Restauratie van monumenten In het land van St. Alfonsus De Vampyr met de viool Ill 71 Jt HET EERSTE KLOOSTER VAN DEN HEILIGE EEN KUNSTENAARSLEVEN m Kwaadwillige vernieling"? Radicale werkwijze De bekeering van frater di Meo aganini, wereldveroveraar en overwonnene Paganini-brood j es Het plan van rijksbouwmeester Bremer voor restauratie der Romaansche Maasbrug te Maastricht 1Ü kj.. '-Uil» mA De restauratie van de Maasbrug te Maastricht Men staat verstomd over den uiterst kloosterlijken een- eenvoud en de armoede Het Graf van den Heilige Donderdag 27 October is het hon derdvijftig jaar geleden, dat de Italiaansche vioolvirtuoos Paga- nini werd geboren. Paganinitis Eerste kamervirtuoos Reactie Koning Frederik Willem IV benoemt Paganini tot i9eersten kamervirtuoos" 99 Het alarmeerende schrijven van den heer A. van Konijnenburg in de „N. R. Ct." van 2 October 1.1. heeft heel wat beroering gewekt. Vermoedelijk op de eerste plaats, omdat velen de meening verkeeren, dat de bekende wa terbouwkundige hierin aan het woord is 1). Het stuk bleek echter van de hand van den kunst schilder, een broeder van den ingenieur, die Samen met ir. Klink de nu in uitvoering zijnde Wannen tot restauratie van het monument ont wierp. Daar we konden ervaren, dat de radicale Werkwijze, toegepast ten opzichte van de ver- Waarde Romaansche Maasbrug in uitgebreide kringen (we denken aan een tafelspeech op dep levenden Monumentendag) verontrusting wekt, komt het ons niet ondienstig voor hierbij het een en ander omtrent deze restauratie en den aard van het middeleeuwsche gewrocht mede te deelen. He oude brug moet, na verbouwing, voldoen aan verhoogde eischen, te stellen door den Waterafvoer (pl.m. 20°/» meer bij hoog water, door sluiting van den Heugemschen overlaat) en de vaart met 10002000 tonsschepen in leeg- vlak by hoogste vaarpeil. Het een en ander Waakte noodzakeiyk het opruimen van twee kogen (onlangs door de genie opgeblazen) een Pijler en het landhoofd. Er komt nu, aan de dijker Zijde, een overspanning in metaal, van ^0 meter. Deze zal beweegbaar wezen, reden Waarom er hefwerktuigen in pylonen of kleine gebouwtjes aangebracht moeten worden. Het „resteerende" deel der oude brug was in den loop der jaren, wegens onvoldoende onder- koud, schade veroorzaakt door zwaar verkeer eh onderspoeling, in minder goeden staat ge bakt. Een paar maal kwam het tot instortin gen aan stroombrekers en .pijlers, vorig jaar be zweek een stuk van den Noordelijken züwand. Angstig momentje: tietallen voorbijgangers hoorden de steenen in de rivier plonsen, gingen kijken over het staketselen stonden op een stoep, die in de lucht hing en enkel door het gegoten yzeren hekwerk samengehouden werd! herder bulkten verschillende deelen der oude horstwering bedenkelijk uit, hing het brugdek kis een vaatdoek over de pijlers, liepen scheuren hoor de gewelven, enz. haat er dan ook geen gevaar voor instorting hestaan hebben, het treffen van voorzieningen Was dringend noodig en kon nu zonder bezwaar geschieden, wijl, door het vergrooten van het kfvoervermogen, de brug voor het verkeer toch gedurende anderhalf jaar afgesloten moest wor den. Men heeft de restauratie radicaal aange pakt 2). De derde boog, van den Wyker kant, Werd geheel afgebroken, doch zal, wanneer de Weuwe groote pijler begin van den stroom- geleidenden dam meteen klaar is, opnieuw °Pgetrokken worden. Men brak ook de recht- ®tandsmuren af, tusschen de gewelven, en ver- Wijderde natuuriyk meteen brugdek, borstwe ring, staketsel en vulling. Momenteel