Md wdaal van den da% De overstroomingen in Mandschoekoe VREESELIJKE TOONEELEN RADIO-PROGRAM ANTHRACIET ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN ROBINSONschoenen zijn prima Nederlandsch fabrikaat Oom tijger Het Lijk bij Mirteboomera MAANDAG 10 OCTOBER Duizenden slachtoffers Koude koffie Dinsdag 11 October Een stad gekocht AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON (Van onzen bijzonderen correspondent) CHARBIN, 23 September (Via Siberië) De bewoners van Charbin behoeven zich niet te beklagen, dat hun bestaan een tonig is. Gedurende meer dan zeven •baanden heeft de oorlog, die in Mandschoekoe gevoerd werd, hun aandacht in spanning ge houden, en nu enkele weken geleden, nu er een betrekkelijke rust heerschte, zijn de bewoners andermaal opgeschrikt door een nieuwen vÜand, die geheel onverwachts gekomen is: de Soengari, de nevenstroom van de Amour, die geheel de stad onder water heeft gezet. In de laatste veertig jaar heeft men een dergelijke ramp niet meer aanschouwd. Bij vroegere overstroomingen hadden de d'ateren van de Soengari altijd nog eerbied voor de beroemde stuwdammen van Ahif, van Ka poen en van Cheu-Chou, die men ten koste van groote finantieele offers had gebouwd na de groote rampen die in de vorige eeuw het land geteisterd hadden. De inboorlingen vertrouwden z°o zeer op deze groote waterkeeringen, dat zij bij het vernemen van de eerste berichten over den watersnood heel onverschillig bleven en absoluut niet bang waren. Hun lusteloosheid bleef nog voortduren tot ze hoorden, dat ook de Nonni, de voornaamste zijrivier van de Soen- Sari, over een grooten afstand heel de streek van Tsi-tsi-kar had overstroomd, zoodat tal van steden en dorpen onder water stonden en dui zenden slachtoffers werden verzwolgen in den steeds wassenden vloed. De dagbladen van Charbin hadden trouwens °ok heel veel bijgedragen om deze onverschillig- beid te doen voortbestaan. Het water van de Nonni, zoo werd er beweerd, Zou zijn vreeselijke uitwerking niet kunnen doen gevoelen in de vlakte van Charbin dan na zes ba gen. De zes dagen verliepen en werkelijk met ^n angstvallige nauwgezetheid was daar de Soengari: het water, dat anders zoo langzaam eh ernstig stroomde, was nu ineens geweldig Woest geworden. De gewone dijken werden weg gespoeld, en de bewoners van Foe-dzia-dan, een Voorstad van Charbin met 200.000 zielen, bloesten naar Charbin vluchten. De vluchtelingen overstroomden heel de stad: Straten en pleinen, kerken en scholen, alles was overvol: er ontstond een onbeschrijfelijke wan orde en een paniekstemming onder de bevol king. Het spoorwegverkeer was geheel ontred berd, zoodat verder vluchten onmogelijk was, Want het water was reeds tot de stad genaderd eb had reeds de buitenwijken der stad over stroomd. Men verhuisde dus naar de bovenste verdiepingen. Gedurende de eerste uren van deze algemeene ramp bleven de stedelijke auto riteiten werkeloos toezien. Eerst toen de volkswijken der stad geheel onder Water stonden werd er order gegeven aan de af- deeling Openbare Werken om maatregelen te hemen, ten einde het verder voortdringen van het water in de stad te beletten. En deze maat regelen waren per slot van rekening nog te danken aan den commandant van het Japan sche bezettingsleger, die zich niet stoorde aan alle mogelijke diplomatieke conventies, maar zor^Jer vorifi van proces het heft in handen ham omdat de vertegenwoordigers van de regee- vihg van Manschoekoe onbekwaam voor hun taak waren en werkeloos bleven toezien. Bijgestaan door de plaatselijke politie, die ter hunner beschikking was gesteld, begonnen de Japansche troepen onmiddellijk met de men schen te redden, die door het water verrast wa- ren en niet meer konden vluchten, terwijl op tal van plaatsen met zakken zand en cement een Voorloopige waterkeering werd gemaakt, zoodat öeze watervloed eenigszins toch gekeerd werd. Dank zij het energieke optreden der Japanee ken keerde het zelfvertrouwen weer terug in de harten en geesten der menschen. Aan de Japa- heezen was het ook te danken, dat de spoorweg verbindingen