Md wdaal van den da%
De overstroomingen in Mandschoekoe
VREESELIJKE TOONEELEN
RADIO-PROGRAM
ANTHRACIET
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
ROBINSONschoenen zijn prima
Nederlandsch fabrikaat
Oom
tijger
Het Lijk bij
Mirteboomera
MAANDAG 10 OCTOBER
Duizenden slachtoffers
Koude koffie
Dinsdag 11 October
Een stad gekocht
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
(Van onzen bijzonderen correspondent)
CHARBIN, 23 September
(Via Siberië)
De bewoners van Charbin behoeven zich
niet te beklagen, dat hun bestaan een
tonig is. Gedurende meer dan zeven
•baanden heeft de oorlog, die in Mandschoekoe
gevoerd werd, hun aandacht in spanning ge
houden, en nu enkele weken geleden, nu er een
betrekkelijke rust heerschte, zijn de bewoners
andermaal opgeschrikt door een nieuwen
vÜand, die geheel onverwachts gekomen is: de
Soengari, de nevenstroom van de Amour, die
geheel de stad onder water heeft gezet.
In de laatste veertig jaar heeft men een
dergelijke ramp niet meer aanschouwd.
Bij vroegere overstroomingen hadden de
d'ateren van de Soengari altijd nog eerbied voor
de beroemde stuwdammen van Ahif, van Ka
poen en van Cheu-Chou, die men ten koste
van groote finantieele offers had gebouwd na
de groote rampen die in de vorige eeuw het land
geteisterd hadden. De inboorlingen vertrouwden
z°o zeer op deze groote waterkeeringen, dat zij
bij het vernemen van de eerste berichten over
den watersnood heel onverschillig bleven en
absoluut niet bang waren. Hun lusteloosheid
bleef nog voortduren tot ze hoorden, dat ook
de Nonni, de voornaamste zijrivier van de Soen-
Sari, over een grooten afstand heel de streek
van Tsi-tsi-kar had overstroomd, zoodat tal van
steden en dorpen onder water stonden en dui
zenden slachtoffers werden verzwolgen in den
steeds wassenden vloed.
De dagbladen van Charbin hadden trouwens
°ok heel veel bijgedragen om deze onverschillig-
beid te doen voortbestaan.
Het water van de Nonni, zoo werd er beweerd,
Zou zijn vreeselijke uitwerking niet kunnen doen
gevoelen in de vlakte van Charbin dan na zes
ba gen. De zes dagen verliepen en werkelijk met
^n angstvallige nauwgezetheid was daar de
Soengari: het water, dat anders zoo langzaam
eh ernstig stroomde, was nu ineens geweldig
Woest geworden. De gewone dijken werden weg
gespoeld, en de bewoners van Foe-dzia-dan, een
Voorstad van Charbin met 200.000 zielen,
bloesten naar Charbin vluchten.
De vluchtelingen overstroomden heel de stad:
Straten en pleinen, kerken en scholen, alles was
overvol: er ontstond een onbeschrijfelijke wan
orde en een paniekstemming onder de bevol
king. Het spoorwegverkeer was geheel ontred
berd, zoodat verder vluchten onmogelijk was,
Want het water was reeds tot de stad genaderd
eb had reeds de buitenwijken der stad over
stroomd. Men verhuisde dus naar de bovenste
verdiepingen. Gedurende de eerste uren van
deze algemeene ramp bleven de stedelijke auto
riteiten werkeloos toezien.
Eerst toen de volkswijken der stad geheel onder
Water stonden werd er order gegeven aan de af-
deeling Openbare Werken om maatregelen te
hemen, ten einde het verder voortdringen van
het water in de stad te beletten. En deze maat
regelen waren per slot van rekening nog te
danken aan den commandant van het Japan
sche bezettingsleger, die zich niet stoorde aan
alle mogelijke diplomatieke conventies, maar
zor^Jer vorifi van proces het heft in handen
ham omdat de vertegenwoordigers van de regee-
vihg van Manschoekoe onbekwaam voor hun
taak waren en werkeloos bleven toezien.
Bijgestaan door de plaatselijke politie, die ter
hunner beschikking was gesteld, begonnen de
Japansche troepen onmiddellijk met de men
schen te redden, die door het water verrast wa-
ren en niet meer konden vluchten, terwijl op
tal van plaatsen met zakken zand en cement een
Voorloopige waterkeering werd gemaakt, zoodat
öeze watervloed eenigszins toch gekeerd werd.
Dank zij het energieke optreden der Japanee
ken keerde het zelfvertrouwen weer terug in de
harten en geesten der menschen. Aan de Japa-
heezen was het ook te danken, dat de spoorweg
verbindingen weer werden hersteld, waardoor
bien in staat was om voldoende levensmiddelen
toe te voeren en de overbevolkte stad eenigszins
te ontlasten.
