Restauratie van monumenten
In het land van St. Alfonsus
De Vampyr met de viool
Ill
71
Jt
HET EERSTE KLOOSTER
VAN DEN HEILIGE
EEN KUNSTENAARSLEVEN
m
Kwaadwillige
vernieling"?
Radicale werkwijze
De bekeering van frater
di Meo
aganini, wereldveroveraar
en overwonnene
Paganini-brood j es
Het plan van rijksbouwmeester
Bremer voor restauratie der
Romaansche Maasbrug
te Maastricht
1Ü
kj.. '-Uil»
mA
De restauratie van de Maasbrug te Maastricht
Men staat verstomd over den
uiterst kloosterlijken een-
eenvoud en de
armoede
Het Graf van den Heilige
Donderdag 27 October is het hon
derdvijftig jaar geleden, dat de
Italiaansche vioolvirtuoos Paga-
nini werd geboren.
Paganinitis
Eerste kamervirtuoos
Reactie
Koning Frederik Willem IV benoemt
Paganini tot i9eersten kamervirtuoos"
99
Het alarmeerende schrijven van den heer
A. van Konijnenburg in de „N. R. Ct." van
2 October 1.1. heeft heel wat beroering gewekt.
Vermoedelijk op de eerste plaats, omdat velen
de meening verkeeren, dat de bekende wa
terbouwkundige hierin aan het woord is 1). Het
stuk bleek echter van de hand van den kunst
schilder, een broeder van den ingenieur, die
Samen met ir. Klink de nu in uitvoering zijnde
Wannen tot restauratie van het monument ont
wierp.
Daar we konden ervaren, dat de radicale
Werkwijze, toegepast ten opzichte van de ver-
Waarde Romaansche Maasbrug in uitgebreide
kringen (we denken aan een tafelspeech op dep
levenden Monumentendag) verontrusting wekt,
komt het ons niet ondienstig voor hierbij het
een en ander omtrent deze restauratie en den
aard van het middeleeuwsche gewrocht mede te
deelen.
He oude brug moet, na verbouwing, voldoen
aan verhoogde eischen, te stellen door den
Waterafvoer (pl.m. 20°/» meer bij hoog water,
door sluiting van den Heugemschen overlaat) en
de vaart met 10002000 tonsschepen in leeg-
vlak by hoogste vaarpeil. Het een en ander
Waakte noodzakeiyk het opruimen van twee
kogen (onlangs door de genie opgeblazen) een
Pijler en het landhoofd. Er komt nu, aan de
dijker Zijde, een overspanning in metaal, van
^0 meter. Deze zal beweegbaar wezen, reden
Waarom er hefwerktuigen in pylonen of kleine
gebouwtjes aangebracht moeten worden.
Het „resteerende" deel der oude brug was in
den loop der jaren, wegens onvoldoende onder-
koud, schade veroorzaakt door zwaar verkeer
eh onderspoeling, in minder goeden staat ge
bakt. Een paar maal kwam het tot instortin
gen aan stroombrekers en .pijlers, vorig jaar be
zweek een stuk van den Noordelijken züwand.
Angstig momentje: tietallen voorbijgangers
hoorden de steenen in de rivier plonsen, gingen
kijken over het staketselen stonden op een
stoep, die in de lucht hing en enkel door het
gegoten yzeren hekwerk samengehouden werd!
herder bulkten verschillende deelen der oude
horstwering bedenkelijk uit, hing het brugdek
kis een vaatdoek over de pijlers, liepen scheuren
hoor de gewelven, enz.
haat er dan ook geen gevaar voor instorting
hestaan hebben, het treffen van voorzieningen
Was dringend noodig en kon nu zonder bezwaar
geschieden, wijl, door het vergrooten van het
kfvoervermogen, de brug voor het verkeer toch
gedurende anderhalf jaar afgesloten moest wor
den. Men heeft de restauratie radicaal aange
pakt 2). De derde boog, van den Wyker kant,
Werd geheel afgebroken, doch zal, wanneer de
Weuwe groote pijler begin van den stroom-
geleidenden dam meteen klaar is, opnieuw
°Pgetrokken worden. Men brak ook de recht-
®tandsmuren af, tusschen de gewelven, en ver-
Wijderde natuuriyk meteen brugdek, borstwe
ring, staketsel en vulling. Momenteel ziet men
dus enkel zes gewelven meer, leunende op halve,
P°g wat uitgeholde pyiers. Het valt te begrij
pen, dat menigeen de schrik om het hart sloeg
en dat men in de provinciale pers koppen lezen
kon als: „de afbraak der oude brug."
