OUW1 DRIE HERFSTMANTELS HUISHOUDELIJKHEDEN Slohbroekje met overtrui en ijsmuts WAT ZULLEN WE KOKEN? DE KLAPROOS DE GELUKSVOGELS I k a voor jongetje van ongeveer anderhalf jaar Oud brood en appelmoes Kleine taartjes ,'dVyl «w Draaimolen OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN De herfstmantels zijn met weinig of geen bont versierd, streng van model, hebben dikwijls groote revers en veel glimmende knoopen. We zien ook weer kraaglooze mo dellen, waarbij natuurlijk de shawl onont beerlijk is. In ieder geval zal er weer veel variatie zijn, vooral als de wintercollectie geëxposeerd wordt. We zullen ons vooreerst bepalen tot de mantels voor het tusschenseizoen. We vinden hiervoor een model op no. 865 van bruine diagonaalstof van eenigszins militaire lijn. De hals is afgewerkt met een kleine col van astrakan. We zien bolle, nik kelen knoopen als sluiting van de jas en als versiering op de manchetten. Het model is even getailleerd en wordt zonder ceintuur gedragen. Fig. 866 is zeer geschikt voor wat oudere of zware dames. De lange banen van voren, zoowel a,ls in den rug geven een bijzonder slank figuur. De sluiting bestaat uit een strik van stof en de lange shawl is gemaakt uit drie reepen stof, die in een schulp ein digen. Wij moeten voor dezen mantel voor al soepel materiaal nemen. Fig. 867. Elegante herfstmantel van ma honiekleurige wollen stof met raglanmou wen, waar epauletten opgeknoopt zijn. Voor het vest met de revers en manchetten ge bruiken we donkergrijs persianer bont. POLA OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN Het schooljaar nadert weer of is bij som- jnigen al begonnen en de huismoeders kij ken een beetje zuchtend de kindergarde- robe na en zien dat er veel nieuws zal moeten zijn, veel vermaakt en veranderd moet worden, voor alle groote en kleine kinde ren weer paraat zijn om netjes naar school te gaan Haal eerst alles eens te voorschijn, uit kasten en koffers, neem den lappenkoffer er bij en zie na wat er nog absoluut goed is om zóó gebruikt te worden. Hang het flink te luchten, borstel alles eens goed uit en heem uw toevlucht tot waschbenzine of 'n koud sopje van uitstekende zeep. Ga dan aan het schiften; doe weg wat weg kan en geef het aan menschen die er weer mee ge holpen zijn; vang dan pas aan met 't ver maken en laat uw fantasie wat werken. Zoo makkelijk dat je tegenwoordig jurken en japonnetjes hebt van twee verschillende kleuren en stoffen, dat je eigenlijk alles kunt dragen en er uit een groote japon best iets aardigs en fleurigs kan gemaakt worden voor de jongeren, met een rest uit de lappenkoffer, of 'n combinatie van twee oude jurken. Als ge zelf handig bent, is dat van veel nut en voordeel; als ge een goed patroon koopt of laat maken, komt ge óók een heel eind en anders is er wellicht een goede huisnaaister te vinden, die u helpt met de schoolgarderobe. Natuurlijk moet ge zelf meenaaien en de grootere meisjes aan het afwerken zetten, want dat is tijdroo- vend en als ge zoo gezamenlijk werkt, is het veel animeerender en gezelliger. Kijk eens in de winkels en zie eens een leuk idee voor het vermaken. Want dan is het zoo'n voldoening, als ge het ,oud maakt nieuw" in praktijk brengt en de kinderen er gezellig en netjes uitzien. Zelfs de bakvisschen, die nogal veel noot- tjes op hun zang hebben, zullen tevreden zijn, als ge goede kleuren bij elkaar kiest en wat aardige modellen verzint. Schaf voor de kleineren het omslachtig, bewerkelijk en duur „ondergoed in vele la gen" af; laat hen een zelfgebreid hemdje dragen, een tricotcorsetlijfje, waar de jar- telletjes aan bevestigd worden meteen en een jurk met broekje van hetzelfde. Dat staat véél netter en aardiger, vooral bij spe len en bukken, dan een onderjurk van an dere kleur en dan weer een broek van weer iets anders en 't is zoo practisch. Veel min, der wasch- en strijkgoed en als ze er een directoirtje van den zomer onder dragen en het broekje zelf in den winter van lekkere