ALLES IS BETREKKELIJK
R obinson Schoenen
Wetenschappelijke
goochelarij
RADIO-PROGRAM
Gandhi
DE SPRONG
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
DE VROUW
MET HET
MASKER
MAANDAG 19 SEPTEMBER
Waar weegt U meer,
hier of in New-York?
Wanneer wegen wij
niets meer?
De tijd valt weg
Het groote wonder
Dinsdag 20 September
VERHAAL VAN
DEN DAG
Een gezelschapsspel
Ji
lVatuurlqk loopt tedere HoIlandscBae jongen op
Het broertje
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
xxxn
10
Ieder mensch met gezond verstand zal op
de vraag, waar hü meer weegt, antwoorden: Ik
weeg overal evenveel. De moderne natuurkunde
heeft echter een verstand van ander formaat
en antwoordt zonder dralen: „Gewicht is iets
zeer betrekkelijks. U weegt b.v. meer in een
vliegtuig dan op den grond. U weegt meer, als u
naar het Westen en minder als u naar het
Oosten reist. U weegt overdag ook meer dan
's nachts, als de maan boven uw hoofd staat."
Wie zijn gewicht te hoog vindt, heeft dus ge-
legenheid genoeg om het te verminderen zon
der honger te lijden. Het zal hem echter niet
helpen voor praktische doeleinden, want dan
is zijn gewicht geen gram minder geworden.
De natuurkundige theorie is heel wat anders
dan de praktijk van het dagelijksch leven.
Sinds de aanneming van de relativiteitstheorie
moeten wij rekening houden met twee ver
schillende werelden: een, die het gezonde ver
stand zijn eigendom noemt en die op onze
waarnemingen berust, waar tijd, ruimte, ge
wicht en afstand afzonderlijke en absolute be.
grippen zijn en een andere, waarin de leek zich
voelt als op het tooneel van een goochelaar,
waar hem de vreemdste dingen worden ge
toond, die eigenlijk in het geheel niet bestaan.
Als iemand beweert, dat hij 1 M. 80 lang is,
dan zal de natuurkundige antwoorden: „Dat
kan iedereen wel zeggen, maar vertelt u eens,
in vergelijking waarmee u zoo groot bent." En
als u hem uitlacht, zal hij zich op u wreken en
een dwerg van u maken. Want volgens zijn op
vatting hangen de grootte en de massa van
een lichaam af van zijn snelheid in de ruimte
of beter gezegd, van een bepaald systeem van
verhoudingen. Als een vliegenier eens met de
ontzaglijke snelheid van 259.800 KM. per se
conde over ons hoofd raasde en zijn lichaam
lag lang uitgestrekt in de lengterichting van
het vliegtuig, dan zouden wij iets wonderbaar
lijks zien: de man van 1 M. 80 zou tot 90 c.M.
ineengekrompen zijn, hoewel hij nog de breedte
en omvang van een gewoon mensch had. De
vlieger zelf zou daarvan natuurlijk niets be
merken, want zijn maatstaven hebben zich op
dezelfde wijze veranderd. Wanneer hl] echter
naar de aarde omlaag ziet, schijnt hem alles
misvormd en verkort toe. Wie is nu in werke
lijkheid verkort? Beide partijen, doch niet voor
zichzelf, maar alleen voor den waarnemer.
Ieder voor zich meet met zijn eigen maat, en
die is anders voor elk systeem van verhoudin
gen.
Met het boven reeds genoemde verschil in
gewicht is het nog gemakkelijker. Daarvoor be
hoeven wij ons geen onmogelijkheden voor te
stellen: wij maken slechts een reisje naar Ber
lijn, om lichter, of naar New-York, om zwaar
der te worden. En misschien spelen wij het nog
eens klaar, in het geheel niets meer te wegen.
Wanneer een ronddraaiend wiel in stukken
springt, vliegen deze met groote snelheid in
alle richtingen. Als elk stuk zijn snelheid kon
behouden, zouden zij in het geheel niet meer
teruggevonden worden. Ook de aarde draait
om haar as en een punt op haar oppervlakte
legt daardoor een grooteren weg af, als het op
den aequator ligt, dan als het zich bijv. op onze
breedte bevindt. Een stilstaande trein op het
station te .Utrecht beweegt zich daardoor altijd
nog met een snelheid van ongeveer 1200 K.M.
per uur door de ruimte. Als deze trein nu met
een snelheid van 90 K.M. naar Berlijn reed,
dan zou hij eigenlijk een snelheid van 1290
K.M. per uur hebben. Een uit Berlijn komenae
trein, die naar het Westen rijdt, dus tegenge
steld aan de richting, waarin de aarde draait,
heeft slechts een snelheid van 1110 K.M. per
uur. Aangezien nu elk voorwerp bij toenemende
snelheid aan gewicht verliest, zal de trein die
naar Berlijn rijdt, met alles wat hij bevat, lich
ter zijn.
