezen slag op het bewaarschoolonderwijs
duldde. Met onverstoorbare kalmte nam de
heer van Dam den knuppel, toen de heer
Reinalda dien had neergelegd, op, en zijn
eerste woorden werkten als een zweepslag.
Niet om de raadsleden te overtuigen, zeide
mr. van Dam, maar voor de publieke tribune
(evenals de heer Reinalda dat deed) wilde
hij antwoorden. De heer van Dam zeide,
dat niemand in den Raad voor zijn pleizier
voor deze bezuiniging op het bewaarschool
onderwijs stemt. In normale tijden zou men
die maatregelen ook niet nemen. Maar wie
eenig begrip heeft van den toestand, waarin
de gemeentefinanciën zich bevinden, moet
wel tot de conclusie komen, dat bezuiniging
ook op dit onderwijs, noodzakelijk is. Doch
de S.D.A.P., zoo strafte hij zijn aanvaller af,
heeft gemakkelijk praten. Zoolang spr. in
den raad zit, heeft hij gezien, dat zij elke
bezuiniging afwijst en er daarbij op specu
leert, dat de bezuinigingsvoorstellen er toch
wel doorkomen, dank zij de andere partijen.
De S.D.A.P., zoo ging hij verder, steunt op
haar positie als minderheid. Dat is voor
haar niet onaangenaam tegenover de kie
zers, voor wie de socialisten de brave Pieten
uithangen. Dat is natuurlijk zeer gemak
kelijk, maar op den duur toch ook, aldus
mr. van Dam, onvruchtbaar. In dezen trant
ging de heer van Dam zonder een spier van
zijn gezicht te vertrekken door en de S.D.
A.P. werd er beduusd van, terwijl de heer
Slingenberg met vaderlijk welbehagen zijn
jongsten partijgenoot in den Raad om diens
bijtenden afweer goedkeurend aankeek.
Tevergeefs poogde de heer Joosten daarna
nog den pijnlijken indruk, dien de woorden
van den heer van Dam hadden gemaakt,
te verdoezelen.
De heer Reinalda zat gisterenmiddag bij
zonder hoog te paard tegen de rechterzijde.
Hij verweet zonder eenig bewijs aan te
voeren aan het bijzonder voorbereidend
onderwijs en met name aan het katholiek
onderwijs, dat dit van de voorgestelde be
zuiniging geen schade zal ondervinden,
omdat de katholieke besturen zusters kun
nen belasten met het onderwijs, waarvoor
op de openbare slechts 300.— salaris zal
worden gegeven." Gelukkig voor de katho
lieke kinderen", interrumpeerde de heer
Klein Schiphorst. „Maar dan vorder ik ook,
dat gij uw plicht doet tegenover onze kin
deren", antwoordde de heer Reinalda. „Doet
dat zelf" wierp men hem uit denzelfden
hoek tegen en inderdaad moet men de
vrijmoedigheid bewonderen, waarmede de
heer Reinalda eischt, ja eischt, dat de
katholieken, zij het dan uit de openbare
kas, het onderwijs aan de kinderen van de
openbare bewaarschool helpen bekostigen.
Aan geen enkele wettelijke bepaling is die
plicht te ontleenen. Van eenzelfde menta
liteit getuigde zijn opmerking, dat het be
stuur van de R. K. school in de St. Liduina-
parochie geen verzoek had moeten doen
om een nieuwe school te doen bouwen, nu
de gemeente zoo krap in de financiën zit.
Hij werd op dit punt beantwoord door den
heer Castricum en wethouder Roodenburg.
De tarieven voor de levering van electri-
schen stroom werden verlaagd. In het na
jaar van 1931 heeft de Nieuwe Haarlemsche
Courant op het onjuiste van deze tarieven
gewezen en het is ons bekend, dat spoedig
daarna de kwestie door de bevoegde in
stanties in studie is genomen. De heer Slin
genberg had dan ook volkomen gelijk toen
hij de opmerking, dat de verlaging tot
stand was gekomen, dank de bemoeiingen
van de Kamer van Koophandel, afwees.
De heer Van Tetering deed het voorstel
om de tarieven zoodanig te wijzigen, dat
alle verbruikers van electrischen stroom,
dus niet alleen enkeltariefverbruikers, maar
ook de dubbeltariefverbruikers, van de ver
laging zouden profiteeren. Zijn voorstel
haalde echter slechts twee stemmen.
