Het Cunmlatie*vraagstuk
De Bedrijfsradenwet
Reöeerim
afgewend
En de S.B<,A»P„
„HISTORISCH
VERSCHIJNSEL"
Geen verhooging
tarief
succes voor
V er schuur
Guchy troef!
VRIJDAG 28 OCTOBER
KERKCONSECRATIE TE SANTPOORT
Indologen-opleiding
Z. H. Exc. Mgr. J. D. J. Aengenent draagt de Pontificale H. Mis
op in de nieuwe kerk te Santpoort
CONCESSIE DER REGEERING
NIET AANVAARD
TWEEDE KAMER
mm WtKÊÊ
Na het begrootingsdebat komt de
invoerrechten-verhooging op
nieuw aan de orde
OVERDREVEN VERWIJTEN
Tegenstrijdigheid
Argwaan
Minister de Geer
goede internationale geest
Beslissing verschoven
Bezwaren tegen andere
heffingen
Bevredigend verloop
Zoo eenvoudig als 't is om de politieke
geesten op te roepen, zoo moeilijk is
't deze te bezweren. Dat merkt thans
Wel heel sterk de S.D.A.P. bij 't vraagstuk,
dat thans aan de orde is over de cumulatie
van salarissen, pensioenen en wachtgelden
van Kamerleden.
Op het in September te Utrecht gehouden
congres had de leider van de socialistische
fractie in de Tweede Kamer de grootste
moeite om te voorkomen, dat een motie
werd aangenomen, waarin de partij cumu
latie van inkomens uit de overheidskassen
afkeurde en voor de leden van de Kamer
Verbood.
Men is zelf er mee begonnen en nu door
anderen dat vuurtje flink gestookt is, zij
het ook met minder juiste voorstellingen en
op hoogst tendentieuse wijze, waarbij ge
speculeerd werd op minder goede volks
instincten, zit men met de moeilijkheden
en wil men het üefst de regeering deze la
ten oplossen.
Op het zooeven genoemde congres kon
digde de heer Albarda reeds aan, dat hij
dat wel zou klaar spelen door een motie of
iets dergelijks, al bond hij zich dan ook
niet aan een bepaalde methode.
In het voorloopig verslag over de Rijks-
begrooting wordt nu opgemerkt dat er een
algemeene, bij de wet vastgestelde regeling
noodig is om gevallen van cumulatie, die
terecht critiek uitlokken, te voorkomen. De
leden die dat opmerkten, en dat zijn na
hetgeen te Utrecht toegezegd is de socialis
ten, zouden het op prijs stellen, indien de
Regeering zich deze zaak zou willen aan
trekken en een regeling aan het oordeel van
de Staten-Generaal zoo spoedig zou willen
onderwerpen, dat die nog in het parlemen
taire jaar het Staatsblad zou kunnen be
reiken.
Dat is een heel gemakkelijke manier, dan
zijn zij van de verantwoordelijkheid af. Als
de heeren nu nog komen met een motie bij
de algemeene beschouwingen, waarin aan
dien wensch uitdrukking wordt gegeven,
dan meenen zij klaar te zijn en kan een
ander het zaakje opknappen.
Regeeren bij moties, waarin de Kamer op
drachten geeft en anderen laat werken, dat
Wil de S.D.A.P. wel.
Iedere regeering zal daar evenwel harte
lijk voor bedanken, niet alleen omdat het
haar taak niet is de partijen uit de moei
lijkheden te redden, maar bovendien om
dat zij het vraagstuk niet op kan lossen
zonder te treden in de rechten van perso
nen, gemeenten en provincies, terwijl zij
er zelf weinig belang bij heeft.
Het Rijk heeft immers voor zich zelf het
Vraagstuk van de cumulatie feitelijk al op
gelost. Een rijksambtenaar of officier, die
lid van de Tweede Kamer wordt, en zijn
functie niet meer kan vervullen, krijgt dan
vergoeding voor het lidmaatschap en trak
tement samen niet meer dan hij had in de
functie die hij bekleedde.
Vroeger was dat anders, want dan kreeg
men de helft, of twee derde van het trak
tement als wachtgeld of non-activiteits-
traktement boven de grondwettelijke ver
goeding.