Als de trein nog sneller ging rijden, zou hij
nog meer aan gewicht verliezen, totdat hij ein
delijk in het geheel niets meer woog en als een
rakettenvliegtuig, vrij geworden van de zwaar
tekracht, zou wegvliegen in de wereldruimte. Als
wij eenmaal zoover zijn, zal de goochelarij van
de moderne natuurkunde iets zijn, waar in het
dagelijksch leven rekening mee wordt gehou
den; dan zal de mensch boven zijn systeem
van verhoudingen uitgroeien en kosmisch wor
den. De relativiteitstheorie is daarvan de eerste
lichtflits.
Nog een ander kunststuk kan de natuur vol
brengen: zij kan het leven verlengen. Doch
ook hier bedriegt zij ons als een handige goo
chelaar, die werkt met twee spellen kaarten.
Het eenvoudigste geval is wel, dat men langer
schijnt te leven, als men in Westelijke richting
om de aarde reist. Als iemand 365 maal in zijn
leven een reis om de aarde maakte, zou hij
365 maal een dag overgeslagen of dubbel be
leefd hebben, al naar dat hij naar het Westen
of naar het Oosten gegaan was. Toch 4can hij
zijn leven daarmee geen jaar verlengen. Wie
heeft er nu gelijk, de reiziger of de kalender?
Beide.
De tijd is iets geheimzinnigs. Hij rekt zich
uit en trekt samen als een gummiband. Doch
die natuurlijke rubber heeft niets te maken
met den onveranderlijken maatstaf, waarmede
onze levensduur wordt gemeten. ■Dfeze ingewik
kelde dingen heeft de Engelsche natuurkundige
A. S. Eddington in zijn werken verklaard op
een wijze, die voor iedereen begrijpelijk is, en
daarmee heeft hij het geheim der relativiteits
theorie ontsluierd.
Als wij nog eens kijken naar onzen vliegenier,
die met zijn fantastische snelheid over ons heen
raast, dan zien wij, dat zijn bewegingen onge
woon langzaam lijken, alsof de tijd vergeten
had, dooi' te loopen. Als hij een sigaret rookt,
schijnt hij er dubbel zoo lang pleizier van te
hebben. Doch de vliegenier denkt, dat wij aan
hem voorbijsnellen en dat onze sigaret twee
maal zoo lang blijft branden als de zijne. Ieder
beoordeelt de zaak volgens zijn eigen systeem
van verhoudingen.
Als de vliegenier zijn snelheid nog meer op
voerde en even snel vooruitging als het licht,
dat 300.000 K.M. per seconde aflegt,
dan zouden wij eerst met recht iets wonder
baarlijks zien (dat echter in den grond niets
bijzonders is): de tijd zou niet meer bestaan!
Als hij naar de ster Arkturus vliegt,, waarvoor
hij ongeveer 100 jaar noodig zou hebben, dan
zou hij daar aankomen, zonder een minuut
ouder te worden en, als hij weer op de aarde
terugkwam, met verbazing bemerken, dat daar
eeuwen zijn voorbijgegaan, terwijl hij zichzelf
geen dag ouder voorkwam. Het is een groteske
voorstelling, omdat geen mensch meer dan 200
jaar oud kan worden en omdat het ook on
denkbaar is, dat een dergelijke snelheid ooit
bereikt wordt. Doch de snelheid van het licht
is nog het eenige houvast in het wankele gé-
bouw der verschillende stelsels van verhoudin
gen.
Als onze aarde plotseling met de snelheid
van het licht om de zon heen zou draaien,
zou er tusschen 1 Januari 1932 en 1 Januari
1933 geen tijd verloopen, dus onze klokken
zouden geen minuut vooruitgegaan zijn, hoewel
men volgens den sterrentijd een vol jaar zou
moeten rekenen. De sterrentijd is n.l. gebaseerd
op de omwenteling van de aarde om de zon.
Zoo'n omwenteling duurt voor Jupiter 12 jaar
en voor Uranus 84 jaar. Wanneer een mensch
op Uranus kon leven, zou hij daar dus hoog
stens één jaar in sterrentijd kunnen beleven
Snelheid is geen tooverij en toch werpt zij
alles ondersteboven. Hoewel in een rijdenden
auto de tijd langzamer gaat dan in een stil-
staanden, zal men toch geen minuut langer
leven, als men voortdurend rondrijdt. Het is
n.l. alles betrekkelijk. Ieder beschouwt alles
van zijn eigen standpunt uit en houdt zijn
eigen wereld voor de eenige, die er bestaat.
En toch is die wereld volgens den natuurkun
dige slechts een symbool van zijn bewustzijn,
van zijn stelsel van verhoudingen. Tusschen
den waarnemer en datgene, wat hij waar
neemt, gaapt steeds de afgrond van de relativi
teit.
