De Russische revolutie
tméml o&n dm dag
UIT DE EERSTE DAGEN
RADIO-PROGRAM
BERGLAND
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
ROBINSONschoenen: Ongeloof elijk sterk
Ongeloofelijk goedkoop
degevolgen
S„±, """SS De branden j
Alle abonné's -f ™'""G NA
Het Lijk bij de
Mirteboomeo
VRIJDAG 4 NOVEMBER
Hoe portier Anton plotseling
Officier van Justi
tie werd
Het verloop van de z.g.
socialisatie
De uitvinding van de fiets
Trouwlustig vuurtoren
wachter
Zaterdag S November
Meteoorsteenen
FEUILLETON
Gedurende de vijftien jaar dat het Bolche-
wisme in Rusland reeds bestaat, hebben de
communisten ongetwijfeld 'n organisatie in
t leven geroepen die in zekeren zin eerbied af
dwingt. Al functioneert heel dat uitgebreide
bestuursapparaat ook niet zooals men dat in
West-Europa graag zou zien, toch hebben de
Russische machthebbers die de October-revolu-
tie van 1917 deden ontketenen, hun positie
weten te handhaven. Maar in de eerste dagen
demonstreerde het Bolehewisme een staats
manswijsheid die aan het bespottelijke grensde.
Tijdens den oorlog en ook onder Kerenski
was ik Officier van Justitie bij het hoogste
Russische gerechtshof. Op zekeren dag, in het
begin van November 1917 (einde October vol
gens den Gregoriaanschen kalender) hoorden
we tijdens de zitting van het opperste ge
rechtshof een geweldig kanongebulder. Een ge
rechtsdienaar, die geheel ontsteld de zaal
kwam binnenstormen, vertelde, dat muitende
matrozen die tot de Bolchewistische partij be
hoorden, het winterpaleis bombardeerden, waar
in de voorloopige regeering haar zetel had ge
vestigd. De zitting had verder haar gewoon
verloop. Toen wij onze taak beëindigd hadden,
gaf Anton, de trouwe portier, mij zooals altijd
mijn bontjas aan en nam afscheid met de ge
bruikelijke formule: „Alle goeds, Excellentie!"
Toen ik enkele dagen later weer op de recht
bank kwam, trof ik in de hal tal van verdacht
uitziende individuen aan: soldaten in versleten
uniform, studenten in gescheurde jassen, vrou
wen met kortgeknipt haar destijds nog een
minderwaardige verschijning.en Anton de
portier was verdwenen. De trappen van de hal,
die altijd zoo kraak-zindelijk gehouden waren,
lagen nu vol met eindjes sigaret, afgebrande
lucifers, terwijl er overal op den vloer gespuwd
was. Daags te voren (7 November) hadden de
Bolchewisten het bewind geheel in handen ge
nomen. Ik ging naar boven, naar mijn werk
kamer. Mijn secretaris keek heel boos: „weet u
het laatste nieuw al, Excellentie? Onze oude
portier Anton heeft op bevel van den raad
van Volkscommissarissen hier de leiding op zich
genomen. Op hetzelfde oogenblik kwam mij een
gerechtsdienaar tegen die me de hand toestak
en zeide: „Goeden dag, kameraad, officier van
justitie!" Ondanks al mijn bezorgdheid over
den ondergang van het oude heilige Rusland
moest ik lachen om den nieuwen toon, die
daarbij werd aangeslagen. Eenige oogenblikken
later verscheen de oude portier Anton in hoogst
eigen persoon in mijn kamer. Hij droeg een
zware actentasch en deed heel gewichtig. Hij
groette mij met een deftige hoofdbuiging en
sprak: „Ik moet thans alle stukken contrölee-
ren en teekenen." Er had een totale ommekeer
plaats gehad. De oude bediende, die vroeger
altijd even gedienstig was geweest, stelde zich
thans buitengewoon verwaand aan.
Voor mij zat er niets anders op dan geduldig
den loop der dingen af te wachten. De nieuwe
president van de rechtbank zou voortaan alle
stukken teekenen: maar nu bleek, dat kame
raad Anton, die ons zeer welwillend behandel
de, zelf niet kon schrijven: daarom teekende
hij' er een vogeltje bij of zette een kruisje en
verder liet hij alles over aan degenen, die het
stuk hadden opgesteld. Op zekeren dag nep
Anton verschillende hoogere ambtenaren in
zijn kamer, waar toen ook de geldkast stond.
Hij deed de brandkast open en sprak: „de tij
den zijn slecht, alles wordt even duur, neem
maar wat geld mee, want ge zult het goed
kunnen gebruiken." Hij gaf aan ieder een
groot bedrag en voegde er lachend aan toe
„We zullen nog wat bewaren voor later."