Toen dit in 1925 bij de wet geregeld werd
heeft men hen die lid waren en wachtgeld
of non-activiteitstraktement ontvingen dit
laten behouden, omdat dit beschouwd werd
als een eenmaal verkregen recht. Op zich
zelf was daar iets voor te zeggen, omdat
men wel zeer voorzichtig moet zijn met het
ontnemen van eenmaal verworven rechten,
vooral als de Staat daarmede begint is het
hek van den dam. Het zijn echter juist deze
gevallen, die vooral in deze dagen van ac
tie tegen cumulatie dienst moeten doen om
het verkeerde er van in het licht te stellen.
Vergeten mag daarbij niet worden, dat deze
cumulatie vanzelf vervalt en over eenige ja
ren niet meer voor zal komen.
Ook op ander gebied heeft het Rijk inge
grepen en een einde gemaakt aan vroeger
Veel voorkomende cumulatie bij hen, die
volgens de. militaire pensioenwetten ver
vroegd pensioen konden krijgen. Werden
gewezen militairen in een andere functie
benoemd, dan kregen ze vroeger traktement
en pensioen. Dat is nu uitgesloten. Zij be
houden het traktement, dat ze hadden in
militaire functie, of krijgen het traktement
van de nieuwe functie als dat hooger is,
maar geen vervroegd pensioen er bij.
Het Rijk heeft dus wel degelijk iets ge
daan.
Iets anders is het wanneer een Kamerlid
nog een andere functie vervult en het daar
voor geëischte werk verricht.
We denken hier aan de burgemeesters-
Kamerlid, aan hen die een functie vervul
len bij de rechterlijke macht en aan Kamer
leden, die tevens wethouder, of lid van Ge
deputeerde Staten zijn.
Als de regeering hier zou willen ingrijpen,
dan zou zij artikel 97 van de Grondwet moe
ten wijzigen en het lidmaatschap van de
Staten-Generaal onvereenigbaar moeten
Verklaren met die ambten. Voorloopig zal
daar wel niemand aan denken. Het zijn hier
de politieke partijen zelf, die op dit oogen-
blik in de eerste plaats daar regelend bij
op moeten treden, door slechts in zeer bij
zondere gevallen dergelijke personen can-
didaat te stellen. Zoo is op het oogenblik
in de Katholieke Staatspartij gebruik, dat
een Kamerlid, die tot burgemeester be
noemd wordt zich herkiesbaar stelt en te
vens, dat het wethoudersschap in een groo-
te gemeente en lid van Gedeputeerde Sta
ten van een provincie niet gelijktijdig be
kleed kunnen worden met het Kamerlid
maatschap.
Dit is een zuivere partijzaak, zoodat men
niet van den wetgever kan eischen, dat hij
deze regelt.
Wat meer moeilijkheden levert in het cu
mulatie-vraagstuk de kwestie van de pen
sioenen op. Volgens de wet kan een Kamer
lid niet gelijktijdig een schadeloosstelling
ontvangen en pensioen als Kamerlid.
Het zou echter onbillijk zijn om een Ne
derlander die staatspensioen geniet van het
lidmaatschap uit te sluiten of hen dat pen
sioen af te nemen, of daarop te korten. Dat
pensioenrecht is op rechtmatige wijze
krachtens de wetten verworven en als de
regeering dat ging aantasten zouden velen
voor het Kamerlidschap bedanken, want
dan zouden zij het niet kunnen uitoefenen.
In beginsel kan er dan ook niets tegen
zijn, als men maar oppast voor excessen en
deze komen helaas voor, terwijl daartegen
de regeering machteloos staat. Excessen
noemen we het verzamelen van verschillen
de pensioenen als wethouder, lid van Gede
puteerde en den Staat.
Dit heeft echter met het Kamerlidmaat
schap niets te maken, maar is een kwestie
die daarbuiten staat.
Het zou een regeering uitermate moeilijk
vallen om bij de wet te bepalen, dat cumu
latie van pensioenen uit verschillende open
bare kassen verboden was, want over het
pensioen dat door een gemeente, provin
cie, of door Indië verleend wordt, heeft zij
geen zeggingskracht.
