OUW1 DRIE HERFSTMANTELS
HUISHOUDELIJKHEDEN
Slohbroekje met overtrui en ijsmuts
WAT ZULLEN WE KOKEN?
DE KLAPROOS
DE GELUKSVOGELS
I
k
a
voor jongetje van ongeveer anderhalf jaar
Oud brood en appelmoes
Kleine taartjes
,'dVyl «w
Draaimolen
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
De herfstmantels zijn met weinig of geen
bont versierd, streng van model, hebben
dikwijls groote revers en veel glimmende
knoopen. We zien ook weer kraaglooze mo
dellen, waarbij natuurlijk de shawl onont
beerlijk is. In ieder geval zal er weer veel
variatie zijn, vooral als de wintercollectie
geëxposeerd wordt.
We zullen ons vooreerst bepalen tot de
mantels voor het tusschenseizoen.
We vinden hiervoor een model op no. 865
van bruine diagonaalstof van eenigszins
militaire lijn. De hals is afgewerkt met een
kleine col van astrakan. We zien bolle, nik
kelen knoopen als sluiting van de jas en
als versiering op de manchetten. Het model
is even getailleerd en wordt zonder ceintuur
gedragen.
Fig. 866 is zeer geschikt voor wat oudere
of zware dames. De lange banen van voren,
zoowel a,ls in den rug geven een bijzonder
slank figuur. De sluiting bestaat uit een
strik van stof en de lange shawl is gemaakt
uit drie reepen stof, die in een schulp ein
digen. Wij moeten voor dezen mantel voor
al soepel materiaal nemen.
Fig. 867. Elegante herfstmantel van ma
honiekleurige wollen stof met raglanmou
wen, waar epauletten opgeknoopt zijn. Voor
het vest met de revers en manchetten ge
bruiken we donkergrijs persianer bont.
POLA
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
Het schooljaar nadert weer of is bij som-
jnigen al begonnen en de huismoeders kij
ken een beetje zuchtend de kindergarde-
robe na en zien dat er veel nieuws zal moeten
zijn, veel vermaakt en veranderd moet
worden, voor alle groote en kleine kinde
ren weer paraat zijn om netjes naar school
te gaan
Haal eerst alles eens te voorschijn, uit
kasten en koffers, neem den lappenkoffer er
bij en zie na wat er nog absoluut goed is
om zóó gebruikt te worden. Hang het flink
te luchten, borstel alles eens goed uit en
heem uw toevlucht tot waschbenzine of 'n
koud sopje van uitstekende zeep. Ga dan
aan het schiften; doe weg wat weg kan en
geef het aan menschen die er weer mee ge
holpen zijn; vang dan pas aan met 't ver
maken en laat uw fantasie wat werken.
Zoo makkelijk dat je tegenwoordig jurken
en japonnetjes hebt van twee verschillende
kleuren en stoffen, dat je eigenlijk alles
kunt dragen en er uit een groote japon
best iets aardigs en fleurigs kan gemaakt
worden voor de jongeren, met een rest uit
de lappenkoffer, of 'n combinatie van twee
oude jurken. Als ge zelf handig bent, is dat
van veel nut en voordeel; als ge een goed
patroon koopt of laat maken, komt ge óók
een heel eind en anders is er wellicht een
goede huisnaaister te vinden, die u helpt
met de schoolgarderobe. Natuurlijk moet ge
zelf meenaaien en de grootere meisjes aan
het afwerken zetten, want dat is tijdroo-
vend en als ge zoo gezamenlijk werkt, is het
veel animeerender en gezelliger. Kijk eens
in de winkels en zie eens een leuk idee voor
het vermaken.
Want dan is het zoo'n voldoening, als ge
het ,oud maakt nieuw" in praktijk brengt
en de kinderen er gezellig en netjes uitzien.
Zelfs de bakvisschen, die nogal veel noot-
tjes op hun zang hebben, zullen tevreden
zijn, als ge goede kleuren bij elkaar kiest
en wat aardige modellen verzint.
