Het Cunmlatie*vraagstuk De Bedrijfsradenwet Reöeerim afgewend En de S.B<,A»P„ „HISTORISCH VERSCHIJNSEL" Geen verhooging tarief succes voor V er schuur Guchy troef! VRIJDAG 28 OCTOBER KERKCONSECRATIE TE SANTPOORT Indologen-opleiding Z. H. Exc. Mgr. J. D. J. Aengenent draagt de Pontificale H. Mis op in de nieuwe kerk te Santpoort CONCESSIE DER REGEERING NIET AANVAARD TWEEDE KAMER mm WtKÊÊ Na het begrootingsdebat komt de invoerrechten-verhooging op nieuw aan de orde OVERDREVEN VERWIJTEN Tegenstrijdigheid Argwaan Minister de Geer goede internationale geest Beslissing verschoven Bezwaren tegen andere heffingen Bevredigend verloop Zoo eenvoudig als 't is om de politieke geesten op te roepen, zoo moeilijk is 't deze te bezweren. Dat merkt thans Wel heel sterk de S.D.A.P. bij 't vraagstuk, dat thans aan de orde is over de cumulatie van salarissen, pensioenen en wachtgelden van Kamerleden. Op het in September te Utrecht gehouden congres had de leider van de socialistische fractie in de Tweede Kamer de grootste moeite om te voorkomen, dat een motie werd aangenomen, waarin de partij cumu latie van inkomens uit de overheidskassen afkeurde en voor de leden van de Kamer Verbood. Men is zelf er mee begonnen en nu door anderen dat vuurtje flink gestookt is, zij het ook met minder juiste voorstellingen en op hoogst tendentieuse wijze, waarbij ge speculeerd werd op minder goede volks instincten, zit men met de moeilijkheden en wil men het üefst de regeering deze la ten oplossen. Op het zooeven genoemde congres kon digde de heer Albarda reeds aan, dat hij dat wel zou klaar spelen door een motie of iets dergelijks, al bond hij zich dan ook niet aan een bepaalde methode. In het voorloopig verslag over de Rijks- begrooting wordt nu opgemerkt dat er een algemeene, bij de wet vastgestelde regeling noodig is om gevallen van cumulatie, die terecht critiek uitlokken, te voorkomen. De leden die dat opmerkten, en dat zijn na hetgeen te Utrecht toegezegd is de socialis ten, zouden het op prijs stellen, indien de Regeering zich deze zaak zou willen aan trekken en een regeling aan het oordeel van de Staten-Generaal zoo spoedig zou willen onderwerpen, dat die nog in het parlemen taire jaar het Staatsblad zou kunnen be reiken. Dat is een heel gemakkelijke manier, dan zijn zij van de verantwoordelijkheid af. Als de heeren nu nog komen met een motie bij de algemeene beschouwingen, waarin aan dien wensch uitdrukking wordt gegeven, dan meenen zij klaar te zijn en kan een ander het zaakje opknappen. Regeeren bij moties, waarin de Kamer op drachten geeft en anderen laat werken, dat Wil de S.D.A.P. wel. Iedere regeering zal daar evenwel harte lijk voor bedanken, niet alleen omdat het haar taak niet is de partijen uit de moei lijkheden te redden, maar bovendien om dat zij het vraagstuk niet op kan lossen zonder te treden in de rechten van perso nen, gemeenten en provincies, terwijl zij er zelf weinig belang bij heeft. Het Rijk heeft immers voor zich zelf het Vraagstuk van de cumulatie feitelijk al op gelost. Een rijksambtenaar of officier, die lid van de Tweede Kamer wordt, en zijn functie niet meer kan vervullen, krijgt dan vergoeding voor het lidmaatschap en trak tement samen niet meer dan hij had in de functie die hij bekleedde. Vroeger was dat anders, want dan kreeg men de helft, of twee derde van het trak tement als wachtgeld of non-activiteits- traktement boven de grondwettelijke ver goeding. Toen dit in 1925 bij de wet geregeld werd heeft men hen die lid waren en wachtgeld of non-activiteitstraktement