ALLES IS BETREKKELIJK R obinson Schoenen Wetenschappelijke goochelarij RADIO-PROGRAM Gandhi DE SPRONG ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN DE VROUW MET HET MASKER MAANDAG 19 SEPTEMBER Waar weegt U meer, hier of in New-York? Wanneer wegen wij niets meer? De tijd valt weg Het groote wonder Dinsdag 20 September VERHAAL VAN DEN DAG Een gezelschapsspel Ji lVatuurlqk loopt tedere HoIlandscBae jongen op Het broertje AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON xxxn 10 Ieder mensch met gezond verstand zal op de vraag, waar hü meer weegt, antwoorden: Ik weeg overal evenveel. De moderne natuurkunde heeft echter een verstand van ander formaat en antwoordt zonder dralen: „Gewicht is iets zeer betrekkelijks. U weegt b.v. meer in een vliegtuig dan op den grond. U weegt meer, als u naar het Westen en minder als u naar het Oosten reist. U weegt overdag ook meer dan 's nachts, als de maan boven uw hoofd staat." Wie zijn gewicht te hoog vindt, heeft dus ge- legenheid genoeg om het te verminderen zon der honger te lijden. Het zal hem echter niet helpen voor praktische doeleinden, want dan is zijn gewicht geen gram minder geworden. De natuurkundige theorie is heel wat anders dan de praktijk van het dagelijksch leven. Sinds de aanneming van de relativiteitstheorie moeten wij rekening houden met twee ver schillende werelden: een, die het gezonde ver stand zijn eigendom noemt en die op onze waarnemingen berust, waar tijd, ruimte, ge wicht en afstand afzonderlijke en absolute be. grippen zijn en een andere, waarin de leek zich voelt als op het tooneel van een goochelaar, waar hem de vreemdste dingen worden ge toond, die eigenlijk in het geheel niet bestaan. Als iemand beweert, dat hij 1 M. 80 lang is, dan zal de natuurkundige antwoorden: „Dat kan iedereen wel zeggen, maar vertelt u eens, in vergelijking waarmee u zoo groot bent." En als u hem uitlacht, zal hij zich op u wreken en een dwerg van u maken. Want volgens zijn op vatting hangen de grootte en de massa van een lichaam af van zijn snelheid in de ruimte of beter gezegd, van een bepaald systeem van verhoudingen. Als een vliegenier eens met de ontzaglijke snelheid van 259.800 KM. per se conde over ons hoofd raasde en zijn lichaam lag lang uitgestrekt in de lengterichting van het vliegtuig, dan zouden wij iets wonderbaar lijks zien: de man van 1 M. 80 zou tot 90 c.M. ineengekrompen zijn, hoewel hij nog de breedte en omvang van een gewoon mensch had. De vlieger zelf zou daarvan natuurlijk niets be merken, want zijn maatstaven hebben zich op dezelfde wijze veranderd. Wanneer hl] echter naar de aarde omlaag ziet, schijnt hem alles misvormd en verkort toe. Wie is nu in werke lijkheid verkort? Beide partijen, doch niet voor zichzelf, maar alleen voor den waarnemer. Ieder voor zich meet met zijn eigen maat, en die is anders voor elk systeem van verhoudin gen. Met het boven reeds genoemde verschil in gewicht is het nog gemakkelijker. Daarvoor be hoeven wij ons geen onmogelijkheden voor te stellen: wij maken slechts een reisje naar Ber lijn, om lichter, of naar New-York, om zwaar der te worden. En misschien spelen wij het nog eens klaar, in het geheel niets meer te wegen. Wanneer een ronddraaiend wiel in stukken springt, vliegen deze met groote snelheid in alle richtingen. Als elk stuk zijn snelheid kon behouden, zouden zij in het geheel niet meer teruggevonden worden. Ook de aarde draait om haar as en een punt op haar oppervlakte legt daardoor een grooteren weg af, als het op den aequator ligt, dan als het zich bijv. op onze breedte bevindt. Een stilstaande trein op het station te .Utrecht beweegt zich daardoor altijd nog met een snelheid van ongeveer 1200 K.M. per uur door de ruimte. Als deze trein nu met een snelheid van 90 K.M. naar Berlijn reed, dan zou hij eigenlijk een snelheid van 1290 K.M. per uur hebben. Een uit Berlijn