ziet men dus enkel zes gewelven meer, leunende op halve, P°g wat uitgeholde pyiers. Het valt te begrij pen, dat menigeen de schrik om het hart sloeg en dat men in de provinciale pers koppen lezen kon als: „de afbraak der oude brug." Was hetgeen hier geschiedde onvermydelijk? We meenen van wel. Ook de Rijksmonumenten commissie en de Ryksbouwmeester moeten, met Waterstaat, van deze meening zijn geweest, want ze hebben met déze methode van verbou wen en herstellen ingestemd. De slechte toe stand van vele steenen maakte vérgaande, tijde- lijke afbraak noodzakelijk. By de verbouwingen in de zeventiende en achttiende eeuw heeft men zich bediend van „Calcair de Visé", een minder goede steensoort, zeer ongeiyk van lagen. Door verwering en anderszins zyn heel wat van de steenen gesprongen. Om echter zooveel mogeiyk het oude materiaal te behouden, heeft men de steenen genummerd vóór het uitbreken en ze in volgorde opgeborgen. Wie even rondwandelt over dit kerkhof van steenen, ziet terstond hoe verworden, gebarsten, afgebrokkeld en ver weerd vele waren. De helft kan dan ook niet meer gebezigd worden. Gened liggen al de nieuwe bekapte stukken devonische kalksteen uit Zuid-België, van kleur nauw verwant aan de steenen der oude brug, welke de oude moeten vervangen. Bij het blootleggen der gewelven bleek wel, dat de bovenbouw der brug nog hecht ineen zat, dynamiet en afbouwhamers met perslucht kwamen erbij te pas. Meteen kon men ook erva ren, dat er voorheen wat onregelmatig gebouwd was; de metselspecie in de voegen bleek op plaatsen vergaan. De pijlers staan op den grint- bodem, feitelijk zonder fundamenten, 2.50 M. onder den waterspiegel. De nieuwe pijler, waar voor de werkput nu klaar is, begint 5 M. die per! Wanneer men den staat van onderhoud van het monument kent, zal men moeten toegeven, dat radicale maatregelen noodzakeiyk waren. Die zijn, voor wat Waterstaat zelf betreft, het maken van contra-gewelven onder pyiers en bogen, het optrekken der afgebroken recht standsmuren, het herstellen der borstweringen en het uitvoeren van reparaties aan de bescha digde pylervoeten. Een andere vraag is natuuriyk, of de restau ratie in aesthetisch opzicht mee zal vallen, doch dit behoort niet meer tot de verantwoordelijk- heid van Waterstaat, maar tot die van den Rijksbouwmeester en met hem van de Monu mentencommissie. De Raad van Maastricht werd hierin niet gekend doch deze Raad leverde in 1926 de brug ook, zonder voldoende voorbe houd, aan Waterstaat uit. Intusschen weten we uit goede bron, dat B. en W. dezer stad, evenals de plaatselijke Schoonheidscommissie, met de verbouwingsplannen in kennis zijn ge steld. Met Rijksbouwmeester Bremer zyn ze ook besproken, wat aanleiding gaf tot enkele wijzi gingen, als het verlagen der gebouwtjes voor de hefwerktuigen. Na beschouwing der betreffende plannen, dringt zich wel een bezwaar op. Men heeft ge poogd de nieuwe brug aan de oude aan te pas sen, wat niet gelukte. Nu lijkt het of men de te verbou wen oude brug weer aan de n ie uwe aanpassen wil! De vorm der ontworpen stroombrekers wijkt b.v. aanmerkelijk af van de bestaande en herin nert aan dien der Wilhelminabrug.die geen algemeene bewondering verwierf. Zeker, uit historisch oogpunt van voor den spitsen vorm iets te zeggen, doch verder?.... De Limburgsche architect Boosten meent, dat „een storm van verontwaardiging zal ontstaan" tegen deze plannen. Aanleiding tot critiek zul len ze wel geven. Maar een ding, een steen des aanstoots, blijkt noodzakelijk: de gebouw tjes bij