ontvingen dit laten behouden, omdat dit beschouwd werd als een eenmaal verkregen recht. Op zich zelf was daar iets voor te zeggen, omdat men wel zeer voorzichtig moet zijn met het ontnemen van eenmaal verworven rechten, vooral als de Staat daarmede begint is het hek van den dam. Het zijn echter juist deze gevallen, die vooral in deze dagen van ac tie tegen cumulatie dienst moeten doen om het verkeerde er van in het licht te stellen. Vergeten mag daarbij niet worden, dat deze cumulatie vanzelf vervalt en over eenige ja ren niet meer voor zal komen. Ook op ander gebied heeft het Rijk inge grepen en een einde gemaakt aan vroeger Veel voorkomende cumulatie bij hen, die volgens de. militaire pensioenwetten ver vroegd pensioen konden krijgen. Werden gewezen militairen in een andere functie benoemd, dan kregen ze vroeger traktement en pensioen. Dat is nu uitgesloten. Zij be houden het traktement, dat ze hadden in militaire functie, of krijgen het traktement van de nieuwe functie als dat hooger is, maar geen vervroegd pensioen er bij. Het Rijk heeft dus wel degelijk iets ge daan. Iets anders is het wanneer een Kamerlid nog een andere functie vervult en het daar voor geëischte werk verricht. We denken hier aan de burgemeesters- Kamerlid, aan hen die een functie vervul len bij de rechterlijke macht en aan Kamer leden, die tevens wethouder, of lid van Ge deputeerde Staten zijn. Als de regeering hier zou willen ingrijpen, dan zou zij artikel 97 van de Grondwet moe ten wijzigen en het lidmaatschap van de Staten-Generaal onvereenigbaar moeten Verklaren met die ambten. Voorloopig zal daar wel niemand aan denken. Het zijn hier de politieke partijen zelf, die op dit oogen- blik in de eerste plaats daar regelend bij op moeten treden, door slechts in zeer bij zondere gevallen dergelijke personen can- didaat te stellen. Zoo is op het oogenblik in de Katholieke Staatspartij gebruik, dat een Kamerlid, die tot burgemeester be noemd wordt zich herkiesbaar stelt en te vens, dat het wethoudersschap in een groo- te gemeente en lid van Gedeputeerde Sta ten van een provincie niet gelijktijdig be kleed kunnen worden met het Kamerlid maatschap. Dit is een zuivere partijzaak, zoodat men niet van den wetgever kan eischen, dat hij deze regelt. Wat meer moeilijkheden levert in het cu mulatie-vraagstuk de kwestie van de pen sioenen op. Volgens de wet kan een Kamer lid niet gelijktijdig een schadeloosstelling ontvangen en pensioen als Kamerlid. Het zou echter onbillijk zijn om een Ne derlander die staatspensioen geniet van het lidmaatschap uit te sluiten of hen dat pen sioen af te nemen, of daarop te korten. Dat pensioenrecht is op rechtmatige wijze krachtens de wetten verworven en als de regeering dat ging aantasten zouden velen voor het Kamerlidschap bedanken, want dan zouden zij het niet kunnen uitoefenen. In beginsel kan er dan ook niets tegen zijn, als men maar oppast voor excessen en deze komen helaas voor, terwijl daartegen de regeering machteloos staat. Excessen noemen we het verzamelen van verschillen de pensioenen als wethouder, lid van Gede puteerde en den Staat. Dit heeft echter met het Kamerlidmaat schap niets te maken, maar is een kwestie die daarbuiten staat. Het zou een regeering uitermate moeilijk vallen om bij de wet te bepalen, dat cumu latie van pensioenen uit verschillende open bare kassen verboden was, want over het pensioen dat door een gemeente, provin cie, of door Indië verleend wordt, heeft zij geen zeggingskracht. Ook hier is het weder de partij, die in moet grijpen, door personen, die