Bij den sterfdag van Graaf von Pappenheim <Ket vetfiaal van den daa EEN MOEDIG VELDHEER RADIO-PROGRAM GRETA ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN uw brood Alle jongens op school dragen ROBINSONschoenen Het Lijk bij de j Mirteboomen J DINSDAG 8 NOVEMBER Zijn regiment kurassiers de be kende, gevreesde en beruchte Pappenheimers Da felste tegenstander van Gustaaf Adolf Muizen en boekhandel Woensdag 9 Nov. De Sovjet-pers Een mislukt broedsel AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON Nu wij in deze maand den grooten Zweed- schen koning Gustaaf Adolf herdenken, gaan vanzelf ook onze gedachten terug naar den bekendsten tegenstander van dezen vorst, den Katholieken Oostenrijkschen veldheer Gottfried Heinrich, graaf von Pappenheim, die één dag later dan Gustaaf Adolf eveneens bij Lützen is gesneuveld. Was Gustaaf Adolf de strijder voor het Pro testantisme, Pappenheim is wel de groote ver dediger van de Katholieke Oostenrijksche Mo narchie dier dagen geweest. En wel des te hef tiger streed hij voor de belangen van Rome, aangezien hij van huis uit niet geloovig, op zijn twintigste jaar na een lange studie uit over tuiging tot de Katholieke Kerk is overgegaan, om vervolgens als keizerlijk veldheer de Moeder kerk te dienen. Von Pappenheim werd op 29 Mei 1594 te Wee- nen geboren uit een oud-adellijk geslacht van bekende legeraanvoerders, zoodat het geen ver wondering behoeft te wekken, dat ook Gottfried Heinrich zich op het soldatenberoep toelegde. Eerst bezocht hij echter de hoogescholen van Tubingen en Altorf. Daarna trad hij terstond in actieven krijgsdienst. De slag van Praag in het jaar 1620, die hij als overste meemaakte, was de eerste gelegenheid, die hem geboden werd, om de aandacht van den keizer op zich gevestigd te zien. Hij zag daar namelijk zijn eigen ruiterij op de vlucht gaan! En als zes en twintigjarige jongeman gelukte het hem, deze vlucht binnen het kwartier om te zetten in een geweldig.... offensief! Hij drong met zijn Beiersche cavalerie door in de gelederen der Bohemers en dreef hen tot aan de rivier de Moldau terug. Hier stortte hij echter, in het gevecht zwaar gewond, ter aarde en bleef zoo eenige uren onder zijn paard op het veld liggen, tot zijn eigen mannen hem tijdens de plundering van het slagveld, na de volkomen overwinning ontdekten. Men bracht hem naar zijn tent over en verpleegde hem ge durende drie weken zeer zorgvuldig, aangezien deze overwinning den aanvoerder op een haartje het leven had gekost! In het jaar 1623 werd hi) door den keizer tot commandant van een groot regiment kurassiers benoemd, die hij sindsdien niet meer verlaten heeft. Dat waren de algemeen bekende, gevreesde en beruchte „Pappenheimers", waarvan alleen hun aanvoerder in staat bleek, de leiding in han den te houden en een ijzeren tucht onder deze voor niets terugdeinzende kerels te handhaven. Het was reeds toen en Is tot op heden een ge vleugeld woord gebleven, het gezegde, dat hij zijn wanhopigen onderbevelhebbers eens heeft toege voegd, toen dezen zich beklaagden over de onge hoorzaamheid en de vrijheden van de cavaleris ten tegenover plaatsvervangende legerchefs, die Pappenheim tijdens een langere afwezigheid hadden vervangen: „Ich kenne meine Pappenheimer!" antwoordde hij glimlachend en had in een paar uur tijd den heelen troep weer onder den duim! En ieder leger, dat de ondersteuning had van het regiment Pappenheimers was zoo goed als altijd zeker van de overwinning! Speciaal als de mare van hun aanwezigheid reeds voor den slag de ronde had gedaan bij de vijandelijke leger macht! Van 1623 