Wij voor ons, wij houden ons voor alle
zekerheid maar liever aan de verhoudingen
van alle-dag!
HUIZEN, 296 M. 9.00 K.R.O.-morgencon-
cert. 10.00 Gramofoonmuziek. 11.30 Gods
dienstig halfuurtje, door pastoor L. H. Perquin
O. P. 12.00 Politieberichten. 12.15 K.R.O.-trio,
o. 1. v. Piet Lustenhouwer 1.45 Gramofoon
muziek. 2.00 Vrouwenuurtje, o. 1. v. mevr.
KallerWigman. 3.00 Gramofoonmuziek.
3.15 Rustpoos voor het verzorgen van den zen
der. 3.45 Gramofoonmuziek. H.I.R.O.
4.00 Uitzending voor de Ned. Ver. van Spiritis
ten „Harmonia". 4.35 Uitzending voor de
Ned. Ver. tot Bescherming der Dieren.
K.R.O. 5.10 Orkest, o. 1. v. Johan Gerritsen.
6.00 P. Heilker: De a.s. Esperanto-cursus6.15
K.R.O.-Orkest. 7.10 Causerie door dr. Caec.
Huygens O. P. M. 7.30 Politieberichten.
7.45 Verbondskwartiertje. 8.00 Zeeuwsche
avond in het Concertgebouw te Vlissingen.
9.15 Persberichten van het Persbureau Vaz
Dias.
HILVERSUM. 1875 M. 8.00 A.V.R.O.-Tijd-
sein en Gramofoonmuziek. 9.00 A.V.R.O.-
kamerorkest, o. 1. v. Louis Schmidt. 10.00
Morgenwijding. 10.30 Richard Flink draagt
fragmenten voor uit den roman „Rembrandt"
van Teun de Vries. 11.00 Orgelconcert., door
Piet van Egmond Jr., Co v. d. Beek, violoncel.
12.00 Ooggetuigeverslag van de gebeurtenis
sen, die voorafgaan aan de opening der Staten-
Generaal door H. M. de Koningin. 2.00 Rust
poos voor het verzorgen van den zender. 2.15
Solistenconcert. 3.00 Gramofoonmuziek.
3.30 Aansluiting met het Grand Hotel te Den
Haag. 4.30 Kinderuur door mevr. Antoinette
van Dijk. 5.15 Radiotooneel, studio-opvoering
van „De Actrice", hoorspel van Rosier. 5.30
Omroeporkest o. 1. v. Nico Treep. 6.00 Les
vanwege het Onderwijsfonds voor de Binnenv-
vaart. 6.30 Omroeporkest, o. 1. v. Nico Treep.
-r- 7.15 Lezing „De uitvoering van de Varkens-
steunwet". 7.30 Omroeporkest. 8.00 Radio
tooneel „Hannibal", hoorspel in twee tafreelen,
door Rosier. 8.15 Aansluiting met het Kur-
haus „Soiree artistique", waaraan o.a. mede
werking wordt verleend door Martha Eggerth,
de gevierde filmster. 9.00 Uitzending van de
„Taptoe", welke te Den Haag wordt gegeven
in tegenwoordigheid van de Kon. Familie.
9.30 Verv. „Soiree". 10.00 Persbureau Vaz
Dias. 10.05 Maurice Chevalier in levenden
lijve voor de microfoon.
BRUSSEL, 509 M. 5.20 Concert door het
symphonieorkest o.l.v. Jean Kumps; 6.50 Gra
mofoonmuziek; 8.20 Concert door het Radio
orkest o.l.v. Franz Ancfré: 10.30 Gramofoon
muziek.
KALUNDBORG, 1153 M. 3.20 Omroep
orkest o.l.v. Mahler; 10.50 Omroeporkest o.l.v.
Launy Gröndahl; 11.20 Dansmuziek door de
Band van Restaurant „Nimb" o.l.v. Jens War-
ny.
BERLIJN, 419 M. 8.50 Volksdansen.
HAMBURG, 372 M. 1.35 Gramofoonmu
ziek; 2.30 idem- 4.50 Concert; 5.40 Concert
door het Noragorkest o.l.v. Horst Platen.
KÖNÏGSWUSTERHAUSEN, 1635 M. 2.20
Gramofoonmuziek 4.50 Concert; 11.00 Con
cert.
LANGENBERG, 472 M. 12.20 Populair
concert; 1.20 concert o.l.v. Eysoldt; 5.20 Con
cert.