de metalen overspanning zijn onvermij delijk, ze bevatten de hefwerktuigen en hun ruimte wordt, tot onder het dak toe, geheel ge vuld. De pylonen aan de Westelijke zijde zullen gemist kunnen worden, doch zijn bedoeld als equivalent voor gebouwen op den Maasmolen dijk, behoorende tot de Wilhelminabrug. Zijn de vormen dezer gebouwtjes erg hinderlijk? Ze doen op het plan sober en zakelijk aan. Histo risch hebben die aan den Wijker kant boven dien nog recht; voorheen stonden er, met mili taire bedoelingen, soortgelijke. Er komt ook nog een soort balcon, gaande van de brug rond deze pylonen of hoe men ze heeten wil. Valt dit, aesthetisch, mee? Vermoedelijk niet, doch het kan stroomaf niet gemist worden en wordt nu, stroomop, omwille van de symmetrie, aange bracht. M. 1) De heer W. van Konijnenburg spreekt in het bedoelde stuk o.m.: „het is of de restauratie van dit prachtige bouwwerk aan vandalen werd opgedragen." 2) Vroegere restauraties, in de zeventiende en achttiende eeuw, moeten nog radicaler zyn ge weest. Aangenomen wordt immers, dat wel de oude Romaansche vormen grootendeels behou den zijn, maar dat het materiaal van gewel ven, zijwanden, stroombrekers en steenbeeren in zijn geheel pas een paar honderd jaar oud is. isi %r Ciorani, met zyn vijfhonderd inwoners, is een van die schilderachtige, wereldvergeten dorpjes, die als witte opengebloeide bloemen tegen de bergen van het Sorrentijnsche schier eiland aanhangen. Hier was, gelijk we al even opmerkten, het eerste eigenlijke klooster van de Redemptoris ten, want ofschoon de congregatie in Scala ge sticht is, moest Sint Alfonsus daar toch vrij spoedig weg door het hitsen en stoken van de machtige heeren uit de omgeving. Toen be gon de heilige met den bouw van Ciorani, welk klooster nu nog geheel zoo is als Alfonsus het heeft geteekend en laten bouwen. Alleen heeft men haast overal van twee kamertjes één ge maakt, omdat nog tijdens het leven van den heilige aan het licht kwam, dat zy veel te klein waren. In het noviciaat, dat in dit klooster ge vestigd is, heeft men echter uit piëteit enkele kamertjes in hun oorspronkelyken vorm ge laten. Op onze wandeling door het klooster heeft onze vriendeiyke pater ons verschillende kamers van paters en fraters-novicen laten zien en alle twee hebben we verstomd gestaan over den uitersten kloosterlijken eenvoud en ar moede, die er heerschte. In het klooster van Ciorani heeft Sint Al fonsus vroeger twee kamertjes bewoond, van waar men een heerlijk uitzicht heeft op de bergwereld rondom. Deze beide kamertjes zyn nu in een kapel veranderd, zoodat er weinig is, wat nog aan den heilige doet denken. Alleen hangt er tegen een van de wanden een klein schilderstukje van de Madonna, waaraan een heele geschiedenis verbonden is. Alfonsus was n.l. op missie in Foggia, waar een heel oude schilderij van de Madonna be waard werd, welke Madonna van het volk den titel had gekregen van de Madonna van de zeven sluiers, omdat niemand het gelaat meer kon onderscheiden. Tijdens de preek ter eere van de H. Maagd nu, straalde er een licht van uit het schilderij en onder diepe ontroering van het heele volk, raakte Alfonsus in extase by het aanschouwen van de Madonna. Later droeg Alfonsus aan een schilder op, de Madonna te schilderen en hij legde den schilder uit, hoe hij de Madonna gezien had. Maar trots alle po gingen kon de schilder niet slagen, totdat de heilige zelf het penseel nam en misschien wel het mooiste stukje schilderde, dat hij ooit ge maakt heeft. In zoo'n klooster heeft