komenae trein, die naar het Westen rijdt, dus tegenge steld aan de richting, waarin de aarde draait, heeft slechts een snelheid van 1110 K.M. per uur. Aangezien nu elk voorwerp bij toenemende snelheid aan gewicht verliest, zal de trein die naar Berlijn rijdt, met alles wat hij bevat, lich ter zijn. Als de trein nog sneller ging rijden, zou hij nog meer aan gewicht verliezen, totdat hij ein delijk in het geheel niets meer woog en als een rakettenvliegtuig, vrij geworden van de zwaar tekracht, zou wegvliegen in de wereldruimte. Als wij eenmaal zoover zijn, zal de goochelarij van de moderne natuurkunde iets zijn, waar in het dagelijksch leven rekening mee wordt gehou den; dan zal de mensch boven zijn systeem van verhoudingen uitgroeien en kosmisch wor den. De relativiteitstheorie is daarvan de eerste lichtflits. Nog een ander kunststuk kan de natuur vol brengen: zij kan het leven verlengen. Doch ook hier bedriegt zij ons als een handige goo chelaar, die werkt met twee spellen kaarten. Het eenvoudigste geval is wel, dat men langer schijnt te leven, als men in Westelijke richting om de aarde reist. Als iemand 365 maal in zijn leven een reis om de aarde maakte, zou hij 365 maal een dag overgeslagen of dubbel be leefd hebben, al naar dat hij naar het Westen of naar het Oosten gegaan was. Toch 4can hij zijn leven daarmee geen jaar verlengen. Wie heeft er nu gelijk, de reiziger of de kalender? Beide. De tijd is iets geheimzinnigs. Hij rekt zich uit en trekt samen als een gummiband. Doch die natuurlijke rubber heeft niets te maken met den onveranderlijken maatstaf, waarmede onze levensduur wordt gemeten. ■Dfeze ingewik kelde dingen heeft de Engelsche natuurkundige A. S. Eddington in zijn werken verklaard op een wijze, die voor iedereen begrijpelijk is, en daarmee heeft hij het geheim der relativiteits theorie ontsluierd. Als wij nog eens kijken naar onzen vliegenier, die met zijn fantastische snelheid over ons heen raast, dan zien wij, dat zijn bewegingen onge woon langzaam lijken, alsof de tijd vergeten had, dooi' te loopen. Als hij een sigaret rookt, schijnt hij er dubbel zoo lang pleizier van te hebben. Doch de vliegenier denkt, dat wij aan hem voorbijsnellen en dat onze sigaret twee maal zoo lang blijft branden als de zijne. Ieder beoordeelt de zaak volgens zijn eigen systeem van verhoudingen. Als de vliegenier zijn snelheid nog meer op voerde en even snel vooruitging als het licht, dat 300.000 K.M. per seconde aflegt, dan zouden wij eerst met recht iets wonder baarlijks zien (dat echter in den grond niets bijzonders is): de tijd zou niet meer bestaan! Als hij naar de ster Arkturus vliegt,, waarvoor hij ongeveer 100 jaar noodig zou hebben, dan zou hij daar aankomen, zonder een minuut ouder te worden en, als hij weer op de aarde terugkwam, met verbazing bemerken, dat daar eeuwen zijn voorbijgegaan, terwijl hij zichzelf geen dag ouder voorkwam. Het is een groteske voorstelling, omdat geen mensch meer dan 200 jaar oud kan worden en omdat het ook on denkbaar is, dat een dergelijke snelheid ooit bereikt wordt. Doch de snelheid van het licht is nog het eenige houvast in het wankele gé- bouw der verschillende stelsels van verhoudin gen. Als onze aarde plotseling met de snelheid van het licht om de zon heen zou draaien, zou er tusschen 1 Januari 1932 en 1 Januari 1933 geen tijd verloopen, dus onze klokken zouden geen minuut vooruitgegaan zijn, hoewel men volgens den sterrentijd een vol jaar zou moeten rekenen. De sterrentijd is n.l. gebaseerd op de omwenteling van de aarde om de zon. Zoo'n omwenteling duurt voor Jupiter 12 jaar en voor Uranus 84 jaar. Wanneer een mensch op Uranus kon leven, zou hij daar dus hoog stens één jaar in sterrentijd kunnen beleven Snelheid is geen tooverij en toch werpt zij alles ondersteboven. Hoewel in een rijdenden auto de tijd langzamer gaat dan in een stil- staanden, zal men toch geen minuut langer leven, als men voortdurend rondrijdt. Het is n.l. alles betrekkelijk. Ieder beschouwt alles van zijn eigen standpunt uit en houdt zijn eigen wereld voor de eenige, die er bestaat. En toch is die wereld volgens den natuurkun dige slechts een symbool van zijn bewustzijn, van zijn stelsel van verhoudingen. Tusschen den waarnemer en datgene, wat hij waar neemt, gaapt steeds de afgrond van de relativi teit. Wij voor ons, wij houden ons voor alle zekerheid maar liever aan de verhoudingen van alle-dag! HUIZEN, 296 M. 9.00 K.R.O.