Ook hier is het weder de partij, die in
moet grijpen, door personen, die er als het
ware een beroep van maken, uit verschil
lende openbare kassen, zich vaste inkomens
te bezorgen, geen candidaat te stellen.
Het ligt dan ook voor de hand, dat er in
de Kamer gevraagd is, of zij die de oplos
sing van deze kwestie aan de regeering wil
len overlaten eens aan willen geven welke
wettelijke regelingen voor de beoordeeling
van het vraagstuk der cumulatie in aan
merking komen. Helaas is men daar het
antwoord op schuldig gebleven.
We hebben hiermede het vraagstuk van
de cumulatie zeer objectief bekeken en rest
ons nog enkele andere opmerkingen te be
antwoorden, die meermalen gemaakt
worden.
Dat Indische pensioenen hoog zijn, kan
niet ontkend worden, maar deze worden
hier niet vastgesteld, zoodat de regeering er
ook niets tegen kan doen, als de partijen
iemand met een dergelijk pensioen candi
daat stellen, evenmin als zij zich er zich
in kan mengen, als iemand candidaat ge
steld wordt, die uit privaat bezit een groot
inkomen heeft.
Ontkend kan niet worden, dat er in de
Kamer wel enkele gevallen te vinden zijn,
waarbij cumulatie aanleiding geeft tot
eenigszins gerechtvaardigde kritiek, maar
daarin mag men geen aanleiding zoeken om
de regeering te hulp te roepen. Bezuiniging
van eenige beteekenis is er niet van te ver
wachten.
Het zijn de politieke partijen zelf, die bij
het stellen van candidaten aandacht moe
ten schenken aan de cumulatie en niet de
regeering in de eerste plaats. Dit is de eeni
ge manier om het vraagstuk, dat door en
kele personen zeer wordt opgeblazen, tot
oplossing te brengen. („Het Centrum").
vingen die reeds eerder, gelijk we vroeger heb
ben medegedeeld), waarin hun de gelegenheid
wordt geboden van studie te veranderen.
Wordt vóór 10 November a.s. bericht, dat van
dit aanbod gebruik wordt gemaakt, dan zullen
de studenten een tegemoetkoming van 900 ont
vangen zonder verplichting tot terugbetaling der
reeds voor hen betaalde opleidingsgelden.
Dit houdt verband met de mindere gelegen
heid tot aanvulling van het ambtenarenkorps.
Aan de oudere-jaarsstudenten aan de In-
dologische faculteiten te Leiden en Utrecht is
door het Commissariaat voor Indische Zaken
van het Departement van Koloniën thans ook
een circulaire gezonden (de eerste-jaars ont-
„Het Volk" bevatte dezer dagen een ar
tikel, getiteld: Kerk en Partij", waarvan de
strekking was, dat er in 't geheel geen te
genstelling behoeft te bestaan tusschen
„Kerk en Socialisme" en men dus tot beide
kan behooren.
Het artikel werd als volgt ingeleid:
„Het is een historisch verschijnsel, dat de
kerken zich in den aanvang alle met de
grootste felheid tegen het opkomende so
cialisme gekeerd hebben. In alle landen.
Ook in Engeland, waar thans de verhou
ding tusschen die beide machten niets te
wenschen overlaat. Het is dan ook eveneens
een historisch verschijnsel, dat allengs de
kerken hun houding jegens het socialisme
wijzigen. In het eene land is dit proces ver
der gevorderd dan in het andere. In de
eene kerk ook heeft zich de wijziging snel
ler en grondiger voltrokken dan in de an
dere. Maar in alle landen en alle kerken
zonder onderscheid is het proces duidelijk
aanwijsbaar".
Deze redeneering is nogal boud en getuigt
meer van den wensch der redactie, dan van
de werkelijkheid.
Met name, wat de katholieken betreft.
Ook de orthodoxe protestanten staan over
't algemeen afkeerig van het socialisme, al
maakt „Het Volk" met zekeren ophef gewag
van een „partijgenoot", die „rechtzinnig -
protestant" is.