Dat alles was nog maar een voorspel ge
weest van wat de rondvraag zou opleveren.
Hierbij werden een aantal interpellaties
behandeld, die reeds lang in het zout heb
ben gelegen.
Allereerst een interpellatie-Peper over
het weigeren door den burgemeester van
een vergunning voor het houden van een
openluchtsamenkomst, georganiseerd door
het anti-oorlogscomité. De burgemeester
antwoordde, dat dit „comité" bestond uit
voorzitter, secretaris en penningmeester en
geen leden had. Weshalve hij de vergun
ning had geweigerd. Maar van verschillen
de kanten kwam tegen deze opvatting ver
zet. De heer Joosten ging nog verder en
betoogde, dat de burgemeester überhaupt
het recht niet heeft iemand te verbieden
een redevoering op de openbare straat te
houden en wees er, en passant, op, dat ook
Gevaarlijke, vergiftige tinea trichophyton-kiemen veroorzaken
menig voeteuvel. Zij boren zich in de huid en vermenigvuldigen
zich zoo snel, dat U weldra het slachtoffer van dit lastige voeteuvel
zult zijn, tenzij U Zorgvuldig let op de eerste verschijnselen daarvan.
U kunt ze reeds hebben ên het niet wetenLet nu op die sympto
men! De voeten branden en jeuken, de huid barst, schilfert af,
wordt droog en hoornachtig. Gebruikt Absorbine Jr. het doodt
de kiemen, die voeteuvels veroorzaken, neemt de pijn weg en
bestrijdt de infectie.
Absorbine Jr. heeft bovendien al jarenlang pijnlijke spieren,
kneuzingen, brand en snijwonden, verstuikingen en schaafwon
den genezen. Het geneest zeker én snel.
Vraagt een gratis monster aan de Absorbine Jr. Company, Beu
lingstraat 2, Amsterdam, onder vermelding van dit blad.
Absorbine Jr. verkrijgbaar bij alle apothekers en drogisten.
de heer Slingenberg als waarnemend bur
gemeester in dit opzicht zijn boekje te bui
ten gegaan was door openluchtsamen
komsten te verbieden. De heer Slingenberg
deed echter een beroep op het artikel van
de wet, waarin vergunning van de autori
teiten geëischt wordt voor het houden van
beraadslagingen in het openbaar en de
heer Bijvoet citeerde in dit verband nog
artikel 47 van de Haarlemsche Politiever
ordening, waarin de politie het recht wordt
gegeven om iedereen last te geven op straat
door te loopen. Het zal dus, zoo redeneerde
hij, raadzaam zijn, dat iemand die een
openluchtsamenkomst wil beleggen, zich
tevoren bij den burgemeester overtuigt,
dat deze voor die gelegenheid aan de poli
tie opdracht zal geven van haar bevoegd
heid krachtens art. 47 geen gebruik te
maken. De heer Joosten merkte echter op,
dat een meeting geen „openbare beraad
slaging" is, met welke opvatting de heer
Slingenberg het weer niet eens was. Over
een voorstel van den heer Peper om den
burgemeester uit te noodigen voortaan der
gelijke vergunningen wèl te verleenen,
staakten de stemmen. Volgende vergade
ring dus nog eens stemmen.
De uitgaven, die in 1856 3649.90
bedroegen, zullen thans ruim
een millioen beloopen
De maand Juli is ongetwijfeld voor het
Burgerlijk Armbestuur te Haarlem een histo
rische maand geweest Werd het op 14 Juli
opgeheven en vervangen door een Dienst voor
Maatschappelijk Hulpbetoon, op 1 Juli vierde
hetzijn 75-jarig bestaan, dat meer bij der
gelijke historische gebeurtenissen vóórkomend,
,,in stilte" herdacht werd!
Dit feit leek ons belangrijk genoeg om daar
voor den sluier der geschiedenis op te lichten en
in oude archieven den oorsprong van het Bur--
gerlijk Armbestuur na te gaan. De heer S. C. de
Haas van Dorsser, directeur van het Armwezen
(thans directeur van bovengenoemden Dienst)
verleende ons hierbij welwillende medewerking.