-morgencon- cert. 10.00 Gramofoonmuziek. 11.30 Gods dienstig halfuurtje, door pastoor L. H. Perquin O. P. 12.00 Politieberichten. 12.15 K.R.O.-trio, o. 1. v. Piet Lustenhouwer 1.45 Gramofoon muziek. 2.00 Vrouwenuurtje, o. 1. v. mevr. KallerWigman. 3.00 Gramofoonmuziek. 3.15 Rustpoos voor het verzorgen van den zen der. 3.45 Gramofoonmuziek. H.I.R.O. 4.00 Uitzending voor de Ned. Ver. van Spiritis ten „Harmonia". 4.35 Uitzending voor de Ned. Ver. tot Bescherming der Dieren. K.R.O. 5.10 Orkest, o. 1. v. Johan Gerritsen. 6.00 P. Heilker: De a.s. Esperanto-cursus6.15 K.R.O.-Orkest. 7.10 Causerie door dr. Caec. Huygens O. P. M. 7.30 Politieberichten. 7.45 Verbondskwartiertje. 8.00 Zeeuwsche avond in het Concertgebouw te Vlissingen. 9.15 Persberichten van het Persbureau Vaz Dias. HILVERSUM. 1875 M. 8.00 A.V.R.O.-Tijd- sein en Gramofoonmuziek. 9.00 A.V.R.O.- kamerorkest, o. 1. v. Louis Schmidt. 10.00 Morgenwijding. 10.30 Richard Flink draagt fragmenten voor uit den roman „Rembrandt" van Teun de Vries. 11.00 Orgelconcert., door Piet van Egmond Jr., Co v. d. Beek, violoncel. 12.00 Ooggetuigeverslag van de gebeurtenis sen, die voorafgaan aan de opening der Staten- Generaal door H. M. de Koningin. 2.00 Rust poos voor het verzorgen van den zender. 2.15 Solistenconcert. 3.00 Gramofoonmuziek. 3.30 Aansluiting met het Grand Hotel te Den Haag. 4.30 Kinderuur door mevr. Antoinette van Dijk. 5.15 Radiotooneel, studio-opvoering van „De Actrice", hoorspel van Rosier. 5.30 Omroeporkest o. 1. v. Nico Treep. 6.00 Les vanwege het Onderwijsfonds voor de Binnenv- vaart. 6.30 Omroeporkest, o. 1. v. Nico Treep. -r- 7.15 Lezing „De uitvoering van de Varkens- steunwet". 7.30 Omroeporkest. 8.00 Radio tooneel „Hannibal", hoorspel in twee tafreelen, door Rosier. 8.15 Aansluiting met het Kur- haus „Soiree artistique", waaraan o.a. mede werking wordt verleend door Martha Eggerth, de gevierde filmster. 9.00 Uitzending van de „Taptoe", welke te Den Haag wordt gegeven in tegenwoordigheid van de Kon. Familie. 9.30 Verv. „Soiree". 10.00 Persbureau Vaz Dias. 10.05 Maurice Chevalier in levenden lijve voor de microfoon. BRUSSEL, 509 M. 5.20 Concert door het symphonieorkest o.l.v. Jean Kumps; 6.50 Gra mofoonmuziek; 8.20 Concert door het Radio orkest o.l.v. Franz Ancfré: 10.30 Gramofoon muziek. KALUNDBORG, 1153 M. 3.20 Omroep orkest o.l.v. Mahler; 10.50 Omroeporkest o.l.v. Launy Gröndahl; 11.20 Dansmuziek door de Band van Restaurant „Nimb" o.l.v. Jens War- ny. BERLIJN, 419 M. 8.50 Volksdansen. HAMBURG, 372 M. 1.35 Gramofoonmu ziek; 2.30 idem- 4.50 Concert; 5.40 Concert door het Noragorkest o.l.v. Horst Platen. KÖNÏGSWUSTERHAUSEN, 1635 M. 2.20 Gramofoonmuziek 4.50 Concert; 11.00 Con cert. LANGENBERG, 472 M. 12.20 Populair concert; 1.20 concert o.l.v. Eysoldt; 5.20 Con cert. DAVENTRY, 1554 M. 12.20 Orgelconcert door Reginald Foort, 120 Concert door Leo nardo Kemp; 2.20 Gramofoonmuziek; 4.30 Con cert door Moschetto en zijn orkest; 7.40 Con cert door het B.B.C.