weer werden hersteld, waardoor bien in staat was om voldoende levensmiddelen toe te voeren en de overbevolkte stad eenigszins te ontlasten. Alsof er niets gebeurd was, zag men den an deren morgen reeds heel vroeg een groote me- higte druktemakers samenstroomen op een punt, Waar men heel de rivier kon overzien: de men- ^hen keken naar den grilligen 'loop van de Soengari en bewonderden het werk van de kleine Japaneesche soldaten, die hun uiterste kest deden om hun werk van den vorigen dag hog te verbeteren en te versterken. Het was een indrukwekkend schouwspel: op het snel-stroomende water van de Soengari, dat ^'les dreigde te verzwelgen, dreven bedden, stoe- Ieb, kasten, kortom de meest uiteenloopende voorwerpen, die men zich maar kan voorstellen. Plotseling kon men een groote donkere vlek op be golven waarnemen: men zou zeggen, dat er hadden in het water een eiland was ontstaan. Maar het eiland verplaatste zich en hoe dichter bie massa naderbij kwam des te beter kon men haar onderscheiden. Er steeg een kreet van ont zetting op uit de menigte: honderden lijken, hiisvormd, opgezwollen door het water, vormden dit drijvende eiland, dat door den stroom werd meegesleurd. Bijna allen die dat vreeselijk schouwspel zagen begonnen te huilen: zij konden het niet langer aanzien en aangegrepen door ontzetting vlucht ten allen haastig heen. Enkele onverschrokken kerels bleven staan, en zij waren er getuigen van hoe later nog meer dere dergelijke drijvende kerkhoven voorbijscho ven. De verhalen van deze ooggetuigen versprei den angsJt en schrik onder de bevolking, maar ook de Japaneezen bleven niet werkeloos of lijdelijk toezien. Toch kon men zien, dat de soldaten, die den Mikado omringden, wel niet zoo onverschillig of hardvochtig zijn als wel gezegd werd. Onder het stramme uiterlijk, dat ze aan hun streng militaire vorming hebben te danken, hebben zij toch nog een gevoelig hart verborgen. Met strak gelaat doch vochtige oogen, aangegrepen door het ongelukkige lot der bevolking, verlieten ook de Japaneesche soldaten hun posten en gingen naar de wijken in het hooger gelegen gedeelte van de stad: zij konden de ellende niet langer aanzien. Zelfs de officieren waren door ontzetting aangegre pen. In die verwarring werden er orders uit gedeeld en weer tegenorders gegeven, zoodat de verbijstering en schrik nog grooter werden. Alleen de onvermurwbare Soengari won altijd nog terrein. Weldra kwam er uit het overstroomde ge bied een ondragelijke stank, die doordrong naar het stadsgedeelte, dat nog was gespaard ge bleven. De cholera was uitgebroken en eischte op haar beurt weer duizenden slachtoffers. Daar kwam nog bij dat de spoorweg onder water was komen te staan, zoodat Charbin geheel van de buitenwereld was afgesloten. Alleen de te legraaflijnen waren nog niet verstoord. De Chineesche en Russische dagbladen, die hun kantoren en drukkerijen hadden in het hooger gelegen stadsgedeelte, konden nog ver schijnen, en zij profiteerden van de wanorde, die ook den politiedienst en de censuur had aangegrepen, zoodat zij berichten konden pu- bliceeren, die in normale tijden zeker door de censuur geschrapt zouden zijn geworden. Er werd zelfs gepubliceerd, dat de „Chineesche bandieten" een grootsch opgezetten aanval hadden ondernomen in de Zuidelijke provincies, terwijl daags tevoren de officieele mededeelin- gen hadden verkondigd, dat er overal een vol maakte orde heerschte. Het Japansche leger dat door deze natuur ramp tot werkeloosheid was gedoemd, gaf aan de bandieten, d.w.z. de Chineesche opstandelin gen volop gelegenheid om hun gang te gaan. De censuur had ook een bericht doorgelaten waarin werd medegedeeld, dat het plaatselijk garnizoen zich verplicht had gezien om in alle haast plaats te nemen in de booten die op de Nonni-rivier voor anker lagen, en dat hun artillerie en hun munitie korten tijd daarna door de golven waren verzwolgen. Deze ramp heeft in Mandschoekoe duizenden slachtoffers gemaakt. De Chineezen beschou wen dezen watersnood als een godsgericht over den geweldenaar, die, behalve veel oorlogsmate