Alsof er niets gebeurd was, zag men den an
deren morgen reeds heel vroeg een groote me-
higte druktemakers samenstroomen op een punt,
Waar men heel de rivier kon overzien: de men-
^hen keken naar den grilligen 'loop van de
Soengari en bewonderden het werk van de
kleine Japaneesche soldaten, die hun uiterste
kest deden om hun werk van den vorigen dag
hog te verbeteren en te versterken.
Het was een indrukwekkend schouwspel: op
het snel-stroomende water van de Soengari, dat
^'les dreigde te verzwelgen, dreven bedden, stoe-
Ieb, kasten, kortom de meest uiteenloopende
voorwerpen, die men zich maar kan voorstellen.
Plotseling kon men een groote donkere vlek op
be golven waarnemen: men zou zeggen, dat er
hadden in het water een eiland was ontstaan.
Maar het eiland verplaatste zich en hoe dichter
bie massa naderbij kwam des te beter kon men
haar onderscheiden. Er steeg een kreet van ont
zetting op uit de menigte: honderden lijken,
hiisvormd, opgezwollen door het water, vormden
dit drijvende eiland, dat door den stroom werd
meegesleurd.
Bijna allen die dat vreeselijk schouwspel zagen
begonnen te huilen: zij konden het niet langer
aanzien en aangegrepen door ontzetting vlucht
ten allen haastig heen.
Enkele onverschrokken kerels bleven staan, en
zij waren er getuigen van hoe later nog meer
dere dergelijke drijvende kerkhoven voorbijscho
ven.
De verhalen van deze ooggetuigen versprei
den angsJt en schrik onder de bevolking, maar
ook de Japaneezen bleven niet werkeloos of
lijdelijk toezien. Toch kon men zien, dat de
soldaten, die den Mikado omringden, wel niet
zoo onverschillig of hardvochtig zijn als wel
gezegd werd. Onder het stramme uiterlijk, dat
ze aan hun streng militaire vorming hebben te
danken, hebben zij toch nog een gevoelig hart
verborgen. Met strak gelaat doch vochtige
oogen, aangegrepen door het ongelukkige lot
der bevolking, verlieten ook de Japaneesche
soldaten hun posten en gingen naar de wijken
in het hooger gelegen gedeelte van de stad:
zij konden de ellende niet langer aanzien. Zelfs
de officieren waren door ontzetting aangegre
pen. In die verwarring werden er orders uit
gedeeld en weer tegenorders gegeven, zoodat
de verbijstering en schrik nog grooter werden.
Alleen de onvermurwbare Soengari won altijd
nog terrein.
Weldra kwam er uit het overstroomde ge
bied een ondragelijke stank, die doordrong naar
het stadsgedeelte, dat nog was gespaard ge
bleven. De cholera was uitgebroken en eischte
op haar beurt weer duizenden slachtoffers. Daar
kwam nog bij dat de spoorweg onder water
was komen te staan, zoodat Charbin geheel van
de buitenwereld was afgesloten. Alleen de te
legraaflijnen waren nog niet verstoord.
De Chineesche en Russische dagbladen, die
hun kantoren en drukkerijen hadden in het
hooger gelegen stadsgedeelte, konden nog ver
schijnen, en zij profiteerden van de wanorde,
die ook den politiedienst en de censuur had
aangegrepen, zoodat zij berichten konden pu-
bliceeren, die in normale tijden zeker door de
censuur geschrapt zouden zijn geworden. Er
werd zelfs gepubliceerd, dat de „Chineesche
bandieten" een grootsch opgezetten aanval
hadden ondernomen in de Zuidelijke provincies,
terwijl daags tevoren de officieele mededeelin-
gen hadden verkondigd, dat er overal een vol
maakte orde heerschte.
Het Japansche leger dat door deze natuur
ramp tot werkeloosheid was gedoemd, gaf aan
de bandieten, d.w.z. de Chineesche opstandelin
gen volop gelegenheid om hun gang te gaan.
De censuur had ook een bericht doorgelaten
waarin werd medegedeeld, dat het plaatselijk
garnizoen zich verplicht had gezien om in alle
haast plaats te nemen in de booten die op de
Nonni-rivier voor anker lagen, en dat hun
artillerie en hun munitie korten tijd daarna
door de golven waren verzwolgen.
Deze ramp heeft in Mandschoekoe duizenden
slachtoffers gemaakt. De Chineezen beschou
wen dezen watersnood als een godsgericht over
den geweldenaar, die, behalve veel oorlogsmate
riaal ook veel soldaten en officieren verloren
zou hebben. Ik weet niet in hoeverre deze
nieuwsberichten reeds aangevuld kunnen zijn,
ik weet zelfs niet wanneer u dezen brief zult
ontvangen. Op het oogenblik dat ik dit schrijf,
schijnt het water van de Soengari nog te stij
gen!
En de bewoners van Charbin verwachten nu,
dat zij eerstdaags de bandieten voor hun poor
ten zullen zien verschijnen: de steppen, waar
zij zich verscholen houden en waar thans geen
Japansche bezetting meer is, zijn niet zoo ver
van hier....