Door de hoogere ambtenaren werd later be
sloten om ontslag te nemen, toen de nieuwe
machthebbers de constitueerende vergadering
uit elkander hadden gejaagd. Daar ik nog eenig
geld bezat, kocht ik een voorraad levensmidde
len vooral conserven, want versch vleesch was
er al lang niet meer te krijgen. In een comesti-
bleswlnkel kwam ik een goeden kennis tegen,
een ambtenaar aan het departement van justi
tie, die uit Moskou gekomen was. Tot zijn
eigen verbazing was hij door de nieuwe regee-
nng Procureur van de H. Synode geworden.
Andere kennissen hadden het niet zoo goed
getroffen. In mijn huis woonde ook een Bal-
tische baron, die bij gebrek aan contanten
zwart zag van den honger. Op zekeren dag
kwamen er enkele soldaten van het roode leger
met publieke vrouwen bij zich. Het gezelschap,
dat onder den invloed van sterken drank was,
wilde in ieder geval „muziek hebben", en zij
verzochten den baron, die als een muzieklief
hebber bekend stond, hun zijn Bechtsteinvleugel
te leenen. De baron wilde hen aan de deur zet
ten, toen een der soldaten een groot stuk
schapenbout te voorschijn haalde, iets wat mijn
vriend in langen tijd niet meer gegeten had.
De baron bezweek voor de verleiding: hij ruilde
zijn kostbaren vleugel voor een stuk schapen-
vleeschDe vleugel werd weggehaald en de
baron had weer een paar dagen vleesch te
eten.
Ik ging toen naar mijn villa in de buurt van
Petrograd en kwam juist op tijd om nog getuige
te zijn van de socialisatie van al mijn bezit
tingen. Men weet hoe de Sovjets thans hun
best doen om ieder kunststuk te bewaren en
van den ondergang te redden.
Toen was het nog wat anders. Een ambtenaar
schatte alle kunstvoorwerpen, die ik in m'n be
zit had. Voor een schilderij van Tsaar Paul,
dat vóór de revolutie was aangezocht voor het
Erimitage-museum bleef hij staan. „Wat is dat
voor een onding?" vroeg den kunstkenner.
„Dat is een zeldzaam portret van Tsaar Paul,"
gaf ik ten antwoord. „Zoo, dus een Tsaar!"
bromde de kunstkenner. „Kameraad, schrijf op
2 roebel. De schilderij was zeker 25.000 roebel
waard. Een mahoniehouten tafel, zuiver Em-
pire-stijl werd op 3 roebel geschat. Zoo werden
al mijn kunstschatten, die zeker een waarde
van 100.000 Roebel vertegenwoordigden, geschat
op 200 Roebel.
Toen ik in Petrograd terugkwam hoorde ik,
dat een van mijn vroegere bedienden, die aan
mij alles te danken had, mij bij het commis
sariaat aangeklaagd had als „een gevaarlijk
imperialist."
Mijn huis werd voortdurend bewaakt. Ik kon
niet beter doen dan recht naar het station te
gaan en langs het door de Duitschers bezette
gebied van Noord-Rusland een uitweg te zoe
ken naar het gastvrije Duitschland.
(Nadruk verboden).
W. VON DERUGIN,
Kamerheer van den Tsaar.
In 1790 vond de Sivrac een tweewielig voer
tuig uit, waarvan de wielen achter elkaar ge
plaatst waren. Door zich met de voeten tegen
den grond af te zetten kon men zich hierop
met een zekere snelheid voortbewegen. Daar het
voorwiel niet draaibaar was, was het voertuig
niet bestuurbaar.
Freiherr von Drais vond in 1817 een loop
machine uit, bestaande uit een houten stellage
op twee wielen, waarvan het voorste door middel
van een stuurstang bewogen kon worden. De
voortbeweging geschiedde als bij het toestel van
de Sivrac.
De werktuigkundige Birch maakte hefboomen
die door middel van de armen de machine in
beweging brachten. In denzelfden tijd, n.l. 1821
vond Hespe in Hannover een driewieler uit met
trapbeweging.
In 1853 vond ook Sawayer te Dover een twee-
wieler met trapbeweging uit, waarmee een snel
heid van 7 a 8 K.M. per uur kon worden bereikt.
Reeds in 1855 kwam de jonge Ernest van
Michaux te Baarle-Hertog in Brabant op de
gedachte aan een Drais-machine pedalen te
maken met een ketting naar het achterwiel.
In 1894 is te Baarle-Hertog ter eere van
Ernest en Pierre Michaux, uitvinders en fabri
kanten van de fiets met pedalen, een gedenk-
teeken opgericht.
Omstreeks 1880 volgde pas de geleidelijke ver
vanging van een houten frame door de stalen
buizen constructie.
In 1888 volgde de uitvinding der luchtbanden
door Dunlop.
Hoe komt een vuurtorenwachter aan een
vrouw' Dat was het probleem, waarover Juan
Alvarez zich al lang het hoofd heeft gebroken.
Weken achtereen moest hij onafgebroken dienst
doen op den vuurtoren, van de geheele wereld
afgesneden, en de weinige vrije dagen, die hij in
zijn klein vissehersdorpje doorbracht, boden
hem ook al geen gelegenheid, met leden van het
schoone geslacht in aanraking te komen.