er als het ware een beroep van maken, uit verschil lende openbare kassen, zich vaste inkomens te bezorgen, geen candidaat te stellen. Het ligt dan ook voor de hand, dat er in de Kamer gevraagd is, of zij die de oplos sing van deze kwestie aan de regeering wil len overlaten eens aan willen geven welke wettelijke regelingen voor de beoordeeling van het vraagstuk der cumulatie in aan merking komen. Helaas is men daar het antwoord op schuldig gebleven. We hebben hiermede het vraagstuk van de cumulatie zeer objectief bekeken en rest ons nog enkele andere opmerkingen te be antwoorden, die meermalen gemaakt worden. Dat Indische pensioenen hoog zijn, kan niet ontkend worden, maar deze worden hier niet vastgesteld, zoodat de regeering er ook niets tegen kan doen, als de partijen iemand met een dergelijk pensioen candi daat stellen, evenmin als zij zich er zich in kan mengen, als iemand candidaat ge steld wordt, die uit privaat bezit een groot inkomen heeft. Ontkend kan niet worden, dat er in de Kamer wel enkele gevallen te vinden zijn, waarbij cumulatie aanleiding geeft tot eenigszins gerechtvaardigde kritiek, maar daarin mag men geen aanleiding zoeken om de regeering te hulp te roepen. Bezuiniging van eenige beteekenis is er niet van te ver wachten. Het zijn de politieke partijen zelf, die bij het stellen van candidaten aandacht moe ten schenken aan de cumulatie en niet de regeering in de eerste plaats. Dit is de eeni ge manier om het vraagstuk, dat door en kele personen zeer wordt opgeblazen, tot oplossing te brengen. („Het Centrum"). vingen die reeds eerder, gelijk we vroeger heb ben medegedeeld), waarin hun de gelegenheid wordt geboden van studie te veranderen. Wordt vóór 10 November a.s. bericht, dat van dit aanbod gebruik wordt gemaakt, dan zullen de studenten een tegemoetkoming van 900 ont vangen zonder verplichting tot terugbetaling der reeds voor hen betaalde opleidingsgelden. Dit houdt verband met de mindere gelegen heid tot aanvulling van het ambtenarenkorps. Aan de oudere-jaarsstudenten aan de In- dologische faculteiten te Leiden en Utrecht is door het Commissariaat voor Indische Zaken van het Departement van Koloniën thans ook een circulaire gezonden (de eerste-jaars ont- „Het Volk" bevatte dezer dagen een ar tikel, getiteld: Kerk en Partij", waarvan de strekking was, dat er in 't geheel geen te genstelling behoeft te bestaan tusschen „Kerk en Socialisme" en men dus tot beide kan behooren. Het artikel werd als volgt ingeleid: „Het is een historisch verschijnsel, dat de kerken zich in den aanvang alle met de grootste felheid tegen het opkomende so cialisme gekeerd hebben. In alle landen. Ook in Engeland, waar thans de verhou ding tusschen die beide machten niets te wenschen overlaat. Het is dan ook eveneens een historisch verschijnsel, dat allengs de kerken hun houding jegens het socialisme wijzigen. In het eene land is dit proces ver der gevorderd dan in het andere. In de eene kerk ook heeft zich de wijziging snel ler en grondiger voltrokken dan in de an dere. Maar in alle landen en alle kerken zonder onderscheid is het proces duidelijk aanwijsbaar". Deze redeneering is nogal boud en getuigt meer van den wensch der redactie, dan van de werkelijkheid. Met name, wat de katholieken betreft. Ook de orthodoxe protestanten staan over 't algemeen afkeerig van het socialisme, al maakt „Het Volk" met zekeren ophef gewag van een „partijgenoot", die „rechtzinnig - protestant" is. Het is met het socialisme gegaan, als met het liberalisme. Het heeft zich van meet af op een standpunt