DAVENTRY, 1554 M. 12.20 Orgelconcert
door Reginald Foort, 120 Concert door Leo
nardo Kemp; 2.20 Gramofoonmuziek; 4.30 Con
cert door Moschetto en zijn orkest; 7.40 Con
cert door het B.B.C.-orkest; 10.20 Dansmuziek
op gramofoonplaten; 10.50 Ambrose en zijn
orkest in het Mavfair Hotel
PARIJS (Eiffel) 1446 M. 8.05 Uit Lyon:
Nationale avond
PARIJS (Radio Parts) 1725 M. 8.05 Gra
mofoonmuziek; 12.20 idem; 7.35 Gramofoon
muziek; 8.20 „La fille de Madame Angot" ope
rette van Leccque, orkest o.l.v. Henri Defosse:
10.35 Gramofoonmuziek.
MILAAN, 331 M. 8.50 „Casa Mia", operet
te in drie bedrijven.
ROME, 441 M. 9.05 Concert door het kwar
tet van Rome- daarna Dansmuziek.
WEENEN, 157 M. 5.20 Populair concert
door de Karl Haupt kapel; 8.00 Militair con
cert; 9.30 Ignazz Briill-concert; 10.45 uit de
„Léhar"-zaal van het hotel „Krantz-Ambat-
„Léharx"-zaal van het hotel „Krantz-Ambaa-
sador"; concert door de Robert Hugo Kapel.
WARSCHAU, 1411 M. 5.20 Concert door
het Philharmonieorkest van Warschau o.l.v.
Emil Mlynarski; 6.40 Dansmuziek: 8.20 Con
cert door het Omroeporkest o.l.v. J. Ozminski;
9.20 voortzetting concert; 10.20 Dansmuziek.
BEROMÜNSTER, 460 M. 10.05 Litterair-
muzikaal uurtje.
VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER
WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN
RADIOGIDS
gimmuimiiiiHiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiijiiiii
luuuiuiiiiiiiuiiuiuuiimmiBiiiinD^
Gandhi heeft nu nieuwe tanden
En hij is daarmee de man,
Die weer van zich af zal bijten
Zooals hij alleen dit lean,
En het spitse vogelkopje
1 Kijkt nu tartend naar den Brit,
Met de tanden op elkander
Van zijn fonkelnieuw gebit!
Gandhi doet weer van zich spreken.
Want hij is nog niet voldaan.
Nd zijn zeer gezouten actie
Kondigt hij thans honger aan!
Gandhi zal geen rijst meer eten
En zijn welbekend portret
Zal nu nog wat schraler worden
Door gemis aan geitenvet.
Maar de Brit kijkt ongeloovig.
Onderwijl hij zich verstout
Deze actie op te nemen
Met een reuze korrel zout!
MARTIN BERDEN.
1 (Nadruk verboden)
midden. Kijk maar op het plaatje, dan zie je
meteen wat ik bedoel.
In de middelste cirkel wordt het csijfer 7 ge
plaatst. In de andere cirkels schrijven we, zoo
als je ziet, de cijfers van twee tot elf. Zeven
wordt dan natuurlijk weggelaten.
Nu vraag je aan moeder of vader een aantal
twee en een halve centstukken men zegt ook
wel vierduitstukken te leen. Heb je die, dan
beginthet eigenlijke spel.
Het papier met de cijfers wordt op tafel ge
legd. De .spelers gaan nu rond de tafel zitten
en er wordt afgeteld.
Wie het laatst „af" is, mag beginnen met het
spel.
Hij neemt twee dobbelsteenen, schudt er
mede en als hij nu b.v. acht gooit, moet hij
één vierduitstuk" op de cirkel, die het cijfer
acsht aangeeft, zetten.
Zoo gaan we door tot een van de spelers een
getal gooit, dat reeds door een vierduitstuk is
bezet. Gebeurt dat, dan mag hij het twee en
een halve centstuk, dat hij eigenlijk zou moeten
opzetten, behouden, terwijl hij ook het andere
vierduitstuk nemen mag'. Wordt een zeven ge
worpen, dan moet men, ondanks het feit dat
er misschien reeds geldstukken aanwezig zijn
in de kring, telkens weer een vierduitstuk bij
zetten.
Als men echter een twaalf werpt, dan mag
men alle geldstukken nemen, die in het cir
keltje van de zeven zijn opgespaard. Tevens
heeft men dan het recht nogmaals te werpen.
Wanneer men bijgeval die tweede keer ook
twaalf gooit, mag men alle geldstukken nemen
die op het geheele speelveld aanwezig zijn.
Het spel begint dan weer opnieuw.
De man met de bontjas en de man zonder
boord stapten in een taxi en reden naar 't kan
toor van de Vulcano-Film-Company. Daar aan
gekomen, betaalde de man met de bontjas, nam
den man zonder boord bij z'n elleboog en bracht
hem naar een lift. Even later stonden ze in een
lange gang, vlak voor twee deuren, op één
prijkte het bordje: „privé".
„Wacht hier een oogenblikje", zei de man
met de bontjas. „Hoe is je naam ook weer?"
„Potts", zei de man zonder boord, „John
Potts".