-orkest; 10.20 Dansmuziek op gramofoonplaten; 10.50 Ambrose en zijn orkest in het Mavfair Hotel PARIJS (Eiffel) 1446 M. 8.05 Uit Lyon: Nationale avond PARIJS (Radio Parts) 1725 M. 8.05 Gra mofoonmuziek; 12.20 idem; 7.35 Gramofoon muziek; 8.20 „La fille de Madame Angot" ope rette van Leccque, orkest o.l.v. Henri Defosse: 10.35 Gramofoonmuziek. MILAAN, 331 M. 8.50 „Casa Mia", operet te in drie bedrijven. ROME, 441 M. 9.05 Concert door het kwar tet van Rome- daarna Dansmuziek. WEENEN, 157 M. 5.20 Populair concert door de Karl Haupt kapel; 8.00 Militair con cert; 9.30 Ignazz Briill-concert; 10.45 uit de „Léhar"-zaal van het hotel „Krantz-Ambat- „Léharx"-zaal van het hotel „Krantz-Ambaa- sador"; concert door de Robert Hugo Kapel. WARSCHAU, 1411 M. 5.20 Concert door het Philharmonieorkest van Warschau o.l.v. Emil Mlynarski; 6.40 Dansmuziek: 8.20 Con cert door het Omroeporkest o.l.v. J. Ozminski; 9.20 voortzetting concert; 10.20 Dansmuziek. BEROMÜNSTER, 460 M. 10.05 Litterair- muzikaal uurtje. VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS gimmuimiiiiHiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiijiiiii luuuiuiiiiiiiuiiuiuuiimmiBiiiinD^ Gandhi heeft nu nieuwe tanden En hij is daarmee de man, Die weer van zich af zal bijten Zooals hij alleen dit lean, En het spitse vogelkopje 1 Kijkt nu tartend naar den Brit, Met de tanden op elkander Van zijn fonkelnieuw gebit! Gandhi doet weer van zich spreken. Want hij is nog niet voldaan. Nd zijn zeer gezouten actie Kondigt hij thans honger aan! Gandhi zal geen rijst meer eten En zijn welbekend portret Zal nu nog wat schraler worden Door gemis aan geitenvet. Maar de Brit kijkt ongeloovig. Onderwijl hij zich verstout Deze actie op te nemen Met een reuze korrel zout! MARTIN BERDEN. 1 (Nadruk verboden) midden. Kijk maar op het plaatje, dan zie je meteen wat ik bedoel. In de middelste cirkel wordt het csijfer 7 ge plaatst. In de andere cirkels schrijven we, zoo als je ziet, de cijfers van twee tot elf. Zeven wordt dan natuurlijk weggelaten. Nu vraag je aan moeder of vader een aantal twee en een halve centstukken men zegt ook wel vierduitstukken te leen. Heb je die, dan beginthet eigenlijke spel. Het papier met de cijfers wordt op tafel ge legd. De .spelers gaan nu rond de tafel zitten en er wordt afgeteld. Wie het laatst „af" is, mag beginnen met het spel. Hij neemt twee dobbelsteenen, schudt er mede en als hij nu b.v. acht gooit, moet hij één vierduitstuk" op de cirkel, die het cijfer acsht aangeeft, zetten. Zoo gaan we door tot een van de spelers een getal gooit, dat reeds door een vierduitstuk is bezet. Gebeurt dat, dan mag hij het twee en een halve centstuk, dat hij eigenlijk zou moeten opzetten, behouden, terwijl hij ook het andere vierduitstuk nemen mag'. Wordt een zeven ge worpen, dan moet men, ondanks het feit dat er misschien reeds geldstukken aanwezig zijn in de kring, telkens weer een vierduitstuk bij zetten. Als men echter een twaalf werpt, dan mag men alle geldstukken nemen, die in het cir keltje van de zeven zijn opgespaard. Tevens heeft men dan het recht nogmaals te werpen. Wanneer men bijgeval die tweede keer ook twaalf gooit, mag men alle geldstukken nemen die op het geheele speelveld aanwezig zijn. Het spel begint dan weer opnieuw. De man met de bontjas en de man zonder boord stapten in een taxi en reden naar 't kan toor van de Vulcano-Film-Company. Daar aan gekomen, betaalde de man met de bontjas, nam den man zonder boord bij z'n elleboog en bracht hem naar een lift. Even later stonden ze in een lange gang, vlak voor twee deuren, op één prijkte het bordje: „privé". „Wacht hier een oogenblikje", zei de man met de bontjas. „Hoe is je naam ook weer?" „Potts", zei de man zonder boord, „John Potts". John Potts drentelde wat heen en weer ge durende den tijd dien de man met de bontjas achter de deur met het bordje „privé" vertoefde, en een onderhoud had met Henry Vulcano, den beroemden film-directeur. „Wel?" vroeg deze, nadat de man met de bontjas tegenover hem had plaats genomen. „Nu mijnheer," zei de aangesprokene, terwijl er een zelfbewuste glimlach op zijn gelaat ver scheen, „ik heb uw man gevonden! Dagen lang heb ik naar hem