Het gebeurde in de drukke straat in Wee-
nen, waar het Turksche gezantschap is ge
vestigd. Het merkwaardige is, dat in die druk
ke straat nog nooit een ongeluk was voorge
vallen.
Totdat op een kwaden dag een man op leef
tijd, huisknecht bij het Turksche gezantschap,
het verkeer in gevaar bracht door juist voor
een naderenden tramwagen over te steken,
met een kop koffie in de hand. De tram moest
plotseling stoppen en een daarachter rijdende
auto botste tegen het achterbalkon.
Het leek een zeer eenvoudig geval. Maar de
verdachte maakte de zaak direct ingewikkeld,
doordat hij de moraal er bij betrok. De koffie
die hij in de hand had, verklaarde hij voor
het gerecht, was bestemd voor zijn heer en
meester, den Turkschen gezant, die bepaald
heete koffie wilde hebben. Om de koffie heet
over te brengen, moest hij zich haasten.'
De rechter hield hem voor, dat hij daar
door niet alleen zijn eigen leven, maar ook
dat van anderen roekeloos in gevaar had ge
bracht. Waarop de verdachte hem trouwnarug
aanzag en zeide: „Maar het was toch een
schande voor mij geweest als ik mijnheer kou
de koffie had gebracht!"
Daar de automobilist door het ongeval geen
noemenswaardige schade had geleden, werd
de trouwe huisknecht toch maar vrijgesproken.
Met opgeheven hoofd verliet hij het ge
rechtsgebouw. Toeschouwers beweren, dat zij
hem in het voorbijgaan hebben hooren mom
pelen: „Ik kon toch de koffie niet koud laten
worden
HUIZEN, 1875 M. K.R.O. 8 uur morgen
concert; 1 uur K.R.O.-orkest o.l.v. Johan Ger
ritsen; 11.30 godsdienstig halfuurtje; 12 uur
politiberichten; 12.15 uur lunchconcert; 1.45
gramofoonmuziek; 2 uur vrouwenuurtje; 3 uur
modecursus; 4 uur vioolrecital; 5 uur gramo
foonmuziek; 6. 30 Esperanto-cursus; 6.50 gra
mofoonmuziek; 7.10 dr. Ernst Claes: „De Hei
ligen van Sichem"; 7.30 politieberichten; 7.45
Verbondskwartiertje; 8 uur K.R.O.-orkest o.l.v.
Johan Gerritsen; 9 uur persberichten Vaz Dias;
9.15 E. Peaux: „Regels van den weg"; 9.35 po
pulair concert; 11 uur gramofoonmuziek.
HILVERSUM, 296 M. 8 uur AVRO- gra
mofoonmuziek; 10 uur morgenwijding; 10.15
gramofoonmuziek; 10.30 solistenconcert; 11 uur
gramofoonmuziek; 11.30 voortzetting solisten
concert; 12 uur lunchconcert; 12.45 gramofoon
muziek; 1.15 voortzetting lunchconcert; 2 uur
rustpoos voor het verzorgen van den zender; 2.15
gramofoonmuziek; 3 uur knipcursus voor be-
ginner,s door mevr. Ida de Leeuw van Rees; 4
uur pianorecital door Richards; 4.30 Radio-
kinderkoorzang o.l.v. Jacob Hamel; 5 uur Max
Tak: „Het leven en de werken van Charles
Gounod"; 6 uur gramofoonmuziek; 6.30 RVU;
7 uur Kovacs Lajos en zijn orkest; 7.30 Engel-
sche les voo? beginners, door Fred. Fry; 8 uur
nieuwsberichten van het Persbureau Vas Dias;
8.05 Kovacs Lajos en zijn orkest; 9 uur Wou
ter Look; 9.20 concert door het Omroeporkest
o.l.v. Nico Treep; 11 uur nieuwsberichten van
het Persbureau Vaz Dias; 11.05 gramofoonmu
ziek.
BRUSSEL, 509 M. 5.20 Concert door het
Omroeporkest o.l.v. Jean Kumps 7.05 Gra
mofoonmuziek 8.20 Concert door het Radio
orkest o.l.v. Franz André 9.20 Concert door
het Radio-orkest o.l.v. Franz André 10.30
Gramofoonmuziek 11.05 Gramofoonmuziek.
KALUNDBORG, 1153 M. 2.20 Louis Preii's
Instrumentaal Ensemble 8.10 Mandolinemu-
ziek o.l.v. Kurt Jensen 9.20 Kamermuziek
door het Budapester Strijkkwartet 10.10
Dansmuziek.
..BERLIJN, 419 M. 7.20 Gevarieerd Pro
gramma.
HAMBURG, 372 M. 1.30 Gramofoonmu
ziek 5.15 Gevarieerd programma 7.20
Concert 9.40 Concert door het Noragorkest
o.l.v. Horst Platen.