John Potts drentelde wat heen en weer ge
durende den tijd dien de man met de bontjas
achter de deur met het bordje „privé" vertoefde,
en een onderhoud had met Henry Vulcano, den
beroemden film-directeur.
„Wel?" vroeg deze, nadat de man met de
bontjas tegenover hem had plaats genomen.
„Nu mijnheer," zei de aangesprokene, terwijl
er een zelfbewuste glimlach op zijn gelaat ver
scheen, „ik heb uw man gevonden! Dagen lang
heb ik naar hem gezocht, totdat
„Daar betaal ik je voor", viel Vulcano hem in
de rede; „weet hij wat we van hem verlangen?"
„Ja", zei Symms. „Ik vond hem
„Ik betaal je om hem te vinden," viel Vulcano
hem weer in de rede. „Waar is hij?"
„Hij wacht hier in de gang."
„Laat hem binnen komen."
Symms ging naar de deur en wenkte den
man zonder boord. John Potts trad bedremmeld
binnen en keek zenuwachtig om zich heen.
„Ga zitten", zei Henry Vulcano.
„Mijnheer Symms heeft je al verteld wat we
van je verlangen?"
„Ja, mijnheer," zei Potts.
„We zijn hier bezig een film te maken, geti
teld „De Staf", ging Vulcano voort. „In een
van de scènes wordt de held door een bende
schurken overvallen op het dak van het Victory-
gebouw, dat vlak naast de rivier ligt zooals je
weet. Hij heeft slechts één kans om te ontko
men; hij moet van het Victory-gebouw in de
rivier springen. En hij doet het."
„Ik begrijp het," zei John Potts.
„De rol van den held," vervolgde mijnheer
Vulcano, „wordt gespeeld door mijnheer Sefton
Summescale, onzen bekenden artist. Het is na
tuurlijk geen gewoonte» dat bekende artisten
zulke riskante waagstukken zelf uitvoeren.
Daar worden dubbelgangers voor gebruikt en
nu zullen we jou gebruiken als dubbelganger
voor mijnheer Summerscale. Er is geen enkel
gevaar bij! Een meter of vijftien boven den
grond zal er een net worden gespannen, waarin
je wordt opgevangen, maar dat niet op de
film komt. Je springt dus in het net. Later
nemen we je, terwijl je van een lager punt in
de rivier springt. Begrijp je de situatie goed?"
„Heelemaal," zei John Potts.
„En je belooning.... je krijgt twee pond."
.Willy .Woensdag was heel lui.
Toen hij bemerkte, dat ivy gewoon
was, keuken-kerk te doen, gaf hij
haar een paar wilde eenden om te
plukken. Om haar den tijd te kor
ten, liet hij een zeeleeuwen
kunsten voor haar vertoonen. De
--eleeuw was vooral heel handig in
het balanceeren van een grooten
rub' orbal.
„Kijk, eens RobUo riep Topsy
verrukt, „zag je, hoe hij dien bal
opgooide en weer op zijn neus op
ing?"
„We hebben nog een zeeleeuw,
die even knap is", ójv. Woens
dag, „Ik kan hem hooren brullen
aan den anderen kant van de rots,
„ar Ivy ook zit".
Dit is een aardig spelletje dat je wel eens
op een vrijen middag of avond, als het geen
weer is om buiten te zijn, met je vrienden of
vriendinnen kunt spelen.
Je begint met op een groot stuk papier of
karton het laatste is nog beter, want dan kan
je het spel langen tijd gebruiken een aantal
cirkeljes te trekken. Een grootere cirkel in het
Iff c
ÖlRT
Daar kwam de tweede zeeleeuw
vvr achter de rots van'-.an. Hij c
van onder tot boven onder de
eendenveeren, en toen zijn broer
hem daar zoo onher'-enbaar .zag
aankomen, begon hij wanhopig te
brullen.
„O, hij is natuurlijk nat geweest,
toen hij uit den vijver kwam, en die
zorgelooze Ivy heeft de veeren
achter zich gegooid, terwijl de zee
leeuw lag te slapen, en nu zijn die
blijven plakken".
„Hoe kan ik nu weten, dat er
een zeeleeuw achter die rots zat,"
bror—'e Ivy. „Het is allemaal jouw
schuld, Willy Woensdag, omdat je
zoo'n luilak bent. Waarom heb je
die eenden ook "je*- -M# V
(Maandag vervolg.)
„Dat is voldoende."
„Goed." Vulcano stond op. „Maak dan dat
je morgenochtend om acht uur hier bent."
„Ik heb geen cent," zei Potts; „ik weet niet
waar ik vannacht moet slapen. Drie nachten
lang heb ik al in een der parken geslapen. In
geen week heb ik een fatsoenlijk maal gehad
en de laatste twee dagen heb ik heelemaal niet
gegeten. Als u
Vulcano keek naar Symms. Deze knikte.
„Hier is dan al vast een pond op voorschot,"
zei Vulcano, Potts het geld gevend.