riaal ook veel soldaten en officieren verloren zou hebben. Ik weet niet in hoeverre deze nieuwsberichten reeds aangevuld kunnen zijn, ik weet zelfs niet wanneer u dezen brief zult ontvangen. Op het oogenblik dat ik dit schrijf, schijnt het water van de Soengari nog te stij gen! En de bewoners van Charbin verwachten nu, dat zij eerstdaags de bandieten voor hun poor ten zullen zien verschijnen: de steppen, waar zij zich verscholen houden en waar thans geen Japansche bezetting meer is, zijn niet zoo ver van hier.... Het gebeurde in de drukke straat in Wee- nen, waar het Turksche gezantschap is ge vestigd. Het merkwaardige is, dat in die druk ke straat nog nooit een ongeluk was voorge vallen. Totdat op een kwaden dag een man op leef tijd, huisknecht bij het Turksche gezantschap, het verkeer in gevaar bracht door juist voor een naderenden tramwagen over te steken, met een kop koffie in de hand. De tram moest plotseling stoppen en een daarachter rijdende auto botste tegen het achterbalkon. Het leek een zeer eenvoudig geval. Maar de verdachte maakte de zaak direct ingewikkeld, doordat hij de moraal er bij betrok. De koffie die hij in de hand had, verklaarde hij voor het gerecht, was bestemd voor zijn heer en meester, den Turkschen gezant, die bepaald heete koffie wilde hebben. Om de koffie heet over te brengen, moest hij zich haasten.' De rechter hield hem voor, dat hij daar door niet alleen zijn eigen leven, maar ook dat van anderen roekeloos in gevaar had ge bracht. Waarop de verdachte hem trouwnarug aanzag en zeide: „Maar het was toch een schande voor mij geweest als ik mijnheer kou de koffie had gebracht!" Daar de automobilist door het ongeval geen noemenswaardige schade had geleden, werd de trouwe huisknecht toch maar vrijgesproken. Met opgeheven hoofd verliet hij het ge rechtsgebouw. Toeschouwers beweren, dat zij hem in het voorbijgaan hebben hooren mom pelen: „Ik kon toch de koffie niet koud laten worden HUIZEN, 1875 M. K.R.O. 8 uur morgen concert; 1 uur K.R.O.-orkest o.l.v. Johan Ger ritsen; 11.30 godsdienstig halfuurtje; 12 uur politiberichten; 12.15 uur lunchconcert; 1.45 gramofoonmuziek; 2 uur vrouwenuurtje; 3 uur modecursus; 4 uur vioolrecital; 5 uur gramo foonmuziek; 6. 30 Esperanto-cursus; 6.50 gra mofoonmuziek; 7.10 dr. Ernst Claes: „De Hei ligen van Sichem"; 7.30 politieberichten; 7.45 Verbondskwartiertje; 8 uur K.R.O.-orkest o.l.v. Johan Gerritsen; 9 uur persberichten Vaz Dias; 9.15 E. Peaux: „Regels van den weg"; 9.35 po pulair concert; 11 uur gramofoonmuziek. HILVERSUM, 296 M. 8 uur AVRO- gra mofoonmuziek; 10 uur morgenwijding; 10.15 gramofoonmuziek; 10.30 solistenconcert; 11 uur gramofoonmuziek; 11.30 voortzetting solisten concert; 12 uur lunchconcert; 12.45 gramofoon muziek; 1.15 voortzetting lunchconcert; 2 uur rustpoos voor het verzorgen van den zender; 2.15 gramofoonmuziek; 3 uur knipcursus voor be- ginner,s door mevr. Ida de Leeuw van Rees; 4 uur pianorecital door Richards; 4.30 Radio- kinderkoorzang o.l.v. Jacob Hamel; 5 uur Max Tak: „Het leven en de werken van Charles Gounod"; 6 uur gramofoonmuziek; 6.30 RVU; 7 uur Kovacs Lajos en zijn orkest; 7.30 Engel- sche les voo? beginners, door Fred. Fry; 8 uur nieuwsberichten van het Persbureau Vas Dias; 8.05 Kovacs Lajos en zijn orkest; 9 uur Wou ter Look; 9.20 concert door het Omroeporkest o.l.v. Nico Treep; 11 uur nieuwsberichten van het Persbureau Vaz Dias; 11.05 gramofoonmu ziek. BRUSSEL, 509 M. 5.20 Concert door het Omroeporkest o.l.v. Jean Kumps 7.05 Gra mofoonmuziek 8.20 Concert door het Radio orkest o.l.v. Franz André 9.20 Concert door het Radio-orkest o.l.v. Franz André 10.30 Gramofoonmuziek 11.05 Gramofoonmuziek. KALUNDBORG, 1153 M. 2.20 Louis Preii's Instrumentaal Ensemble 8.10 Mandolinemu- ziek o.l.v. Kurt Jensen 9.20 Kamermuziek door het Budapester Strijkkwartet 10.10 Dansmuziek. ..BERLIJN, 419 M. 7.20 Gevarieerd Pro gramma. HAMBURG, 372 M. 1.30 Gramofoonmu ziek 5.15 Gevarieerd programma 7.20 Concert 9.40 Concert door het Noragorkest o.l.v. Horst Platen. KÖNIGSWUSTERHAUSEN, 1635 M. 1.20 Gramofoonmuziek 3.50 