Het is met het socialisme gegaan, als met
het liberalisme.
Het heeft zich van meet af op een
standpunt gesteld, dat voor Kerk en ge-
loovigen onaannemelijk was en in zeer
ruime mate geofferd aan het anti-clerica-
lisme.
Het doet dit trouwens nog.
Men denke slechts aan de gezindheid,
welke hier en elders in socialistische krin
gen ten aanzien van het christelijk onder
wijs wordt gevonden.
En het zou niet moeilijk zijn een aantal
uitspraken uit vroeger en ook nog uit later
tijd te citeeren van socialistische kopstuk
ken, waarin op even scherpe, als onver
bloemde wijze tegen Kerk en religie stelling
wordt genomen.
„Het Volk" noemt het een „historisch ver
schijnsel, dat de kerken zich in den aan
vang alle met de grootste felheid tegen het
opkomende socialisme gekeerd hebben".
Feit is, dat het socialisme begon met aan
„de Kerken", en wel het meest aan de ka
tholieke Kerk den oorlog te verkla-
r e n, en dat zijn voormannen op sociaal en
geestelijk gebied theorieën verkondigden
en nog verkondigen welke te eenenmale
verwerpelijk zijn.
Ziedaar de verklaring en tevens de
motiveering van het „historisch ver
schijnsel, waarover „Het Volk" spreekt.
P. S.
Minister De Geer heeft Donderdagmiddag bij
de behandeling van de tijdelijke verhooging der
invoerrechten als niterste concessie der Regee
ring, om een conflict met de Kamer te voor
komen een wijziging in artikel 2 van het ont
werp aangebracht waardoor bij inwerking-tre
ding van het verslag van Ouchy voor alle
Staten de opcenten zouden vervallen.
Deze uiterste concessie bevredigde dr. Co-
lijn niet. Geheel zijn fractie, zoo verklaarde hij,
stond in deze meening op één na achter hem.
Daar een stemming over het ontwerp onver
mijdelijk tot aftreden van het kabinet zou heb
ben geleid, vereenigde men zich tenslotte met
93 tegen 2 stemmen met een motie van de hee
ren Aalberse, Beumer en Snoeck Henkemans
om de behandeling van het ontwerp te schor
sen en haar te hervatten na de Algemeene Be
schouwingen over de Rijksbegrooting. Dan kau
het financieele beleid beter in zijn geheel wor
den overzien.
Voor nadere bijzonderheden zie men het Twee
de Kamerverslag elders in dit blad.
Het wetsontwerp tot instelling van
bedrijfsraden is Dinsdagmiddag 25
October met groote meerderheid,
zoowel van links als van rechts, door de
Tweede Kamer aangenomen. Een succes
voor minister Verschuur. Een beteekenend
succes? Dat hangt er van af hoe men het
beziet en ook: wat belanghebbenden er in
de toekomst van maken.
In den aanvang van zijn rede verklaarde
mr. Aalberse:
„Hoe paradoxaal hefc ook zou kunnen
schijnen: wanneer men wil teekenen de
beteekenis van dit wetsontwerp, dan kan
men naar waarheid zeggen, dat die betee
kenis zeer groot is, èn betrekkelijk gering.
Zeer groot acht ik de beteekenis van dit
wetsontwerp, wanneer men het principieel
beschouwt en betrekkelijk gering, wanneer
men denkt aan het vermoedelijke practi-
sche gevolg."
Zoo is het inderdaad. Principieel bezien
beteekent dit wetsontwerp de incorporatie
in onze wetgeving van een reeds oude
Christelijk-democratische gedachte, en de
mogelijke verwerkelijking van een idee,
voorgestaan, verdedigd en nagestreeft in
breeden internationalen kring.
Ook van Anti-Revolutionnaire zijde werd
reeds in 1879, door dr. Kuyper, in zijn groote
boek „Ons Program" op uitvoerige wijze
voor eenzelfde sociale hervorming, in den
zin van wederorganisatie van de maat
schappij, geschreven.