gesteld, dat voor Kerk en ge- loovigen onaannemelijk was en in zeer ruime mate geofferd aan het anti-clerica- lisme. Het doet dit trouwens nog. Men denke slechts aan de gezindheid, welke hier en elders in socialistische krin gen ten aanzien van het christelijk onder wijs wordt gevonden. En het zou niet moeilijk zijn een aantal uitspraken uit vroeger en ook nog uit later tijd te citeeren van socialistische kopstuk ken, waarin op even scherpe, als onver bloemde wijze tegen Kerk en religie stelling wordt genomen. „Het Volk" noemt het een „historisch ver schijnsel, dat de kerken zich in den aan vang alle met de grootste felheid tegen het opkomende socialisme gekeerd hebben". Feit is, dat het socialisme begon met aan „de Kerken", en wel het meest aan de ka tholieke Kerk den oorlog te verkla- r e n, en dat zijn voormannen op sociaal en geestelijk gebied theorieën verkondigden en nog verkondigen welke te eenenmale verwerpelijk zijn. Ziedaar de verklaring en tevens de motiveering van het „historisch ver schijnsel, waarover „Het Volk" spreekt. P. S. Minister De Geer heeft Donderdagmiddag bij de behandeling van de tijdelijke verhooging der invoerrechten als niterste concessie der Regee ring, om een conflict met de Kamer te voor komen een wijziging in artikel 2 van het ont werp aangebracht waardoor bij inwerking-tre ding van het verslag van Ouchy voor alle Staten de opcenten zouden vervallen. Deze uiterste concessie bevredigde dr. Co- lijn niet. Geheel zijn fractie, zoo verklaarde hij, stond in deze meening op één na achter hem. Daar een stemming over het ontwerp onver mijdelijk tot aftreden van het kabinet zou heb ben geleid, vereenigde men zich tenslotte met 93 tegen 2 stemmen met een motie van de hee ren Aalberse, Beumer en Snoeck Henkemans om de behandeling van het ontwerp te schor sen en haar te hervatten na de Algemeene Be schouwingen over de Rijksbegrooting. Dan kau het financieele beleid beter in zijn geheel wor den overzien. Voor nadere bijzonderheden zie men het Twee de Kamerverslag elders in dit blad. Het wetsontwerp tot instelling van bedrijfsraden is Dinsdagmiddag 25 October met groote meerderheid, zoowel van links als van rechts, door de Tweede Kamer aangenomen. Een succes voor minister Verschuur. Een beteekenend succes? Dat hangt er van af hoe men het beziet en ook: wat belanghebbenden er in de toekomst van maken. In den aanvang van zijn rede verklaarde mr. Aalberse: „Hoe paradoxaal hefc ook zou kunnen schijnen: wanneer men wil teekenen de beteekenis van dit wetsontwerp, dan kan men naar waarheid zeggen, dat die betee kenis zeer groot is, èn betrekkelijk gering. Zeer groot acht ik de beteekenis van dit wetsontwerp, wanneer men het principieel beschouwt en betrekkelijk gering, wanneer men denkt aan het vermoedelijke practi- sche gevolg." Zoo is het inderdaad. Principieel bezien beteekent dit wetsontwerp de incorporatie in onze wetgeving van een reeds oude Christelijk-democratische gedachte, en de mogelijke verwerkelijking van een idee, voorgestaan, verdedigd en nagestreeft in breeden internationalen kring. Ook van Anti-Revolutionnaire zijde werd reeds in 1879, door dr. Kuyper, in zijn groote boek „Ons Program" op uitvoerige wijze voor eenzelfde sociale hervorming, in den zin van wederorganisatie van de maat schappij, geschreven. Toch moest het duren tot onzen tijd, voor de eerste stap in de richting der practische verwezenlijking kon worden gezet. Bij de voorlaatste grondwetsherziening heeft de gedachte der wederorganisatie onzer „ver- pulveriseerde maatschappij", om