Concert 9.40 Con cert. SinmnmnnnmiHnn rnmnraiiiiiffliiiig Meer dan voor de heele crisis Of den uitvoer in 't kwadraat, Meer dan voor den prijs van boter Of van boter-surrogaat, Meer dan voor de Tweede Kamer Of verleening van crediet Hebben wij thans interesse Voor het zwarte anthraciet! Want bij alles wat ons afschrikt En ons dikwijls tegenstaat, Rillen wij toch wel het meeste Bij een akelig klimaat! Pa zegt, als hij 's middags thuis komt Zeg, wat is het hier toch kil! Ma zegt: ja, dat kon wel wezen, Moet j' eens voelen hoe ik ril! En wanneer dan de familie Naar de koude kachel ziet, Koestert zij maar één gedachte En die is: het anthraciet! Anthraciet in advertentie, Zolderschuit en prijscourant, Anthraciet door telefoontjes Tot het in je huis belandt! En mama, die thuis de baas is, Ondervindt op dit gebied: Nummer één is thans de kachel En de kit metanthraciet! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) LANGENBERG, 472 M. 12.20 Concert o.l.v. Eysoldt 4.20 Vesperconcert o.l.v. Eysoldt 7.20 Concert o.l.v. Wolf. DA VENT RY, 1554 M. 12.20 Orgelconcert 1.05 Concert door het Commodore Gran l- Orkest o.l.v. Joseph Muscant 4.50 Concert 7.40 Concert 10.55 Roy Fox en zijn Band. PARIJS, Eiffel, 1446 M. 7.50 Piano-recital 8.20 Kwartet Firmin Touche. PARIJS, R 1725. 8.20 Gramofoonmuziek 12.50 Idem 7.40 Gramofoonmuziek 9.50 Gramofoonmuziek. MILAAN, 331 M. 7.50 „II re di chez Maxim" 9.20 Concert. WEENEN, 517 M. 4.05 Populair Concert. WARSCHAU, 141 M. 4.20 Symphonie-con- cert 5.20 Populair Concert 8-20 Pianoreci tal 9.35 Dansmuziek. BEROMÜNSTER, 460 M. eert 9.30 Dansmuziek. 7.20 Populair con- VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS Toen Freddy Vrijdag ze allen mee nam naar de Artis-holen, waar de aardmannetjes leefden, was Ivy de eerste, die erg -verbaasd was. „Zoo, zijn dat nu aardmannetjes," zeide ze met nadruk. „Ze lijken op konijnen. En hebben ze witte staar ten?" „Nee," zei Freddy, „ze hebben hee- lemaal geen staarten, want het zijn geen konijnen, maar heel kleine men schen, met lange ooren en stompjes van beenen." Vervolgens ging een aardmannetje hen voor naar de opening in de rot sen, welke leidde naar de plaats, waar de aardmannetjes woonden. Bij den ingang van het hol zag Ivy iets, dat leek op een stuk van een boomstam, waaruit stokken staken. „Wat is dat nu," riep ze uit. „Er komt rook uit. Ik hoop, dat ze ons niet in de lucht willen laten vliegen." „Ben je dwaas," lachte de zeeman. „Dat is een tabakspijp voor allen." Toen de aardmannetjes begonnen te rooken, voelde Ivy zich echt opge lucht. „Rooken ze tabak?" vroeg Ivy. „Ze rooken alle soorten bladeren,", zeide Freddy. „Zelfs zeegras." „Nou begrijp ik, waarom ze zoo klein zijn," zeide Ivy, „ik geloof dat ze te veel rooken. En dan blijf je klein." "Morgen vervolg.) (Ingezonden mededeelingen) In de Hollandsche Sociëteit van Debbing, een dorp op Sumatra, vertelde men elkander dikwijls de vreemde geschiedenis van Sally van Beerenbroek en den tand van den tijger. De geschiedenis is reeds enkele jaren ge leden, maar zij zal nog lang in de herinnering van het volk blijven leven, omdat zij zoo onge. looflijk klinkt en ook omdat zij ten slotte wer. kelijkheid en dus waar gebeurd is. Sally van Beerenbroek had reeds vroegtijdig de plantage moeten overnemen, maar Sally was een dappere en uiterst moedige vrouw ge worden. Men waardeerde en beminde haar in alle kampongs en er was niemand, die deze brave, jonge vrouw niet reeds van verre groette wanneer men haar op een van hare vele ritten in de groote plantage ontmoette. Sally maakte allé gevaren mee, waarvan op Sumatra niemand gespaard blijft: naar blik was gescherpt, haar arm sterk en bovendien bezat zij een uitstekende lijfwacht, die voor haar beminde gebiedster door het vuur ging. Op zekeren dag was Sally op de tijgerjacht gegaan; een tijger had reeds zeer veel schade op haar gebied aangericht en zou eindelijk on schadelijk worden gemaakt. Sedert drie dagen kampeerde Sally reeds diep in de dzungle, zonder dat de tijger in zicht kwam. In het geleide van Sally bevond zich