Schaf voor de kleineren het omslachtig,
bewerkelijk en duur „ondergoed in vele la
gen" af; laat hen een zelfgebreid hemdje
dragen, een tricotcorsetlijfje, waar de jar-
telletjes aan bevestigd worden meteen en
een jurk met broekje van hetzelfde. Dat
staat véél netter en aardiger, vooral bij spe
len en bukken, dan een onderjurk van an
dere kleur en dan weer een broek van weer
iets anders en 't is zoo practisch. Veel min,
der wasch- en strijkgoed en als ze er een
directoirtje van den zomer onder dragen en
het broekje zelf in den winter van lekkere
wollen stof is, zal het heerlijk warm zijn
en zien ze er gezellig uit. Begin nu vast
want juist het vermaken en in orde bren
gen neemt zooveel tijd. B K. H
OP VERZOEK
Zoo'n pakje is het aardigst, wanneer men
Voor de slobbroek effen vierdraadswol
neemt en voor overtrui en muts de dikke
gemêleerde wol, die daar speciaal voor be
stemd is.
Slobbroekje. Men breit de 4-draadswol
met aluminiumnaalden no. 3. Dit broekje
wordt gebreid in 2 helften. Men zet 75 st.
op en breit 1 r. 1 aver. Bij den lsten toer
breit men in den achterkant van de steken.
Na 4 toeren breit men 'n gaatjestoer 2
st. samenbr., omsl., enz. voor het door
rijgen van een elastiek. Daarna nog 6 toe
ren, waarna men aan het bodempje begint.
Men breit 10 st., keert het werk om en breit
de naald terug. Dan breit men 18 st., keert
om en breit de naald terug. Bij den volgen
den toer breit men 26 st. eer men omkeert
en zoo breit men telkens 8 st. meer, tot men
42 st. heeft. Verder breit men dan weer tel
kens de geheele naald uit. Men breit nu
recht door tot aan het been 20 a 22 c.M.,
wat men het beste zelf kan afmeten. Dan
begint men te minderen voor het been. Bij
het begin en aan het einde van de naald
breit men, om den anderen toer, 2 st. sa
men, tot men nog 42 st. op de naald heeft.
Op deze steken breit men nog 5 a 6 c.M.
men kan ook hier weer de lengte het beste
zelf afmeten tot aan het hieltje. Men
kant dan 22 st. af voor den hiel en op de
overgebleven 20 st. breit men nog 12 toeren
voor het voetblad, waarbij men, om den
anderen toer, aan weerskanten van de
naald, 2 st. samenbreit. De laatste 8 st. af
kanten.
De tweede helft van het broekje wordt op
dezelfde manier gebreid, doch hieraan te
genovergesteld natuurlijk. De beide helften
worden dan eerst onder 'n vochtigen doek
gestreken, waarna de beenstukken dichtge
naaid worden en de beide helften aan el
kaar gezet. Men haalt een elastiek door den
gaatjestoer en zet een breeder elastiek on
der de voetbladen. Deze voetstukjes kan
men eerst nog versterken door een haak-
toer van vaste steken rondom.
Overtrui met treksluitingVoor de dikke
gemêleerde wol neemt men aluminium
naalden no. 4%. Men kan zoo'n trui in de
rondte breien met 4 naalden en ook in 2
helften. In het laatste geval zet men 44 st.
op voor iedere helft. Breit men in de rondte
dan verdeelt men 88 st. over 3 naalden,
breit eerst 10 toeren 1 r. 1 aver, en vervol
gens enkel r. Bij den lsten toer breit men
in den achterkant van de st. Na 40 toeren
r. verdeelt men het werk in tweeën voor het
split. Na 4 heen- en weergaande toeren r.
aan den rechter- en aver, aan den linker
kant, verdeelt men dit weer in tweeën voor
de armsgaten. Men breit aan den rechter
kant, van het split af, 21 st., kant 3 st. af
voor t armsgat, breit 40 st. voor den rug en
breit op deze 40 st. dan eerst het ruggetje,
waarbij men, om den anderen toer, 3 keer
2 st. samenbreit, aan weerskanten van de
naald, zoodat er dus nog 34 st. overblijven.