KÖNIGSWUSTERHAUSEN, 1635 M. 1.20
Gramofoonmuziek 3.50 Concert 9.40 Con
cert.
SinmnmnnnmiHnn
rnmnraiiiiiffliiiig
Meer dan voor de heele crisis
Of den uitvoer in 't kwadraat,
Meer dan voor den prijs van boter
Of van boter-surrogaat,
Meer dan voor de Tweede Kamer
Of verleening van crediet
Hebben wij thans interesse
Voor het zwarte anthraciet!
Want bij alles wat ons afschrikt
En ons dikwijls tegenstaat,
Rillen wij toch wel het meeste
Bij een akelig klimaat!
Pa zegt, als hij 's middags thuis komt
Zeg, wat is het hier toch kil!
Ma zegt: ja, dat kon wel wezen,
Moet j' eens voelen hoe ik ril!
En wanneer dan de familie
Naar de koude kachel ziet,
Koestert zij maar één gedachte
En die is: het anthraciet!
Anthraciet in advertentie,
Zolderschuit en prijscourant,
Anthraciet door telefoontjes
Tot het in je huis belandt!
En mama, die thuis de baas is,
Ondervindt op dit gebied:
Nummer één is thans de kachel
En de kit metanthraciet!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
LANGENBERG, 472 M. 12.20 Concert o.l.v.
Eysoldt 4.20 Vesperconcert o.l.v. Eysoldt
7.20 Concert o.l.v. Wolf.
DA VENT RY, 1554 M. 12.20 Orgelconcert
1.05 Concert door het Commodore Gran l-
Orkest o.l.v. Joseph Muscant 4.50 Concert
7.40 Concert 10.55 Roy Fox en zijn Band.
PARIJS, Eiffel, 1446 M. 7.50 Piano-recital
8.20 Kwartet Firmin Touche.
PARIJS, R 1725. 8.20 Gramofoonmuziek
12.50 Idem 7.40 Gramofoonmuziek 9.50
Gramofoonmuziek.
MILAAN, 331 M. 7.50 „II re di chez Maxim"
9.20 Concert.
WEENEN, 517 M. 4.05 Populair Concert.
WARSCHAU, 141 M. 4.20 Symphonie-con-
cert 5.20 Populair Concert 8-20 Pianoreci
tal 9.35 Dansmuziek.
BEROMÜNSTER, 460 M.
eert 9.30 Dansmuziek.
7.20 Populair con-
VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER
WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN
RADIOGIDS
Toen Freddy Vrijdag ze allen mee
nam naar de Artis-holen, waar de
aardmannetjes leefden, was Ivy de
eerste, die erg -verbaasd was.
„Zoo, zijn dat nu aardmannetjes,"
zeide ze met nadruk. „Ze lijken op
konijnen. En hebben ze witte staar
ten?"
„Nee," zei Freddy, „ze hebben hee-
lemaal geen staarten, want het zijn
geen konijnen, maar heel kleine men
schen, met lange ooren en stompjes
van beenen."
Vervolgens ging een aardmannetje
hen voor naar de opening in de rot
sen, welke leidde naar de plaats, waar
de aardmannetjes woonden.
Bij den ingang van het hol zag Ivy
iets, dat leek op een stuk van een
boomstam, waaruit stokken staken.
„Wat is dat nu," riep ze uit. „Er
komt rook uit. Ik hoop, dat ze ons
niet in de lucht willen laten vliegen."
„Ben je dwaas," lachte de zeeman.
„Dat is een tabakspijp voor allen."
Toen de aardmannetjes begonnen
te rooken, voelde Ivy zich echt opge
lucht.
„Rooken ze tabak?" vroeg Ivy.
„Ze rooken alle soorten bladeren,",
zeide Freddy. „Zelfs zeegras."
„Nou begrijp ik, waarom ze zoo
klein zijn," zeide Ivy, „ik geloof dat
ze te veel rooken. En dan blijf je
klein."
"Morgen vervolg.)
(Ingezonden mededeelingen)
In de Hollandsche Sociëteit van Debbing, een
dorp op Sumatra, vertelde men elkander
dikwijls de vreemde geschiedenis van Sally
van Beerenbroek en den tand van den tijger.
De geschiedenis is reeds enkele jaren ge
leden, maar zij zal nog lang in de herinnering
van het volk blijven leven, omdat zij zoo onge.
looflijk klinkt en ook omdat zij ten slotte wer.
kelijkheid en dus waar gebeurd is.
Sally van Beerenbroek had reeds vroegtijdig
de plantage moeten overnemen, maar Sally
was een dappere en uiterst moedige vrouw ge
worden. Men waardeerde en beminde haar in
alle kampongs en er was niemand, die deze
brave, jonge vrouw niet reeds van verre groette
wanneer men haar op een van hare vele ritten
in de groote plantage ontmoette.