wollen stof is, zal het heerlijk warm zijn en zien ze er gezellig uit. Begin nu vast want juist het vermaken en in orde bren gen neemt zooveel tijd. B K. H OP VERZOEK Zoo'n pakje is het aardigst, wanneer men Voor de slobbroek effen vierdraadswol neemt en voor overtrui en muts de dikke gemêleerde wol, die daar speciaal voor be stemd is. Slobbroekje. Men breit de 4-draadswol met aluminiumnaalden no. 3. Dit broekje wordt gebreid in 2 helften. Men zet 75 st. op en breit 1 r. 1 aver. Bij den lsten toer breit men in den achterkant van de steken. Na 4 toeren breit men 'n gaatjestoer 2 st. samenbr., omsl., enz. voor het door rijgen van een elastiek. Daarna nog 6 toe ren, waarna men aan het bodempje begint. Men breit 10 st., keert het werk om en breit de naald terug. Dan breit men 18 st., keert om en breit de naald terug. Bij den volgen den toer breit men 26 st. eer men omkeert en zoo breit men telkens 8 st. meer, tot men 42 st. heeft. Verder breit men dan weer tel kens de geheele naald uit. Men breit nu recht door tot aan het been 20 a 22 c.M., wat men het beste zelf kan afmeten. Dan begint men te minderen voor het been. Bij het begin en aan het einde van de naald breit men, om den anderen toer, 2 st. sa men, tot men nog 42 st. op de naald heeft. Op deze steken breit men nog 5 a 6 c.M. men kan ook hier weer de lengte het beste zelf afmeten tot aan het hieltje. Men kant dan 22 st. af voor den hiel en op de overgebleven 20 st. breit men nog 12 toeren voor het voetblad, waarbij men, om den anderen toer, aan weerskanten van de naald, 2 st. samenbreit. De laatste 8 st. af kanten. De tweede helft van het broekje wordt op dezelfde manier gebreid, doch hieraan te genovergesteld natuurlijk. De beide helften worden dan eerst onder 'n vochtigen doek gestreken, waarna de beenstukken dichtge naaid worden en de beide helften aan el kaar gezet. Men haalt een elastiek door den gaatjestoer en zet een breeder elastiek on der de voetbladen. Deze voetstukjes kan men eerst nog versterken door een haak- toer van vaste steken rondom. Overtrui met treksluitingVoor de dikke gemêleerde wol neemt men aluminium naalden no. 4%. Men kan zoo'n trui in de rondte breien met 4 naalden en ook in 2 helften. In het laatste geval zet men 44 st. op voor iedere helft. Breit men in de rondte dan verdeelt men 88 st. over 3 naalden, breit eerst 10 toeren 1 r. 1 aver, en vervol gens enkel r. Bij den lsten toer breit men in den achterkant van de st. Na 40 toeren r. verdeelt men het werk in tweeën voor het split. Na 4 heen- en weergaande toeren r. aan den rechter- en aver, aan den linker kant, verdeelt men dit weer in tweeën voor de armsgaten. Men breit aan den rechter kant, van het split af, 21 st., kant 3 st. af voor t armsgat, breit 40 st. voor den rug en breit op deze 40 st. dan eerst het ruggetje, waarbij men, om den anderen toer, 3 keer 2 st. samenbreit, aan weerskanten van de naald, zoodat er dus nog 34 st. overblijven. Hierop nog ongeveer 16 toeren breien tot aan den hals. De middelste 12 st. laat men staan, terwijl men aan weerskanten op 11 st. nog 2 toeren breit voor de schoudertjes. Dan bewaart men al deze steken in een draad of op de naald en breit het voorpand, in twee gedeelten, op dezelfde manier. Bi; de eene helft moeten dan eerst nog de 3 st voor het armsgat worden afgekant. Op de schoudertjes breit men hier 4 toeren. Men haakt of naait dan de steken van de schou ders netjes aan elkaar en breit op de ove rige st., die nu alle op een naald komen, den boord eerst 2 toeren 1 r. 1 aver., waardoor het mooi aansluit, dan enkel r., tot men 12 a 15 ribbels heeft. Voor de mouwtjes zet men 25 st. op, breit eerst 8 ribbels voor den omslag, dan 10 toe ren 1 r. 1 aver, voor 'n aansluitenden boord en vervolgens tricotst. Na 6 toeren, om de 6 toeren, 1 st. meerderen aan weerskanten van de naald, tot er 37 st. zijn; dan nog 6 a 8 toeren breien, tot het mouwtje lang ge noeg is. Men breit dan nog 2 toeren, waar bij men de laatste 2 st. op de naald laat staan en kant dan alle st. af. Tot slot worden de mouwtjes dichtge naaid en ingezet en wordt aan den voor kant een treksluiting ingenaaid, waardoor de overtrui hooger en lager kan worden gesloten. IJsmuts. Men breit met 4 aluminium naalden no. 4 K in de rondte. 