Eindelijk had Juan Alvarez zijn plan uitge
dacht. Hij wierp honderd flesschen in zee, in
elk waarvan zich een huwelijksadvertentie met
zijn portret en adres bevond. En inderdaad werd
op die flesschen gereageerd. Maar- niet op de
manier, die de vuurtorenwachter bedoeld had.
Het was geen trouwlustige schoone, die naar
het vuurtorenland kwam, maar een motorboot
met ambtenaren, die hem van zijn hoogen post
omlaag haalden en hem zijn ontslag overhan
digden, daar hij zich onwaardig had gedragen
en zijn ambt aan spotternij had blootgesteld.
Wat was er gebeurd? De strooming had alle
honderd flesschen naar de elegante badplaats
in de nabijheid gevoerd; daar had men de ad-
vertentie gelezen en een hoongeiach was het
gevolg geweest. Een krant nam het geheele ver
haal op met portret en naam en de regeering
achtte dat een groote blamage, waardoor haar
dienaar zich onmogelijk had gemaakt.
Juan Alvarez is dus als vuurtorenwachter ont-
felagen, maar het lot is hem toch niet slecht ge
zind. De krant, die op de hoogte werd gesteld
van den minder vroolijken loop, die de gebeurte
nissen hadden genomen, ontfermde zich over
hem en gaf hem een plaatsje als bode van de
redactie. En bovendien heeft hij toch zijn doel
bereikt, want binnenkort zal hij trouwen met
Carmen Olivera, die op hetzelfde bureau werk
zaam is.
HUIZEN, 1875 M. K. R. O. 8.00 Morgen
concert; 10.00 Gramofoonmuziek;. 11.30 Gods
dienstig halfuurtje door pastoor L. H. Perquin
O. P.; 12.00 Politie-berichten; 12.15 Trio Wim
Metselaar; 1.45 Rustpoos voor het verzorgen
van den zender; 2.00 Halfuurtje voor de rij
pere jeugd; vragen en antwoorden van pater
J. Dito; 2.30 Kinderuurtje; 4.00 H. I. R. O.;
5.00 Gramofoonmuziek; 5.15 Esperantonieuws;
5.30 Gramofoonmuziek; 6.20 Journalistiek week
overzicht, door Paul de Waart; 6.40 Gramo
foonmuziek; 7.10 Kath. Radio Volks-Universi-
teit; 7.30 Politie-berichten; 7.45 Sportpraatje;
8.00 Operette-avond door de Wiener Operette-
Gesellschaft; 9.00 Microfoonvertelsel; 9.15 Pers
berichten van het Persbureau Vaz Dias; 10.30
K. R. O.-boys, o. 1. v. Piet Lustenhouwer.
HILVERSUM, 296 M. V. A. R. A. 8.00 Gra
mofoonmuziek; V. P. R. O. Morgenwijding; V. A.
R. A. 10.15 Uitzending voor arbeiders in de con
tinubedrijven; 12.00 „De Notenkrakers", 0.1. v.
Daaf Wins; 2.00 Rustpoos voor het verzorgen
van den zender; 2.15 Gramofoonmuziek; 2.50
Hoe werd ik socialist?, vraaggesprek; 3.10 Or
gelspel; 3.50 Beoefening der huismuziek; 4.30
Onthouders Radio Comité; 4.50 Gramofoon
muziek; 5.40 Literair overzicht door A. M. de
Jong; 6.00 Volksliederen door de zanggroep de
„Wielewaal" der Amsterdamsche A. J. C., o. 1. v.
Piet Tiggers; 6.30 De Flierefluiters; 7.00 Uit
zending vanwege den Vrijdenkers Radio-Om
roep; 8.00 Zaterdagavondprogramma; 10.30
Persberichten van het Persbureau Vaz Dias;
11.15 Gramofoonmuziek.
BRUSSEL, 509 M. 12.20 Concert door het
Max Alexys-orkest; 5.20 Concert door het om
roeporkest o.l.v. Kre Walpot; 6.50 Gramofoon
muziek; 8.20 Concert door het omroep-sympho-
nie-orkest o.l.v. Arthur Meulemans; 10.30 Con
cert.
KALUNDBORG, 115 M. 1.50 Gramofoon
muziek; 2.50 Omroeporkest o.l.v. Emil Reesen;
7.20 Vioolsonate; 9.50 Louis Preii's instrumen
taal ensemble; 10.20 Dansmuziek.
BERLIJN, 419 M. 7.50 „Der Waffen-
schmied", opera-comique in drie bedrijven van
Lortzing.
HAMBURG, 372 M. 12.35 Gramofoonmu
ziek; 3.50 Concert door het Noragorkest; 6.50
Harprecital; 10.10 Dansmuziek.
KöNIG WUSTER1I AU SEN, 1635 M. 1.20
Gramofoonmuziek; 3.50 Concert.
LANGENBERG, 472 M. 12.20 Concert O.I.V.
£JI11I1IIIIIIIIIIIIII
IIIIIMIIHIIIIMIIU
i Ach, de vlakte van ons landje
i Wordt waarschijnlijk weggevlakt
Want een berg geejt perspectieven
Tot een vroolijkheid, die pakt!