Sally maakte allé gevaren mee, waarvan
op Sumatra niemand gespaard blijft: naar blik
was gescherpt, haar arm sterk en bovendien
bezat zij een uitstekende lijfwacht, die voor
haar beminde gebiedster door het vuur ging.
Op zekeren dag was Sally op de tijgerjacht
gegaan; een tijger had reeds zeer veel schade
op haar gebied aangericht en zou eindelijk on
schadelijk worden gemaakt.
Sedert drie dagen kampeerde Sally reeds
diep in de dzungle, zonder dat de tijger in
zicht kwam. In het geleide van Sally bevond
zich een groote, sterke man, Surja, dien men in
den verst verwijderden kampong als den besten
dzungle-gids kende; op hem kon Sany zien
verlaten. Men noemde Surja den „tijger", want
zijn bovenarm vertoonde het groote, blanke
lidteeken van een tijgerbeet, een tijgertand.
Maar Surja sprak daar bijna nooit over.
Surja was ook voor dezen derden nacht
heengegaan en had zich in de nabijheid dei
koelies een hut gebouwd. Het was zeer heet
en nevelig. Saliy hoorde den regen fluiten
(pluvier) van den zandigen oever. Boven de
kronen der pandanuspalmen spande zich een
heerlijke sterrenlucht; groote donkere kevers
liepen met veel leven over het droge vlecht
werk der hut.
Wanneer zou de sterke, dappere „Tijger" met
zijn scherpe oogen, het teeken voor het begin
der jacht geven?
Maar de „Tijger" aarzelde. Telkens, nadat
hij even rondgespied had, was hij weer terug
gekomen en de jacht uitgesteld. De rijke,
jonge Sally bemoeide er zich niet mee; op
den „Tijger" kon zij zich verlaten.
Plotseling sperde het meisje de oogen wijd
open. Buiten brandde de dag. Zij sprong op,
ging uit het muskietennet en toen was het
weer nacht, een zware, bange, raadselachtige
malle nacht, die alles neerdrukt, brutaal, erger
nog dan de hitte van den tropischen nacht.
En weer vlamde het buiten op. De koelies
maakten lawaai voor de hut, de Hindoes
schreeuwden, kreten in het Maleisch drongen
naar binnen, een hitte sloeg als een branding
over het dak heen, vulde de kleine ruimte. Het
geschreeuw van verschrikte dieren joeg als dol
door den nacht, de lucht werd. dik, walm kleef,
de aan de aardeVuur!
Sally voelde de armen van een man, zij hie
ven haar omhoog, drukten haar vast tegen het
lichaam en droegen haar voort. Het was Surja.
De wanden van de hut vielen uit elkander.
Eenige schreden verderde Maleier bleef
plotseling staan. Hij liet het meisje langzaam
op den grond zinken. De scherpe lucht van
een wild dier was in de nabijheid.
Toen Sally de oogen opsloeg, keek zij in de
gloeiende oogen van een tijger. Zij greep naar
haar wapengordel, maar die was leeg. De
sterke Maleier schoof haar een beetje terug.
De tijger, wiens ronde kop vlak bij den grond
was, maakte zich gereed voor den sprong. Surja
bukte zich een weinig. In zijn linkerhand hield
hij 'n langen, scherpen dolk. Maar Surjo stootte
hem niet. Zijn half toegeknepen oogleden
openden zich langzaam en de blik van zijn
fonkelende oogen hing aan het blanke gebit
van den tijger. De hoektanden stonden in het
kwadraat: op dit moment ontdekte Surja de
rechterscheurkieszij was donkerbruin zwart.
Zijn linkerhand haalde uit, maar de tijger ver
dween in de aandrijvende rookwolken van
droge riethoopen.
Surja droeg het meisje in zijn hut.
„Wat doet u daar5" vroeg Sally den vol
genden dag, toen zij bemerkte dat Surja den
sarong-gordel vaster bona en er den scherpen
dolk tusschen stak.
„Hij is er!" zei de „Tijger" kort.
„Wien bedoelt u?"
„Hebt u hem niet gezien?"
Sally zag het somber vuur in de oogen van
den Maleier.
„Wien bedoelt u?"
Surja wees op het groote lidteeken van zijn
rechterbovenarm.
„Hemden tijger
Hij zweeg. Daarna vervolgde hij:
„Ja. Hij wat 't, die toen den jongen kampong
overviel, met hem kwam een dozijn olifanten
en vertrapte de bungalows der Blanken."
Surja zweeg, zijn linkerhand greep naar den
dolk en de blik zijner donkere, fonkelende
oogen drong in de dzungle.