Het is een historisch feit, dat reeds in het
eerste bevolkingstijdperk van Nederland, in een
tijd dus, dat Nederland nog zeer weinig bewo
ners had, reeds armoede voorkwam. De behoef-
tigen werden echter toen meestal aan zichzelf
overgelaten, en kwamen dan ook grootendeels
in ellende om.
Karei de Groote vaardigde in 806, en later
in 850, reeds wetten uit, waarbij aan de groot
grondbezitters, de edelen dus, de plicht werd
opgelegd de behoeftige „hoorigen" (slaven) te
ondersteunen, terwijl de Kerkelijke gemeenten
de zorg kregen voor de z.g. vrijen, dus voor hen,
die geheel vrij over hun persoon en over hun
bezittingen konden beschikken.
Dit laatste was eigenlijk overbodig, daar de
kloosters zich reeds sedert de komst van den
H, Willibrordus over de armen ontfermd hebben
en dit tot op onze dagen nog doen,
In de middeleeuwen waren het de „Geeste
lijke gilden" (d.w.z. Kerkelijke broederschappen
van leeken) en ook de, over geheel Europa
verbreide, ridderschappen, zooals b.v. de Johan-
niterridders en de Malthezerridders, die zich
bijzonder aan de armenzorg wijdden.
In dezen tijd ontstonden ook de talrijke
hofjes, uit de nalatenschappen van liefdadige
personen, die echter meer bestemd waren voor
ouden van dagen en lichamelijk gebrekkigen.
Doordat de armenzorg echter niet voldoende
georganiseerd was, nam, ondanks de zeer groote
liefdadigheid, de bedelplaag meer en meer toe,
zoodat Keizer Karei V op 7 October 1531 zijn
beroemd plakkaat uitvaardigde, waarbij open
bare armenzorg georganiseerd, maar vooral
gecentraliseerd werd. (De colleges van acht).
De Hervorming maakte echter een algeheele
uitvoering van deze wetten onmogelijk.
Ondertusschen werd de toestand in Neder
land hoe langer hoe treuriger. De talrijke
oorlogen met haar voortdurende strooptochten
en plunderingen (1672!) bracht menigen burger
en landbouwer tot den bedelstaf.
In de grondwet van 1798 werd dan ook, voor
namelijk onder Franschen invloed, de onder
steuningsplicht voor den arme aan den Staat
opgelegd. Als gevolg daarvan richtte men in
1805 en later talrijke werkhuizen voor de „werk-
loozen" op, terwijl een wet van 15 Juli 1800 de
instelling van algemeene armbesturen van ge
meentewege voorschreef.
Helaas werd deze wet nooit uitgevoerd....
Met dat alles verbeterde de toestand op het
gebied van armenzorg in ons vaderland niet.
Integendeel, ze werd zelfs nóg slechter! Het
eerste werk van koning Willem I was in 1815
dan ook een commissie in te stellen, die maat
regelen moest beramen om de armenzorg te
verbeteren. Het resultaat was de wet van 28
November 1818, welke het domicilie van onder
stand van behoeftigen en lichamelijk gebrek
kigen regelde.
De Grondwet van 1815, een wet, die vele
veranderingen in ons staatsbestel bracht, be
paalde dat de „armenzorg de voortdurende
aandacht der regeering" moest hebben en
eischte een (organieke) wet om deze te regelen.
Deze wet kwam op 28 Juli 1854 tot stand, maar
regelde alleen de samenstelling en het beheer
der burgerlijke armbesturen, de Kerke
lijke en de „bijzondere" bleven nog ongeregle
menteerd.
Voorts bepaalde deze wet o.m., dat de
behoeftige ondersteund moest worden door de
gemeente, waarin hij zich op dat oogenblik be
vond. Deze gemeente had dan echter het recht
van verhaal voor alle gemaakte kosten op
de geboorteplaats van den behoeftige.
Als gevolg van deze wet zijn reeds spoedig
daarna in verschillende steden Burgerlijke
Armbesturen opgericht.
Ook in Haarlem moest men thans tot de in
stelling van een Burgerlijk Armbestuur over
gaan.
Er werd een verordening ontworpen, die aan
den Gemeenteraad ter goedkeuring werd aan.
geboden.
Het verkrijgen van deze goedkeuring zou ech
ter nog heel wat voeten in de aarde hebben!