Toch moest het duren tot onzen tijd, voor
de eerste stap in de richting der practische
verwezenlijking kon worden gezet. Bij de
voorlaatste grondwetsherziening heeft de
gedachte der wederorganisatie onzer „ver-
pulveriseerde maatschappij", om met prof.
Treub te spreken, den wetgever ongetwij
feld voor den geest gezweefd. Artikel 194
der Grondwet werd bij die gelegenheid
aldus geredigeerd:
„De wet kan aan andere dan in de
Grondwet genoemde lichamen verordenen
de bevoegdheid geven."
Daarmede was de slagboom gevallen. Niet
de slagboom die de oprichting van bedrijfs
raden in den weg stond, die konden in alle
vrijheid door de organisaties van werk
gevers en werknemers te allen tijde opge
richt worden; in privaatrechtelijken zin.
Maar wel de slagboom, die een publiek
rechtelijke regeling, als in het ontwerp-
bedrijfsr aden wet bedoeld, op den duur de
eigenlijke ziel en den levensgeest kon ont
houden. De Grondwet verschafte in artikel
194 n.l. de gelegenheid, om ook aan be
drijfsraden verordenende bevoegdheid toe
te kennen. Dus de gelegenheid te scheppen,
dat een bedrijfsraad de interne aangelegen
heden van een geheel bedrijf, zelfstandig
en verplichtend voor de leden, bij verorde
ning regelt. De gelegenheid daartoe be
staat thans. Hoewel nog in embryonalen
vorm en voor verderen uitgroei vatbaar.
Dit nu is m.i. de groote principieele betee
kenis der bedrijfsradenwet. Zij plaatst
beide partijen, gewoonlijk aangeduid als
kapitaal en arbeid, paritetisch en gelijk
berechtigd naast elkaar en zij opent hun
de gelegenheid over de punten vervat in
artikel 15 der wet van gedachten te wisse
len. En dat niet alleen, doch ook verorde-
Den Haag, 27 October.
Had er over de verhooging van de invoerrech
ten gestemd moeten worden, het ontwerp zou
zijn verworpen met vrij groote meerderheid.
Sprak men aanvankelijk over eene beslissing op
het kantje af, toen dr. Colijn na de uitvoerige
rede van den Minister en na diens tegemoet
koming niet bekeerd bleek en verklaarde, dat
heel zijn fractie op één na mr. Beumer?
achter hem stond, was het lot van het ontwerp
beslist.
Wij hebben de houding van dr. Colijn in dezen
niet wel begrepen. Gisteren verklaarde hij, dat
hij over zijn andere bezwaren de twijfelach
tige tijdelijkheid en de ondoelmatigheid van het
voorstel desnoods nog wel heen kon stappen,
als maar de tegenstrijdigheid met Ouchy er
niet bijkwam; en thans, nu Minister de Geer
hem terzake juist van Ouchy zéér ver tegemoet
kwam, gooide hij het over een anderen boeg
en verweet hij den bewindsman, dat deze dit
jaar opnieuw met eene verhooging van het ta
rief gekomen was, nadat hij, dr. Colijn, toch bij
de verhooging van het vorig jaar verklaard had,
voor de laatste maal met die verhooging te zul
len meegaan en in de toekomst de Regeering
op dezen weg niet verder te kunnen volgen. Wat
hij heden betoogde, was in strijd met wat hij
gisteren te berde bracht. Want al opperde hij
tegen het ontwerp nog wel eenigszins zwakke
bedenking terwille van Ouchy, voor de tege
moetkoming te dezer zake bleek hij den Minis
ter erkentelijk. Zij had dus waarde voor hem.
En werkelijk, de tegemoetkoming had ook
waarde. Zij hield in, dat artikel 2 van het ont
werp gewijzigd werd in dien zin, dat geheel de
tijdelijke verhooging van ons tarief ten op
zichte van alle landen zou komen te vervallen,
zoodra het verdrag van Ouchy in werking tre
den zou. Hoe dr. Colijn nog flauwtjes angst kon
koesteren, dat deze regeling den drang onzer
zijds, om Ouchy in werking te doen treden,
wel eens zou kunnen verzwakken, is ons een
raadsel. Ook de heer Vliegen koesterde argwaan
en vreesde blijkbaar, dat de Regeering met de
inwerkingtreding van het verdrag zou dralen,
om maar niet de baten uit de opcenten te hoe
ven missen. Waren zij dan vergeten, dat de Mi
nister in zijn Memorie van Antwoord in duide
lijke bewoordingen blijk had gegeven van zijn
vurig verlangen naar een beteren internationa
len handelspolitieken geest en dat hij daar ge
schreven had, de verwezenlijking van dat doel
„een offer, ook een fiscaal offer, alleszins
waard" te achten?