met prof. Treub te spreken, den wetgever ongetwij feld voor den geest gezweefd. Artikel 194 der Grondwet werd bij die gelegenheid aldus geredigeerd: „De wet kan aan andere dan in de Grondwet genoemde lichamen verordenen de bevoegdheid geven." Daarmede was de slagboom gevallen. Niet de slagboom die de oprichting van bedrijfs raden in den weg stond, die konden in alle vrijheid door de organisaties van werk gevers en werknemers te allen tijde opge richt worden; in privaatrechtelijken zin. Maar wel de slagboom, die een publiek rechtelijke regeling, als in het ontwerp- bedrijfsr aden wet bedoeld, op den duur de eigenlijke ziel en den levensgeest kon ont houden. De Grondwet verschafte in artikel 194 n.l. de gelegenheid, om ook aan be drijfsraden verordenende bevoegdheid toe te kennen. Dus de gelegenheid te scheppen, dat een bedrijfsraad de interne aangelegen heden van een geheel bedrijf, zelfstandig en verplichtend voor de leden, bij verorde ning regelt. De gelegenheid daartoe be staat thans. Hoewel nog in embryonalen vorm en voor verderen uitgroei vatbaar. Dit nu is m.i. de groote principieele betee kenis der bedrijfsradenwet. Zij plaatst beide partijen, gewoonlijk aangeduid als kapitaal en arbeid, paritetisch en gelijk berechtigd naast elkaar en zij opent hun de gelegenheid over de punten vervat in artikel 15 der wet van gedachten te wisse len. En dat niet alleen, doch ook verorde- Den Haag, 27 October. Had er over de verhooging van de invoerrech ten gestemd moeten worden, het ontwerp zou zijn verworpen met vrij groote meerderheid. Sprak men aanvankelijk over eene beslissing op het kantje af, toen dr. Colijn na de uitvoerige rede van den Minister en na diens tegemoet koming niet bekeerd bleek en verklaarde, dat heel zijn fractie op één na mr. Beumer? achter hem stond, was het lot van het ontwerp beslist. Wij hebben de houding van dr. Colijn in dezen niet wel begrepen. Gisteren verklaarde hij, dat hij over zijn andere bezwaren de twijfelach tige tijdelijkheid en de ondoelmatigheid van het voorstel desnoods nog wel heen kon stappen, als maar de tegenstrijdigheid met Ouchy er niet bijkwam; en thans, nu Minister de Geer hem terzake juist van Ouchy zéér ver tegemoet kwam, gooide hij het over een anderen boeg en verweet hij den bewindsman, dat deze dit jaar opnieuw met eene verhooging van het ta rief gekomen was, nadat hij, dr. Colijn, toch bij de verhooging van het vorig jaar verklaard had, voor de laatste maal met die verhooging te zul len meegaan en in de toekomst de Regeering op dezen weg niet verder te kunnen volgen. Wat hij heden betoogde, was in strijd met wat hij gisteren te berde bracht. Want al opperde hij tegen het ontwerp nog wel eenigszins zwakke bedenking terwille van Ouchy, voor de tege moetkoming te dezer zake bleek hij den Minis ter erkentelijk. Zij had dus waarde voor hem. En werkelijk, de tegemoetkoming had ook waarde. Zij hield in, dat artikel 2 van het ont werp gewijzigd werd in dien zin, dat geheel de tijdelijke verhooging van ons tarief ten op zichte van alle landen zou komen te vervallen, zoodra het verdrag van Ouchy in werking tre den zou. Hoe dr. Colijn nog flauwtjes angst kon koesteren, dat deze regeling den drang onzer zijds, om Ouchy in werking te doen treden, wel eens zou kunnen verzwakken, is ons een raadsel. Ook de heer Vliegen koesterde argwaan en vreesde blijkbaar, dat de Regeering met de inwerkingtreding van het verdrag zou dralen, om maar niet de baten uit de opcenten te hoe ven missen. Waren zij dan vergeten, dat de Mi nister in zijn Memorie van Antwoord in duide lijke bewoordingen blijk had gegeven van zijn vurig verlangen naar een beteren internationa len handelspolitieken geest en dat hij daar ge schreven had, de verwezenlijking van dat doel „een offer, ook een fiscaal offer, alleszins waard" te achten? 