Was hetgeen hier geschiedde onvermydelijk?
We meenen van wel. Ook de Rijksmonumenten
commissie en de Ryksbouwmeester moeten, met
Waterstaat, van deze meening zijn geweest,
want ze hebben met déze methode van verbou
wen en herstellen ingestemd. De slechte toe
stand van vele steenen maakte vérgaande, tijde-
lijke afbraak noodzakelijk. By de verbouwingen
in de zeventiende en achttiende eeuw heeft men
zich bediend van „Calcair de Visé", een minder
goede steensoort, zeer ongeiyk van lagen. Door
verwering en anderszins zyn heel wat van de
steenen gesprongen. Om echter zooveel mogeiyk
het oude materiaal te behouden, heeft men de
steenen genummerd vóór het uitbreken en ze
in volgorde opgeborgen. Wie even rondwandelt
over dit kerkhof van steenen, ziet terstond hoe
verworden, gebarsten, afgebrokkeld en ver
weerd vele waren. De helft kan dan ook niet
meer gebezigd worden. Gened liggen al de
nieuwe bekapte stukken devonische kalksteen
uit Zuid-België, van kleur nauw verwant aan
de steenen der oude brug, welke de oude moeten
vervangen.
Bij het blootleggen der gewelven bleek wel,
dat de bovenbouw der brug nog hecht ineen
zat, dynamiet en afbouwhamers met perslucht
kwamen erbij te pas. Meteen kon men ook erva
ren, dat er voorheen wat onregelmatig gebouwd
was; de metselspecie in de voegen bleek op
plaatsen vergaan. De pijlers staan op den grint-
bodem, feitelijk zonder fundamenten, 2.50 M.
onder den waterspiegel. De nieuwe pijler, waar
voor de werkput nu klaar is, begint 5 M. die
per!
Wanneer men den staat van onderhoud van
het monument kent, zal men moeten toegeven,
dat radicale maatregelen noodzakeiyk waren.
Die zijn, voor wat Waterstaat zelf betreft, het
maken van contra-gewelven onder pyiers en
bogen, het optrekken der afgebroken recht
standsmuren, het herstellen der borstweringen
en het uitvoeren van reparaties aan de bescha
digde pylervoeten.
Een andere vraag is natuuriyk, of de restau
ratie in aesthetisch opzicht mee zal vallen, doch
dit behoort niet meer tot de verantwoordelijk-
heid van Waterstaat, maar tot die van den
Rijksbouwmeester en met hem van de Monu
mentencommissie. De Raad van Maastricht
werd hierin niet gekend doch deze Raad leverde
in 1926 de brug ook, zonder voldoende voorbe
houd, aan Waterstaat uit. Intusschen weten
we uit goede bron, dat B. en W. dezer stad,
evenals de plaatselijke Schoonheidscommissie,
met de verbouwingsplannen in kennis zijn ge
steld. Met Rijksbouwmeester Bremer zyn ze ook
besproken, wat aanleiding gaf tot enkele wijzi
gingen, als het verlagen der gebouwtjes voor de
hefwerktuigen.
Na beschouwing der betreffende plannen,
dringt zich wel een bezwaar op. Men heeft ge
poogd de nieuwe brug aan de oude aan te pas
sen, wat niet gelukte.
Nu lijkt het of men de te verbou
wen oude brug weer aan de n ie uwe
aanpassen wil!
De vorm der ontworpen stroombrekers wijkt
b.v. aanmerkelijk af van de bestaande en herin
nert aan dien der Wilhelminabrug.die geen
algemeene bewondering verwierf. Zeker, uit
historisch oogpunt van voor den spitsen vorm
iets te zeggen, doch verder?....