gezocht, totdat „Daar betaal ik je voor", viel Vulcano hem in de rede; „weet hij wat we van hem verlangen?" „Ja", zei Symms. „Ik vond hem „Ik betaal je om hem te vinden," viel Vulcano hem weer in de rede. „Waar is hij?" „Hij wacht hier in de gang." „Laat hem binnen komen." Symms ging naar de deur en wenkte den man zonder boord. John Potts trad bedremmeld binnen en keek zenuwachtig om zich heen. „Ga zitten", zei Henry Vulcano. „Mijnheer Symms heeft je al verteld wat we van je verlangen?" „Ja, mijnheer," zei Potts. „We zijn hier bezig een film te maken, geti teld „De Staf", ging Vulcano voort. „In een van de scènes wordt de held door een bende schurken overvallen op het dak van het Victory- gebouw, dat vlak naast de rivier ligt zooals je weet. Hij heeft slechts één kans om te ontko men; hij moet van het Victory-gebouw in de rivier springen. En hij doet het." „Ik begrijp het," zei John Potts. „De rol van den held," vervolgde mijnheer Vulcano, „wordt gespeeld door mijnheer Sefton Summescale, onzen bekenden artist. Het is na tuurlijk geen gewoonte» dat bekende artisten zulke riskante waagstukken zelf uitvoeren. Daar worden dubbelgangers voor gebruikt en nu zullen we jou gebruiken als dubbelganger voor mijnheer Summerscale. Er is geen enkel gevaar bij! Een meter of vijftien boven den grond zal er een net worden gespannen, waarin je wordt opgevangen, maar dat niet op de film komt. Je springt dus in het net. Later nemen we je, terwijl je van een lager punt in de rivier springt. Begrijp je de situatie goed?" „Heelemaal," zei John Potts. „En je belooning.... je krijgt twee pond." .Willy .Woensdag was heel lui. Toen hij bemerkte, dat ivy gewoon was, keuken-kerk te doen, gaf hij haar een paar wilde eenden om te plukken. Om haar den tijd te kor ten, liet hij een zeeleeuwen kunsten voor haar vertoonen. De --eleeuw was vooral heel handig in het balanceeren van een grooten rub' orbal. „Kijk, eens RobUo riep Topsy verrukt, „zag je, hoe hij dien bal opgooide en weer op zijn neus op ing?" „We hebben nog een zeeleeuw, die even knap is", ójv. Woens dag, „Ik kan hem hooren brullen aan den anderen kant van de rots, „ar Ivy ook zit". Dit is een aardig spelletje dat je wel eens op een vrijen middag of avond, als het geen weer is om buiten te zijn, met je vrienden of vriendinnen kunt spelen. Je begint met op een groot stuk papier of karton het laatste is nog beter, want dan kan je het spel langen tijd gebruiken een aantal cirkeljes te trekken. Een grootere cirkel in het Iff c ÖlRT Daar kwam de tweede zeeleeuw vvr achter de rots van'-.an. Hij c van onder tot boven onder de eendenveeren, en toen zijn broer hem daar zoo onher'-enbaar .zag aankomen, begon hij wanhopig te brullen. „O, hij is natuurlijk nat geweest, toen hij uit den vijver kwam, en die zorgelooze Ivy heeft de veeren achter zich gegooid, terwijl de zee leeuw lag te slapen, en nu zijn die blijven plakken". „Hoe kan ik nu weten, dat er een zeeleeuw achter die rots zat," bror—'e Ivy. „Het is allemaal jouw schuld, Willy Woensdag, omdat je zoo'n luilak bent. Waarom heb je die eenden ook "je*- -M# V (Maandag vervolg.) „Dat is voldoende." „Goed." Vulcano stond op. „Maak dan dat je morgenochtend om acht uur hier bent." „Ik heb geen cent," zei Potts; „ik weet niet waar ik vannacht moet slapen. Drie nachten lang heb ik al in een der parken geslapen. In geen week heb ik een fatsoenlijk maal gehad en de laatste twee dagen heb ik heelemaal niet gegeten. Als u Vulcano keek naar Symms. Deze knikte. „Hier is dan al vast een pond op voorschot," zei Vulcano, Potts het geld gevend. „Dank u wel, mijnheer," zei deze terwijl hij vertrok. Symms leunde achterover in z'n stoel toen Potts de kamer uit was en trok z'n wenkbrau wen samen. „Ik hoop," zei hij, „dat u me nooit meer zoo'n opdracht geeft. In geen week heb ik m'n bed gezien. Ik heb Londen van het eene eind naar het