Drooggelegdhet is bewezen,
lat is nog maar zoo la-la
In wat dijken niet vermogen
at doen bergen beter na!
aarom is er een commissie
westelijk geïnstalleerd,
He het bergen te verzetten
Thans hoog-grondig bestudeert!
msterdam moet dus zijn Jungfrau
Of Mont Blanc, of wat u wilt.
Als men zich bij deze plannen
Aan dien berg maar niet vertilt!
Want gewoonlijk gaan de planner
Mijlen boven onze aard'
Dan gebeurt het, dat het bergje
Slechts een simpel muisje baart
Toch, een berg, het is uit-stekend,
En geen mensch die dit betwist.
Zijn wij met die alpenmutsjes
Niet reeds drie kwart Alpinist?
1 MARTIN BERDEN
1 (Nadruk verboden)
ÜlllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllUlllllilllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÏT
Wolf; 1.55 Gramofoonmuziek; 10.05 Concert
o.l.v. Wolf.
DAVENTRY, 1554 M. 12.20 Concert door
het Schotsche Studio-orkest, o.l.v. Guy Dai-
nes; 1.50 Concert door het Commodore Grand
Orkest o. 1. v. Joseph Muscant; 3.50 Concert
door het B. B. C.-orkest; 5.05 Orgelconcert; 7.50
Pianorecital; 8.20 Populair opera-concert; 11.00
Ambrose en zijn orkest.
PARIJS (Eiffel), 1446 M.
neel.
8.05 Radio-too-
PARIJS (R.), 1725 M. 8.05 Gramofoon
muziek; 12.50 Populair concert.
MILAAN, 331 M. 8.05 „Hans le joueur de
flüte", operette van Ganne.
ROME, 441 M. 8.05 Orkestconcert o.l.v.
Marchensi.
WEENEN, 517 M. 5.05 Populair concert
door het Johan Wilhelm Ganglberger-orkest;
10.05 Gramofoonmuziek.
WARSCHAU, 141 M. 7.20 Populair con
cert; 9.25 Pianorecital; 10.20 Dansmuziek.
BEROMUNSTER, 460 M.
programma.
9.00 Cabaret-
VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER
WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN
RADIOGIDS
Freddy Vrijdag Wilde graag, dat
eenige vuile potten, die hij gevonden
had in het hok voor het keukengerei
aan boord van het vergane schip,
werden gewasschen. Hij meende, dat
men ze goed kon gebruiken om er uit
te drinken, als ze schoon waren ge
maakt.
„Ze zitten te dik onder stof om ze
te wasschen," zeide Ivy. „Stof ze eerst
af met een harden borstel, dan zal ik
ze voor je wasschen."
Freddy kon evenwel geen borstel
vinden en hij vermaakte iedereen
door de potten af te stoffen met zijn
geitachtigen baard.
Doch onder de potten, welke hij
van het wrak had meegebracht, was
ook een oude pot met lijm, waarvan
i mi
'«•SHfTWe
een beetje aan den buitenkant zat.
Freddy Vrijdag zag niet, wat hij be
zig was af te stoffen, doch ontdekte
spoedig, dat zijn „sikkie" aan den pot
vast zat. Hij probeerde het baardje er
af te trekken, doch hij had alleen
pijn aan zijn kin er van en hij had
het gevoel, alsof hij zijn haren tot
aan de wortels er af trok.
„We zullen het zaakje met de
schaar moeten afknippen," meen
de hij.
Ivy hield den lijmpot vast, terwijl
Willie Woensdag de schaar ging
halen.
„Knip de haren zoo dicht mogelijk
bij den lijmpot af", bromde de zee
man.
(Morgenavond vervolg.)
(Ingezonden mededeeling)
F?iioi.tas was cuun uag drie-dii-ucxug gewux-
den. Ze was 's morgens vroeg uitgereden
te paard en ver weggedwaald, verzonken
in gedachten, die niet al te vroolijk waren.