echter alles een ge schiedenis, want als we aan een hoek van den gang komen by een trap, staat er een beeld van de Moeder der Smarten. Onze geleider houdt ons staande en vertelt hoe dit beeld er al sinds de eerste jaren staat en hoe de novicen altijd de gewoonte hadden, om, wanneer ze hier voorbij kwamen, een Wees gegroetje te bidden. Nu was er in den eersten tijd van de congre gatie een novice, frater di Meo, die het op een gegeven oogenblik niet meer uit kon houden; hij besloot dus maar te vluchten en dan te „teekenen" bij het leger. Maar vóór hij het klooster verliet, bad hy toch nog even een „Ave" by het beeld en plotseling meent hij te zien, hoe het beeld hem dreigend aanziet en meent hij een stem te hooren, die hem zegt, dat hy verdoemd zal worden als hy naar de wereld terugkeert. Natuurlijk is het heel goed mogelijk, dat die dreigende blik en die stem alleen maar bestonden in de overspannen ver beelding van den novice, en waarschijnlijk zal zijn novicenmeester hem daérom ook wel niet gehouden hebben; maar een feit is, dat Pater di Meo later een steunpilaar werd van de jonge congregatie, zoowel op gebied van missiepredi- king als op wetenschappelijk gebied. De H. Alfonsus, in de grot van Scala door een verschijning van Maria begunstigd, bespreekt met Haar de zaken zijner Congregatie Het noviciaat moeten we ook zien; als we in de kapel komen, gaat juist het Lof beginnen en een van de novicen zit met uitgespreide vin gers over een oud bouwvallig harmonium ge bogen, gereed om zoodra de priester de kapel zal betreden, eenige welluidende accoordenaan het instrument te ontlokken. We trekken ons dus bescheiden terug, maar buiten gekomen drukt ons gezicht toch even een vraagteeken uit omtrent een Kerstmiskribje, dat we in de kapel hadden zien staart, en dat nu juist niet erg overeenkwam met de moordende hitte van den zomer. Onze geleider vertelde ons dan, hoe het in het Italiaansche noviciaat gebruik is eiken vijf en twintigsten van de maand de ge boorte van Christus te herdenken; er worden dan bepaalde oefeningen gehouden, waarvan de muziek waarschijnlijk nog door Alfonsus zelf getoonzet is. De vader van den H. Alfonsus, Don Josef di Liguori, had zich allengs met het leven van zyn zoon verzoend. Dikwijls, als hij van zijn zeereizen terugkeerde, kwam hij in Ciorani bij zyn zoon een retraite maken; en het schijnt zelfs, dat de H. Alfonsus zijn wondermooie boekje: „De bezoeken aan het H. Sacrament" juist voor zijn vader heeft geschreven. By gelegenheid van een dezer retraites schonk Don Josef ook een geschilderd kruisbeeld aan het klooster, dat Sint Alfonsus als jong gees telijke, enkele jaren vóór zijn priesterwijding geschilderd had. Ook vier beeldjes van den lij denden Zaligmaker, die Don Josef op al zijn zeereizen meenam, gingen toen aan het kloos ter van Ciorani over, waar zij met het kruis beeld nog altyd een sieraad zyn voor de sa cristie van de kloosterkerk. In de kerk zien we op het altaar van den heilige het eerste beeld van Sint Alfonsus, dat nog door een tijdgenoot gebeeldhouwd is; ver der worden bij dit altaar nog enkele relikwieën, zooals mijter en sandalen, bewaard. Het gebeurde weer in de eerste jaren. Er was een drukte van belang by het klooster. Vele arbeiders waren bezig een geweldig stuk eikenboom, die als wijnpers dienst moest doen, op zyn plaats te brengen, maar hoe zy ook sjouwden en zwoegden, het bleek veel te zwaar te zyn. Toen zei Pater di Liguori: „Jongens, gaat maar eerst eens eten, misschien zal het daarna beter gaan." Wie