een groote, sterke man, Surja, dien men in den verst verwijderden kampong als den besten dzungle-gids kende; op hem kon Sany zien verlaten. Men noemde Surja den „tijger", want zijn bovenarm vertoonde het groote, blanke lidteeken van een tijgerbeet, een tijgertand. Maar Surja sprak daar bijna nooit over. Surja was ook voor dezen derden nacht heengegaan en had zich in de nabijheid dei koelies een hut gebouwd. Het was zeer heet en nevelig. Saliy hoorde den regen fluiten (pluvier) van den zandigen oever. Boven de kronen der pandanuspalmen spande zich een heerlijke sterrenlucht; groote donkere kevers liepen met veel leven over het droge vlecht werk der hut. Wanneer zou de sterke, dappere „Tijger" met zijn scherpe oogen, het teeken voor het begin der jacht geven? Maar de „Tijger" aarzelde. Telkens, nadat hij even rondgespied had, was hij weer terug gekomen en de jacht uitgesteld. De rijke, jonge Sally bemoeide er zich niet mee; op den „Tijger" kon zij zich verlaten. Plotseling sperde het meisje de oogen wijd open. Buiten brandde de dag. Zij sprong op, ging uit het muskietennet en toen was het weer nacht, een zware, bange, raadselachtige malle nacht, die alles neerdrukt, brutaal, erger nog dan de hitte van den tropischen nacht. En weer vlamde het buiten op. De koelies maakten lawaai voor de hut, de Hindoes schreeuwden, kreten in het Maleisch drongen naar binnen, een hitte sloeg als een branding over het dak heen, vulde de kleine ruimte. Het geschreeuw van verschrikte dieren joeg als dol door den nacht, de lucht werd. dik, walm kleef, de aan de aardeVuur! Sally voelde de armen van een man, zij hie ven haar omhoog, drukten haar vast tegen het lichaam en droegen haar voort. Het was Surja. De wanden van de hut vielen uit elkander. Eenige schreden verderde Maleier bleef plotseling staan. Hij liet het meisje langzaam op den grond zinken. De scherpe lucht van een wild dier was in de nabijheid. Toen Sally de oogen opsloeg, keek zij in de gloeiende oogen van een tijger. Zij greep naar haar wapengordel, maar die was leeg. De sterke Maleier schoof haar een beetje terug. De tijger, wiens ronde kop vlak bij den grond was, maakte zich gereed voor den sprong. Surja bukte zich een weinig. In zijn linkerhand hield hij 'n langen, scherpen dolk. Maar Surjo stootte hem niet. Zijn half toegeknepen oogleden openden zich langzaam en de blik van zijn fonkelende oogen hing aan het blanke gebit van den tijger. De hoektanden stonden in het kwadraat: op dit moment ontdekte Surja de rechterscheurkieszij was donkerbruin zwart. Zijn linkerhand haalde uit, maar de tijger ver dween in de aandrijvende rookwolken van droge riethoopen. Surja droeg het meisje in zijn hut. „Wat doet u daar5" vroeg Sally den vol genden dag, toen zij bemerkte dat Surja den sarong-gordel vaster bona en er den scherpen dolk tusschen stak. „Hij is er!" zei de „Tijger" kort. „Wien bedoelt u?" „Hebt u hem niet gezien?" Sally zag het somber vuur in de oogen van den Maleier. „Wien bedoelt u?" Surja wees op het groote lidteeken van zijn rechterbovenarm. „Hemden tijger Hij zweeg. Daarna vervolgde hij: „Ja. Hij wat 't, die toen den jongen kampong overviel, met hem kwam een dozijn olifanten en vertrapte de bungalows der Blanken." Surja zweeg, zijn linkerhand greep naar den dolk en de blik zijner donkere, fonkelende oogen drong in de dzungle. „Toenvertelde Surja in goed Engelsch, „in dien tijd reed ik nog de Blanken op hun wandeltochten in bamboe wagentjes. Het wa. ren plantage-bezitters met harde knuisten en jonge heeren met rijzwepenToen brak ook de tijger uit de dzungle, ik reed juist een blanke vrouw in de rikschahde tijger sloeg mij tegen den grond. Men droeg de blanke vrouw zwaar gewond wegIk moest vluch tenik zag het, de tijger had een zwarten tand. Jarenlang zocht ik de dzungle af. Be grijpt u mij? Ik leerde de dzungle kennen: en de Eurapear.en hadden mijn diensten als gids noodig. Men noemde mij oom Tijger kijk Langzaam hief hij den rechterarm omhoog. De tijger had dus alles met één slag van zijn klauwen vernietigd. Nuis hij er weer. Be grijpt u?" Surja