andere doorkruist en ik ben bij iederen gesjochten theateragent geweest. Maar ik kon nergens iemand vinden. „Wat?!" zei den ze allemaal, „van het Victory-gebouw af springen? Ik niet, hoor! Nog voor geen dui zend pond!" En wat hadden we moeten be ginnen, als ik John Potts niet had „Je hebt hem gevonden en dat is de hoofd zaak!" zei Vulcano. „Ik hoop maar, dat hij ons niet in den steek laat." „Dat zal hij zeker niet!" zei Symms. In dien tusschentijd gebruikte John Potts z'n avondmaal, het eerste dat hij in langen tijd genuttigd had. Toen hij daarmee klaar was, ging hij heen, vond ergens anders nog een goedkoop eethuis en bestelde voor den tweeden keer een maal. Daarop dronk hij een glas bier en stak een sigaar op. Vervolgens liep hij, zich zoo rijk als een prins voelend, de straat op en zag ergens een goed, maar goedkoop hotel, waar hij een eenvoudige kamer huurde. Om zeven uur den volgenden morgen stond hij op. De wereld zag er voor John Potts heel anders uit dan den vorigen dag. Hij had nog tien shilling in z'n zak. Hij waschte zich goed met koud water, borstelde z'n kleeren af en was verwonderd, dat hij er nog zoo presen tabel uitzag na zooveel nachten en dagen zwerven. Hij ging naar beneden, nam een stevig ont bijt, ging de straat op, kocht een boord en een das en deed die in een stil steegje om. Een eindje verderop kocht hij een sigaar. In geen weken, neen in geen maanden was het leven zoo goed voor hem geweest, bedacht hij onder weg naar de kantoren van de Vulcano-Film- Company. Vulcano, Symms, een paar acteurs en de cameraman wachtten hier reeds op hem. Er stonden twee auto's voor de deur. Ze stapten er met hun allen in en reden naar het Victory- gebouw, dat als een dreigende vinger boven de rivier uitstak. Toen ze dichterbij kwamen, keek John Potts naar het torenhooge gebouw en rilde. „Allemachtig!" mompelde hij, „ik weet niet of Ze snorden met de lift de talrijke verdie pingen voorbij en bereikten het platte dak. De rivier en de stad leken onwerkelijk, zoo diep lagen ze beneden hen. John Potts liep naar de balustrade en keek er over heen. Hij dui zelde en al het bloed week uit z'n gelaat. „Het net is gespannen en alles is klaar," zei Vulcano. „Op het commando „spring!" spring je; spring je recht in het net. Er is absoluut geen gevaar. Doe je oogen dicht en kijk niet. In één minuut is alles voorbij. Ben je klaar?" John Potts, bleeker dan ooit, knikte en klom op de balustrade. De camera werd opgesteld en de dop van de lens genomen. Vulcano keek naar den camera-man en gaf het teeken „Spring!" riep hij. John Potts richtte zich op, bracht z'n han den boven z'n hoofd, sloot zijn oogen, sloeg heen en weer als een vlaggestok in een feilen wind, opende z'n oogen en sprongterug. Hij beefde van het hoofd tot de voeten. „Het spijt me heel erg," zei hij, „maar ik kan 't niet doen." „Wat!?" riep Vulcano. „Het spijt me heusch heel erg. Als ik kon zou ik het doen. Maar ik durf niet meer! Ik geloof, dat het komt, omdat ik heb gegeten en geslapen, en omdat ik weer een kans in het leven heb. Ik kón niet springen! Ikheb het grootste deel van 't geld, dat u me gaf, al uitgegeven. Maar geef me een paar dagen, en ik zal het u terug betalen. Gisteren durfde ik nergens op afgaan. Ik voelde me zoo have loos, zooaan lager wal. Maar nu! Nu voel ik me weer een man, in staat alles te onder nemen, alles te doen.... behalve dien sprong!" Met neergeslagen oogen draaide hij zich om en liep weg. Vulcano was woedend. „Hoe kon één maaltijd iemands kijk op het leven zoo veranderen!" riep Symms, een en al verbazing. „Waar voor den drommel heb je dien haas /an een kerel gevonden?" brulde Vulcano. „Hier," antwoordde Symms. „Hier, boven op het Victory-gebouw. Boven op de balustrade. Hij had in geen week behoorlijk gegeten en stond juist op het punt zich naar beneden te werpen." (Ingezonden mededeélina) Vader: „Je