's Ministers wijziging had integendeel het
voordeel, dat zij de in werkingtreding van het
verdrag van Ouchy veeleer bevorderen zou.Want
die inwerkingtreding hangt af van de houding,
welke de verschillende mogendheden tegenover
het verdrag zouden aannemen, beïnvloed door
het feit, dat inwerkingtreding van het verdrag
het voordeel van vervallen der 30 opcenten zou
opleveren?
De verwijten, tot de Regeering gericht we
gens de tegenstrijdigheid tusschen wat zij thans
voorstelde en wat zij te Genève en ook blijkens
het verdrag van Ouchy zegt voor te staan, wa-
ren dan ook vooral na de tegemoetkomende
wijziging, die de Minister aanbracht hoogst
overdreven.
En we kunnen ons indenken, dat de bewinds
man ontstemd was over de uitlating van den
in dergelijke situaties altijd veel te fanatieken
mr. Oud, die de Kamer maar liefst voorhield,
dat zij vanwege den indruk in het buitenland
een kabinet met zulk een verkeerden geest niet
langer mocht handhaven.
„Niet volkomen vaderlandlievend" noemde de
heer de Geer dat gezegde terecht. Want het
verschil tusschen zijne en de linksche bewon
dering voor den vrijhandel komt slechts hierop
neer, dat hij met de voeten op den grond blijft
en het land niet „terwille van idealen in de
lucht" in financieele moeilijkheden brengen
wil, terwijl de vrijhandelaars a outrance het
land maar op alle mogelijke manieren door het
buitenland willen laten leegtappen en van zijn
laatste restje welvaart berooven en daartegen
over zuiver fiscale maatregelen onzerzijds, wel
ke onmiddellijk worden teruggenomen, als ook
de buitenlandsche woorden eens in daden wor
den omgezet, afwijzen.
Wanneer werkelijk de
tengevolge van Ouchy mocht doorbreken, dan
had de bewindsman daar gaarne het gemis
van de baten der opcenten voor over, dan zou
hij, kost wat kost, wel andere middelen weten
te vinden, om dat gemis weer te dekken. Het
spreekt vanzelf, dat op die uitlating de sociaal
democraten afvlogen. Ziet men nu wel, aldus
de heer ALBARDA, dat de Regeering, als zij
maar wil, ook andere wegen weet, om aan het
geld te komen? Het zal 8 November op Hout-
rust wel in meer „populairen" toon herhaald
worden. Maar men vergeet, dat, mocht werke
lijk eens mede door Ouchy het internationale
gezonde verstand terugkeeren, de toestand heel
anders wordt. Dan ziet de toekomst er plot
seling minder somber uit, dan is de groote oor
zaak der crisis weggenomen, dan komt er een
ommekeer, die een ruimer vloeien der andere
middelen mag doen verwachten, dan ontstaat
een situatie, waarin men met geruster hart
aan leenen kan gaan denken.
Het is tenslotte voorloopig met een sisser
en een latente kabinetscrisis afgeloopen. Met
de vermelde tegemoetkoming had de Regee
ring, aldus Jhr. de Geer, het uiterste gedaan,
om een conflict met de Kamer te voorkomen.
Dat beteekende het stellen van de kabinets
kwestie in negatieven vorm.
Bleken de Christelijk-Historischen met de
concessie tevreden, dr. COLIJN en de grootst
mogelijke meerdemeid zijner volgelingen wa
ren dat niet. Maar onder het motto „komt tijd,
komt raad!" opperde de anti-revolutionnaire
leider de vraag, of het niet mogelijk was, de
beslissing tot bij de algemeene beschouwingen
over de Rijksbegrooting te verschuiven. On
middellijk hadden Prof. AALBERSE, mr. BEU
MER en de heer SNOECK HENKEMANS een
motie klaar, om de Kamer in de gelegenheid
te stellen, haar daad bij het woord van dr.