schetst echter de ver bazing van de heele kloostergemeente en van de arbeiders, toen zij terugkwamen en de zware eik keurig op de plaats lag, waar hij liggen moest. Niemand begreep er iets van, alleen was het zeker, dat in den tusschentijd niemand anders dan Pater di Liguori by den eik geweest was. Pater di Liguori zweeg er echter over en niemand durfde er hem naar vragen Des anderen daags bezochten wy de kerk van Pagani, waar St. Alfonsus in vol bisschoppe lijk ornaat onder het altaar rust. Rondom in de kapel hangen 15 lampen, die dag en nacht voor het graf branden; iedere provincie heeft hier haar lamp bij het graf van den stichter. Ook hier is een rommel van verbouwing en restauratie, wat echter niet verhindert, dat we enkele oogenblikken stil op de trappen van het altaar neerknielen; het graf van een heilige is immers voor velen de eindpaal van lang ge koesterde wenschen Achter deze kapel komen we in een vertrek, waar ons ineens van een van de wanden een levensgroot, uiterst realistisch schilderstuk van een geraamte tegengrijnst; aan weerszijden van het geraamte staan een zandlooper en een olie lampje met de woorden er onderfinita l'ora, terminato l'olio": de tijd is om, de olie is opgebrand". Een van de broeders uit heft klooster, dat bij de kerk behoort, vertelt ons, dat de heilige dit stuk zelf heeft geschilderd. Als schilderstuk kunnen we het moeilijk mooi vinden, maar in alle geval is het weer een be wijs, hoe God van de meest uiteenloopende karakters groote heiligen maken kan. Sint Franciscus van Assisië met zijn spreek woordelijk geworden blijheid en Sint Alfonsus, die tot het sombere geneigd was; twee groote tegenstellingen, en toch beiden groote heiligen, wier roem en zielenijver nog steeds in him ordes voortleven. Liever dan naar het schilderij, kijken we naar al de voorwerpen, die de heilige in zijn leven gebruikt heeft; in een glazen kast zien we paramenten, verder kleeren, borden, lepels, messen en vorken, ook zelfs een glazen buisje, waardoor de heilige op het laatst van zijn leven moest drinken, omdat zyn hoofd te ver op zijn borst gezakt was. Verder is de heele ruimte in het vertrek in genomen door ex-voto's, die in de meest spre kende kleuren vertellen, hoevelen hier al in alle soorten ziekte en nood door de voorspraak van Sant' Alfonso geholpen zijn. Bij onze verdere wandeling vertelt ons de broeder, dat Sint Alfonsus zelf de teekeningen voor den bouw van het klooster gemaakt had ook voor den tuin moet de heilige altijd veel zorg gedragen hebben, met piëteit wordt er dan ook nog steeds een citroenenboom „bewaard", die door den heilige geplant is. Als we de houten trap van het klooster op gaan, komen we bij een klok, die ook nog uit den tijd van Sint Alfonsus zijn moet. Boven de wijzerplaat staat: „Tinnitum quoties dabat hic horarius, inde Angelicum Alfonsus mox recitabat Ave." Zoo dikwijls deze klok sloeg, bad Alfon sus de Engelachtige Groetenis. Als onze leids man ziet, dat we voor deze spreuk nogal be langstelling hebben, vertelt hij ons, dat daar vandaan ook nog de godvruchtige gewoonte be staat bij de Redemptoristen, om bij het slaan van de klok een „Wees Gegroet" te bidden. Toen de heilige Alfonsus zich van zijn bis dom „Sint Agatha der Gothen" had terugge trokken, leefde hij stil het leven van een een voudig kloosterling in het klooster van Pagani; op de eerste verdieping had hij een kamer, waar boven zijn eenvoudige krib met stroo- zak een Innsbeeld hing, dat hij zelf geschil derd had, verder vormden er een kleine hou ten