Hierop nog ongeveer 16 toeren breien tot
aan den hals. De middelste 12 st. laat men
staan, terwijl men aan weerskanten op 11
st. nog 2 toeren breit voor de schoudertjes.
Dan bewaart men al deze steken in een
draad of op de naald en breit het voorpand,
in twee gedeelten, op dezelfde manier. Bi;
de eene helft moeten dan eerst nog de 3 st
voor het armsgat worden afgekant. Op de
schoudertjes breit men hier 4 toeren. Men
haakt of naait dan de steken van de schou
ders netjes aan elkaar en breit op de ove
rige st., die nu alle op een naald komen,
den boord eerst 2 toeren 1 r. 1 aver.,
waardoor het mooi aansluit, dan enkel r.,
tot men 12 a 15 ribbels heeft.
Voor de mouwtjes zet men 25 st. op, breit
eerst 8 ribbels voor den omslag, dan 10 toe
ren 1 r. 1 aver, voor 'n aansluitenden boord
en vervolgens tricotst. Na 6 toeren, om de 6
toeren, 1 st. meerderen aan weerskanten
van de naald, tot er 37 st. zijn; dan nog 6 a
8 toeren breien, tot het mouwtje lang ge
noeg is. Men breit dan nog 2 toeren, waar
bij men de laatste 2 st. op de naald laat
staan en kant dan alle st. af.
Tot slot worden de mouwtjes dichtge
naaid en ingezet en wordt aan den voor
kant een treksluiting ingenaaid, waardoor
de overtrui hooger en lager kan worden
gesloten.
IJsmuts. Men breit met 4 aluminium
naalden no. 4 K in de rondte. 62 st. opzetten
en verdeelen over 3 naalden. Men breit,
voor den omgeslagen rand, 1 r. gedraaid
d.w.z. aan den achterkant van de st. inge
stoken -en 1 aver., tot men 10 a 11 c.M.
heeft. Dan keert men het werk binnenst
buiten en breit r., tot men in het geheel
ongeveer 24 a 25 c.M. heeft. Men breit 1
toer, waarbij men telkens 2 st. samenbr.,
dan nog 2 toeren, waarna men den draad
Afbreekt, door alle st. haalt, die men goed
bij elkaar trekt, waarna men den draad af
werkt.
De muts moet dan nog bekroond worden
door een pluim, die men heel gemakkelijk
kan maken met behulp van een half rond
karton, sikkelvormig uitgeknipt en 4 c.M.
breed. Men wikkelt hier de wol gelijkmatig
omheen, waarbij men aan den onderkant
een draad legt, om later de pluim samen te
binden. Is dit geschied, dan knipt men de
draden aan den bovenkant door.
DORA.
Wij kunnen onmogelijk voor de 2de maal
een patroon plaatsen, omdat een der leze
ressen dit verloren heeft. Misschien kan
mej. S. het nummer, waarin het kapstok
kleed voorkomt, nog bij onze administratie
verkrijgen. Alle andere aanvragen wor
den in volgorde behandeld.
Appelen en oud brood. U weet natuurlijk
wel, dat er van oud brood en appelmoes 'n
lekker toetje te maken is. Het brood wordt
dan van de korst ontdaan, in dunne sneed-
jes gesneden en met boter besmeerd, laag
om laag, met dunne appelmoes in 'n vuur
vasten schotel gebakken. De laatste laag
moet dan uit appelmoes bestaan en het ge
heel wordt bestrooid met suiker en kaneel
en met 'n paar stukjes boter belegd. Het
brood wordt dan als 't ware opgelost in de
appelmoes.
Nu is er ook nog 'n andere manier om
zoo'n schoteltje te maken, die wel wat be
werkelijker is, maar waarbij de schotel er
ook weer mooier uitziet. Ik snijd het brood
dan voor een deel in „lange vingers" zoo
hoog als m'n vuurvaste schotel en die zet
ik langs den heelen rand stijf tegen elkaar
aan. De bodem wordt bedekt met een
dunne ronde schijf en verder met kleinere
stukjes aangevuld, tot hij heelemaal bedekt
is. Over het geheel smeer ik wat boter en
verder gaat er dan dunne appelmoes in,
laag om laag, met dunne sneedjes brood.