Colijn te voegen. Met 93 tegen 2 stemmen werd
die motie aanvaard, zoodat de zaak thans op
nieuw aan de orde komt na het algemeen be
grootingsdebat. Dan zal de verhooging van de
invoerrechten in het kader van het algemeen
financieel beleid bezien kunnen worden, dan
zal het voor en tegen van de uit de Kamer in
plaats daarvan aanbevolen heffingen kunnen
worden afgewogen. Of dat de oplossing bren.
gen zal?
Minister DE GEER heeft er in zijn als steeds
uitnemend betoog heden reeds op gewezen,
dat zeer vermoedelijk voor geen enkele van
de in het Voorloopig Verslag genoemde belas
tingen in de Kamer een meerderheid bestaat.
Wat de eene partij als de hoogste wijsheid ver
heft, laakt de andere als volstrekt afwijsbaar.
En inderdaad bestaan tegen de meeste dier
heffingen ook wel groote bezwaren. Een ta
baksbelasting als de Engelsche, zooals dr. Colijn
voorstaat, maakt diepgaande wijziging in de
controle op de ruwe tabak noodzakelijk en kan
onze belangrijke tabaksmarkt in gevaar bren
gen.
Meer te halen uit de opcenten op de Gemeen
tefondsbelasting leidt tot enorm zwaren belas
tingdruk in sommige gevallen. Weet gij wel,
aldus de Minister tot mr. Oud, die dit denk
beeld geopperd had, dat een fabrikant, die in
zijn onderneming 4 millioen geïnvesteerd heeft
en die thans 1 pet van zijn geld maakt, van
die 40.000 inkomen 28.590 belasting zal heb
ben te betalen, als de door de Regeering voor
gestelde heffingen doorgaan?
Zoo is er bij nadere diepgaande beschou
wing tegen alle belastingdenkbeelden het noo-
dige in te brengen. En het zal bij de algemeene
begrootingsdebatten nog menig woord kosten,
eer voor het vinden der middelen een eenigs
zins bevredigende oplossing gevonden is. De
S. D. A. P., die altijd zoo tegen indirecte hef
fingen te keer gaat, omdat zij de kosten van
levensonderhoud verhoogen, bedenke daarbij,
dat ook de directe belastingen, als zij worden
opgeschroefd, die tendenz hebben. En zij is
het juist, die altijd maar weer nieuwe verhoo
ging der directe belastingen als het non plus
ultra van financieele wijsheid aanprijst.
Intusschen mag men over den loop van za
ken dezen middag tevreden zijn. Als alle par
tijen de kwestie nog eens rustig overdenken en
de Regeering in haar Memorie van Antwoord
over Hoofdstuk I nog eens uitvoerig en met
het noodige cijfermateriaal hare opvattingen
terzake van het belastingbeleid uiteenzet, kun
nen bij de Algemeene Beschouwingen over de
Rijksbegrooting wellicht de standpunten el
kander naderen. Met een kabinetskwestie is
het landsbelang momenteel allerminst gebaat.
Bij dit debat is in ieder geval weer komen
vast te staan, dat èn bij de Regeering èn bij
de Kamer ten aanzien van de handelspolitiek
heel wat gezonder denkbeelden gekoesterd
worden dan waar ter wereld ook.
Ouchy was over alle liniën troef 1
ningen samen te stellen, die, mits goedge
keurd door den Minister, bij de wet tot
dwingend recht verklaard kunnen worden
voor een geheel bedrijf en verbindend voor
al zijn leden.