tot 1625 streed Pappenheim met zijn regiment aan den spits der Spanjaarden in Lom- bardije, in welk jaar hij door keizer Maximiliaan werd teruggeroepen, om den in Oostenrijk uit gebroken boeren-opstand te helpen dempen. Hij heeft dit met de Pappenheimers in een record tijd klaargespeeld! Want in de maand November 1626 wist hij door middel van de veldslagen van Efferdingen, Völklabrück, Schloss Wolfseck, als mede van Peuerbach, 'n radicaal einde aan dezen boerenoorlog te maken. Maar liefst.... veertig duizend boeren werden gedood in die maand en Pappenheim zette zich vervolgens in December van dat jaar aan zijn schrijfbureau, om eigen handig 'n lijvige geschiedenis van dezen „oorlog" te schrijven. Nadat het werk voltooid was, trok hij het Noorden van Duitschland door en hielp zijn collega Tilly den koning van Denemarken te verslaan. Hij was het, die vervolgens het groot ste aandeel heeft gehad bij de bestorming van Maagdenburg, in welke stad zijn Pappenheimers verre van liefelijk hebben huisgehouden na de bestorming. In den oorlog tegen Gustaaf Adolf, koning van Zweden, maakte zijn regiment zich niet minder berucht. Bij Lützen kwam hij juist op het slagveld aan op het oogenblik dat de over winning zichtbaar aan den kant van de Zweden zich afteekende. Gustaaf Adolf was van oudsher zijn felste tegenstander geweest en ook omge keerd was van sympathie geen sprake, hoewel beiden eikaars dapperheid bewonderden en Pap penheim door den Zweedschen koning nooit anders dan „de soldaat" werd genoemd. Toen hij vernam, dat Gustaaf Adolf zelf onder de strijdenden zich bevond, stortte hij zich zonder verder nadenken direct midden tusschen de he vigste vechtpartij, aangezien hü in de meening verkeerde, daar zijn aartsvijand persoonlijk een „Denkzettel" mee naar huis te kunnen geven! Door de reeds in paniek verkeerende Oosten rijksche gelederen ging de roep, dat Pappenheim zich in hun midden bevond met zijn troep. Als bij tooverslag was alle verwarring verdwenen en met vernieuwden moed werd de strijd hervat tot verbazing der Zweden, die zich reeds op een achtervolging begonnen voor te bereiden! In- plaats daarvan moesten zij zelf den terugtocht aanvaarden! Niet echter voor zeer langen tijd, want midden in den hevigsten aanval werd Pap penheim door twee musketkogels in de borst getroffen. Met de allergrootste inspanning ge lukte het een paar van zijn getrouwen hem onder voortdurend vechten uit het strijdgewoel te slee pen. Het was een groote slag voor zijn soldaten! De woeste, ontembare Pappenheim was geval len! De eenige man, die' bij zijn Pappenheimers zoowel geliefd als gevreesd was. Die familiaar in de wandeling „Schrammhans" werd genoemd, vanwege de vele litteekenen, waarmede zijn ge- heele lichaam op het laatst overdekt was en die hem nu juist geen lady-killer maakten! Een dag en een nacht zweefde de veldheer tusschen leven en dood, totdat op 7 November 1632, precies drie eeuwen geleden, het einde kwam. Voor hij stierf, kon men hem nog mede- deelen, dat zijn erfvijand, Gustaaf Adolf, ter- zelfdertijd was gevallen op het slagveld bij Lüt zen. En volgens de overlevering moet hij toen hebben uitgeroepen: „Gottlob, nun kann ick geruht gehen, dieweil min Gustaaf bevor mir in die Ewigkeit geflohen! Die Kirche kann geruhet sein, wird nicht mehr maltraitiert!" Een half uur na de ontvangst van dit bericht is hü ge storven. Het gebeurt niet vaak, dat in eenzelfden slag twee vermaarde tegenstanders tegelijk sneuvelen. Bij Lützen is dit echter geschied en daarom wil len wij, gezien de groote belangstelling, die Gustaaf Adolf allerwegen