tafel en een stoel de eenige meubileering. Naast deze kamer hadden de paters een andere kamer in laten richten tot kapel, waar de hei lige in de laatste jaren van zijn leven het H. Misoffer op kon dragen en waar, toen dat zelfs niet meer kon iederen dag, een pater voor den heilige de H. Mis las. In dit vertrek stond ook nog een „cymbaal" een soort ouderwetsch klavier waarop de heilige zijn wonderschoone gedichten componeerde. Veel van zijn Maria- liederen worden nog steeds gezongen, ook in ons land, zooals het lied: „O bella mia Spe- ranza": O, gij mijn schoone Hope". Met behulp van zijn trouwen kamerdienaar Alexis, kon Sint Alfonsus in zijn laatste jaren nog iederen dag den Kruisweg bidden, die in de gang naast zijn kamer aangebracht was. Al deze herinneringen aan den heilige zijn bewaard gebleven als in den tijd, toen Sint Alfonsus nog in leven was; de sterfkamer mag niet meer betreden worden, maar vanuit het vertrek er naast, dat nog steeds als kapel in gericht is, kan men door een traliehek de sterfkamer toch goed zien. De broeder trekt ook met 'n touw de bedekking van de houten slaap- kribbe op en dan zien we den stroozak van den heilige en de grove dekens, nog juist in den zelfden toestand als het na den dood van den heilige was. Ook de kruisweg in de gang hangt er nog altijd en nog dagelijks bidden de kloosterlingen hier de staties op het voorbeeld van hun grooten Vader. In den hoek van het gebouw verbreedt zich de gang tot een vestibule, van waaruit men een heerlijk uitzicht heeft op de ofngeving en op den steeds dreigenden Vesuvius. Het moet tydens de laatste levensjaren van Sint Alfonsus ge beurd zijn, dat de Vesuvius weer zulke vuur zuilen uitbraakte, dat er ernstig gevaar bestond voor een groote uitbarsting. Het volk van de omgeving liep naar de paters van Pagani, ieder een smeekte God, dat Hij die ramp toch zou afwenden. Enkele paters gaan naar de kamer, waar Alfonsus stil zit te bidden. Door hen onder steund kan de heilige het venster bereiken van waar men den Vesuvius in al zijn verschrikking bezig ziet, en waar bijna het heele klooster ver zameld is. Op een ingeving van God heft Alfon sus zegenend zyn hand op over den Vesuvius en plotseling zakt de vuurkolom in den krater terug. Vanaf dat oogenblik was het gevaar voor een uitbarsting geweken. I^v e menigte verdringt zich voor de affi- 1 ches van de Parysche opera. Wie heeft ooit zoo iets gehoord?! Wat een bela- chelijke aanval op de beurzen der muzieklief hebbers! Wat een onbeschaamdheid! Wat denkt h'e bluffer van 'n Italiaan wel, die meneer Pa- Banini? Haar staat het: „Drie maal verhoogde entree prijzen." ^aar Parijs is verlicht genoeg om de schou- ^'irs op te halen. Men gelooft niet aan de ver alen die over den „vampyr met de viool" de r°hde doen; hy zou een verbond met den dui- Ve' hebben gesloten en daaraan de bovenmen selijke techniek te danken hebben, die het °stenryksche en het Duitsche publiek waan- 2idtiig van geestdrift had gemaakt. „Waan- ^hnig» js njet veei gezegd, getuige o.a. de afbeelding (een Duitsche lithographie uit 1829) a^arop men de bezoekers het podium ziet be- 6f°rrnen om den meester hulde te brengen. ln Parys was Paganini ten tyde dat de men- ken zich spottend uitlieten over de aanplak- 5^ biljetten, die zyn komst meldden, nog niet ge weest. „Hy zal leelyk op zijn neus kijken, als hy de leege zaal ziet," luidde de openbare meening. „Parijs laat zich niet overdonderen." De voorverkoop duurt acht dagen. Op 9 Maart 1831 ir het voor het operage bouwzwart van