Ter vergelijking met de tegenwoordige rege
ling laten wij hier de geheele procedure volgen:
Vergadering van den Gemeenteraad op
Woensdag 4 Februari 1857 onder voorzitterschap
van den burgemeester, den heer De Bruyn Kops.
Behandeling van punt 12 van de agenda: De
voorzitter deelt mede, dat B. en W., in over
leg met de commissie voor de verordeningen,
een nieuwe verordening voor het Burgerlijk
Armbestuur hebben ontworpen en stelt voor
die ter inzage voor de leden te leggen. Z'onder
hoofdelijke stemming wordt dienovereenkom
stig besloten.
Vergadering van den Gemeenteraad op 25
Februari 1857: Behandeling van de verordening
voor het Burgerlijk Armbestuur Wordt uitge
steld!
Vergadering van den Gemeenteraad op 25
Maart 1857 des middags om half drie. Behan
deling van punt 22 van de agenda: Art. 1 tot
en met 15 van de verordening wordt na eenig
debat aangenomen. (De heeren Brink en Van
Breggen tegen).
Voortzetting der vergadering des avonds om
7 uur: Daar slechts 8 leden aanwezig zijn, wordt
de vergadering verdaagd!
Vergadering van den Gemeenteraad op Zater
dag 11 April 1857: De geheele verordening met
de daarop ingediende amendementen wordt met
10 tegen 1 stem (van den heer Brink) aange
nomen.
De verordening, zooals deze werd aangenomen,
was, zooals gebruikelijk is, van respectabele
lengte. Het heeft geen zin haar in haar geheel
te publiceeren, daar ze thans toch niet meer
geldig is. (Het Burgerlijk Armbestuur is opge
heven).
De verordening was verdeeld in twee hoofd
stukken, waarvan het tweede weer verdeeld in
twee afdeelingen.
Enkele belangrijke bepalingen ziin;
Art. 1. Het Burgerlijk Armbestuur is belast
met de bedeeling aan en de verzorging van die
armen, aan wie de burgerlijke Gemeente on
derstand verleent. (Dus niet aan Roomsch-
Katholieken, Protestanten, Doopsgezinden of
Israëlieten, waarvoor Kerkelijke Armbesturen
bestaan)
Het bestaat uit 5 leden, door den Gemeen
teraad op aanbeveling van B. en W. te benoe
men. Personen, die lid van een Kerkelijk Arm
bestuur zijn of met eenige Kerkelijke armen
verzorging belast, kunnen niet benoemd wor
den. Elk lid ontvangt een jaarlijks hono
rarium van 200 (Art. 2).
Art. 6 en 7 bepaalden, dat het Burgerlijk
Armbestuur om de 3 maanden verslag van zijn
werkzaamheden aan B. en W. moest uitbren
gen, terwijl de Gemeenteraad een uitvoerig
verslag met de rekening over het afgeloopen
jaar in de maand Maart en in Juli de begroo
ting voor het volgende jaar moest ontvangen.
Volgens art. 10 stond het Burgerlijk Arm
bestuur onder „toezigt" van het Gemeentebe
stuur. Het dient, daartoe uitgenoodigd, den
Raad en B en W. van .be'igt" en advies, om
trent alle zaken, het Armwezen betreffende.
Art. 11 tot en met 14 regelden de benoeming,
het ontslag en de bezoldiging van den Pen
ningmeester en Armenopzichter. Dezen stonden,
volgens art. 11 onder de bevelen van het Bur
gerlijk Armbestuur. Zij werden benoemd en
ontslagen door den Gemeenteraad, maar het
Burgerlijk Armbestuur had het recht van schor
sing voor één maand.
Als salaris ontvingen zij resp. f 700 en 600
per jaar, terwijl de Penningmeester nog zake-
lijken of persoonlijken borgtocht moest stellen.
Het tweede hoofdstuk van de verordening
behandelt meer in het bijzonder den onderstand
aan behoeftigen.
De voornaamste bepaling hierin is wel, dat
onderstand wordt verleend aan: le. Aan huis
zittende armen. 2e. Door verzorging in het
Stads-Armen- en Ziekenhuis Dit geschiedt
echter alleen Jan, wanneer eerst een nauw
keurig onderz^: is ingesteld, of niet de hulp
van een kerkelijke of bijzondere instelling ver
kregen kan worden, en dan nog slechts bij „vol
strekte onvermijdelijkheid." Hieruit blijkt dus
wel zeer duidelijk, dat Kerkelijke of bijzondere
armenzorg primair was: de overheid trad
sechts aanvullend op. Dit is trouwens nu nog
zoo!