62 st. opzetten en verdeelen over 3 naalden. Men breit, voor den omgeslagen rand, 1 r. gedraaid d.w.z. aan den achterkant van de st. inge stoken -en 1 aver., tot men 10 a 11 c.M. heeft. Dan keert men het werk binnenst buiten en breit r., tot men in het geheel ongeveer 24 a 25 c.M. heeft. Men breit 1 toer, waarbij men telkens 2 st. samenbr., dan nog 2 toeren, waarna men den draad Afbreekt, door alle st. haalt, die men goed bij elkaar trekt, waarna men den draad af werkt. De muts moet dan nog bekroond worden door een pluim, die men heel gemakkelijk kan maken met behulp van een half rond karton, sikkelvormig uitgeknipt en 4 c.M. breed. Men wikkelt hier de wol gelijkmatig omheen, waarbij men aan den onderkant een draad legt, om later de pluim samen te binden. Is dit geschied, dan knipt men de draden aan den bovenkant door. DORA. Wij kunnen onmogelijk voor de 2de maal een patroon plaatsen, omdat een der leze ressen dit verloren heeft. Misschien kan mej. S. het nummer, waarin het kapstok kleed voorkomt, nog bij onze administratie verkrijgen. Alle andere aanvragen wor den in volgorde behandeld. Appelen en oud brood. U weet natuurlijk wel, dat er van oud brood en appelmoes 'n lekker toetje te maken is. Het brood wordt dan van de korst ontdaan, in dunne sneed- jes gesneden en met boter besmeerd, laag om laag, met dunne appelmoes in 'n vuur vasten schotel gebakken. De laatste laag moet dan uit appelmoes bestaan en het ge heel wordt bestrooid met suiker en kaneel en met 'n paar stukjes boter belegd. Het brood wordt dan als 't ware opgelost in de appelmoes. Nu is er ook nog 'n andere manier om zoo'n schoteltje te maken, die wel wat be werkelijker is, maar waarbij de schotel er ook weer mooier uitziet. Ik snijd het brood dan voor een deel in „lange vingers" zoo hoog als m'n vuurvaste schotel en die zet ik langs den heelen rand stijf tegen elkaar aan. De bodem wordt bedekt met een dunne ronde schijf en verder met kleinere stukjes aangevuld, tot hij heelemaal bedekt is. Over het geheel smeer ik wat boter en verder gaat er dan dunne appelmoes in, laag om laag, met dunne sneedjes brood. Voor de bovenste laag neem ik nu een rondje brood in 't midden en kleinere rond jes brood daar omheen. Ik strooi er dan suiker en kaneel over en leg hier en daar 'n stukje boter. Ik vergat nog te zeggen, dat de schotel eerst met boter moet worden in gesmeerd. Ik bak ook wel eens kleine appeltaartjes van oud brood. Dan snijd ik eerst m'n brood, over de lengte, in tweeën. Die beide helften worden dan rondom afgerond en verdeeld in stukjes van 2 a 3 vinger hoog. Die ronde hompjes hol ik dan uit, zoodat er rondom niet meer dan 'n randje brood overblijft. De aldus verkregen vormpjes smeer ik van binnen met boter en vul ze dan met appelmoes, 'n Beetje krenten of rozijnen daardoor heen maakt de taartjes nog smakelijker. Ze worden 'n minuut of 10 in den oven gebakken. Men moet hiervoor vooral oud brood hebben; zoolang het brood nog tamelijk versch is, brokkelt het direct af en vallen de vormpjes uit elkaar. w.in pilu {out De afgesneden korsten van het brood steekt verschillende rondjes van het uitge rolde deeg uit met 'n bierglas en in som mige van die rondjes steekt men weer 'n rondje uit met een kleiner glas. De aldus verkregen ringen legt men dan netjes op de nog gave rondjes, waarna men het vul sel in het midden kan leggen. Voor het vulsel van beide soorten vormpjes kan men weer appelmoes nemen of andere vruchten, of rijstebrij, liefst met 'n ei er door geklutst. Een heel lekker vulsel is ook het vol gende, voldoende voor de hierboven opge geven hoeveelheid deeg. 2 eetlepels gemalen rijst, 2 eetlepels sui ker, 1 eetlepel boter, 