Drie-en-dertig en ongetrouwd. Een vrouw,
zonder eenige romance in haar leven. Een
vrouw, die de jaren zag voorbijglijden in de
strenge weelde van een oud kasteel, naast een
grijsaard en een oude tante. Een vrouw, die nog
opgevoed was in de stijve begrippen omtrent
stand, eer en afkomst. Een vrouw, die nooit een
werkkring had gehad en die waarschijnlijk nooit
zou trouwen. O, er waren kansen genoeg ge
weest. Maar de éénige maal, dat Felicitas er
voor voelde toen was ze nog heel jong was
de partij „beneden haar stand" geweest. Een
Bakery-Huntlington trouwt niet met een gq-
woon advokaatje, zoon van een fabrikant. Feli
citas, barones Bakery-Huntlington, had daarna
ettelijke malen een passende partij kunnen doen,
maar dat waren juist allen mannen, die zij zich
niet als echtgenoot wenschte. In dat opzicht
had zij haar wil steeds doorgezet bij de fami
lie. En nu was ze drie-en-dertig geworden en
voelde zich oud, heel oud. Ze zag zichzelf als
een oude vrijster, een beetje zielig, een beetje
belachelijk, met sporen van een ééns betoove-
rende schoonheid, en met een eenzaam, honge
rend hart. Ze beet de tanden op elkaar. Een
Bakery-Huntlington huilt niet, was haar als
kind geleerd. Haar oudste broeder was in den
oorlog gevallen en ze had noch haar moeder,
noch haar vader zien schreien. Toen haar moe
der stierf, verbeet ze haar tranen, om den
waardigen rouw van haar strengen, stillen va
der na te bootsen. Maar soms voelde ze een
onzinnigen lust haar vuisten te ballen en er
mee te slaan op de hooge ruiten, te trommelen
op tafels; lust iets stuk te smijten, te stamp
voeten, te schreeuwen, iets te doen, dat de
eeuwig waardige kalmte van het kasteel ver
brak. O, de leegheid, de gapende leegheid van
dit bestaan!
Felicitas schrikte uit haar gedachten op. Er
gloeide iets tusschen de boomen van het bosch,
een vreemde gloed. Ze zette haar paard aan en
reed tusschen de boomen door, naar den weg.
Toen zag ze, dat ze zich niet vergist had; er
stond een boerderij in brand.
Felicitas rende in galop er heen. Ze was
blü, dat iets de moordende leegte van dezen
morgen kwam vullen. Van ver af hoorde ze het
angstige janken van een kettinghond, het loeien
van koeien en het wilde kakelen van kippen.
Toen ze dichtbij was, rende een man in een
overall gekleed, met vuil gezicht, het brandende
huis uit, naar de stallen.
Felicitas sprong van haar paard en rende hem
na. Er waren niet veel woorden noodig. De
paarden en koeien moesten worden gered, ze
zouden anders verbrand zijn, voordat er hulp
aanwezig kon zijn, want de hoeve lag eenzaam.
Felicitas herinnerde zich, dat de oude pachter
een jaar geleden gestorven was, dit moest de
nieuwe eigenaar zijn.
Voor een aristocrate die „in de watten" was
grootgebracht, toonde Felicitas aardig wat koel
bloedigheid, moed en kracht. Met vereende
krachten slaagden zij er tezamen in, de dieren
naar buiten te drijven, voordat de stal in lichter
laaje stond. Toen keken ze elkander voor het
eerst aan. Felicitas was er ook niet schooner op
geworden en ze lachten beiden. De man ging
naar de pomp op het erf en begon water te put
ten, waarin Felicitas gezicht en handen wasch-
te, waarna zij ze met een zakdoek van een wild
vreemden jongeman afdroogde, een ongehoord
avontuur voor een Bakery-Huntlington! Toen
ook hij zich gewasschen had, zag ze een ge
bruind, sympathiek gelaat, met ernstige, grijze
oogen en een sterken mond. Juist het soort ge
laat, waarvan zij hield. Ze gingen, moe en
warm, naast elkander op een stoep zitten. De
man had eerst van binnen melk gehaald en
bood haar een glas aan. Felicitas genoot ervan.
Ze liet de zon vol op zich schijnen, dronk gre
tig haar melk en beluisterde welk een rust nu
weer was teruggekeerd. Hij vertelde in korte
woorden, dat een knecht de brandweer was gaan
halen in het dorp. Het was nutteloos, te trach
ten om met emmers water de vlammen te doo-
ven. Dus bleven ze zitten en na een oogenblik
zei Felicitas:
Het is jammer van de stallen. Bent u ver
zekerd?
Hij keek op.
Ja, alles is verzekerd, antwoordde hij kalm.
Op de stoep zittend begonnen ze toen te pra
ten over het landelijke leven. Felicitas was het
wonderlijk te moede. Zij leek eensklaps aan een
kruispunt in haar leven gekomen. Dien morgen
had ze het al gevoeld, toen de gedachte aan
haar drie-en-dertig jaren haar zoo verschrikte.
Nu wéér was het, alsof het leven haar voor een
keuze stelde. Verder vegeteeren, het werkelijke
leven nooit leeren kennenZe sloot even
haar oogen. Hoe kil en doodsch leek haar het
ouderlijk tehuis, in tegenstelling met deze om
geving. Ze trachtte zich in te denken hoe het
zou zijn, nu naar huts te rijden, zich te ver-
kleeden, gelukwenschen in ontvangst te nemen.
Vanmiddag kwam de oude vriend van haar va
der, Viscount Esterlay, met vrouw en dochter.
Een vroolijke oude man, die zijn dochter veel
moderner had opgevoed en die erin had toege
stemd, tot ontzetting van Felicitas' vader, dat
zij zich verloofde met „een gewoon burgerlijk
man". Felicitas dacht aan het gezicht, dat haar
vader zou zetten als hij haar hier zag zitten
praten met een.... ja, wat was hij eigenlijk?