zweeg. „Ik heb nog wat te doen. Sallyalleen U gaat naar de kampongs terug!" Eer Sally nog een woord p, zeggen kon, viel de dikke mat achter den Maleier neer. En Sally zag den sterken, dapperen man langzaam met lichten, wiegenden, veerenden en toch zekeren pas heengaannaar de dzungle. De twintig koelies brachten het meisje in snellen loop naar de kampongs terug. Vijf dagen later bracht een jachtgezelschap het verminkte lichaam van den Maleier Surja naar Malabar. Voor de bungalow van Sally zetten zij het neer. In den verscheurden saronggordel vond Sally een oude, verfrommelde krant. Op dit blad stond de foto van een blanke vrouw. Sally's handen begonnen te beven. Haar oogen verwijdden zich. Zij werd eenigszins dui zeligAlles werd wazig rond haarDe menschen kwamen op het bevende meisje toe. „Mijn moeder"stamelde SallyEn zij boog zich neer en streelde met de bevende handen over de gewonde en gebalde vuist van Surja. Williamsbourg heet de stad, die het eigen dom is van John D. Rockefeller, den oudsten zoon van den rijksten man ter wereld. Eenige jaren geleden heeft John D. Rockefeller deze stad met allen grond, waarop zij gebouwd is, met alle woningen, gebouwen, scholen en ker. ken, voor het sommetje van 5 millioen dollar gekocht. Nadat het koopcontract gesloten was, werden alle openbare gebouwen vernieuwd. De stad maakt tegenwoordig een veel grootscher indruk, dan toen zij nog niet het eigendom was van Rockefeller. De stad Williamsbourg heeft reed# een eeuwen-oude geschiedenis achter den rug en speelde eens in de geschiedenis van Amerika een niet onbeteekenende roL Voor de procla matie van de onafhankelijkheid der Vereenigde Staten was Williamsbourg de hoofdstad der dertien Engelsche koloniën. Nadat de Ver eenigde Staten hun onafhankelijkheid hadden verkregen en als zelfstandige Statenbond op het wereldtooneel optraden, heeft Williams bourg veel aan politieke en economische betee- kenis verloren. De staatsambtenaren, die vroe ger in pompeuze gebouwen ondergebracht waren, werden naar de nieuwe hoofdstad ver plaatst; terwijl men vroeger deze prachtige bouwwerken zorgvuldig had onderhouden, liet men ze thans geheel vervallen. Dit was de oor zaak, dat de stad restauratie noodig had en de aandacht trok van den „jongen" Rockefeller, die zich in zijn vrije uren veel met kunstge schiedenis bezig hield en een bijzondere be langstelling voor de oude gebouwen van deze stad toonde. Het vroegere gouvemementspaleis, dat vele tiéntallen jaren geheel ongebruikt had ge staan, was een broeinest van ratten en muizen geworden en bijna geheel vervallen. Dit paleis werd door Rockefeller weer in zijn ouden glans hersteld als het er vroeger in de roemrijke ge schiedenis van Williamsbourg had uitgezien. John D. Rockefeller had een bevriend archi tect naar Londen gezonden, om daar in het Staatsarchief de ontwerpen en teekeningen van dit eens zoo schilderachtige paleis, tusschen oude en vergeelde documenten en papieren te zoeken, hetgeen dezen gelukte. Ook vijftien andere gebouwen werden geheel gerestaureerd, waaronder het instituut Wil. ham, een van de oudste scholen van Amerika. Rockefeller heeft in het nieuwe gebouw een wetenschappelijk onderzoekingsinstituut ge huisvest en zoo deze school weer haar oude bestemming teruggeven. De kosten van de restauratie der verschil lende gebouwen, van de stichting van nieuwe instituten, scholen, enz., bedragen niet veel minder dan de aankoopsom, die, zooals men weet, 5 millioen dollar bedroeg; in het geheel heeft de stad Rockefeller dan ook een kleine 10 millioen dollar gekost. Het heet, dat John D. Rockefeller door een lid der millionnairsfamilie Astor op de ge dachte is gebracht, deze stad te koopen. Deze toch had eenigen tijd geleden een eiland, dat in de Mississippirivier ligt, gekocht om daar een kleine villakolonie te stichten. De zoon van den petroleumkoning meende nu niet bij Astor te kunnen achterblijven en aan zijn reputatie verplicht te zijn een geheele stad te koopen. A 11*% °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Obij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f