1 eetlepel krenten of rozijnen, 1 ei. Boter en suiker worden eerst tot room geroerd, waarna men de gemalen rijst en rozijnen er door mengt. Het ei wordt goed geklutst en tot slot door de an dere ingrediënten geroerd. Men legt 1 eetlepel van het vulsel in ieder vormpje en laat de taartjes 15 a 20 minu ten bakken in 'n heeten oven. ADRIANA KNUIST—POLLEPEL worden, terwijl de oven toch aan is, meteen hardgebakken en tot paneermeel fijn ge malen. Het uitgeholde brood en stukjes, die hier en daar overblijven, dienen weer in gehakt of spinazie of voor 'n volgend scho teltje. Kleine taartjes. Men kan voor kleine taartjes ook een eenvoudig deeg maken. Daarvoor heeft men noodig op VA kopje bloem: 5 lepels boter of vet, A theelepeltje zout en 'n weinig water. Men vermengt de bloem met boter of vet en het zout zoo vlug mogelijk met de toppen van de vingers en voegt er nu en dan 'n weinigje water bij, doch vooral niet meer dan noodig is om een samenhangend deeg te maken, dat ten slotte vlug wordt uitgerold. Met dit deeg belegt men dan kleine vormpjes, die men tevoren met boter of olie heeft bestreken, zóó, dat bodem en randen van de vormpjes met een gelijkma tig laagje deeg bedekt worden. Heeft men geen vormpjes, dan kan men zich ook behelpen op deze manier. Men gend hief zij haar vinger op en sprak: „Jou leelijk, boosaardig meisje, voor straf zul je veranderen in een groote, roode klaproos. Bloeien zul je en mijn vijverrand sieren tot alle planten weer zijn opgebloeid en jij een goede daad zult verricht hebben, dan zal de betoovering verbroken worden." „Maar," jammerde de verschrikte Lisa, „hoe kan een klaproos nu een goede daad verrichten?" Zij kreeg echter geen antwoord, de fee gaf haar slechts een boozen blik en zij ver anderde terstond in een vuurroode klap roos. Daar stond zij nu te bloeien en moest de spottendste opmerkingen hooren van de teruggekeerde vogels. Vele insecten plaag den haar, want de vogels wilden van haar geen insecten pikken. „Pas op," zeiden ze tot elkaar, „raak haar niet aan, want zij is boosaardige Lisa en heeft vergift bij zich," en de fee der goede gaven, die voor ieder goed en lief was, sprak tot haar slechts op gestrengen toon: „Bloei en sier mijn waterkant en vervul je taak." Alleen Kwak, de dikke, groene kikker, was goede maatjes met haar. Hij vertelde haar vaak van de mooie dingen onder uit den vijver en als het erg heet was, ging hij 's morgens vroeg onder de struiken zitten en ving de dauwdruppels voor haar op in een gouden bekertje en leschte zoo overdag haar dorst. Op zekeren dag echter zat de anders zoo spraakzame Kwak stil voor zich uit te kij ken en te zuchten en begon, toen klaproos hem vroeg wat hem scheelde, te schreien. „Maar," zei klaproos, „je bent mijn liefste vriend: ofschoon ik het niet verdiende ben je altijd zoo goed en lief voor me geweest; vertel me nu eens wat je scheelt, wat ik doen kan, zal ik voor je doen." „Ach," snikte de arme Kwak, „morgen komen alle jongens en meisjes uit het land, die graag dieren kwellen en mogen mij dan plagen zooveel als zij willen. Dat is mijn straf, want eens, heel lang geleden, was ik een koningszoon van een machtig, rijk land, maar in plaats dat ik mijn vader en moeder tot eer strekte en hun pleizier deed door te leeren, hoe ik later in wijsheid mijn land moest regeeren, deed ik niets an ders dan lekker snoepen, dieren plagen en luieren. Eens bond ik een lakei van mijn vader een kikvorsch aan zijn pruik, mee- nende, dat het een gewone kikvorsch was, liet was echter „Staartpruik", de groote toovenaar. Hij bracht mij naar dit meer en veranderde mij in een kikvorsch. Eens per jaar komen nu alle jongens en meisjes. Mocht ik echter dien dag slapende kunnen doorbrengen, wat ik anders nooit kan, dan is de betoovering verbroken, want eenmaal overgeslagen, is de macht van den toove naar over mij uit. En morgen komen ze weer om mij te plagen en te zingen: Morgen vroeg zal hij, voor de zon op komt, al aan den