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
noemae men zooiets. Misseinen in de
stad mislukt, een van de vele werklooze intellec-
tueelen, want dat hij geen geboren boer was,
merkte ze wel, ze was niet voor niets hier opge
groeid. Energie en kracht spraken uit zijn trek
ken. Hoe dan ook, deze man kon niet geheel
mislukken. Hij had alle vooroordeelen van zich
geworpen en bouwde een nieuw bestaan hier op.
Was dat niet veel beter, dan met het één of
andere nutteloos diploma rond te loopen. Feli
citas bewonderde hem stil. Als zij zoo zou kun
nen zijn! Tien jaar geleden had zij dezen moed
behooren te hebben. Weggaan, haar eigen leven
opbouwen, armoede en strijd trotseeren, mis
schienmaar leven, leven! En nu., nu was
ze niet zoo jong meer, ja, ze voelde zich oud,
al merkte zij, dat zijn blikken bewonderend op
haar rustten. Haar wogen die drie-en-dertig
jarenO, het nog eens te kunnen overdoen!
Eenvoudigweg leven, zich losworstelen van dwa
ze vooroordeelen en verouderde begrippen,
mensch zijn onder menschen.... en dan een
man te vinden, als dézen man, een kameraad..
Felicitas stond bruusk op.
Ik moet nu gaan, zei ze en haar stem
klonk eensklaps
wat heesch, ik
tuiglijk stak ze i
hem de hand toe.
Nog éénmaal
keek ze in die
rustige, grijze oogen. Ik moet hier nooit
meer terugkomen, dacht ze, toen ze
wegreed. Ik zou dwaasheden kunnen
doen.... Maar een stem fluisterde in
haar: zou het zoo dwaas wezen? Heb je geen
recht op geluk, op liefde? Zou het zóó dwaas
zijn.dezen man te trouwen? Het bloed steeg
in haar gelaat. Hoe kon zij daaraan denken.,
zoo plotseling
Ze huiverde. Te laat, ze was niet jong genoeg
meer om te veranderen, ze durfde niet
Het was een bleeke en ernstige Felicitas, die
de trappen afdaalde. Wel vorstelijk van verschij
ning, in haar fluweelen kleed, het zware haar
in een wrong opgemaakt, juweelen glinstèrend
om hals en armen en aan haar fijne handen.
Ze glimlachte de jaren hadden haar geleerd
altijd te glimlachen tegenover de buitenwereld
en niemand van de gasten, die haar kwamen
gelukwenschen, kon iets vermoeden van de pijn
in haar hart, van het onzinnige verlangen, dat
haar hart vervulde, naar die hoeve te gaan,
op de stoep te zitten, naast dien man en melk
te drinken en te levenin zon en wind
Haar vader's oogen rustten vol trots op haar,
toen zij binnenkwam. Neen, ze kon hem dat
nooit aandoen, nooit! Maar eensklaps kreeg zij
zoo'n schok dat zij bijna alle zelfbeheersching
verloor. Ze had twee rustige, grijze oogen her
kend in een bruin gelaat, ze hoorde, als in een
droom Viscount Esterlay zeggen: „Ik heb on
zen gast meegebracht, mag ik hem je voorstel
len, Felicitas: „Lord Arthur Witter Witterbay".
Voor de tweede maal dien dag glimlachten ze
tegen elkander, doch zij voelde zich als ver
doofd. Pas een half uur later vonden ze gele
genheid ongestoord te spreken.
Ik merkte wel, dat u me voor den eigenaar
van de hoeve hield, zei Lord Arthur lachend, ik
kwam langs op den motor en zag alles branden.
De eigenaar was weg, ik stuurde den knecht om
hulp en deed zelf, wat ik kon.
Felicitas glimlachte. Haar wangen kleurden
zich een weinig, in haar oogen kwam een nieuw
licht. - o i,,
Het isbijna jammer, zei ze peinzend.
Wat ze jammer vond, vertelde ze hem pas
veel later, toen zij getrouwd waren. Het is al->
tijd zijn trots geweest, dat ze verliefd op hem
werd, toen hij in haar oogen nog slechts een
„man beneden haar stand" was!
lederen nacht verschieten millioenen vallende
sterren en men kan als zeker aannemen, dat
bijna dagelijks een groote meteoorsteen uit de
lucht op onze aarde komt vallen. Vroeger hoorde
men dikwijls verhalen van schade door dergelijke
steenen aangericht. Toch kent men slechts eén
authentiek geval, dat een mensch door een
kosmisch projectiel gedood werd. Maar in De
cember 1903 werd een schip in open zee in de
Golf van Biscaje bijna getroffen door een
meteoorsteen. Tijdens een plotseling opgekomen
onweer sloeg eerst de bliksem in de masten en
eenige minuten later stortte met een eigen
aardig suizend geluid een kolossale steenmassa
vlak naast het schip in zee, zöodat de golven
over het schip heensloegen.
De grootste meteoorsteen, dien men heeft zien
neerkomen, woog 325 K.G.; deze viel 12 Maart
1899 in Finland. Andere steenen, die men ge
vonden heeft en die zonder twijfel meteoor
steenen zijn, wegen wel honderdmaal zooveel.