JCfl bij een ongeval met O Ctï bij verlies van een hand 9£* bij verlies van een f Cfi bij een breuk van f Afl bij verlies van 'n *Xlie UOOHFIG o ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeericgen f Ol/l/l/»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen t doodelijken afloop een voet of een oog# duim of wijsvinger t#(/. "been of arm# 7TI/» anderen vinger (Vrij naar het Duitsch) 30 Het meisje dacht een oogenblik na en schud de het hoofd. Neen, een vrouw met een bochel had ze niet gezien. Maar wel was, omstreeks den aangegeven tijd een leeg rijtuig bij hen komen aanrijden, waarvan ze den Weenschen koetsier heel goed kende. Hij heette Meyer en aÜn nummer was 468. Toen men hem vroeg, hoe hij zoo zonder vracht naar Salmannsdorf Eekomen was, had hij met een sluw lachje geantwoord, dat hij heelemaal niet zonder trachtje geweest was, maar dat hij dat al lang afgezet had, en geen onaardig centje verdiend had. Verder had de man opgemerkt dat hij een geweldigen honger had, daar hij ergens wel «en paar uur had moeten wachten. Meer wist het meisje niet, maar het was Voldoende om Helfrich te overuigen, dat hummer 468 het door hem gezochte rijtuig teas, des te meer, daar het meisje beslist ver- piekerde, dat op dien avond geen ander rijtuig Vas langs gekomen. Maar waar was de bochel dan gebleven? Waar de koetsier eerst lang op haar gewacht had, en haar toen had afgezet, kon hij haar niet vér gebracht heb ben. Zou ze bij een van de omliggende huizen zijn afgestapt? Was ze te voet verder ge gaan? Of had ze den omnibus naar Pötzleins- dorf genomen? Het meisje verzekerde hem, dat de huizen rondom allemaal onbewoond waren, en een vrouw met een bochel kende ze niet. Helfrich at gauw en betaalde, en begaf zich vervolgens naar de halte van den omnibus. Een gunstig toeval beschikte, dat de chauf feur van den wagen, die gereed stond, dezelfde was, die gereed stond, dezelfde was, die den bewusben avond om half acht naar Pötzleins- dorf gereden had. Hij verklaarde dat hij zich dien rit nog goed herinnerde. Er waren maar drie passagiers geweest een bejaarde man, denkelijk een werkman, een aankomend meisje en een dame met een voile voor. Van een vrouw met een bochel had hij niets ge zien. In Weenen aangekomen, was het Hel- frich's eerste werk, nummer 468 op te zoe ken. De man had zijn standplaats bij Auersperg, doch was op het oogenblik niet aanwezig. Helfrich zette zich geduldig neer in het aangrenzende proeflokaal, en wachtte, tot de man terugkwam. Het werd tamelijk laat in den avond, éér nummer 468 kwam aangereden. En even later stond Helfrich voor een grooten, breedgeschou- derden man, met een rood gezicht, en kleine, knippende oogjes. Mijnheer heeft naar me gevraagd. Hier ben ik. Gaat het over een vracht? Neen. Kom even met me mee naar dat hoektafeltje. Iedereen hoeft niet te hooren, wat we samen te bepraten hebben. Verwonderd kwam de man achter den detec tive aan, die twee glazen bier liet komen, in de juiste veronderstelling, dat de ander dan stel lig minder terughoudend zou zijn. En daar had hij zich niet in vergist. Toen de koetsier hoor de, waar 't over ging, keek hij eerst een beetje verlegen, maar vertelde dan alles, wat hij wist. Hij wilde dien middag van den 28en October juist van een rit naar zijn standplaats terug- lceeren, toen hij voor de opera door twee dames werd aangeroepen, en voor den heelen middag gehuurd werd. Beide dames want ze zagen er als dames uit droegen een voile, en een zijden mantel. Zooveel hij van de gezichten had kunnen zien, zou hij zoo zeggen, dat de eene jong en knap was, en de andere tamelijk veel ouder, zoo om en bij de 35. Zou u de jongste eventueel herkennen? Neen. Niet met zekerheid tenminste. Daar was de voile te dicht voor. En wat gebeurde er toen? We reden naar Salmannsdorf. en vandaar verder, tot waar er een begroeide weg op den straatweg uitkomt. Dien weg moest ik inslaan, en dan na een kwartier stilhouden. Daar stap ten de dames uit, en verdwenen in het bosch. Ik wachtte meer dan twee uur. Toen kwam opeens de eene