De Limburgsche architect Boosten meent, dat
„een storm van verontwaardiging zal ontstaan"
tegen deze plannen. Aanleiding tot critiek zul
len ze wel geven. Maar een ding, een steen
des aanstoots, blijkt noodzakelijk: de gebouw
tjes bij de metalen overspanning zijn onvermij
delijk, ze bevatten de hefwerktuigen en hun
ruimte wordt, tot onder het dak toe, geheel ge
vuld. De pylonen aan de Westelijke zijde zullen
gemist kunnen worden, doch zijn bedoeld als
equivalent voor gebouwen op den Maasmolen
dijk, behoorende tot de Wilhelminabrug. Zijn
de vormen dezer gebouwtjes erg hinderlijk? Ze
doen op het plan sober en zakelijk aan. Histo
risch hebben die aan den Wijker kant boven
dien nog recht; voorheen stonden er, met mili
taire bedoelingen, soortgelijke. Er komt ook nog
een soort balcon, gaande van de brug rond deze
pylonen of hoe men ze heeten wil. Valt dit,
aesthetisch, mee? Vermoedelijk niet, doch het
kan stroomaf niet gemist worden en wordt nu,
stroomop, omwille van de symmetrie, aange
bracht.
M.
1) De heer W. van Konijnenburg spreekt in
het bedoelde stuk o.m.: „het is of de restauratie
van dit prachtige bouwwerk aan vandalen werd
opgedragen."
2) Vroegere restauraties, in de zeventiende en
achttiende eeuw, moeten nog radicaler zyn ge
weest. Aangenomen wordt immers, dat wel de
oude Romaansche vormen grootendeels behou
den zijn, maar dat het materiaal van gewel
ven, zijwanden, stroombrekers en steenbeeren
in zijn geheel pas een paar honderd jaar oud is.
isi
%r
Ciorani, met zyn vijfhonderd inwoners, is
een van die schilderachtige, wereldvergeten
dorpjes, die als witte opengebloeide bloemen
tegen de bergen van het Sorrentijnsche schier
eiland aanhangen.
Hier was, gelijk we al even opmerkten, het
eerste eigenlijke klooster van de Redemptoris
ten, want ofschoon de congregatie in Scala ge
sticht is, moest Sint Alfonsus daar toch vrij
spoedig weg door het hitsen en stoken van
de machtige heeren uit de omgeving. Toen be
gon de heilige met den bouw van Ciorani, welk
klooster nu nog geheel zoo is als Alfonsus het
heeft geteekend en laten bouwen. Alleen heeft
men haast overal van twee kamertjes één ge
maakt, omdat nog tijdens het leven van den
heilige aan het licht kwam, dat zy veel te klein
waren. In het noviciaat, dat in dit klooster ge
vestigd is, heeft men echter uit piëteit enkele
kamertjes in hun oorspronkelyken vorm ge
laten. Op onze wandeling door het klooster
heeft onze vriendeiyke pater ons verschillende
kamers van paters en fraters-novicen laten
zien en alle twee hebben we verstomd gestaan
over den uitersten kloosterlijken eenvoud en ar
moede, die er heerschte.
In het klooster van Ciorani heeft Sint Al
fonsus vroeger twee kamertjes bewoond, van
waar men een heerlijk uitzicht heeft op de
bergwereld rondom. Deze beide kamertjes zyn
nu in een kapel veranderd, zoodat er weinig
is, wat nog aan den heilige doet denken. Alleen
hangt er tegen een van de wanden een klein
schilderstukje van de Madonna, waaraan een
heele geschiedenis verbonden is.
Alfonsus was n.l. op missie in Foggia, waar
een heel oude schilderij van de Madonna be
waard werd, welke Madonna van het volk den
titel had gekregen van de Madonna van de
zeven sluiers, omdat niemand het gelaat meer
kon onderscheiden. Tijdens de preek ter eere
van de H. Maagd nu, straalde er een licht van
uit het schilderij en onder diepe ontroering van
het heele volk, raakte Alfonsus in extase by
het aanschouwen van de Madonna. Later droeg
Alfonsus aan een schilder op, de Madonna te
schilderen en hij legde den schilder uit, hoe hij
de Madonna gezien had. Maar trots alle po
gingen kon de schilder niet slagen, totdat de
heilige zelf het penseel nam en misschien wel
het mooiste stukje schilderde, dat hij ooit ge
maakt heeft.