nieuwe broertje is gekomen, Jan." Jan: „Waar komt hij vandaan, vader?" Vader: „Uit een land héél ver weg." Jan: „Dus weer zoo'n lastige buitenlander." t ff 7 'I op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9/]/)/] bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7 Cf) bij een ongeval met f Of/) bij verlies van een hand 1 Of bij verlies van een f Cfi bij een breuk van A f% bij verlies van 'n A116 CL 0011T16 S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1/verlies van beide armen, beide beenen o£ beide oogen 1 f tJUfm" doodelijken afloop# een voet of een oog# l duim of wijsvinger t#l/»""been of arm anderen vinger 44 Rij wilde niet één pond sturen. Hij zei, dat de afspraak onwettig was, en als men het wagen durfde naar Engeland te komen, dreigde hij toet de wet. Ik schreef weer heel bescheiden, sielig bescheiden. Ik sprak van je ontberingen. Ik vertelde, hoe je al dien tijd ijlde over je dierbare verloofde, hoe je spijt had van je dwaasheid hoe het alleen uit liefde voor haar geweest was, dat je zulk een misdaad hegaan had. Er kwam geen antwoord. Ik zond de brieven door, die je haar geschreven had ik smeekte o, hoe smeekte ik! om toaar een klein beetje geld voor die weinige ■Weelde wat goede wijn, en tabak en couran ten. En ze stuurden niets! Jeanle Roi snakte naar adem. O! bracht hij uit. Ze stuurden niets! Geen stuiver, Jean geen stuiver! En al dien tijd kwam het oogenblik, dat je weer vrij zou komen, nader. Wat kon ik doen? Nu, ik bracht het geld bij elkaar hoe, zal ik je niet vertellen jongen, maar ik ging op een vrachtboot van Havre naar Southampton, en vandaar naar Rulery. Ik ging naar den ouden man, John Bell. Het was op een Zondagavond, dat ik aankwam, en ik vond hem alleen. Hij was even hard, Jean, als zijn brieven. Toen ik aandrong, leval hij mij, zijn huis uit te gaan. Ik wilde niet gaan. Ik zei, dat ik mijn a.s. ik haar gezien had, zei ik, al moest ik slapen schoondochter wilde spreken. Ik zou blijven, tot onder een haag. Wéér beval hij mij, heen te gaan. Maar ik hield vol, en weigerde. Toen sloeg hij mij, er volgde een worsteling, en hij viel neer in zijn stoel. Eerst dacht ik, dat hij be wusteloos was, maar toen ik hem onderzocht, was hjj dood. Johnson sprak de laatste woorden op geheim - zinnigen fluistertoon, terwijl hij halverwege over de tafel leunde. Jean le Roi schonk zich 'meer brandewijn in, maar was allerminst geroerd. Het oude kunstje, denk ik, zei hij onver schillig, terwijl hij een snelle beweging met zijn hand maakte. Neen, neen! verklaarde Johnson ernstig Ik gebruikte geen wapen! Het was een onge luk, louter een ongeluk. Denk er aan, dat dit zijn zoon is. Hij zou niet hier zijn, als het niet totaal vaststond, dat het een ongeluk was alleen een ongeluk. Jean le Roi richtte zijn hoofd op, en keek Charles Bell nieuwsgierig aan. U bent dus mijn aanstaande zwager? zeide hij. Johnson leunde opnieuw over de tafel. Dat is het juist, waar jij, waar we allemaal door gefopt zijn, zei hij met nadruk. Luister. Zij is nooit de dochter van John Bell geweest. Het was de gril van een schoolmeisje, om dien naam aan te nemen, toen zij en haar gezel schapsdame zich in Parijs amuseerden. John Bell was haar dienaar. En zij? vroeg Jean le Roi zachtjes. Johnson spreidde zijn geel gekleurde vingers uit. Zijn stem beefde, en zijn oogen straalden. Het was, alsof hij van iets heiligs sprak. Zjj is een groote dame, zeide hij. Zij komt aan het Hof, ze heeft huizen en paarden en rijtuigen, massa's bedienden, een jacht, auto'sZe is rijk, fabelachtig rijk, Jean. Ze heeft luister goed véértigduizend pond („livres", begrijp je wel?) per jaar. Meer dan dat, zei Charles Bell. Jean le Roi was nu niet langer onbewogen. Hij haalde diep adem en zijn tanden schenen met een klik op elkaar te komen. Het is toch geen vergissing? vroeg hij zachtjes. Een inkomen van veertigduizend