de menschen. Honderden moeten worden teleurgesteld. Zijn de Parijze- naars gek geworden? Het orkest brengt eerst een symphonie van Haydn ten gehoore. Men heeft er ternauwer nood aandacht voor. Dan verschijnt, nadat de zenuwen der onge duldig wachtenden tot het uiterste op de proef zyn gesteld, een donkere, dorre gestalte, gehuld in een ouderwetschen rok, hij buigt op een eenigszins linksche manier. Daarop begint hy te spelen. Reeds by de eerste maten is het pu bliek volkomen in der. ban van het bijna bo- venaardsche spel. Biydschap, vreugde, verdriet, waanzin, het wordt alles uif» 't wonderinstru- ment te voorschijn getooverd en deelt zich on middellijk aan de toehoorders mee. Men zegt, dat tijdens dit eerste Parysche con cert de eene snaar na dc andere sprong, totdat nog slechts de G-snaar intact was. Deze werd toen door Paganini op zoodanige wijze bespeeld, dat het met behulp van een volmaakte viool niet beter had gekund. Het succes was onovertroffen. Noch vóór, noch nadien is in de Parysche opera een der gelijke razernij aanschouwd. En evenals overal elders breekt in de licht stad een soort besmettelijke geestesziekte uit, die door een saytricus „Paganinitis" werd ge noemd. Men spreekt over niets anders dan over den duivelschen viool-virtuoos. Wanneer hij zyn hotel verlaat, omstuwt hem de menigte. Vooral 't vrouwelijk geslacht is in grooten getale ver tegenwoordigd. In de winkels ziet mer. uitsluitend portretten van Paganini en geen andere afbeeldingen meer. Op de menu's van groote restaurants verschy- nen de namen van schotels „a la Paganini". Men verkoopt Paganini-broodjes, maakt reclame met Paganini-kapsels en draagt Paganini-hoe- den. De kranten publiceeren dagelijks artikelen over hem, lofliederen op hem, gedichten aan hem en uitspraken van hem. Men weet van alles mede te deelen. Hy is de zoon van een vorstin. Hy heeft wegens moord jaren lang in de gevangenis gezeten en zich in de cel geoefend op een viool, waarvan door het vocht alle snaren op een na sprongen. Op deze wijze verkreeg hij zyn ongelooflijke vaardigheid. Het wordt zoo erg, dat de meester een open brief aan het voornaamste muziektijdschrift moet sturen, waarin hy alle buitensporige ge ruchten tegenspreekt. Dat is de onaangename kant van den roem. Ook hieraan is hij gewend geraakt. Moest hij in Weenen niet een brief van zijn moeder over leggen om te bewijzen dat hij een mensch was, en geen duivelskind, zooals men beweerde? Wel iswaar heeft hij geen gewag gemaakt van zijn vader. Dien haatte hij hartgrondig. Het was een bootwerker uit Genua, die hem van jongs af aan met bedreigingen en slaag dwong, om heele dagen op de viool te oefenen.... Bologna, Weenen, Berlijn, iedere stad was een gedeelte van den weg naar onsterflijkheid. Hij slaagde erin Duitschlands hoofdstad op slag te veroveren, schoon oorspronkelijk allen tegen hem waren, in 't bijzonder de Duitsche musici. Op Koning Frederik Willem IV maakte hij zoo'n onvergetelijken indruk, met zijn twintig variaties op „Heil Dir im Siegerkranz", dat de vorst hem tot „eersten kamervirtuoos" benoem de. Wat schreef de gevreesde, scherp-tongige recensent Rellstab? ..Paganini houdt de ziel gevangen met een gouden draad en dreigt haar den toehoorder uit het lichaam te trekken." Na Parijs volgt Londen. De honoraria zyn fantastisch hoog. Vijftien concerten brengen een kwart millioen francs op. Aristocratische Engel- sche dames, die Paganini eens van dichtbij wil len bekijken, betalen voor één uurtje een be drag, dat gelijk staat met zeshonderd