geniet, hier onzer zijds ook diens Katholieken tegenstander de eer der herdenking geven. Hij, die met evenveel heldenmoed voor belangen heeft gestreden, die ons uiteraard meer aantrekken: n.l. zijn op de bres staan voor de rechten der Moederkerk, die hü met de een convertiet doorgaans eigen on stuimigheid heeft trachten te behartigen en verdedigen. L. H. P. Van oudsher weet men, dat muizen een spe ciale voorliefde voor bedrukt papier hebben, maar men had er tot nu toe nog geen vermoe den van, dat de knaagdieren er ook nog een onderscheidingsvermogen voor de verschillende papiersoorten op na houden. De eigenaar van de groote uitgeverszaak Constabel in Londen heeft daaromtrent kortgeleden het volgende on dervonden. Naar hij verklaarde, ontving zijn firma de laatste weken talrijke brieven, waarin boekhan delaars, openbare bibliotheken en particuliere personen van den zonderlingen smaak der mui zen spraken, die uitsluitend de boeken afkomstig van Constable, afknaagden, terwijl de boekwer ken, welke bij andere uitgevers gedrukt wer den, onaangeroerd bleven. De uitgever Constable toonde zich absoluut niet verheugd over deze „voorkeur" zijner uit geversartikelen en hij besloot dan ook het ge heim van deze bevoorrechting na te gaan. Hij bracht eerst de boeken, welke hy nog in HUIZEN, 1875 M. 8 uur N.C.R.V. Schrift lezing. 8.15 Gramofoonmuziek 10 uur Zang, door N.C.R.V.-dameskoor 10.30 Mor gendienst door ds. J. Verkuyl. 11.00 Con cert door het Haagsche trio. 12.00 Politie berichten. 1.00 Harmoniumbespeling doorM. F. Jurhaanz. 2.00 Rustpoos voor het ver zorgen van den zender. 2.30 Concert. 4.30 Gramofoonmuziek. 5.00 Kinderuurtje. 6 uur Declamatie door J. L. Schouten Jr. 6.30 Cursus Engelsch voor beginners. 7 uur Onderwijsfonds voor de Binnenvaart. 7.30 Politieberichten. 7.45 Persberichten van het Ned. Chr. Persbureau. 8.00 Sprekers: ds. J. A. Tazelaar en J. de Bruin; Haarlemsche Or- kestvereeniging o. L v. Frits Schuurman; Da. meskoor o. 1. v. Louise Lauenroth. 10 uur Persberichten van het Persbureau Vaz Dias. 10.30 Gramofoonmuziek. HILVERSUM, 296 M. 8 uur V.A.R.A. Gramo foonmuziek. 10 uur V.P.R.O. morgenwijding. V.A.R.A. 10.15 uitzending voor arbeiders in de continu-bedrijven. 1.00 De Notenkrakers o. 1. v. Daaf Wins. 1.54 Rustpoos voor het verzorgen van den zender. 2.00 Vrouwen uurtje mevr. C. Pothuis-Smit. 3.00 Vara- kinderkoor „De Roodborstjes". 5.30 Over gang naar den versterkten zender. Vara-klein orkest o. 1. v. Paul Duchant. 6.30 Arbeids liederen. 7.00 Rede van Paul Loube. 8. Arbeidersliederen. 8.25 Demonstratie 8 No vember; uitzending van de groote meeting van S.D.A.P. en N.V.V., te houden op Houtrust te Den Haag; sprekers J. W. Albarda en E. Ku- pers. 9.30 Arbeidersliederen. 10.00 Pers berichten van het Persbureau Vaz Dias. 10.10 De Flierefluiters met zang van Leo Fuld. 10.30 Gramofoonmuziek. 10.40 De Fliere fluiters. 11.00 Gramofoonmuziek. BRUSSEL, 509 M. 5.20 Dansmuziek. 6.35 Gramofoonmuziek. 8.30 Gramofoon muziek. 8.55 Kamermuziek. 9.50 Gramo foonmuziek. 10.10 Gramofoonmuziek. 10.30 idem. KALUNDBORG, 1153 M. 2.20 Omroeporkest o. 1. v. Launy Gröndahl. 4.20 Gramofoon muziek. 8.20 Dansmuziek. BERLIJN, 419 M. 6.30 Gramofoonmuziek. 7.25 Symphonieconcert door het omroep-orkest o. 1. v. Eugen Jochum. HAMBURG, 372 M. 1.30 Gramofoonmuziek. 3.50 Concert door het Noragorkest o. 1. v. José Eibenschütz. 5.55 Gramofoonmuziek. 6.50 Vocaal concert door een mannenzangver- eeniging o. 1. v. Karl Schmidt. 9.50 Concert door het stedelijk orkest van Flensburg. KÖNIGWUSTERHAUSEN, 1635 M.11.20 Gra mofoonmuziek. 