Het is duidelijk, dat een steen van zoo groot
gewicht de aardkorst ver in 't rond geweldig
doet trillen en het is niet onmogelijk, dat onder
de aardbevingen, die onze fijne seismografische
instrumenten aangeven, zich zoo nu en dan een
bevindt, door een meteoorsteen veroorzaakt, die
ongezien en onontdekt in verre streken op aarde
neerviel.
,(n- n„ vprlles van een C/I "ij een breuk van f A ft bij verlies van 'n
"o? een c£g f 125.- §StaSpringer ÖU.'dlen of arm t 4U.'
anderen vinger
(Vrij naar het Duitsch)
SI
De beide vluchtelingen, of liever de zooge
naamde getuige, mejuffrouw Bronsart, moest
ook werkelijk goed op de hoogte zijn van de
inrichting van het gebouw, want zij trok haar
metgezellin zonder aarzelen met zich mee naar
den uitgang, en wel langs een kortere zij
trap, die gewoonlijk weinig door de beambten
werd gebruikt. In minder dan een minuut
hadden zij den uitgang bereikt. Tegenover de
deur, aan den anderen kant van de straat,
half verscholen achter de struiken van het
plantsoen, stond een rijtuig te wachten. Daar
snelden de beide vrouwen naar toe, terwijl
achter haar, in het commissariaat, reeds een
dozijn menschen op de been waren om haar te
volgen. De vervolging werd evenwel vertraagd,
doordat de wacht beweerde, dat zij de vrouwen
niet gezien had en men door vragen bü dezen
en genen tijd verloor.
Nummer 6 1 beefde over haar geheele lichaam.
Zij hoorde geroep en geschreeuw achter zich,
doch haar metgezellin lachte alleen maar
zachtjes, en stiet onder het loopen uit:
Moed houden. We zijn gered als we in
het rijtuig stappen. Niemand die ons inhaalt.
Zij zette haar voet op de treeplank, de koet
sier, een sterke, roodgebaarde kerel, haalde
de teugels strakker aan daar werd er een
hand gelegd op den arm van juffrouw Bron-
sart, die reeds in het rijtuig stond, en een
andere hand greep nummer 61, en rukte haar
van de treeplank weg.
Eindelijk! zei Helfrich buiten adem,
maar met een klank van triomf in zijn stem.
Ik ben dus nog niet te laat.
XXXI.
Met een kreet van pijn tuimelde hij achter
over. Juffrouw Bronsart had zijn hand wegge-
stooten en hem een lading snuif in de oogen
gegooid. Hij verloor zijn evenwicht, hij was voor
het oogenblik blind; hij wankelde, maar klemde
zich met al zijn kracht aan nummer 61 vast, die
met hem op den grond viel. Een wiel ging er
over zijn voet, een klap met de zweep suisde
neer, nummer 61 jammerde en van alle kanten
kwamen menschen toesnellen.
Helfrich hoorde het rijtuig wegrollen met ra
zende snelheid, en als een waanzinnige riep hij
maar aan één stuk door:
H4é,r achterna de „bochel" achterna
laat haar in 's hemelsnaam niet ontsnappen,
we moeten haar hebben)
Want op het oogenblik, dat hij naar het rijtuig
toekwam, en een blik uit de donkere oogen van
juffrouw Bronsart opving, had hij met volle ze
kerheid in haar de dame mes den bochel, uit de
Karntnerstrasse, herkend, hoewel ze ditmaal
géén bochel had. Hij kon zich niet vergissen.
Nooit zou hij dien vlammenden blik vol haat en
doodsangst vergeten. Slechts één kon hem op
die wijze overtroeven, en die ééne was hem nu
wederom ontsnapt. Tranen van woede en pijn
liepen hem over de wangen.
Men nam den detective en zijn gevangene
van den grond op en bracht eerstgenoemde in
het bureau van den commissaris. Daar wiesch
men zijn oogen, die gloeiden als vuur en liet
terstond den dokter komen. Helfrich liet alles
met zich doen, zonder zich *e verroeren.
Langzamerhand bedaarde de algemeene ver
warring en ontsteltenis over deze ongehoorde en
onvergetelijk brutaal' opgezette poging tot be
vrijding van een gevangene. len vroeg zich af,
hoe het mogelijk was geweest, dat die vrouwen
zich met elkaar in verbinding hadden kunnen
stellen. Alles wees erop, dat het een zorgvuldig
voorbereid en weldoordacht plan geweest was.
Degene, van wie het plan uitgegaan was, moest
bijzonder goed op de hoogte geweest zijn met
de toestanden en gewoonten op het commissa
riaat. Niemand sprak daarbij zoo luid, als de
paar mannen van de warht, die zeiden, dat ze
niets gezien hadden. Dan wachtte men af, of
het de in allerijl gerequireerde bereden politie
misschien gelukt was, het rijtuig in te halen,
dat de richting van den Schatteuring was inge
slagen en daar in het gewoel van het drukke
avondverkeer verdwenen was.