Curieus en voor ons onbegrijpelijk, was de
bepaling, dat onderstand in geen geval gege
ven werd aan.... ambtenaren, stemgerechtig
den en dienstboden.
Wat het Stads Armen- en Ziekenhuis be
treft, daarvoor werden allerlei bepalingen ge
maakt omtrent den directeur (diens salaris be
droeg behalve kost, inwoning, vuur, licht en
geneeskundige hulp f 600 per jaar!), het getal
dienstboden, verplegingskosten (bepaald op 50
cent per dag), enz. enz.
Tenslotte nog een bepaling, die reeds tot een
eigenaardige kwestie aanleiding had gegeven:
Art. 35. Alle kleedings- en liggingsstukken, die
aan bedeelden worden uitgereikt, laat het Bur
gerlijk Armbestuur zoodanig onuitwischbaar
merken, dat zij voor den handel ongeschikt
zijn.
In dezen tijd van bezuiniging en nog eens
bezuiniging is het hoogstvermakeüjk eens in
de oude ambtelijke papieren een „fraaie history
ende alwaer" op te delven, waaruit blijkt, dat
men in 1857 ook op de dubbeltjes keek en zelfs
wel op.... drie centen!
Onmiddellijk na de in-werking-treding der
Armenwet in 1854 had men in Haarlem nog
geen kans gezien een Burgerlijk Armbestuur,
zooals deze wet dat vorderde, in te stellen en
de leden daarvan te benoemen (ook in dien
tijd maalde de ambtelijke molen zeer lang
zaam!), en daarom nam het college van B.
en W. dit zoolang waar. Als zoodanig had dit
college dan ook een rekening en verantwoor
ding van het Burgerlijk Armbestuur over 1856
opgesteld en bij den Gemeenteraad ingediend.
Zooals in de vorige eeuw reeds gebruikelijk
was, had een commissie uit den Gemeenteraad
dit rapport onderzocht en....„ aanmerkingen
gemaakt!
In een missieve aan den Gemeenteraad ver.
dedigden B. en W. zich nu als volgt:
„Op de door ons ingediende gewijzigde re
kening en verantwoording van het Burgerlijk
Armbestuur is door de Commissie van Finan
ciën, bestaande uit de heeren mr. M. S. F. de
Moraaz Imaus, P. H. Schultz en P. Fiers Sme
ding (rapporteur) een rappoirt uitgebracht,
waarvan de conclusie strekt tot goedkeuring
dier rekening, doch waarbij tegelijk eenige op
en aanmerkingen worden in het midden ge
bracht, waarop wij vermeenen kortelijk te moe
ten antwoorden:
Wat aanbelangt de aanmerking, in 't rapport
voorkomende, dat de post „koolteer" op
„bureaubehoeften" gebracht, aan de
commissie eenigszins vreemd voorkomt, zoo
moeten wij in gemoede verklaren, niet te heb
ben gedacht, dat dit bedrag, groot drie centen
aanleiding zou geven tot aanmerking.
De grond dezer uitgave is deze:
Ingevolge art. 9 van het (oude! F.K.) Regle
ment voor het Burgerlijk Armbestuur moeten
de kleeren, aan de armen verstrekt, zooveel
mogelijk onuitwischbaar worden gemerkt. Geen
middel werkt daartoe krachtiger dan koolteer.
De op de rekening alzoo voorkomende som
van drie centen is dienstig geweest om op zoo
weinig kostbaar mogelijke wijze aan het voor
schrift te voldoen.
Dat die som onder den post kantoorbe
hoeften is gebracht, zal naar ons oordeel
minder verwondering baren, als men bedenkt,
dat er geen enkele post op de rekening voor
komt, waartoe de genoemde uitgaaf van drie
cent gevoeglijker kon gebracht worden, terwijl
de somma buitendien tè gering voorkwam, om
daarom een specialen post op de rekening uit
te trekken."
Daarmede was de kwestie van de „3 centen"
opgehelderd! Van te royale uitgaven (zegge 3
cent!) bleek dus geen sprake te zijn!