„Dank u wel, mijnheer," zei deze terwijl hij
vertrok.
Symms leunde achterover in z'n stoel toen
Potts de kamer uit was en trok z'n wenkbrau
wen samen.
„Ik hoop," zei hij, „dat u me nooit meer
zoo'n opdracht geeft. In geen week heb ik m'n
bed gezien. Ik heb Londen van het eene eind
naar het andere doorkruist en ik ben bij
iederen gesjochten theateragent geweest. Maar
ik kon nergens iemand vinden. „Wat?!" zei
den ze allemaal, „van het Victory-gebouw af
springen? Ik niet, hoor! Nog voor geen dui
zend pond!" En wat hadden we moeten be
ginnen, als ik John Potts niet had
„Je hebt hem gevonden en dat is de hoofd
zaak!" zei Vulcano. „Ik hoop maar, dat hij
ons niet in den steek laat."
„Dat zal hij zeker niet!" zei Symms.
In dien tusschentijd gebruikte John Potts z'n
avondmaal, het eerste dat hij in langen tijd
genuttigd had. Toen hij daarmee klaar was,
ging hij heen, vond ergens anders nog een
goedkoop eethuis en bestelde voor den tweeden
keer een maal. Daarop dronk hij een glas bier
en stak een sigaar op. Vervolgens liep hij, zich
zoo rijk als een prins voelend, de straat op en
zag ergens een goed, maar goedkoop hotel,
waar hij een eenvoudige kamer huurde.
Om zeven uur den volgenden morgen stond
hij op.
De wereld zag er voor John Potts heel
anders uit dan den vorigen dag. Hij had nog
tien shilling in z'n zak. Hij waschte zich goed
met koud water, borstelde z'n kleeren af en
was verwonderd, dat hij er nog zoo presen
tabel uitzag na zooveel nachten en dagen
zwerven.
Hij ging naar beneden, nam een stevig ont
bijt, ging de straat op, kocht een boord en een
das en deed die in een stil steegje om. Een
eindje verderop kocht hij een sigaar. In geen
weken, neen in geen maanden was het leven
zoo goed voor hem geweest, bedacht hij onder
weg naar de kantoren van de Vulcano-Film-
Company.
Vulcano, Symms, een paar acteurs en de
cameraman wachtten hier reeds op hem. Er
stonden twee auto's voor de deur. Ze stapten
er met hun allen in en reden naar het Victory-
gebouw, dat als een dreigende vinger boven de
rivier uitstak. Toen ze dichterbij kwamen, keek
John Potts naar het torenhooge gebouw en
rilde.
„Allemachtig!" mompelde hij, „ik weet niet
of
Ze snorden met de lift de talrijke verdie
pingen voorbij en bereikten het platte dak. De
rivier en de stad leken onwerkelijk, zoo diep
lagen ze beneden hen. John Potts liep naar
de balustrade en keek er over heen. Hij dui
zelde en al het bloed week uit z'n gelaat.
„Het net is gespannen en alles is klaar," zei
Vulcano. „Op het commando „spring!" spring
je; spring je recht in het net. Er is absoluut
geen gevaar. Doe je oogen dicht en kijk niet.
In één minuut is alles voorbij. Ben je klaar?"
John Potts, bleeker dan ooit, knikte en klom
op de balustrade. De camera werd opgesteld en
de dop van de lens genomen.
Vulcano keek naar den camera-man en gaf
het teeken
„Spring!" riep hij.
John Potts richtte zich op, bracht z'n han
den boven z'n hoofd, sloot zijn oogen, sloeg
heen en weer als een vlaggestok in een feilen
wind, opende z'n oogen en sprongterug.
Hij beefde van het hoofd tot de voeten.
„Het spijt me heel erg," zei hij, „maar ik
kan 't niet doen."
„Wat!?" riep Vulcano.
„Het spijt me heusch heel erg. Als ik kon
zou ik het doen. Maar ik durf niet meer!
Ik geloof, dat het komt, omdat ik heb gegeten
en geslapen, en omdat ik weer een kans in het
leven heb. Ik kón niet springen! Ikheb
het grootste deel van 't geld, dat u me gaf,
al uitgegeven. Maar geef me een paar dagen,
en ik zal het u terug betalen. Gisteren durfde
ik nergens op afgaan. Ik voelde me zoo have
loos, zooaan lager wal. Maar nu! Nu voel
ik me weer een man, in staat alles te onder
nemen, alles te doen.... behalve dien sprong!"
Met neergeslagen oogen draaide hij zich om
en liep weg. Vulcano was woedend.
„Hoe kon één maaltijd iemands kijk op het
leven zoo veranderen!" riep Symms, een en al
verbazing.
„Waar voor den drommel heb je dien haas
/an een kerel gevonden?" brulde Vulcano.
„Hier," antwoordde Symms. „Hier, boven op
het Victory-gebouw. Boven op de balustrade.