's Ministers wijziging had integendeel het voordeel, dat zij de in werkingtreding van het verdrag van Ouchy veeleer bevorderen zou.Want die inwerkingtreding hangt af van de houding, welke de verschillende mogendheden tegenover het verdrag zouden aannemen, beïnvloed door het feit, dat inwerkingtreding van het verdrag het voordeel van vervallen der 30 opcenten zou opleveren? De verwijten, tot de Regeering gericht we gens de tegenstrijdigheid tusschen wat zij thans voorstelde en wat zij te Genève en ook blijkens het verdrag van Ouchy zegt voor te staan, wa- ren dan ook vooral na de tegemoetkomende wijziging, die de Minister aanbracht hoogst overdreven. En we kunnen ons indenken, dat de bewinds man ontstemd was over de uitlating van den in dergelijke situaties altijd veel te fanatieken mr. Oud, die de Kamer maar liefst voorhield, dat zij vanwege den indruk in het buitenland een kabinet met zulk een verkeerden geest niet langer mocht handhaven. „Niet volkomen vaderlandlievend" noemde de heer de Geer dat gezegde terecht. Want het verschil tusschen zijne en de linksche bewon dering voor den vrijhandel komt slechts hierop neer, dat hij met de voeten op den grond blijft en het land niet „terwille van idealen in de lucht" in financieele moeilijkheden brengen wil, terwijl de vrijhandelaars a outrance het land maar op alle mogelijke manieren door het buitenland willen laten leegtappen en van zijn laatste restje welvaart berooven en daartegen over zuiver fiscale maatregelen onzerzijds, wel ke onmiddellijk worden teruggenomen, als ook de buitenlandsche woorden eens in daden wor den omgezet, afwijzen. Wanneer werkelijk de tengevolge van Ouchy mocht doorbreken, dan had de bewindsman daar gaarne het gemis van de baten der opcenten voor over, dan zou hij, kost wat kost, wel andere middelen weten te vinden, om dat gemis weer te dekken. Het spreekt vanzelf, dat op die uitlating de sociaal democraten afvlogen. Ziet men nu wel, aldus de heer ALBARDA, dat de Regeering, als zij maar wil, ook andere wegen weet, om aan het geld te komen? Het zal 8 November op Hout- rust wel in meer „populairen" toon herhaald worden. Maar men vergeet, dat, mocht werke lijk eens mede door Ouchy het internationale gezonde verstand terugkeeren, de toestand heel anders wordt. Dan ziet de toekomst er plot seling minder somber uit, dan is de groote oor zaak der crisis weggenomen, dan komt er een ommekeer, die een ruimer vloeien der andere middelen mag doen verwachten, dan ontstaat een situatie, waarin men met geruster hart aan leenen kan gaan denken. Het is tenslotte voorloopig met een sisser en een latente kabinetscrisis afgeloopen. Met de vermelde tegemoetkoming had de Regee ring, aldus Jhr. de Geer, het uiterste gedaan, om een conflict met de Kamer te voorkomen. Dat beteekende het stellen van de kabinets kwestie in negatieven vorm. Bleken de Christelijk-Historischen met de concessie tevreden, dr. COLIJN en de grootst mogelijke meerdemeid zijner volgelingen wa ren dat niet. Maar onder het motto „komt tijd, komt raad!" opperde de anti-revolutionnaire leider de vraag, of het niet mogelijk was, de beslissing tot bij de algemeene beschouwingen over de Rijksbegrooting te verschuiven. On middellijk hadden Prof. AALBERSE, mr. BEU MER en de heer SNOECK HENKEMANS