Uit ditzelfde rapport over 1856 van B. en W.,
waarnemende het Burgerlijk Armbestuur, blijkt
dat de uitgaven in 1856 bedroegen: 3642,90
en de inkomsten: 1978.73)4» zoodat dus de
gemeente in dat jaar moest bijpassen
1664.16)4.
Over 1857 bedroeg het nadeelig saldo
1336.51)4, een vermindering dus van bijna
ƒ327.65. In die dagen een zeer groot bedrag!
B. en W. schreven dan ook in hun verslag
over 1857:
„Het is niet te ontkennen, dat op de jaar-
lijksche vermindering van bedeelden de Wet
van 28 Juni 1854 door haar strenge beginse
len op het stuk der bedeelingen door het Bur
gerlijk Armbestuur en de te verleenen subsi-
dieën aan Kerkelijke Armbesturen niet zonder
invloed is gebleven.
Maar men moet daarentegen ook niet uit het
oog verliezen, dat de dalende prijzen der le
vensmiddelen in de laatste twee jaren, gepaard
met de meer aanhoudende werkzaamheden,
ten gevolge waarvan meerdere verdiensten voor
de arbeidende klasse van ingezetenen ontston
den, alsmede zeer veel hebben toegebracht tot
leniging, en dikwerf tot het doen ophouden der
bestaande armoede."
Dat schreef men in 1857!
En thans
Over 1930 bedroeg het nadeelig saldo
ƒ647.435, over 1931 zal het hoogstwaarschijn
lijk ƒ850.000 bedragen, en over 1932ruim
één millioen gulden!
Toch moet men hierbij één zaak niet uit het
oog verliezen: In 1857, toen ook het geld veel
meer waard was, werd onderstand aan een be
hoeftige verleend door zijn geboorteplaats,
(woonde hij niet in zijn geboorteplaats, dan
werd hij onderhouden door zijn woonplaats,
die echter de onderhoudskosten van de ge
boorteplaats gerestitueerd kreeg), terwijl thans
onderstand verleend wordt door de gemeente,
waar de behoeftige gevestigd is, zonder recht
van verhaal op de geboorteplaats van den be
hoeftige
Niettemin zijn de nadeelige saldo's over
19301932 hoog, natuurlijk grootendeels ver
oorzaakt door de ontzaglijke werkloosheid.
F. K.
iWordt jservolgd).
Daarna kwamen aan de orde de vragen
van den heer Bijvoet, naar aanleiding van
den optocht, die door de S. D. A. P. op 4
Juli j.l. is georganiseerd, waarbij door
meerdere groepen liederen werden gezon
gen en spreekkoren uitgezegd, waarbij bij
herhaling voorkwam: „Hang op; Ruys
moet in den strop". De burgemeester ver
klaarde niet te weten, dat deze uitdrukkin
gen zijn gebezigd, maar ze ernstig te be
treuren als zij inderdaad gesproken zijn.
Op een tweede vraag van den heer Bijvoet
verzekerde hij, dat onder de voorwaarden,
waaronder de vergunning was gegeven,
o.m. deze was, dat de sprekers zich dienden
te onthouden van voor andersdenkenden
grievende of beleedigende uitdrukkingen.
En tenslotte zegde hij op een derde vraag
van den heer Bijvoet toe, dat in de toe
komst nog strengere voorschriften dan tot
nu toe zullen worden gegeven. Wij dachten
dat de kwestie hiermede afgehandeld was,
want de heer Bijvoet wenschte op de zaak
-na dit bevredigend antwoord, niet verder
meer in te gaan. De heer Reinalda dacht
er echter anders over en merkte op, dat
zeer dikwijls voor de socialisten beleedi
gende uitdrukkingen worden gezongen,
zooals „weg met de socialen", maar deze
socialen denken er niet aan, zich daarover
tot den burgemeester te wenden. Hij
schreef de door den heer Bijvoet gewraak
te uitdrukkingen toe aan een overkropt
gemoed bij de betoogers, wat zij uitten in
hun taal. De heer R. maakte van de gele
genheid gebruik, door ze te citeeren, om
alle leuzen, die in den optocht waren uit
gezegd (behalve de door den heer Bijvoet
gewraakte) in het verslag van het gespro
kene voor het nageslacht te bewaren.