Voor de bovenste laag neem ik nu een
rondje brood in 't midden en kleinere rond
jes brood daar omheen. Ik strooi er dan
suiker en kaneel over en leg hier en daar
'n stukje boter. Ik vergat nog te zeggen, dat
de schotel eerst met boter moet worden in
gesmeerd.
Ik bak ook wel eens kleine appeltaartjes
van oud brood. Dan snijd ik eerst m'n
brood, over de lengte, in tweeën. Die beide
helften worden dan rondom afgerond en
verdeeld in stukjes van 2 a 3 vinger hoog.
Die ronde hompjes hol ik dan uit, zoodat
er rondom niet meer dan 'n randje brood
overblijft. De aldus verkregen vormpjes
smeer ik van binnen met boter en vul ze
dan met appelmoes, 'n Beetje krenten of
rozijnen daardoor heen maakt de taartjes
nog smakelijker. Ze worden 'n minuut of 10
in den oven gebakken. Men moet hiervoor
vooral oud brood hebben; zoolang het brood
nog tamelijk versch is, brokkelt het direct
af en vallen de vormpjes uit elkaar.
w.in pilu
{out
De afgesneden korsten van het brood steekt verschillende rondjes van het uitge
rolde deeg uit met 'n bierglas en in som
mige van die rondjes steekt men weer 'n
rondje uit met een kleiner glas. De aldus
verkregen ringen legt men dan netjes op
de nog gave rondjes, waarna men het vul
sel in het midden kan leggen.
Voor het vulsel van beide soorten
vormpjes kan men weer appelmoes nemen
of andere vruchten, of rijstebrij, liefst met
'n ei er door geklutst.
Een heel lekker vulsel is ook het vol
gende, voldoende voor de hierboven opge
geven hoeveelheid deeg.
2 eetlepels gemalen rijst, 2 eetlepels sui
ker, 1 eetlepel boter, 1 eetlepel krenten of
rozijnen, 1 ei. Boter en suiker worden eerst
tot room geroerd, waarna men de gemalen
rijst en rozijnen er door mengt. Het ei
wordt goed geklutst en tot slot door de an
dere ingrediënten geroerd.
Men legt 1 eetlepel van het vulsel in ieder
vormpje en laat de taartjes 15 a 20 minu
ten bakken in 'n heeten oven.
ADRIANA KNUIST—POLLEPEL
worden, terwijl de oven toch aan is, meteen
hardgebakken en tot paneermeel fijn ge
malen. Het uitgeholde brood en stukjes, die
hier en daar overblijven, dienen weer in
gehakt of spinazie of voor 'n volgend scho
teltje.
Kleine taartjes. Men kan voor kleine
taartjes ook een eenvoudig deeg maken.
Daarvoor heeft men noodig op VA kopje
bloem: 5 lepels boter of vet, A theelepeltje
zout en 'n weinig water. Men vermengt de
bloem met boter of vet en het zout zoo vlug
mogelijk met de toppen van de vingers en
voegt er nu en dan 'n weinigje water bij,
doch vooral niet meer dan noodig is om een
samenhangend deeg te maken, dat ten
slotte vlug wordt uitgerold.
Met dit deeg belegt men dan kleine
vormpjes, die men tevoren met boter of
olie heeft bestreken, zóó, dat bodem en
randen van de vormpjes met een gelijkma
tig laagje deeg bedekt worden.
Heeft men geen vormpjes, dan kan men
zich ook behelpen op deze manier. Men
gend hief zij haar vinger op en sprak:
„Jou leelijk, boosaardig meisje, voor
straf zul je veranderen in een groote, roode
klaproos. Bloeien zul je en mijn vijverrand
sieren tot alle planten weer zijn opgebloeid
en jij een goede daad zult verricht hebben,
dan zal de betoovering verbroken worden."
„Maar," jammerde de verschrikte Lisa,
„hoe kan een klaproos nu een goede daad
verrichten?"