een motie klaar, om de Kamer in de gelegenheid te stellen, haar daad bij het woord van dr. Colijn te voegen. Met 93 tegen 2 stemmen werd die motie aanvaard, zoodat de zaak thans op nieuw aan de orde komt na het algemeen be grootingsdebat. Dan zal de verhooging van de invoerrechten in het kader van het algemeen financieel beleid bezien kunnen worden, dan zal het voor en tegen van de uit de Kamer in plaats daarvan aanbevolen heffingen kunnen worden afgewogen. Of dat de oplossing bren. gen zal? Minister DE GEER heeft er in zijn als steeds uitnemend betoog heden reeds op gewezen, dat zeer vermoedelijk voor geen enkele van de in het Voorloopig Verslag genoemde belas tingen in de Kamer een meerderheid bestaat. Wat de eene partij als de hoogste wijsheid ver heft, laakt de andere als volstrekt afwijsbaar. En inderdaad bestaan tegen de meeste dier heffingen ook wel groote bezwaren. Een ta baksbelasting als de Engelsche, zooals dr. Colijn voorstaat, maakt diepgaande wijziging in de controle op de ruwe tabak noodzakelijk en kan onze belangrijke tabaksmarkt in gevaar bren gen. Meer te halen uit de opcenten op de Gemeen tefondsbelasting leidt tot enorm zwaren belas tingdruk in sommige gevallen. Weet gij wel, aldus de Minister tot mr. Oud, die dit denk beeld geopperd had, dat een fabrikant, die in zijn onderneming 4 millioen geïnvesteerd heeft en die thans 1 pet van zijn geld maakt, van die 40.000 inkomen 28.590 belasting zal heb ben te betalen, als de door de Regeering voor gestelde heffingen doorgaan? Zoo is er bij nadere diepgaande beschou wing tegen alle belastingdenkbeelden het noo- dige in te brengen. En het zal bij de algemeene begrootingsdebatten nog menig woord kosten, eer voor het vinden der middelen een eenigs zins bevredigende oplossing gevonden is. De S. D. A. P., die altijd zoo tegen indirecte hef fingen te keer gaat, omdat zij de kosten van levensonderhoud verhoogen, bedenke daarbij, dat ook de directe belastingen, als zij worden opgeschroefd, die tendenz hebben. En zij is het juist, die altijd maar weer nieuwe verhoo ging der directe belastingen als het non plus ultra van financieele wijsheid aanprijst. Intusschen mag men over den loop van za ken dezen middag tevreden zijn. Als alle par tijen de kwestie nog eens rustig overdenken en de Regeering in haar Memorie van Antwoord over Hoofdstuk I nog eens uitvoerig en met het noodige cijfermateriaal hare opvattingen terzake van het belastingbeleid uiteenzet, kun nen bij de Algemeene Beschouwingen over de Rijksbegrooting wellicht de standpunten el kander naderen. Met een kabinetskwestie is het landsbelang momenteel allerminst gebaat. Bij dit debat is in ieder geval weer komen vast te staan, dat èn bij de Regeering èn bij de Kamer ten aanzien van de handelspolitiek heel wat gezonder denkbeelden gekoesterd worden dan waar ter wereld ook. Ouchy was over alle liniën troef 1 ningen samen te stellen, die, mits goedge keurd door den Minister, bij de wet tot dwingend recht verklaard kunnen worden voor een geheel bedrijf en verbindend voor al zijn leden. Dat dit is een ombuigen van ons publiek recht in de richting van een wederorgani satie van ons bedrijfsleven, is wel voor geen ontkenning vatbaar. Dit wordt des te duidelijker als men kennis neemt van den inhoud van artikel 15 der wet. Dit artikel heeft den volgenden inhoud: De bedrijfsraad is bevoegd tot: a. het ontwerpen van arbeidsvoorwaar den, zoo mogelijk in den vorm van eene collectieve arbeidsovereenkomst; b. het ontwerpen van regelen ter be vordering van eene goede vakopleiding