„Toenvertelde Surja in goed Engelsch,
„in dien tijd reed ik nog de Blanken op hun
wandeltochten in bamboe wagentjes. Het wa.
ren plantage-bezitters met harde knuisten en
jonge heeren met rijzwepenToen brak ook
de tijger uit de dzungle, ik reed juist een
blanke vrouw in de rikschahde tijger sloeg
mij tegen den grond. Men droeg de blanke
vrouw zwaar gewond wegIk moest vluch
tenik zag het, de tijger had een zwarten
tand. Jarenlang zocht ik de dzungle af. Be
grijpt u mij? Ik leerde de dzungle kennen: en
de Eurapear.en hadden mijn diensten als gids
noodig. Men noemde mij oom Tijger
kijk
Langzaam hief hij den rechterarm omhoog.
De tijger had dus alles met één slag van zijn
klauwen vernietigd. Nuis hij er weer. Be
grijpt u?"
Surja zweeg.
„Ik heb nog wat te doen. Sallyalleen
U gaat naar de kampongs terug!"
Eer Sally nog een woord p,
zeggen kon, viel de dikke
mat achter den Maleier
neer. En Sally zag den
sterken, dapperen man
langzaam met lichten,
wiegenden, veerenden en
toch zekeren pas heengaannaar de dzungle.
De twintig koelies brachten het meisje in
snellen loop naar de kampongs terug.
Vijf dagen later bracht een jachtgezelschap
het verminkte lichaam van den Maleier Surja
naar Malabar. Voor de bungalow van Sally
zetten zij het neer.
In den verscheurden saronggordel vond
Sally een oude, verfrommelde krant. Op dit
blad stond de foto van een blanke vrouw.
Sally's handen begonnen te beven. Haar
oogen verwijdden zich. Zij werd eenigszins dui
zeligAlles werd wazig rond haarDe
menschen kwamen op het bevende meisje toe.
„Mijn moeder"stamelde SallyEn zij
boog zich neer en streelde met de bevende
handen over de gewonde en gebalde vuist van
Surja.
Williamsbourg heet de stad, die het eigen
dom is van John D. Rockefeller, den oudsten
zoon van den rijksten man ter wereld. Eenige
jaren geleden heeft John D. Rockefeller deze
stad met allen grond, waarop zij gebouwd is,
met alle woningen, gebouwen, scholen en ker.
ken, voor het sommetje van 5 millioen dollar
gekocht. Nadat het koopcontract gesloten was,
werden alle openbare gebouwen vernieuwd. De
stad maakt tegenwoordig een veel grootscher
indruk, dan toen zij nog niet het eigendom
was van Rockefeller.
De stad Williamsbourg heeft reed# een
eeuwen-oude geschiedenis achter den rug en
speelde eens in de geschiedenis van Amerika
een niet onbeteekenende roL Voor de procla
matie van de onafhankelijkheid der Vereenigde
Staten was Williamsbourg de hoofdstad der
dertien Engelsche koloniën. Nadat de Ver
eenigde Staten hun onafhankelijkheid hadden
verkregen en als zelfstandige Statenbond op
het wereldtooneel optraden, heeft Williams
bourg veel aan politieke en economische betee-
kenis verloren. De staatsambtenaren, die vroe
ger in pompeuze gebouwen ondergebracht
waren, werden naar de nieuwe hoofdstad ver
plaatst; terwijl men vroeger deze prachtige
bouwwerken zorgvuldig had onderhouden, liet
men ze thans geheel vervallen. Dit was de oor
zaak, dat de stad restauratie noodig had en de
aandacht trok van den „jongen" Rockefeller,
die zich in zijn vrije uren veel met kunstge
schiedenis bezig hield en een bijzondere be
langstelling voor de oude gebouwen van deze
stad toonde.
Het vroegere gouvemementspaleis, dat vele
tiéntallen jaren geheel ongebruikt had ge
staan, was een broeinest van ratten en muizen
geworden en bijna geheel vervallen. Dit paleis
werd door Rockefeller weer in zijn ouden glans
hersteld als het er vroeger in de roemrijke ge
schiedenis van Williamsbourg had uitgezien.
John D. Rockefeller had een bevriend archi
tect naar Londen gezonden, om daar in het
Staatsarchief de ontwerpen en teekeningen van
dit eens zoo schilderachtige paleis, tusschen
oude en vergeelde documenten en papieren te
zoeken, hetgeen dezen gelukte.
Ook vijftien andere gebouwen werden geheel
gerestaureerd, waaronder het instituut Wil.
ham, een van de oudste scholen van Amerika.
Rockefeller heeft in het nieuwe gebouw een
wetenschappelijk onderzoekingsinstituut ge
huisvest en zoo deze school weer haar oude
bestemming teruggeven.
De kosten van de restauratie der verschil
lende gebouwen, van de stichting van nieuwe
instituten, scholen, enz., bedragen niet veel
minder dan de aankoopsom, die, zooals men
weet, 5 millioen dollar bedroeg; in het geheel
heeft de stad Rockefeller dan ook een kleine
10 millioen dollar gekost.