Zij kreeg echter geen antwoord, de fee
gaf haar slechts een boozen blik en zij ver
anderde terstond in een vuurroode klap
roos. Daar stond zij nu te bloeien en moest
de spottendste opmerkingen hooren van de
teruggekeerde vogels. Vele insecten plaag
den haar, want de vogels wilden van haar
geen insecten pikken.
„Pas op," zeiden ze tot elkaar, „raak haar
niet aan, want zij is boosaardige Lisa en
heeft vergift bij zich," en de fee der goede
gaven, die voor ieder goed en lief was, sprak
tot haar slechts op gestrengen toon:
„Bloei en sier mijn waterkant en vervul
je taak."
Alleen Kwak, de dikke, groene kikker,
was goede maatjes met haar. Hij vertelde
haar vaak van de mooie dingen onder uit
den vijver en als het erg heet was, ging hij
's morgens vroeg onder de struiken zitten
en ving de dauwdruppels voor haar op in
een gouden bekertje en leschte zoo overdag
haar dorst.
Op zekeren dag echter zat de anders zoo
spraakzame Kwak stil voor zich uit te kij
ken en te zuchten en begon, toen klaproos
hem vroeg wat hem scheelde, te schreien.
„Maar," zei klaproos, „je bent mijn liefste
vriend: ofschoon ik het niet verdiende ben
je altijd zoo goed en lief voor me geweest;
vertel me nu eens wat je scheelt, wat ik
doen kan, zal ik voor je doen."
„Ach," snikte de arme Kwak, „morgen
komen alle jongens en meisjes uit het land,
die graag dieren kwellen en mogen mij dan
plagen zooveel als zij willen. Dat is
mijn straf, want eens, heel lang geleden,
was ik een koningszoon van een machtig,
rijk land, maar in plaats dat ik mijn vader
en moeder tot eer strekte en hun pleizier
deed door te leeren, hoe ik later in wijsheid
mijn land moest regeeren, deed ik niets an
ders dan lekker snoepen, dieren plagen en
luieren. Eens bond ik een lakei van mijn
vader een kikvorsch aan zijn pruik, mee-
nende, dat het een gewone kikvorsch was,
liet was echter „Staartpruik", de groote
toovenaar. Hij bracht mij naar dit meer en
veranderde mij in een kikvorsch. Eens per
jaar komen nu alle jongens en meisjes.
Mocht ik echter dien dag slapende kunnen
doorbrengen, wat ik anders nooit kan, dan
is de betoovering verbroken, want eenmaal
overgeslagen, is de macht van den toove
naar over mij uit. En morgen komen ze
weer om mij te plagen en te zingen:
Morgen vroeg zal hij, voor de zon op komt,
al aan den waterkant zitten, dan moet je
hem dit geven. Maar zoodra je het wegge
geven hebt, zul je je mooie gekleurde bla
deren verliezen."
„Maar wat ben ik dan nog als ik geen
roode blaadjes meer heb?"
„Beter leelijk en goed, dan mooi en
slecht, maar vriendschap onwaardig," zei
Koolwitje kort.
Den volgenden morgen echter, toen Kwak
al vroeg op den vijverrand zat en klaproos
met zijn goedige oogen aankeek, vroeg zij
reeds niet meer naar mooi en leelijk, zij had
baar ijdelheid en zelfzucht overwonnen. Zij
gaf aan Kwak het slaappoeder en vertelde
wat Koolwitje gezegd had.
De verheugde Kwak dankte haar dui-
„Kikvorsch met je dikken buik,
Hangt aan een hovelingenpruik.
Klaproos met je rood gewaad,
Verlos me door een goede daad."
„Lieve, lieve klaproos, was jij het maar,
die me door een goede daad kon helpen."
De klaproos liet peinzend haar blaadjes
hangen, zij kon den slaap maar niet vatten.
Zij peinsde en peinsde. Een vlindertje, dat
kouwelijk rondfladderde, sprak tot haar:
„Ach lieve, je hebt je blaadjes nog open,
Diep, heel diep in een mooi groot
woud lag een zilveren, blinkenden vijver.