In zoo'n klooster heeft echter alles een ge
schiedenis, want als we aan een hoek van den
gang komen by een trap, staat er een beeld
van de Moeder der Smarten. Onze geleider
houdt ons staande en vertelt hoe dit beeld er
al sinds de eerste jaren staat en hoe de novicen
altijd de gewoonte hadden, om, wanneer ze hier
voorbij kwamen, een Wees gegroetje te bidden.
Nu was er in den eersten tijd van de congre
gatie een novice, frater di Meo, die het op een
gegeven oogenblik niet meer uit kon houden;
hij besloot dus maar te vluchten en dan te
„teekenen" bij het leger. Maar vóór hij het
klooster verliet, bad hy toch nog even een
„Ave" by het beeld en plotseling meent hij te
zien, hoe het beeld hem dreigend aanziet en
meent hij een stem te hooren, die hem zegt,
dat hy verdoemd zal worden als hy naar de
wereld terugkeert. Natuurlijk is het heel goed
mogelijk, dat die dreigende blik en die stem
alleen maar bestonden in de overspannen ver
beelding van den novice, en waarschijnlijk zal
zijn novicenmeester hem daérom ook wel niet
gehouden hebben; maar een feit is, dat Pater
di Meo later een steunpilaar werd van de jonge
congregatie, zoowel op gebied van missiepredi-
king als op wetenschappelijk gebied.
De H. Alfonsus, in de grot van Scala door
een verschijning van Maria begunstigd,
bespreekt met Haar de zaken zijner
Congregatie
Het noviciaat moeten we ook zien; als we in
de kapel komen, gaat juist het Lof beginnen
en een van de novicen zit met uitgespreide vin
gers over een oud bouwvallig harmonium ge
bogen, gereed om zoodra de priester de kapel
zal betreden, eenige welluidende accoordenaan
het instrument te ontlokken. We trekken ons
dus bescheiden terug, maar buiten gekomen
drukt ons gezicht toch even een vraagteeken
uit omtrent een Kerstmiskribje, dat we in de
kapel hadden zien staart, en dat nu juist niet
erg overeenkwam met de moordende hitte van
den zomer. Onze geleider vertelde ons dan, hoe
het in het Italiaansche noviciaat gebruik is
eiken vijf en twintigsten van de maand de ge
boorte van Christus te herdenken; er worden
dan bepaalde oefeningen gehouden, waarvan
de muziek waarschijnlijk nog door Alfonsus zelf
getoonzet is.
De vader van den H. Alfonsus, Don Josef di
Liguori, had zich allengs met het leven van
zyn zoon verzoend. Dikwijls, als hij van zijn
zeereizen terugkeerde, kwam hij in Ciorani bij
zyn zoon een retraite maken; en het schijnt
zelfs, dat de H. Alfonsus zijn wondermooie
boekje: „De bezoeken aan het H. Sacrament"
juist voor zijn vader heeft geschreven.
By gelegenheid van een dezer retraites schonk
Don Josef ook een geschilderd kruisbeeld aan
het klooster, dat Sint Alfonsus als jong gees
telijke, enkele jaren vóór zijn priesterwijding
geschilderd had. Ook vier beeldjes van den lij
denden Zaligmaker, die Don Josef op al zijn
zeereizen meenam, gingen toen aan het kloos
ter van Ciorani over, waar zij met het kruis
beeld nog altyd een sieraad zyn voor de sa
cristie van de kloosterkerk.
In de kerk zien we op het altaar van den
heilige het eerste beeld van Sint Alfonsus, dat
nog door een tijdgenoot gebeeldhouwd is; ver
der worden bij dit altaar nog enkele relikwieën,
zooals mijter en sandalen, bewaard.
Het gebeurde weer in de eerste jaren. Er
was een drukte van belang by het klooster.