De heer Bijvoet bleef het antwoord niet
schuldig. De heer Reinalda heeft, zeide hij,
de bedoeling van de interpellatie verkeerd
weergegeven. Het ging niet om een of an
dere beleediging, maar om het feit, dat het
hoofd der Regeering in een optocht, die
onder bescherming van de gemeentelijke
gebezigd. Dat is tenminste een excuus. Dat
was ergerlijk en daartegen gaat het pro
test. De door den heer Reinalda bedoelde
beleedigingen aan het adres van de socia
listen, zeide de heer B. nog, worden nim
mer in verband gezongen, maar slechts
door enkelingen. De beleedigingen aan het
adres van de regeering zijn echter wel in
verband gesproken. De heer Bijvoet zeide,
verwacht te hebben, dat de leiding der
socialisten in den Raad de gebruikte uit
drukkingen zou hebben afgekeurd. „Het
Volk" heeft onmiddellijk de verantwoorde
lijkheid afgewezen door te schrijven over
indringers, die de woorden zouden hebben
gebezigd. Dat is tenminste een excuus Dat
de heer Reinalda zich niet, zooals zelfs de
heer Peper even tevoren had gedaan, kon
opwerken tot een woord van afkeuring,
achtte de heer Bijvoet een bedenkelijk ver
schijnsel. De heer Meijer (S. D. A. P.) nam
daarna nog het woord. Niet om, zooals hij
zeide, de gebezigde uitdrukkingen goed te
praten, maar om ze te verdedigen. De heer
Boes keurde namens zijn fractie eveneens
af, dat de leiding der S. D. A. P. hier geen
woord van afkeuring had laten hooren. De
heer Castricum stelde een motie, waarin
de burgemeester werd uitgenoodigd de
openluchtbijeenkomsten in deze oneven
wichtige tijden tot een minimum te beper
ken. Deze motie verkreeg echter geen meer
derheid.
De heer Oversteegen stelde daarop nog
vragen aan den heer Slingenberg over de
botsing tusschen politie en communisten
aan het Kalfje. De heer Slingenberg deelde
mede, dat hem was gerapporteerd, dat er
een formeele vechtpartij had plaats gehad.
De heer Oversteegen was zoo ridderlijk dit
laatste te ontkennen.
Ten slotte legde de burgemeester een ver
klaring af, die hem blijkbaar was ingege
ven door de vele vragen betreffende het
weigeren van vergunningen voor optochten
enz. Hij zeide, dat hij als hoofd der politie
geen verantwoording aan den Raad schul
dig is voor politioneele maatregelen, die
hij neemt. Hij zal dan ook op geen enkele
vraag, die hem in de toekomst daarom
trent nog zal worden gesteld, antwoorden.
Het was waarschijnlijk aan het late uur
te danken, dat wij verschoond bleven van
een nieuw en uitgebreid debat over deze
verklaring.
De 93ste vergadering van de Kamer van Koop
handel en Fabrieken voor Haarlem en Om
streken wordt Dinsdag 20 September, des nam.
te half 8 in het gebouw der Kamer, Nassau-
plein 6 te Haarlem, gehouden.
De agenda is als volgt:
1. Notulen.
2. Ingekomen stukken.
3. Mededeelingen.
4. a. Benoeming in vasten dienst der Kamer
met ingang van 1 October 1932 van den heer
J. M. van Seggelen te Haarlem.
b. Herbenoeming tot ambtenaar in tijdelijken
dienst der Kamer voor den tijd van 1 jaar van
den heer J. Gamier te Haarlem.
5. Goedkeuring verzonden brieven:
a. aan den Minister van Financiën, inzake
uitvoering Wet 1845.
b. aan Gedeputeerde Staten van Noord-Hol
land, inzake verlaging P.E.N.-tarieven.
6. Rapport van het Bureau, inzake het onder
zoek naar een mogelijke vacantieverdeeling.
7. Verslag van de Commissie Onderwijs over
de cursussen der Kamer 19311932 en voorstel
tot voortzetting.
8. Verslag van den afgevaardigde naar het
Congres van den Kon. Ned. Middenstandsbond
te Arnhem.
9. Voorstel van het Bureau, inzake adhaesie
Nationaal Comité tot beteugeling van het
Cadeaustelsel.
10. Concept-schrijven Bureau aan Hoofdbe
stuur der P.T.T., inzake busrecht-verlaging.
11. Rondvraag.
12. Besloten vergadering.