Het heet, dat John D. Rockefeller door een
lid der millionnairsfamilie Astor op de ge
dachte is gebracht, deze stad te koopen. Deze
toch had eenigen tijd geleden een eiland, dat
in de Mississippirivier ligt, gekocht om daar
een kleine villakolonie te stichten. De zoon van
den petroleumkoning meende nu niet bij Astor
te kunnen achterblijven en aan zijn reputatie
verplicht te zijn een geheele stad te koopen.
A 11*% °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Obij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f JCfl bij een ongeval met O Ctï bij verlies van een hand 9£* bij verlies van een f Cfi bij een breuk van f Afl bij verlies van 'n
*Xlie UOOHFIG o ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeericgen f Ol/l/l/»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen t doodelijken afloop een voet of een oog# duim of wijsvinger t#(/. "been of arm# 7TI/» anderen vinger
(Vrij naar het Duitsch)
30
Het meisje dacht een oogenblik na en schud
de het hoofd. Neen, een vrouw met een bochel
had ze niet gezien. Maar wel was, omstreeks
den aangegeven tijd een leeg rijtuig bij hen
komen aanrijden, waarvan ze den Weenschen
koetsier heel goed kende. Hij heette Meyer en
aÜn nummer was 468. Toen men hem vroeg,
hoe hij zoo zonder vracht naar Salmannsdorf
Eekomen was, had hij met een sluw lachje
geantwoord, dat hij heelemaal niet zonder
trachtje geweest was, maar dat hij dat al lang
afgezet had, en geen onaardig centje verdiend
had. Verder had de man opgemerkt dat hij een
geweldigen honger had, daar hij ergens wel
«en paar uur had moeten wachten.
Meer wist het meisje niet, maar het was
Voldoende om Helfrich te overuigen, dat
hummer 468 het door hem gezochte rijtuig
teas, des te meer, daar het meisje beslist ver-
piekerde, dat op dien avond geen ander rijtuig
Vas langs gekomen. Maar waar was de
bochel dan gebleven? Waar de koetsier eerst
lang op haar gewacht had, en haar toen had
afgezet, kon hij haar niet vér gebracht heb
ben. Zou ze bij een van de omliggende huizen
zijn afgestapt? Was ze te voet verder ge
gaan? Of had ze den omnibus naar Pötzleins-
dorf genomen? Het meisje verzekerde hem,
dat de huizen rondom allemaal onbewoond
waren, en een vrouw met een bochel kende ze
niet.
Helfrich at gauw en betaalde, en begaf zich
vervolgens naar de halte van den omnibus.
Een gunstig toeval beschikte, dat de chauf
feur van den wagen, die gereed stond, dezelfde
was, die gereed stond, dezelfde was, die den
bewusben avond om half acht naar Pötzleins-
dorf gereden had. Hij verklaarde dat hij zich
dien rit nog goed herinnerde. Er waren maar
drie passagiers geweest een bejaarde man,
denkelijk een werkman, een aankomend
meisje en een dame met een voile voor. Van
een vrouw met een bochel had hij niets ge
zien.
In Weenen aangekomen, was het Hel-
frich's eerste werk, nummer 468 op te zoe
ken. De man had zijn standplaats bij
Auersperg, doch was op het oogenblik niet
aanwezig. Helfrich zette zich geduldig neer
in het aangrenzende proeflokaal, en wachtte,
tot de man terugkwam.
Het werd tamelijk laat in den avond, éér
nummer 468 kwam aangereden. En even later
stond Helfrich voor een grooten, breedgeschou-
derden man, met een rood gezicht, en kleine,
knippende oogjes.
Mijnheer heeft naar me gevraagd. Hier
ben ik. Gaat het over een vracht?
Neen. Kom even met me mee naar dat
hoektafeltje.
Iedereen hoeft niet te hooren, wat we samen
te bepraten hebben.
Verwonderd kwam de man achter den detec
tive aan, die twee glazen bier liet komen, in de
juiste veronderstelling, dat de ander dan stel
lig minder terughoudend zou zijn. En daar had
hij zich niet in vergist. Toen de koetsier hoor
de, waar 't over ging, keek hij eerst een beetje
verlegen, maar vertelde dan alles, wat hij wist.
Hij wilde dien middag van den 28en October
juist van een rit naar zijn standplaats terug-
lceeren, toen hij voor de opera door twee dames
werd aangeroepen, en voor den heelen middag
gehuurd werd. Beide dames want ze zagen
er als dames uit droegen een voile, en een
zijden mantel. Zooveel hij van de gezichten had
kunnen zien, zou hij zoo zeggen, dat de eene
jong en knap was, en de andere tamelijk veel
ouder, zoo om en bij de 35.
Zou u de jongste eventueel herkennen?
Neen. Niet met zekerheid tenminste. Daar
was de voile te dicht voor.
En wat gebeurde er toen?
We reden naar Salmannsdorf. en vandaar
verder, tot waar er een begroeide weg op den
straatweg uitkomt. Dien weg moest ik inslaan,
en dan na een kwartier stilhouden. Daar stap
ten de dames uit, en verdwenen in het bosch.