Vele arbeiders waren bezig een geweldig stuk
eikenboom, die als wijnpers dienst moest doen,
op zyn plaats te brengen, maar hoe zy ook
sjouwden en zwoegden, het bleek veel te zwaar
te zyn. Toen zei Pater di Liguori: „Jongens,
gaat maar eerst eens eten, misschien zal het
daarna beter gaan." Wie schetst echter de ver
bazing van de heele kloostergemeente en van
de arbeiders, toen zij terugkwamen en de
zware eik keurig op de plaats lag, waar hij
liggen moest. Niemand begreep er iets van,
alleen was het zeker, dat in den tusschentijd
niemand anders dan Pater di Liguori by den
eik geweest was. Pater di Liguori zweeg er
echter over en niemand durfde er hem naar
vragen
Des anderen daags bezochten wy de kerk van
Pagani, waar St. Alfonsus in vol bisschoppe
lijk ornaat onder het altaar rust. Rondom in
de kapel hangen 15 lampen, die dag en nacht
voor het graf branden; iedere provincie heeft
hier haar lamp bij het graf van den stichter.
Ook hier is een rommel van verbouwing en
restauratie, wat echter niet verhindert, dat we
enkele oogenblikken stil op de trappen van het
altaar neerknielen; het graf van een heilige is
immers voor velen de eindpaal van lang ge
koesterde wenschen
Achter deze kapel komen we in een vertrek,
waar ons ineens van een van de wanden een
levensgroot, uiterst realistisch schilderstuk van
een geraamte tegengrijnst; aan weerszijden van
het geraamte staan een zandlooper en een olie
lampje met de woorden er onderfinita
l'ora, terminato l'olio": de tijd is om, de olie
is opgebrand". Een van de broeders uit heft
klooster, dat bij de kerk behoort, vertelt ons,
dat de heilige dit stuk zelf heeft geschilderd.
Als schilderstuk kunnen we het moeilijk mooi
vinden, maar in alle geval is het weer een be
wijs, hoe God van de meest uiteenloopende
karakters groote heiligen maken kan. Sint
Franciscus van Assisië met zijn spreek
woordelijk geworden blijheid en Sint Alfonsus,
die tot het sombere geneigd was; twee groote
tegenstellingen, en toch beiden groote heiligen,
wier roem en zielenijver nog steeds in him
ordes voortleven.
Liever dan naar het schilderij, kijken we
naar al de voorwerpen, die de heilige in zijn
leven gebruikt heeft; in een glazen kast zien
we paramenten, verder kleeren, borden, lepels,
messen en vorken, ook zelfs een glazen buisje,
waardoor de heilige op het laatst van zijn
leven moest drinken, omdat zyn hoofd te ver
op zijn borst gezakt was.
Verder is de heele ruimte in het vertrek in
genomen door ex-voto's, die in de meest spre
kende kleuren vertellen, hoevelen hier al in alle
soorten ziekte en nood door de voorspraak van
Sant' Alfonso geholpen zijn.
Bij onze verdere wandeling vertelt ons de
broeder, dat Sint Alfonsus zelf de teekeningen
voor den bouw van het klooster gemaakt had
ook voor den tuin moet de heilige altijd veel
zorg gedragen hebben, met piëteit wordt er dan
ook nog steeds een citroenenboom „bewaard", die
door den heilige geplant is.
Als we de houten trap van het klooster op
gaan, komen we bij een klok, die ook nog uit
den tijd van Sint Alfonsus zijn moet. Boven de
wijzerplaat staat: „Tinnitum quoties dabat hic
horarius, inde Angelicum Alfonsus mox recitabat
Ave." Zoo dikwijls deze klok sloeg, bad Alfon
sus de Engelachtige Groetenis. Als onze leids
man ziet, dat we voor deze spreuk nogal be
langstelling hebben, vertelt hij ons, dat daar
vandaan ook nog de godvruchtige gewoonte be
staat bij de Redemptoristen, om bij het slaan
van de klok een „Wees Gegroet" te bidden.
Toen de heilige Alfonsus zich van zijn bis
dom „Sint Agatha der Gothen" had terugge
trokken, leefde hij stil het leven van een een
voudig kloosterling in het klooster van Pagani;
op de eerste verdieping had hij een kamer,
waar boven zijn eenvoudige krib met stroo-
zak een Innsbeeld hing, dat hij zelf geschil
derd had, verder vormden er een kleine hou
ten tafel en een stoel de eenige meubileering.