Hij had in geen week behoorlijk gegeten en
stond juist op het punt zich naar beneden te
werpen."
(Ingezonden mededeélina)
Vader: „Je nieuwe broertje is gekomen, Jan."
Jan: „Waar komt hij vandaan, vader?"
Vader: „Uit een land héél ver weg."
Jan: „Dus weer zoo'n lastige buitenlander."
t ff 7 'I op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9/]/)/] bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7 Cf) bij een ongeval met f Of/) bij verlies van een hand 1 Of bij verlies van een f Cfi bij een breuk van A f% bij verlies van 'n
A116 CL 0011T16 S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1/verlies van beide armen, beide beenen o£ beide oogen 1 f tJUfm" doodelijken afloop# een voet of een oog# l duim of wijsvinger t#l/»""been of arm anderen vinger
44
Rij wilde niet één pond sturen. Hij zei, dat de
afspraak onwettig was, en als men het wagen
durfde naar Engeland te komen, dreigde hij
toet de wet. Ik schreef weer heel bescheiden,
sielig bescheiden. Ik sprak van je ontberingen.
Ik vertelde, hoe je al dien tijd ijlde over je
dierbare verloofde, hoe je spijt had van je
dwaasheid hoe het alleen uit liefde voor
haar geweest was, dat je zulk een misdaad
hegaan had. Er kwam geen antwoord. Ik
zond de brieven door, die je haar geschreven
had ik smeekte o, hoe smeekte ik! om
toaar een klein beetje geld voor die weinige
■Weelde wat goede wijn, en tabak en couran
ten. En ze stuurden niets!
Jeanle Roi snakte naar adem.
O! bracht hij uit. Ze stuurden niets!
Geen stuiver, Jean geen stuiver! En al
dien tijd kwam het oogenblik, dat je weer vrij
zou komen, nader. Wat kon ik doen? Nu, ik
bracht het geld bij elkaar hoe, zal ik je
niet vertellen jongen, maar ik ging op een
vrachtboot van Havre naar Southampton, en
vandaar naar Rulery. Ik ging naar den ouden
man, John Bell. Het was op een Zondagavond,
dat ik aankwam, en ik vond hem alleen. Hij
was even hard, Jean, als zijn brieven. Toen ik
aandrong, leval hij mij, zijn huis uit te gaan.
Ik wilde niet gaan. Ik zei, dat ik mijn a.s.
ik haar gezien had, zei ik, al moest ik slapen
schoondochter wilde spreken. Ik zou blijven, tot
onder een haag. Wéér beval hij mij, heen te
gaan. Maar ik hield vol, en weigerde. Toen sloeg
hij mij, er volgde een worsteling, en hij viel
neer in zijn stoel. Eerst dacht ik, dat hij be
wusteloos was, maar toen ik hem onderzocht,
was hjj dood.
Johnson sprak de laatste woorden op geheim -
zinnigen fluistertoon, terwijl hij halverwege over
de tafel leunde. Jean le Roi schonk zich 'meer
brandewijn in, maar was allerminst geroerd.
Het oude kunstje, denk ik, zei hij onver
schillig, terwijl hij een snelle beweging met zijn
hand maakte.
Neen, neen! verklaarde Johnson ernstig
Ik gebruikte geen wapen! Het was een onge
luk, louter een ongeluk. Denk er aan, dat dit
zijn zoon is. Hij zou niet hier zijn, als het niet
totaal vaststond, dat het een ongeluk was
alleen een ongeluk.
Jean le Roi richtte zijn hoofd op, en keek
Charles Bell nieuwsgierig aan.
U bent dus mijn aanstaande zwager? zeide
hij.
Johnson leunde opnieuw over de tafel.
Dat is het juist, waar jij, waar we allemaal
door gefopt zijn, zei hij met nadruk. Luister.
Zij is nooit de dochter van John Bell geweest.
Het was de gril van een schoolmeisje, om dien
naam aan te nemen, toen zij en haar gezel
schapsdame zich in Parijs amuseerden. John
Bell was haar dienaar.
En zij? vroeg Jean le Roi zachtjes.
Johnson spreidde zijn geel gekleurde vingers
uit. Zijn stem beefde, en zijn oogen straalden.
Het was, alsof hij van iets heiligs sprak.
Zjj is een groote dame, zeide hij. Zij
komt aan het Hof, ze heeft huizen en paarden
en rijtuigen, massa's bedienden, een jacht,
auto'sZe is rijk, fabelachtig rijk, Jean.
Ze heeft luister goed véértigduizend pond
(„livres", begrijp je wel?) per jaar.
Meer dan dat, zei Charles Bell.
Jean le Roi was nu niet langer onbewogen.
Hij haalde diep adem en zijn tanden schenen
met een klik op elkaar te komen.