waterkant zitten, dan moet je hem dit geven. Maar zoodra je het wegge geven hebt, zul je je mooie gekleurde bla deren verliezen." „Maar wat ben ik dan nog als ik geen roode blaadjes meer heb?" „Beter leelijk en goed, dan mooi en slecht, maar vriendschap onwaardig," zei Koolwitje kort. Den volgenden morgen echter, toen Kwak al vroeg op den vijverrand zat en klaproos met zijn goedige oogen aankeek, vroeg zij reeds niet meer naar mooi en leelijk, zij had baar ijdelheid en zelfzucht overwonnen. Zij gaf aan Kwak het slaappoeder en vertelde wat Koolwitje gezegd had. De verheugde Kwak dankte haar dui- „Kikvorsch met je dikken buik, Hangt aan een hovelingenpruik. Klaproos met je rood gewaad, Verlos me door een goede daad." „Lieve, lieve klaproos, was jij het maar, die me door een goede daad kon helpen." De klaproos liet peinzend haar blaadjes hangen, zij kon den slaap maar niet vatten. Zij peinsde en peinsde. Een vlindertje, dat kouwelijk rondfladderde, sprak tot haar: „Ach lieve, je hebt je blaadjes nog open, Diep, heel diep in een mooi groot woud lag een zilveren, blinkenden vijver. Het water was zóó helder en klaar, dat, wanneer men er in keek, men op den bo dem de schoonste bloemen en het kost baarste goud en edelgesteente kon zien schitteren. Vele mooie vogels, die van heinde en verre waren komen aanvliegen, hadden aan den vijverkant hun nestje gebouwd. Iedere vogel had in zijn bekje een vreemd, kostbaar zaadje meegebracht en het in de vruchtbare aarde laten vallen. Hierdoor was een plantengroei ontstaan, zóó onnoe melijk schoon en zóó prachtig, dat de fee van alle goede gaven besloten had er haar woonplaats te kiezen. Des avonds, als de maan helder scheen, dreef zij in een helder blauw kleedje op een lelieblad over het water en speelde op een gouden harp de schoonste melodieën. Dan zwegen de vogels en luisterden. Vaak kwam dan ook „Kwak", een dikke, groene kik vorsch met een gouden ketting om zijn hals uit den vijver en zat met zijn goedige, uit puilende oogen rond te kijken. „Kwak" vond de fee zóó schoon en haar spel en zang ontroerde hem zóó, dat hij af en toe vergat, dat hij maar een arme kikker was. Hij wilde dan uit volle borst meezingen, maar kwaakte dan zoo luid en afschuwe lijk, dat hij door de eenden, zijn vijandin nen, spottend uitgelachen en nagejouwd werd en de verstoorde vogels pikten hem en takelden hem zoo toe, dat het dagen duurde eer hij Zich weer durfde vertoonèn. Niet ver van den vijver stond een klein hutje. Daarin leefde een houthakker met zijn vrouw en hun dochtertje Lisa. Lisa nu was een zeer trotsch en hard vochtig meisje, die haar vader veel ver driet aandeed. Eens, terwijl de vader in het bosch aan zijn dagtaak was, verliet Lisa's moeder de hut om kruiden te gaan zoeken. Zij vermaande Lisa het huis uit te vegen en te zorgen op tijd de meelpap met stroop en den schotel aardappelen klaar te heb ben. Wie nu meent, dat Lisa zich hieraan stoorde, vergist zich. Zij lachte haar moe der brutaal achter haar rug uit en ging het bosch in om vogels en allerlei gedierte, dat zij tegenkwam, te kwellen of zij vertrapte in haar boosaardigheid liefelijke bloemen. Zoo liep zij hoe langer hoe verder van huis en kwam bij den vijver terecht. Ver baasd keek zij naar de zeldzaam mooie planten en bloemen, maar toen zij in den vijver keek, zag zij niets dan troebel, grauw water, want slechte menschen konden die mooie dingen niet zien, welke zich op den bodem van den vijver bevonden, dat wist Lisa van haar moeder. Haar moeder had haar zoo dikwijls van de schoonheden van „Klaarwater", zoo heette de boschvijver, verteld, maar haar er nooit mee naar toe durven nemen, daar Lisa zich zoo slecht gedroeg. Zij was bang, dat Lisa niet op den helderen bodem zou kunnen zien en had daarom besloten te wachten tot Lisa zich zou beteren. Nu was Lisa er desondanks toch gekomen, doch toen zij in den vijver niets dan troebel water zag, ontstak zij hierover in zoo'n hevige woede, dat zij alle