Naast deze kamer hadden de paters een andere
kamer in laten richten tot kapel, waar de hei
lige in de laatste jaren van zijn leven het H.
Misoffer op kon dragen en waar, toen dat zelfs
niet meer kon iederen dag, een pater voor den
heilige de H. Mis las. In dit vertrek stond ook
nog een „cymbaal" een soort ouderwetsch
klavier waarop de heilige zijn wonderschoone
gedichten componeerde. Veel van zijn Maria-
liederen worden nog steeds gezongen, ook in
ons land, zooals het lied: „O bella mia Spe-
ranza": O, gij mijn schoone Hope".
Met behulp van zijn trouwen kamerdienaar
Alexis, kon Sint Alfonsus in zijn laatste jaren
nog iederen dag den Kruisweg bidden, die in
de gang naast zijn kamer aangebracht was.
Al deze herinneringen aan den heilige zijn
bewaard gebleven als in den tijd, toen Sint
Alfonsus nog in leven was; de sterfkamer mag
niet meer betreden worden, maar vanuit het
vertrek er naast, dat nog steeds als kapel in
gericht is, kan men door een traliehek de
sterfkamer toch goed zien. De broeder trekt ook
met 'n touw de bedekking van de houten slaap-
kribbe op en dan zien we den stroozak van den
heilige en de grove dekens, nog juist in den
zelfden toestand als het na den dood van den
heilige was.
Ook de kruisweg in de gang hangt er nog
altijd en nog dagelijks bidden de kloosterlingen
hier de staties op het voorbeeld van hun grooten
Vader.
In den hoek van het gebouw verbreedt zich de
gang tot een vestibule, van waaruit men een
heerlijk uitzicht heeft op de ofngeving en op
den steeds dreigenden Vesuvius. Het moet tydens
de laatste levensjaren van Sint Alfonsus ge
beurd zijn, dat de Vesuvius weer zulke vuur
zuilen uitbraakte, dat er ernstig gevaar bestond
voor een groote uitbarsting. Het volk van de
omgeving liep naar de paters van Pagani, ieder
een smeekte God, dat Hij die ramp toch zou
afwenden. Enkele paters gaan naar de kamer,
waar Alfonsus stil zit te bidden. Door hen onder
steund kan de heilige het venster bereiken van
waar men den Vesuvius in al zijn verschrikking
bezig ziet, en waar bijna het heele klooster ver
zameld is. Op een ingeving van God heft Alfon
sus zegenend zyn hand op over den Vesuvius
en plotseling zakt de vuurkolom in den krater
terug. Vanaf dat oogenblik was het gevaar voor
een uitbarsting geweken.
I^v e menigte verdringt zich voor de affi-
1 ches van de Parysche opera. Wie heeft
ooit zoo iets gehoord?! Wat een bela-
chelijke aanval op de beurzen der muzieklief
hebbers! Wat een onbeschaamdheid! Wat denkt
h'e bluffer van 'n Italiaan wel, die meneer Pa-
Banini?
Haar staat het: „Drie maal verhoogde entree
prijzen."
^aar Parijs is verlicht genoeg om de schou-
^'irs op te halen. Men gelooft niet aan de ver
alen die over den „vampyr met de viool" de
r°hde doen; hy zou een verbond met den dui-
Ve' hebben gesloten en daaraan de bovenmen
selijke
techniek te danken hebben, die het
°stenryksche en het Duitsche publiek waan-
2idtiig van geestdrift had gemaakt. „Waan-
^hnig» js njet veei gezegd, getuige o.a. de
afbeelding (een Duitsche lithographie uit 1829)
a^arop men de bezoekers het podium ziet be-
6f°rrnen om den meester hulde te brengen.
ln Parys was Paganini ten tyde dat de men-
ken zich spottend uitlieten over de aanplak-
5^
biljetten, die zyn komst meldden, nog niet ge
weest.
„Hy zal leelyk op zijn neus kijken, als hy de
leege zaal ziet," luidde de openbare meening.
„Parijs laat zich niet overdonderen."
De voorverkoop duurt acht dagen.