Helfrich zat daar zwijgend, als in een droom.
Zijn koortsachtig kloppende polsen waren tot
kalmte gekomen, zijn pijnlijke oogen begonnen
langzamerhand weer te zien, en de gekwetste
voet, waarom de dokter een compres gelegd had,
deed hem nauwelijks nog pijn. Wéér maakte zich
een hevige twijfel van hem meester. De hard
nekkigheid, waarmee de handlangers van den
gevangene alles in het werk stelden, om haar te
bevrijden, zekere onverklaarbare omstandighe
den in deze heele zaak, en de wijze, waarop men
alles in een geheimzinnig duister trachtte te
hullen, dat wees er allemaal op, dat men te doen
had met menschen, die zich schuldig voelden.
Scheen er tenminste op te wijzen. Maar er was
ook een mogelijkheid, dat zij andere redenen
hadden, om de openbaarheid te schuwen, zon
der dat zij schuldig waren in den strikten zin
van het woord. Onwillekeurig dacht hij aan
miss Jane Armster, aan wat zij hem over de
aardssluwe medeplichtige van nummer 61 gezegd
had.
Zijn gedachtengang werd onderbroken door
het binnentreden van den gevangenbewaarder
Berner, die opgewonden kwam berichten, dat
nummer 61, die men naar haar cel had terugge
bracht, wederom in een toestand van verregaan
de neerslachtigheid was vervallen, zoodat hij het
geraden had gevonden, om op eigen gelegenheid
den dokter te laten komen. De commissaris be
gaf zich terstond naar nummer 61. Toen hij na
een klein kwartier terug kwam, deelde hij Hel
frich mee, dat men op last van den geneesheer
de gevangene weer naar het hospitaal had over
gebracht, daar zij een bloedspuwing had gehad,
en bijzondere verzorging noodig was.
Helfrich hoorde hem zwijgend aan. Was die
toestand van vertwijfeling een gevolg van haar
gevoel van schuld, of van het besef, dat nu alles
vergeefsch was? Hij kon het maar niet met zich
zelf eens worden. Maar hoe dan ook, de zaak
moest tot een goed einde gebracht worden. Ook
de commissaris kon geen orde in zijn gedachten
brengen. Deze poging tot bevrijding wierp voor
de zooveelste maal zijn theorieën omver. Dé,t
wat buiten twijfel; alleen menschen van invloed,
en rijk van middelen voorzien, konden zóó iets
in elkaar zetten. Een rijtuig met twee vurige
halfbloedpaarden had klaar gestaan. Alleen rijke
menschen hebben zulk een span tot hun be
schikking. Hoe kwam no. 61 aan zulke helpers?
Wat denk jij er eigenlijk van, Helfrich?
vroeg de commissaris ten laatste radeloos, ter-
wiil hij voor den detective bleef staan.
Deze haalde zijn schouders op en zweeg. Daar
viel den commissar:., iets in, waarna hij al dade
lijk had willen vragen.
Waarom riep je eigenlijk: „gaat de bochel
achterna"? Heb je dat geheimzinnige personage
toen óók in de buurt zien rondloopen?
Toen richtte Helfrich het hoofd op en zag den
commissaris met een fijn lachje aan.
Natuurlijk heb ik haar gezien net zoo
voed, als u haar zélf hebt gezien, toen ze hier
'n de wachtkamer zat.
De commissaris deinsde achteruit.
Wat zeg Je? Je bedoelt toch niet juffrouw
Bronsart niet? Is dat de „bochel"? Je droomt
zckër
Heelemaal niet. Die vrouw heeft nog wel
heel andere gedaanten aangenomen. U zou ver
baasd staan, als u wist, wat ik weet.
Hij brak den zin af, en staarde in gedachten
voor zich uit. De commissaris schudde hem bij
den arm.
Wkt weet je? Spreek dan toch? mensch!
Ik zou zoo zeggen, dat ik toch een zeker recht
heb, om te hooren
Helfrich streek zich met de hand over het
voorhoofd. Nu niet, zei hij onrustig. Ik
weet nog te weinig. Het is alles nog maar ver
moeden, en vage combinatie
Weer hield hij op. Waarom zei hij den com
missaris niet eenvoudig: „Ik weet, waar de heele
bende zich schuil houdt ga er heen, laat ze
allemaal inrekenen, en doe met hen, wat u
wilt?" Als hij nog langer zweeg, kon het nest
leeg zijnMaar iets in hem dwong hem, om
te zwijgen. Hij wist niet zeker, of hij van-men-
schelijk-standpunt-uit juist zou handelen, wan
neer hij als ambtenaar thans zijn plicht deed
of nagenoeg zijn plicht.
De commissaris werd kwaad, en drong telkens
opnieuw bij hem aan. Toen stond Helfrich
haastig op en zei even ernstig als beslist.
Vergeet niet, commissaris, dat u hier de
beschikking hebt over de volledige politiemacht
en niemand heeft verhinderd, dat u evenveel
kon zien, als ik gezien heb.
(Wordt vervolgd).