prachtige vogeltjes uit elkaar joeg en vele der mooie planten vertrapte. Doch daar stond plotseling de fee der goede gaven in een groen stormgewaad voor haar. Drei- Daar stond zij nu te bloeien.... zendmaal en was en bleef onzichtbaar, toen de leelijke booze jongens en meisjes al zin gende en schreeuwende aankwamen. Zij riepen en zochten overal, maar nergens was Kwak te zien. Toen de dag ten einde liep, wilden zij zich verwijderen, al zingende: „Kikvorsch met je dikken buik, Hangt aan een hovelingenpruik. Klaproos met je rood gewaad, Verlos me door een goede daad." Doch eensklaps zagen zij een groenen stengel met nog één verbleekt rood blaad je. Zij gaven er een flinken trap op, zoodat de stengel doormidden brak en wilden weer beginnen te zingen, maar zij konden geen woord uitbrengen. Uit den halven stengel, die nog over was, kwam langzaam een lief tallig meisje en op hetzelfde oogenblik be gon het water hevig te bruisen en zagen de verschrikte kinderen een mooien, jongen prins, behangen met hermelijn en edelge steenten uit den vijver op het meisje toe stappen. Hij nam haar bij de hand en dankte haar, dat zij door haar goede daad hem verlost had en vertelde aan de kinderen hun geschiedenis. ,Het slaappoeder behoefde ik niet in te nemen," zoo sprak hij tot slot, „want je goede daad was op zichzelf al genoeg, zoo heeft de fee der goede gaven beslist en zij is machtiger dan Wraak de toovenaar. Wraak kan nooit, maar een goede daad kan altijd helpen." Hier liet eensklaps de stem van de fee der goede gaven zich hooren: „Deze geschiedenis moet opgeschreven worden, opdat het gelezen worde door alle menschen en het van geslacht op geslacht zal worden geleerd de dieren te beschermen en deugd naar waarde te beloonen. Liefde en deugd te zamen maken de menschen edel en goed." De kinderen verspreidden zich beschaamd in alle richtingen en de Prins Voerde Lisa mede naar de hut harer ouders. De oude menschen vielen hun dochter verheugd om den hals en nadat Lisa hun alles verteld had, gingen zij met hun vieren naar het land waar de prins als koning zou regee ren en leefden er samen vele, vele jaren gelukkig en tevreden, in goedheid en wijs heid regeerende. j. b.D Uit den halven stengel, die nog over was. ach, zou ik den nacht bij je door mogen brengen? Je mooie roode blaadjes zullen mij zoo heerlijk verwarmen." En toen de klaproos antwoordde, dat het welkom was, vloog het vlindertje verheugd naar binnen. „O, ik ben je zoo dankbaar, lieve klap roos," sprak het, „alle bloemen sloten ver waand en trotsch voor zoo'n nietig kool witje als ik ben haar blaadjes, jij alleen wilde mij opnemen en nu wil ik je beloo nen. Ik heb gehoord wat Kwak tegen je vertelde en heb wat slaappoeder bij me. Wat is het water heerlijk, zeg. En wat schijnt de zon. We zullen wel lekker bruin worden. Zullen we eens om 't hardst gaan zwemmen. De jongens zwommen wat ze konden. Zien jullie wel, dat Dik wint? Dat is me een vlugge rakker in 't water. Hé, niet zoo spatten met dien schop. Laten we liever eens naar huis gaan en kijken, waar Zwarte Piet uithangt, die moest, geloof ik, vanmiddag boodschap pen doen. Lieve tijd. Zijn jullie dat. Ik had jullie haast niet herkend. Je bent haast net zoo zwart geworden als ik. Neem een vierkant dun stukje carton van 15 cM. lang en breed en knip daarvan 'n cir kel. Nu neem je een kurk, lijm die op een stuk carton van pl.m. 20 c.M. lang en breed, pre cies in het midden. Onderwijl de lijm droogt, calqueer je het paardje 4 maal op stevig papier en knip ze uit. Het voetstukje wordt omgevouwen en dan worden ze alle vier op de schijf geplakt. Nu neem je een dunnen draadnagel en doet daar eerst een kraal aan. Dan steek je hem door de schijf, vooral precies in het midden en vervolgens doe je er weer een kraal aan. Wanneer je dan ten slotte den draadnagel in de kurk steekt, is de draaimolen klaar. I/ft' l»ll//l\% Htiii/iMl/mi lH\\\ l>li\iv

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 13