Op 9 Maart 1831 ir het voor het operage
bouwzwart van de menschen. Honderden
moeten worden teleurgesteld. Zijn de Parijze-
naars gek geworden?
Het orkest brengt eerst een symphonie van
Haydn ten gehoore. Men heeft er ternauwer
nood aandacht voor.
Dan verschijnt, nadat de zenuwen der onge
duldig wachtenden tot het uiterste op de proef
zyn gesteld, een donkere, dorre gestalte, gehuld
in een ouderwetschen rok, hij buigt op een
eenigszins linksche manier. Daarop begint hy
te spelen. Reeds by de eerste maten is het pu
bliek volkomen in der. ban van het bijna bo-
venaardsche spel. Biydschap, vreugde, verdriet,
waanzin, het wordt alles uif» 't wonderinstru-
ment te voorschijn getooverd en deelt zich on
middellijk aan de toehoorders mee.
Men zegt, dat tijdens dit eerste Parysche con
cert de eene snaar na dc andere sprong, totdat
nog slechts de G-snaar intact was. Deze werd
toen door Paganini op zoodanige wijze bespeeld,
dat het met behulp van een volmaakte viool
niet beter had gekund.
Het succes was onovertroffen. Noch vóór,
noch nadien is in de Parysche opera een der
gelijke razernij aanschouwd.
En evenals overal elders breekt in de licht
stad een soort besmettelijke geestesziekte uit,
die door een saytricus „Paganinitis" werd ge
noemd. Men spreekt over niets anders dan over
den duivelschen viool-virtuoos. Wanneer hij zyn
hotel verlaat, omstuwt hem de menigte. Vooral
't vrouwelijk geslacht is in grooten getale ver
tegenwoordigd.
In de winkels ziet mer. uitsluitend portretten
van Paganini en geen andere afbeeldingen meer.
Op de menu's van groote restaurants verschy-
nen de namen van schotels „a la Paganini".
Men verkoopt Paganini-broodjes, maakt reclame
met Paganini-kapsels en draagt Paganini-hoe-
den.
De kranten publiceeren dagelijks artikelen
over hem, lofliederen op hem, gedichten aan
hem en uitspraken van hem.
Men weet van alles mede te deelen. Hy is
de zoon van een vorstin. Hy heeft wegens
moord jaren lang in de gevangenis gezeten en
zich in de cel geoefend op een viool, waarvan
door het vocht alle snaren op een na sprongen.
Op deze wijze verkreeg hij zyn ongelooflijke
vaardigheid.
Het wordt zoo erg, dat de meester een open
brief aan het voornaamste muziektijdschrift
moet sturen, waarin hy alle buitensporige ge
ruchten tegenspreekt.
Dat is de onaangename kant van den roem.
Ook hieraan is hij gewend geraakt. Moest hij
in Weenen niet een brief van zijn moeder over
leggen om te bewijzen dat hij een mensch was,
en geen duivelskind, zooals men beweerde? Wel
iswaar heeft hij geen gewag gemaakt van zijn
vader. Dien haatte hij hartgrondig. Het was
een bootwerker uit Genua, die hem van jongs
af aan met bedreigingen en slaag dwong, om
heele dagen op de viool te oefenen....
Bologna, Weenen, Berlijn, iedere stad was een
gedeelte van den weg naar onsterflijkheid. Hij
slaagde erin Duitschlands hoofdstad op slag te
veroveren, schoon oorspronkelijk allen tegen
hem waren, in 't bijzonder de Duitsche musici.
Op Koning Frederik Willem IV maakte hij
zoo'n onvergetelijken indruk, met zijn twintig
variaties op „Heil Dir im Siegerkranz", dat de
vorst hem tot „eersten kamervirtuoos" benoem
de. Wat schreef de gevreesde, scherp-tongige
recensent Rellstab? ..Paganini houdt de ziel
gevangen met een gouden draad en dreigt haar
den toehoorder uit het lichaam te trekken."
Na Parijs volgt Londen. De honoraria zyn
fantastisch hoog. Vijftien concerten brengen een
kwart millioen francs op. Aristocratische Engel-
sche dames, die Paganini eens van dichtbij wil
len bekijken, betalen voor één uurtje een be
drag, dat gelijk staat met zeshonderd Holland-
sche guldens, welke som men gerust mag ver
dubbelen, wanneer men de toenmalige waarde
van het geld in aanmerking wil nemen.