Holland- sche guldens, welke som men gerust mag ver dubbelen, wanneer men de toenmalige waarde van het geld in aanmerking wil nemen. Engeland is afgegraasd. De weg naar huis voert over Parijs, waar cholera woedt. Deson danks speelt Paganini voor uitverkochte zalen. En opnieuw vangt het reizen aan; dwars door Europa; van Oost naar West en van Scandi navië naar Spanje. Een zekere reactie blijft echter niet uit. Vijanden strooien allerlei praatjes over hem rond. Hier en daar begint de belangstelling te verflauwen. Eenige avontuurtjes, die den kun stenaar vroeger des te interessanter maakten, worden nu gereleveerd om hem als een slecht sujet voor te stellen. Ziekte dwingt hem boven dien een poos rust te nemen. En gedurende den tijd, dat hij niet optreedt, juicht het wispelturige publiek reeds andere uitverkorenen toe. Men vraagt zich af, of dit het begin van het einde beteekent. Maanden gaan voorbij. Eensklaps doet de mare de ronde: „Paganini is gestorven." De kranten publiceeren verhan delingen over hem. Maar onverwacht verschijnt de doodgewaande in de Seine-stad. Mogelijk was het heele bericht een reclame-truc. Niemand weet het. Doch een feit is het, dat de oude Paganini het land der levenden al heeft verlaten: overgebleven is een gebroken mensch, die tengevolge van een keelziekte nau welijks kan spreken. Het geluk heeft zich van hem afgewend. Nooit meer zal de eens zoo gevierde artist de oogen en ooren der wereld op zich weten te vestigen, gelijk vroeger Jonge talenten hebben een plaats veroverd. Het oude heeft afgedaan. Weliswaar ontbreekt er nog wel iets aan den roem van jeugdige musici en toondichters, maar zij trekken in ieder geval de aandacht. De jonge componist Hector Berlioz heeft zeer met geldzorgen te kampen. Vrienden organiseeren een con cert, waarvan de opbrengst voor hem bestemd zal zijn. De zaal is maar matig bezet. Berlioz, die uit wanhoop niet meer in zyn eigen roeping ge looft, begint met de symphonie: „Uit een kunstenaarsleven". De aanwezigen zijn geweldig onder den indruk. Maar het meest ont roerd is een man in een donke ren hoek van de zaal: Paganini. De man, dien men zich alleen óf stuursch óf ironisch kan voor stellen, zat te snikken. Onge twijfeld kwam zijn eigen loop baan hem voor den geest. Men stoot elkaar aan. Dan gebeurt het ongelooflijke; de oude meester snelt naar voren en knielt voor den jongen com ponist. Spreken kan Paganini niet meer, maar hij is een en al enthousiasme. Als Berlioz thuis komt, wacht hem een nieuwe verrassing. Er is een brief van den Italiaanschen wonder- mensch gekomen; het couvert blijkt twintig duizend francs te bevatten. In korten tijd weet heel Parijs, dat Paganini een jong kunstenaar de som van fr. 20.000 heeft cadeau gedaan. De Parijzenaars zijn wantrou wend geworden. Is het alles humbug? Ach, den zieken Paganini kan geen reclame meer helpen. De doktoren sturen hem naar het Zuiden. Alles tevergeefs. Iederen dag worden de pijnen erger. Hij kan zich alleen nog met behulp van pen en papier uitdrukken. Te Nice wil hij od een dag dat hy hevige koorts heeft, nog éénmaal zijn geliefd instru ment bespelen. Dan krijgt hij een hartverlam ming. De nog jeugdige Franz Liszt schrijft: „Paganini's levensvlam is uitgedoofd; met hem verdween een van die wonderbaarlijke scheppingen die de natuur ons schijnt te geven, alleen om ze zoo snel mogelyk weer op te eischen een phenomeen, zooals het rijk der kunst slechts éénmaal, deze eene maal, heeft aanschouwd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 13