pond? Het is géén vergissing, verzekerde Charles hem. Daar sta ik voor in. Jean le Roi's gelaat was bleek en boosaardig. Toch zeide hij een tijdlang niets, en de beide anderen sloegen hem angstig gade. Er was iets angstwekkends in dat zwijgen. Het is een heele hoop geld, zei hij ten laatste. in de gevangenis had ik dikwijls honger, en had ik geen sigaretten. Ik was gedwongen, om water te drinken, 't Is een heele hoop geld! En zij is mijn verloofde. De helft, van wat ze heeft, is al aan mij toege wezen! De wet is de wet, hé? Daar weet ik niets van, zei Charles Bell, maar ze heeft u stellig heel slecht behandeld. Jean le Roi sloeg met zijn vuist op de tafel niet heftig, maar toch met een kracht, die zich, hoe dan ook, deed gevoelen. Dat is voorbij! zeide hij. Ik ben een man, die weet, wanneer hij slecht behandeld is, die weet ook, wat hij te vorderen heeft. Zeg me, waar het is, dat ze woont, oude. Schrijf het even neer. Johnson haalde een eindje potlood uit zijn zak, en den achterkant van een envelop. Hij schreef langzam, en met zorg. Jean le Roi wees met de palm van zijn hand naar Charles Bell. Hij zal mademoiselle misschien waar schuwen, meende hij. Waarom zit hij hier bij ons, die jongeman? Heeft hij soms óók geld noodig? Neen, neen, jongen, kwam Johnson haastig tusschenbeide. Mademoiselle heeft hem slecht behandeld. Het zou hem niets spijten, als hü haar vernederd zag. Jean le Roi glimlachte. Dat zal gebeuren, beloofde hij. Maar van één van jullie beiden moet ik geld hebben. Ik kan me zóó niet bij mijn meisje presenteeren. Niemand zou mijn verhaal gelooven. Hoeveel hebt u noodig? vroeg Bell, niet op zijn gemak. Twintig Engelsche ponden, antwoordde Jean le Roi. Met minder kan ik het niet doen, om er weer als een heer uit te zien. Bell haalde een paar bankbiljetten uit zijn zak. Ik zal u dat leenen, zei hij langzaam. Jean le Roi's lange vingers grepen de biljetten stevig vast. Hij borg ze op in zijn zak, gaf een klap op de plaats, waar ze zaten, en schonk zich meer brandewijn in. Nu ben ik voorbereid, zeide hij. Made moiselle zal ervaren, wat het zeggen wil, haar dierbaren aanstaande te foppen! Bell schoof onrustig in zijn stoel heen en weer. Er was iets onheilspellends in de ge- meene plooi van 'smans lippen in de totale afwezigheid van eenige rechtstreeksche bedrei ging. Wat was het, dat hij in zijn hart be raamde? U denkt toch niet aan een of andere daad van geweld? vroeg hij. Denk er aan, dat ze een trotsche vrouw is, en u kunt haar niet méér treffen, dan door eenvoudig voor haar te verschijnen, en u zelf bekend te maken. Jean le Roi glimlachte. We zullen zien, zeide hij. Ernestine lag te rusten op de sofa, toen Maurice werd aangediend. Al de fijne kleuren van haar toilet konden de bleekheid van haar wangen niet verbergen, of de kringen onder haar oogen. Maurice, die zich voorgenomen had, haar met koele hoffelijkheid te bejegenen, was geroerd tot medelijden toe. Er scheen niets overgebleven te zijn van de groote dame, of van haar bestudeerde wijze van doen. U bent heel vriendelijk, prevelde zij, dat u zoo gauw gekomen bent. Gaat u zitten, alstublieft. Is er een of andere moeilkheid? vroeg hjj. U ziet er afgetobd uit. Zü lachte onnatuurlijk. Geen wonder, antwoordde zij. Vijf jaar lang heb ik min of meer aan den rand van een vulkaan geleefd. Van wat ik vernomen heb, denk ik, dat een uitbarsting ongeveer aanstaande is. Vertel het mij, verzocht hij. Zij reikte hem een telegram. Het was uit Parijs, en geteekend: Robert Anstey. „Jean le Roi is gisteren in vrijheid gesteld. Hij is onmiddellijk naar Engeland ver trokken". Maurice keek op.. Hü begreep er niets van. Wie is Jean le Roi? vroeg hü- Zij keek hem in de oogen. Mü'n aanstaande echtgenoot, zei ze kalm. Tenminste, dat zou de wet zeggen, dat hij is, denk ik. (Wordt vervolgd!.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 7