Engeland is afgegraasd. De weg naar huis
voert over Parijs, waar cholera woedt. Deson
danks speelt Paganini voor uitverkochte zalen.
En opnieuw vangt het reizen aan; dwars door
Europa; van Oost naar West en van Scandi
navië naar Spanje.
Een zekere reactie blijft echter niet uit.
Vijanden strooien allerlei praatjes over hem
rond. Hier en daar begint de belangstelling te
verflauwen. Eenige avontuurtjes, die den kun
stenaar vroeger des te interessanter maakten,
worden nu gereleveerd om hem als een slecht
sujet voor te stellen. Ziekte dwingt hem boven
dien een poos rust te nemen.
En gedurende den tijd, dat hij niet optreedt,
juicht het wispelturige publiek reeds andere
uitverkorenen toe.
Men vraagt zich af, of dit het begin van het
einde beteekent.
Maanden gaan voorbij.
Eensklaps doet de mare de ronde: „Paganini
is gestorven." De kranten publiceeren verhan
delingen over hem. Maar onverwacht verschijnt
de doodgewaande in de Seine-stad. Mogelijk
was het heele bericht een reclame-truc.
Niemand weet het. Doch een feit is het, dat
de oude Paganini het land der levenden al
heeft verlaten: overgebleven is een gebroken
mensch, die tengevolge van een keelziekte nau
welijks kan spreken.
Het geluk heeft zich van hem afgewend. Nooit
meer zal de eens zoo gevierde artist de oogen
en ooren der wereld op zich weten te vestigen,
gelijk vroeger Jonge talenten hebben een plaats
veroverd. Het oude heeft afgedaan.
Weliswaar ontbreekt er nog wel iets aan den
roem van jeugdige musici en toondichters, maar
zij trekken in ieder geval de aandacht.
De jonge componist Hector Berlioz heeft zeer
met geldzorgen te kampen.
Vrienden organiseeren een con
cert, waarvan de opbrengst voor
hem bestemd zal zijn. De zaal is
maar matig bezet.
Berlioz, die uit wanhoop niet
meer in zyn eigen roeping ge
looft, begint met de symphonie:
„Uit een kunstenaarsleven". De
aanwezigen zijn geweldig onder
den indruk. Maar het meest ont
roerd is een man in een donke
ren hoek van de zaal: Paganini.
De man, dien men zich alleen óf
stuursch óf ironisch kan voor
stellen, zat te snikken. Onge
twijfeld kwam zijn eigen loop
baan hem voor den geest. Men
stoot elkaar aan.
Dan gebeurt het ongelooflijke;
de oude meester snelt naar voren
en knielt voor den jongen com
ponist. Spreken kan Paganini
niet meer, maar hij is een en al
enthousiasme.
Als Berlioz thuis komt, wacht
hem een nieuwe verrassing. Er
is een brief van den Italiaanschen wonder-
mensch gekomen; het couvert blijkt twintig
duizend francs te bevatten.
In korten tijd weet heel Parijs, dat Paganini
een jong kunstenaar de som van fr. 20.000 heeft
cadeau gedaan. De Parijzenaars zijn wantrou
wend geworden. Is het alles humbug?
Ach, den zieken Paganini kan geen reclame
meer helpen. De doktoren sturen hem naar het
Zuiden. Alles tevergeefs. Iederen dag worden
de pijnen erger. Hij kan zich alleen nog met
behulp van pen en papier uitdrukken.
Te Nice wil hij od een dag dat hy hevige
koorts heeft, nog éénmaal zijn geliefd instru
ment bespelen. Dan krijgt hij een hartverlam
ming.
De nog jeugdige Franz Liszt schrijft:
„Paganini's levensvlam is uitgedoofd; met
hem verdween een van die wonderbaarlijke
scheppingen die de natuur ons schijnt te geven,
alleen om ze zoo snel mogelyk weer op te
eischen een phenomeen, zooals het rijk der
kunst slechts éénmaal, deze eene maal, heeft
aanschouwd.