in de vakschool, op vakcursussen en in de werkplaats; c. het overwegen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van werkloos heid en ter verruiming der werkgelegen heid; d. het bevorderen van het overleg tus schen den werkgever en de arbeiders in de afzonderlijke ondernemingen, door middel van een daartoe strekkend orgaan; e. het bevorderen van het tot stand komen van fondsen en andere instellingen in het belang der arbeiders, hetzij voor het geheele bedrijf, hetzij voor een of meer ondernemingen in dat bedrijf; benevens, op verzoek van belanghebbenden, het uit oefenen van toezicht op die fondsen en in stellingen en de uitvoering of het deel nemen aan de uitvoering van de reglemen ten betreffende die fondsen en instellingen; f. het bespreken van de technische en commercieele aangelegenheden van het bedrijf, voorzoover van invloed op de positie van den arbeider; g. het verzamelen van statistische ge gevens betreffende het bedrijf; h. het bevorderen van al die maatrege len, welke de goede verstandhouding tus schen werkgevers en arbeiders in het bedrijf kunnen versterken. „Indien de bedrijfsraad de beschikking wenscht over gegevens, berustende bij ad- ministratiën, behoorende tot een Departe ment van algemeen bestuur, kan hij zich tot het hoofd van dat Departement wenden met het verzoek die gegevens te verschaf fen. Deze willigt het verzoek in, tenzij het dienstbelang of financieele bezwaren zich daartegen verzetten." Zooals men zal bemerken is de verorde nende bevoegdheid in dit artikel niet op genomen. De heeren Van den Berg en Kupers hebben daartoe een poging onder nomen, die echter afstuitte op het beslist verzet van den Minister. Dat een zij het indirecte verorde ningsbevoegdheid aan de Raden werd toe gekend, is te danken aan een serie amen dementen, ingediend door de heeren Her mans en Goseling, gesteund door meerdere leden der fractie. Amendementen waarvan de hoofdstrekking vervat is in de volgende artikelen: Na artikel 15 worden de volgende artike len ingevoegd: Artikel 15a. Ten aanzien van onderwerpen, waarvan de regeling of nadere regeling bij of krach tens de wet aan een bedrijfsraad is opge dragen of overgelaten, kan deze de ver ordeningen maken, die hij in het belang van het bedrijf noodig oordeelt, met in achtneming van de regels in de artikelen 15 bgesteld Artikel 15b. Een besluit tot vaststelling van eene verordening kan door den bedrijfsraad slechts genomen worden, wanneer ten min ste twee derden der leden, behoorende tot de kringen der werkgevers, ten minste twee derden der leden, behoorende tot de krin gen der arbeiders, benevens de meerder heid der voor alle werkzaamheden toege voegde leden zich daarvóór verklaren. Artikel 15c. 1. De verordeningen van den bedrijfs raad behoeven Onze goedkeuring. Met deze voorstellen ging de Minister accoord, aangezien daarbij de beslissing over de al of niet kracht van wet krijgende voorstellen tot verordening, uitgaande van een bedrijfsraad, bleef berusten bij den wetgever. De Kamer hechtte daarop met groote meerderheid haar goedkeuring aan de amendementen. Evenals later aan het wets ontwerp als zoodanig. Vraagt men nu wat zal de practische be teekenis van de wet zijn? dan kan men met mr. Aalberse daarop antwoorden: vooralsnog misschien niet veel. Alles zal afhangen van wat partijen er van maken. Zijn dezen van goeden wil de Minister legde daar bij herhaling den nadruk op dan kan deze wet een groote zegen worden voor geheel ons bedrijfsleven. A. H. J. ENGELS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 5