Dat dit is een ombuigen van ons publiek
recht in de richting van een wederorgani
satie van ons bedrijfsleven, is wel voor
geen ontkenning vatbaar. Dit wordt des te
duidelijker als men kennis neemt van den
inhoud van artikel 15 der wet. Dit artikel
heeft den volgenden inhoud:
De bedrijfsraad is bevoegd tot:
a. het ontwerpen van arbeidsvoorwaar
den, zoo mogelijk in den vorm van eene
collectieve arbeidsovereenkomst;
b. het ontwerpen van regelen ter be
vordering van eene goede vakopleiding in
de vakschool, op vakcursussen en in de
werkplaats;
c. het overwegen van maatregelen ter
voorkoming en bestrijding van werkloos
heid en ter verruiming der werkgelegen
heid;
d. het bevorderen van het overleg tus
schen den werkgever en de arbeiders in de
afzonderlijke ondernemingen, door middel
van een daartoe strekkend orgaan;
e. het bevorderen van het tot stand
komen van fondsen en andere instellingen
in het belang der arbeiders, hetzij voor het
geheele bedrijf, hetzij voor een of meer
ondernemingen in dat bedrijf; benevens,
op verzoek van belanghebbenden, het uit
oefenen van toezicht op die fondsen en in
stellingen en de uitvoering of het deel
nemen aan de uitvoering van de reglemen
ten betreffende die fondsen en instellingen;
f. het bespreken van de technische en
commercieele aangelegenheden van het
bedrijf, voorzoover van invloed op de positie
van den arbeider;
g. het verzamelen van statistische ge
gevens betreffende het bedrijf;
h. het bevorderen van al die maatrege
len, welke de goede verstandhouding tus
schen werkgevers en arbeiders in het
bedrijf kunnen versterken.
„Indien de bedrijfsraad de beschikking
wenscht over gegevens, berustende bij ad-
ministratiën, behoorende tot een Departe
ment van algemeen bestuur, kan hij zich
tot het hoofd van dat Departement wenden
met het verzoek die gegevens te verschaf
fen. Deze willigt het verzoek in, tenzij het
dienstbelang of financieele bezwaren zich
daartegen verzetten."
Zooals men zal bemerken is de verorde
nende bevoegdheid in dit artikel niet op
genomen. De heeren Van den Berg en
Kupers hebben daartoe een poging onder
nomen, die echter afstuitte op het beslist
verzet van den Minister.
Dat een zij het indirecte verorde
ningsbevoegdheid aan de Raden werd toe
gekend, is te danken aan een serie amen
dementen, ingediend door de heeren Her
mans en Goseling, gesteund door meerdere
leden der fractie. Amendementen waarvan
de hoofdstrekking vervat is in de volgende
artikelen:
Na artikel 15 worden de volgende artike
len ingevoegd:
Artikel 15a.
Ten aanzien van onderwerpen, waarvan
de regeling of nadere regeling bij of krach
tens de wet aan een bedrijfsraad is opge
dragen of overgelaten, kan deze de ver
ordeningen maken, die hij in het belang
van het bedrijf noodig oordeelt, met in
achtneming van de regels in de artikelen
15 bgesteld
Artikel 15b.
Een besluit tot vaststelling van eene
verordening kan door den bedrijfsraad
slechts genomen worden, wanneer ten min
ste twee derden der leden, behoorende tot
de kringen der werkgevers, ten minste twee
derden der leden, behoorende tot de krin
gen der arbeiders, benevens de meerder
heid der voor alle werkzaamheden toege
voegde leden zich daarvóór verklaren.
Artikel 15c.
1. De verordeningen van den bedrijfs
raad behoeven Onze goedkeuring.
Met deze voorstellen ging de Minister
accoord, aangezien daarbij de beslissing
over de al of niet kracht van wet krijgende
voorstellen tot verordening, uitgaande van
een bedrijfsraad, bleef berusten bij den
wetgever.
De Kamer hechtte daarop met groote
meerderheid haar goedkeuring aan de
amendementen. Evenals later aan het wets
ontwerp als zoodanig.
Vraagt men nu wat zal de practische be
teekenis van de wet zijn? dan kan men
met mr. Aalberse daarop antwoorden:
vooralsnog misschien niet veel.
Alles zal afhangen van wat partijen er
van maken. Zijn dezen van goeden wil
de Minister legde daar bij herhaling den
nadruk op dan kan deze wet een groote
zegen worden voor geheel ons bedrijfsleven.
A. H. J. ENGELS