Het water was zóó helder en klaar, dat,
wanneer men er in keek, men op den bo
dem de schoonste bloemen en het kost
baarste goud en edelgesteente kon zien
schitteren. Vele mooie vogels, die van heinde
en verre waren komen aanvliegen, hadden
aan den vijverkant hun nestje gebouwd.
Iedere vogel had in zijn bekje een vreemd,
kostbaar zaadje meegebracht en het in de
vruchtbare aarde laten vallen. Hierdoor
was een plantengroei ontstaan, zóó onnoe
melijk schoon en zóó prachtig, dat de fee
van alle goede gaven besloten had er haar
woonplaats te kiezen.
Des avonds, als de maan helder scheen,
dreef zij in een helder blauw kleedje op een
lelieblad over het water en speelde op een
gouden harp de schoonste melodieën. Dan
zwegen de vogels en luisterden. Vaak kwam
dan ook „Kwak", een dikke, groene kik
vorsch met een gouden ketting om zijn hals
uit den vijver en zat met zijn goedige, uit
puilende oogen rond te kijken. „Kwak"
vond de fee zóó schoon en haar spel en
zang ontroerde hem zóó, dat hij af en toe
vergat, dat hij maar een arme kikker was.
Hij wilde dan uit volle borst meezingen,
maar kwaakte dan zoo luid en afschuwe
lijk, dat hij door de eenden, zijn vijandin
nen, spottend uitgelachen en nagejouwd
werd en de verstoorde vogels pikten hem en
takelden hem zoo toe, dat het dagen duurde
eer hij Zich weer durfde vertoonèn.
Niet ver van den vijver stond een klein
hutje. Daarin leefde een houthakker met
zijn vrouw en hun dochtertje Lisa.
Lisa nu was een zeer trotsch en hard
vochtig meisje, die haar vader veel ver
driet aandeed. Eens, terwijl de vader in het
bosch aan zijn dagtaak was, verliet Lisa's
moeder de hut om kruiden te gaan zoeken.
Zij vermaande Lisa het huis uit te vegen
en te zorgen op tijd de meelpap met stroop
en den schotel aardappelen klaar te heb
ben. Wie nu meent, dat Lisa zich hieraan
stoorde, vergist zich. Zij lachte haar moe
der brutaal achter haar rug uit en ging het
bosch in om vogels en allerlei gedierte, dat
zij tegenkwam, te kwellen of zij vertrapte
in haar boosaardigheid liefelijke bloemen.
Zoo liep zij hoe langer hoe verder van
huis en kwam bij den vijver terecht. Ver
baasd keek zij naar de zeldzaam mooie
planten en bloemen, maar toen zij in den
vijver keek, zag zij niets dan troebel, grauw
water, want slechte menschen konden die
mooie dingen niet zien, welke zich op den
bodem van den vijver bevonden, dat wist
Lisa van haar moeder. Haar moeder had
haar zoo dikwijls van de schoonheden van
„Klaarwater", zoo heette de boschvijver,
verteld, maar haar er nooit mee naar toe
durven nemen, daar Lisa zich zoo slecht
gedroeg. Zij was bang, dat Lisa niet op den
helderen bodem zou kunnen zien en had
daarom besloten te wachten tot Lisa zich
zou beteren. Nu was Lisa er desondanks
toch gekomen, doch toen zij in den vijver
niets dan troebel water zag, ontstak zij
hierover in zoo'n hevige woede, dat zij alle
prachtige vogeltjes uit elkaar joeg en vele
der mooie planten vertrapte. Doch daar
stond plotseling de fee der goede gaven
in een groen stormgewaad voor haar. Drei-
Daar stond zij nu te bloeien....
zendmaal en was en bleef onzichtbaar, toen
de leelijke booze jongens en meisjes al zin
gende en schreeuwende aankwamen. Zij
riepen en zochten overal, maar nergens was
Kwak te zien.
Toen de dag ten einde liep, wilden zij
zich verwijderen, al zingende:
„Kikvorsch met je dikken buik,
Hangt aan een hovelingenpruik.