haastig aanloo- pen, stapte dadelijk in, en zeide, dat ik haar vijf minuten, vóór we aan Salmannsdorf kwa men, moest afzetten; wat ik ook gedaan heb. Was die dame toen net zoo gekleed, als eerst? Ja, precies zoo. Wat dacht u van het geval? Dat het misschien een afspraakje betrof. En toen later alleen die ééne terugkwam, viel u dat toen niet op? Dat weL Maar ik durfde niets te vra gen. Spraken ze met elkaar, toen ze daar naar toe reden? Ja maar zóó zachtjes, dat ik er niets van verstaan kon. Wat kreeg u voor dat ritje? Dertig schilling, mijnheer! Ik was er zelf verbluft van. Ik heb al menig vrachtje gere den, maar zóóveel heb ik van mijn leven nog niet gehad! Hebt u niet gezien, wat die dame verder deed, toen u haar had afgezet? Ik geef toe, dat ik een beetje nieuwsgie rig was, en daarom reed ik met opzet lang zaam door. terwijl ik nu en dan eens stiekum omkeek. Ze ging de plaats, in, en liep recht, op le halte van den omnibus af. Verder heb ik me niet om haar bekommerd. Helfrich stelde nog een aantal vragen, maar kon verder niets meer uit den man halen, daar hij niets meer wist, XI Den volgenden morgen begaf Helfrich zich nog eenmaal met Koch naar Salmannsdorf Het was duidelijk, dat de beide „dames", zoodra zij uit het rijtuig gestapt waren, zich in het bosch van voile en mantel hadden ontdaan, en de mogelijkheid bestond dat de betreffende kleedingstukken van de jóngste van de twee alsnog in het bosch te vinden waren, waar zij ze zoolang verborgen had, als tenminste de oudste van de twee ze niet meegenomen had. Daarnaar wilde hij nu een onderzoek instellen. Maar hoe zorgvuldig de beide mannen ook duim voor duim van het in aanmerking kmende terrein afzochten, er was geen spoor van bedoelde kleedingstukken te vinden. Het was niet eens met waarschijnlijkheid aan te geven, wó,é,r de vrouwen zich van mantel en voile ontdaan moesten hebben, hoewel die plek niet ver verwijderd kon zijn van de plaats, waar zij uit het rijtuig waren gestapt; want een eind verder op was de houtsprokkelaarster □e al in haar armoedige kleeren tegengekomen. Nog een andere omstandigheid hield Helfrich voortdurend bezig. Terwijl die oude vrouw, en de herbergier, en zijn dienstbode, en de men schen, die daar dien avond geweest waren, beslist beweerden, dat de oudste van die twee vrouwen een bochel had, bleef de koetsier nummer 468 strak en stijf volhouden, dat de beide dames, die hij gereden had, zoo slank aks dennen geweest waren. Helfrich zocht den chauffeur van den omnibus nog eens op. Maar ook deze verklaarde be slist, dat de dame, welke dien avond mee gereden was, heel slank geweest was. De vrouw met den bochel was klein, en tusschen de 40 en 50 jaar geweest, de dame uit Salmannsdorf ongeveer 35 jaar en groot en slank. Helfrich noch zijn helper konden er een touw aan vastknoopen. Waren ze toch nog op een dwaalspoor? Het was de commissaris, die het eerst deze mogelijkheid uitsprak. Als het by die twee dames van nummer 468 nu eens werkelijk een afspraakje betrof? aeide hij. Al die voorzichtigheid, waarmee ze te werk gingen, zou daar heel natuurlijk te verklaren zijn. De jongste van de twee heeft haar galant misschien verderop ontmoet en de oudste is toen, nadat ze gezien had, dat alles in orde was, naar het rijtuig teruggegaan. Zoodat die twee dames niets te maken zou den hebben met ons geval? Dat is zeker mogelijk. En die voetsporen in het bosch dan? Die recht naar de plek voeren, waar het uig stond te wachten? Als buiten dit twee „dames" ook nog de „bochel" in het bosch ge weest was, ma.w.: als de ééne van die dames dus niet identiek was met de „bochel", dan zouden we toch ook haér voetsporen hebben moeten vinden. Altijd in de veronderstelling, dat niet vier dagen tusschen het tijdstip van haar vlucht en jouw nasporingen verloopen waren. In vier dagen kan er veel van dien aard verdwijnen. Bovendien kan de „bochel" in een heel andere ch'ing gevlucht zijn en op dat oogenbük heb je het toevallig gevonden spoor van die dame voor haar spoor gehouden. Wordt, vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 7