Het is toch geen vergissing? vroeg hij
zachtjes. Een inkomen van veertigduizend
pond?
Het is géén vergissing, verzekerde Charles
hem. Daar sta ik voor in.
Jean le Roi's gelaat was bleek en boosaardig.
Toch zeide hij een tijdlang niets, en de beide
anderen sloegen hem angstig gade. Er was iets
angstwekkends in dat zwijgen.
Het is een heele hoop geld, zei hij ten
laatste. in de gevangenis had ik dikwijls
honger, en had ik geen sigaretten. Ik was
gedwongen, om water te drinken, 't Is een
heele hoop geld! En zij is mijn verloofde. De
helft, van wat ze heeft, is al aan mij toege
wezen! De wet is de wet, hé?
Daar weet ik niets van, zei Charles Bell,
maar ze heeft u stellig heel slecht behandeld.
Jean le Roi sloeg met zijn vuist op de tafel
niet heftig, maar toch met een kracht, die
zich, hoe dan ook, deed gevoelen.
Dat is voorbij! zeide hij. Ik ben een man,
die weet, wanneer hij slecht behandeld is, die
weet ook, wat hij te vorderen heeft. Zeg me,
waar het is, dat ze woont, oude. Schrijf het
even neer.
Johnson haalde een eindje potlood uit zijn
zak, en den achterkant van een envelop. Hij
schreef langzam, en met zorg. Jean le Roi wees
met de palm van zijn hand naar Charles Bell.
Hij zal mademoiselle misschien waar
schuwen, meende hij. Waarom zit hij hier bij
ons, die jongeman? Heeft hij soms óók geld
noodig?
Neen, neen, jongen, kwam Johnson haastig
tusschenbeide. Mademoiselle heeft hem slecht
behandeld. Het zou hem niets spijten, als hü
haar vernederd zag.
Jean le Roi glimlachte.
Dat zal gebeuren, beloofde hij. Maar van
één van jullie beiden moet ik geld hebben. Ik
kan me zóó niet bij mijn meisje presenteeren.
Niemand zou mijn verhaal gelooven.
Hoeveel hebt u noodig? vroeg Bell, niet op
zijn gemak.
Twintig Engelsche ponden, antwoordde
Jean le Roi. Met minder kan ik het niet doen,
om er weer als een heer uit te zien.
Bell haalde een paar bankbiljetten uit zijn
zak.
Ik zal u dat leenen, zei hij langzaam.
Jean le Roi's lange vingers grepen de biljetten
stevig vast. Hij borg ze op in zijn zak, gaf een
klap op de plaats, waar ze zaten, en schonk zich
meer brandewijn in.
Nu ben ik voorbereid, zeide hij. Made
moiselle zal ervaren, wat het zeggen wil, haar
dierbaren aanstaande te foppen!
Bell schoof onrustig in zijn stoel heen en
weer. Er was iets onheilspellends in de ge-
meene plooi van 'smans lippen in de totale
afwezigheid van eenige rechtstreeksche bedrei
ging. Wat was het, dat hij in zijn hart be
raamde?
U denkt toch niet aan een of andere daad
van geweld? vroeg hij. Denk er aan, dat ze
een trotsche vrouw is, en u kunt haar niet
méér treffen, dan door eenvoudig voor haar te
verschijnen, en u zelf bekend te maken.
Jean le Roi glimlachte.
We zullen zien, zeide hij.
Ernestine lag te rusten op de sofa, toen
Maurice werd aangediend. Al de fijne kleuren
van haar toilet konden de bleekheid van haar
wangen niet verbergen, of de kringen onder
haar oogen. Maurice, die zich voorgenomen
had, haar met koele hoffelijkheid te bejegenen,
was geroerd tot medelijden toe. Er scheen
niets overgebleven te zijn van de groote dame,
of van haar bestudeerde wijze van doen.
U bent heel vriendelijk, prevelde zij,
dat u zoo gauw gekomen bent. Gaat u zitten,
alstublieft.
Is er een of andere moeilkheid? vroeg hjj.
U ziet er afgetobd uit.
Zü lachte onnatuurlijk.
Geen wonder, antwoordde zij. Vijf
jaar lang heb ik min of meer aan den rand
van een vulkaan geleefd. Van wat ik vernomen
heb, denk ik, dat een uitbarsting ongeveer
aanstaande is.
Vertel het mij, verzocht hij.
Zij reikte hem een telegram. Het was uit
Parijs, en geteekend: Robert Anstey.
„Jean le Roi is gisteren in vrijheid gesteld.
Hij is onmiddellijk naar Engeland ver
trokken".
Maurice keek op.. Hü begreep er niets van.
Wie is Jean le Roi? vroeg hü-
Zij keek hem in de oogen.
Mü'n aanstaande echtgenoot, zei ze kalm.
Tenminste, dat zou de wet zeggen, dat hij
is, denk ik.
(Wordt vervolgd!.