Ik wachtte meer dan twee uur.
Toen kwam opeens de eene haastig aanloo-
pen, stapte dadelijk in, en zeide, dat ik haar
vijf minuten, vóór we aan Salmannsdorf kwa
men, moest afzetten; wat ik ook gedaan heb.
Was die dame toen net zoo gekleed, als
eerst?
Ja, precies zoo.
Wat dacht u van het geval?
Dat het misschien een afspraakje betrof.
En toen later alleen die ééne terugkwam,
viel u dat toen niet op?
Dat weL Maar ik durfde niets te vra
gen.
Spraken ze met elkaar, toen ze daar naar
toe reden?
Ja maar zóó zachtjes, dat ik er niets van
verstaan kon.
Wat kreeg u voor dat ritje?
Dertig schilling, mijnheer! Ik was er zelf
verbluft van. Ik heb al menig vrachtje gere
den, maar zóóveel heb ik van mijn leven nog
niet gehad!
Hebt u niet gezien, wat die dame verder
deed, toen u haar had afgezet?
Ik geef toe, dat ik een beetje nieuwsgie
rig was, en daarom reed ik met opzet lang
zaam door. terwijl ik nu en dan eens stiekum
omkeek. Ze ging de plaats, in, en liep recht, op
le halte van den omnibus af. Verder heb ik
me niet om haar bekommerd.
Helfrich stelde nog een aantal vragen, maar
kon verder niets meer uit den man halen, daar
hij niets meer wist,
XI
Den volgenden morgen begaf Helfrich zich
nog eenmaal met Koch naar Salmannsdorf
Het was duidelijk, dat de beide „dames", zoodra
zij uit het rijtuig gestapt waren, zich in het
bosch van voile en mantel hadden ontdaan, en
de mogelijkheid bestond dat de betreffende
kleedingstukken van de jóngste van de twee
alsnog in het bosch te vinden waren, waar zij
ze zoolang verborgen had, als tenminste de
oudste van de twee ze niet meegenomen had.
Daarnaar wilde hij nu een onderzoek instellen.
Maar hoe zorgvuldig de beide mannen ook
duim voor duim van het in aanmerking
kmende terrein afzochten, er was geen spoor van
bedoelde kleedingstukken te vinden. Het was
niet eens met waarschijnlijkheid aan te
geven, wó,é,r de vrouwen zich van mantel en
voile ontdaan moesten hebben, hoewel die plek
niet ver verwijderd kon zijn van de plaats,
waar zij uit het rijtuig waren gestapt; want
een eind verder op was de houtsprokkelaarster
□e al in haar armoedige kleeren tegengekomen.
Nog een andere omstandigheid hield Helfrich
voortdurend bezig. Terwijl die oude vrouw, en
de herbergier, en zijn dienstbode, en de men
schen, die daar dien avond geweest waren,
beslist beweerden, dat de oudste van die twee
vrouwen een bochel had, bleef de koetsier
nummer 468 strak en stijf volhouden, dat de
beide dames, die hij gereden had, zoo slank aks
dennen geweest waren.
Helfrich zocht den chauffeur van den omnibus
nog eens op. Maar ook deze verklaarde be
slist, dat de dame, welke dien avond mee
gereden was, heel slank geweest was.
De vrouw met den bochel was klein, en
tusschen de 40 en 50 jaar geweest, de dame
uit Salmannsdorf ongeveer 35 jaar en groot
en slank. Helfrich noch zijn helper konden er
een touw aan vastknoopen. Waren ze toch nog
op een dwaalspoor?
Het was de commissaris, die het eerst deze
mogelijkheid uitsprak.
Als het by die twee dames van nummer
468 nu eens werkelijk een afspraakje betrof?
aeide hij. Al die voorzichtigheid, waarmee
ze te werk gingen, zou daar heel natuurlijk te
verklaren zijn. De jongste van de twee heeft
haar galant misschien verderop ontmoet en de
oudste is toen, nadat ze gezien had, dat alles
in orde was, naar het rijtuig teruggegaan.
Zoodat die twee dames niets te maken zou
den hebben met ons geval?
Dat is zeker mogelijk.
En die voetsporen in het bosch dan?
Die recht naar de plek voeren, waar het
uig stond te wachten? Als buiten dit twee
„dames" ook nog de „bochel" in het bosch ge
weest was, ma.w.: als de ééne van die dames
dus niet identiek was met de „bochel", dan
zouden we toch ook haér voetsporen hebben
moeten vinden.
Altijd in de veronderstelling, dat niet vier
dagen tusschen het tijdstip van haar vlucht en
jouw nasporingen verloopen waren. In vier
dagen kan er veel van dien aard verdwijnen.
Bovendien kan de „bochel" in een heel andere
ch'ing gevlucht zijn en op dat oogenbük heb
je het toevallig gevonden spoor van die dame
voor haar spoor gehouden.
Wordt, vervolgd.