Klaproos met je rood gewaad,
Verlos me door een goede daad."
Doch eensklaps zagen zij een groenen
stengel met nog één verbleekt rood blaad
je. Zij gaven er een flinken trap op, zoodat
de stengel doormidden brak en wilden weer
beginnen te zingen, maar zij konden geen
woord uitbrengen. Uit den halven stengel,
die nog over was, kwam langzaam een lief
tallig meisje en op hetzelfde oogenblik be
gon het water hevig te bruisen en zagen
de verschrikte kinderen een mooien, jongen
prins, behangen met hermelijn en edelge
steenten uit den vijver op het meisje toe
stappen. Hij nam haar bij de hand en dankte
haar, dat zij door haar goede daad hem
verlost had en vertelde aan de kinderen
hun geschiedenis.
,Het slaappoeder behoefde ik niet in te
nemen," zoo sprak hij tot slot, „want je
goede daad was op zichzelf al genoeg, zoo
heeft de fee der goede gaven beslist en zij
is machtiger dan Wraak de toovenaar.
Wraak kan nooit, maar een goede daad kan
altijd helpen."
Hier liet eensklaps de stem van de fee der
goede gaven zich hooren:
„Deze geschiedenis moet opgeschreven
worden, opdat het gelezen worde door alle
menschen en het van geslacht op geslacht
zal worden geleerd de dieren te beschermen
en deugd naar waarde te beloonen. Liefde
en deugd te zamen maken de menschen
edel en goed."
De kinderen verspreidden zich beschaamd
in alle richtingen en de Prins Voerde Lisa
mede naar de hut harer ouders. De oude
menschen vielen hun dochter verheugd om
den hals en nadat Lisa hun alles verteld
had, gingen zij met hun vieren naar het
land waar de prins als koning zou regee
ren en leefden er samen vele, vele jaren
gelukkig en tevreden, in goedheid en wijs
heid regeerende. j. b.D
Uit den halven
stengel, die nog
over was.
ach, zou ik den nacht bij je door mogen
brengen? Je mooie roode blaadjes zullen mij
zoo heerlijk verwarmen."
En toen de klaproos antwoordde, dat het
welkom was, vloog het vlindertje verheugd
naar binnen.
„O, ik ben je zoo dankbaar, lieve klap
roos," sprak het, „alle bloemen sloten ver
waand en trotsch voor zoo'n nietig kool
witje als ik ben haar blaadjes, jij alleen
wilde mij opnemen en nu wil ik je beloo
nen. Ik heb gehoord wat Kwak tegen je
vertelde en heb wat slaappoeder bij me.
Wat is het water heerlijk, zeg. En
wat schijnt de zon. We zullen wel lekker
bruin worden. Zullen we eens om 't
hardst gaan zwemmen.
De jongens zwommen wat ze konden.
Zien jullie wel, dat Dik wint? Dat is
me een vlugge rakker in 't water.
Hé, niet zoo spatten met dien schop.
Laten we liever eens naar huis gaan en
kijken, waar Zwarte Piet uithangt, die
moest, geloof ik, vanmiddag boodschap
pen doen.
Lieve tijd. Zijn jullie dat. Ik had jullie
haast niet herkend. Je bent haast net
zoo zwart geworden als ik.
Neem een vierkant dun stukje carton van
15 cM. lang en breed en knip daarvan 'n cir
kel. Nu neem je een kurk, lijm die op een stuk
carton van pl.m. 20 c.M. lang en breed, pre
cies in het midden. Onderwijl de lijm
droogt, calqueer je het paardje 4 maal op
stevig papier en knip ze uit. Het voetstukje
wordt omgevouwen en dan worden ze alle
vier op de schijf geplakt. Nu neem je een
dunnen draadnagel en doet daar eerst een
kraal aan. Dan steek je hem door de schijf,
vooral precies in het midden en vervolgens
doe je er weer een kraal aan. Wanneer je
dan ten slotte den draadnagel in de kurk
steekt, is de draaimolen klaar.
I/ft' l»ll//l\%
Htiii/iMl/mi
lH\\\ l>li\iv