3.50 Concert. LANGENBERG, 472 M. 12.20 Concert o. 1. v. Eysoldt. 4.20 Vesperconcert. 7.20 Concert 0. 1. v. Wolf. 10.05 Concert. DAVENTRY, 1554 M. 12.20 Orgelconcert. 1.05 Concert. 2.15 Gramofoonmuziek. 3.50 Concert van Bournemouth. 8.35 Concert. 10.25 Parkington Kwintet. 11.20 Lew Stone en zyn Monseigneur, Band. PARIJS EIFFEL, 1446 M. 7.50 Concert o. 1. v. Ed. Flament. 8.40 Vervolg concert. PAKIJS R., 1725 M. 12.35 Concert door het omroeporkest. 9.05 Kamermuziek. 9.50 Vervolg Kamermuziek. MILAAN, 331 M. 7.50 Radiotooneel en dans muziek. ROME, 441 M. 8.05 Concert. WEENEN, 517 M. 5.20 Noorsche muziek. 8.50 Concert door het Joseph Ludwig Payer- orkest. WARSCHAU, 1411 M. 5.20 Dansmuziek. 7.20 Populair Concert. 8.05 Concert door het Kamerorkest. 9.35 Dansmuziek. 10.20 Dansmuziek. BEROMUNSTER, 460 M. 705 Vocaal en in strumentaal ensemble. 8.05 Oude Italiaan- sche muziek. 9.00 Concert. VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN RADIOGIDS voorraad had, in den kelder van zijn zaak' bij een en bemerkte al spoedig, dat de muizen er zich geweldig aan te goed gedaan hadden. Daarop werden de boeken naar de eerste ver dieping gebracht. Drie dagen later kon de uit gever er zich van overtuigen, dat het muizen- leger eveneens het tooneel zijner werkzaam heden verplaatst had. Men besloot nu tot een nieuwe verhuizing en de boeken werden naar de directiekamers op de tweede étage gebracht. Den volgenden dag wachtte een nieuwe ver rassing: de muizen waren eveneens verhuisd en hadden de tweede Verdieping betrokken. De employé's der firma stonden radeloos te genover al deze geheimzinnige dingen. In deze verlegenheid wendde me zich tenslotte tot des kundigen, die, naar Constable verklaart, na lange, moeilijke onderzoekingen, constateerden, dat de firma Constable, in tegenstelling met andere uitgeverszaken voor den rug van boe ken. welke daar ingebonden werden, geitenle der gebruikte, dat op alle knaagdieren een sterke aantrekkingskracht uitoefent. niillllitllllllll iiiiiimimiim Meisjes, die zich respecteeren, Kijken ook al iets verstrakt, Wazig onder lange wimpers Net alsof de slaap ze pakt! Ook de wenkbrauw is verbeterd Met gillette en een stift i En haar lipjes doen je denken i Aan een aangenaam vergift! Houding, hoedjes, kleeding, kapsel Zijn natuurlijk bestudeerd, Want de heele Greta Garbo Wordt het liefst geïmiteerd! Over Greta wordt gesproken, Greta is hèt groot succes Op lycea, huishoudscholen, f Tennisbanen, H.B.S. Prentbriefkaarten slechts met Greta, I Greta voor en Greta na; f Greta wordt mèèr aangebeden 1 Dan in Perzië de sjah! Geen boudoirtje of je ziet er Greta Garbo aan den wand, Op bureautje, tafel, schoorsteen En in knipsels uit de krant! Greta is thans in de mode, En dit moet weer zijn beloop 5 En zoo maakt men van het leven i Eveneens een bioscoop! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll5: Ter gelegenheid van de viering van den „Pers-dag" in Rusland geven de Sovjet-bladen een overzicht van wat er op hun gebied in het afgeloopen jaar bereikt is. Volgens benaderende gegevens is het terrein, bestreken door in Sovjet-Rusland uitgegeven dagbladen, globaal genomen bijna twee maal zoo groot geworden als in het begin van 1931. In totaal woeden 5560 namen van dagbladen ge teld met een oplaag van 35 millioen exempla ren per dag. De oplagen der bladen geven de volgende cijfers te zien. In 1928: 8.8 millioen, in 1929: 12.5 millioen, in 1930: 22 millioen, in 1931: 34.5 millioen exemplaren en tegen het einde van 1932 zal de dagelijksche oplage der dagbladen tezamen het getal 40 millioen be reiken. Op het oogenblik worden 360 verschillende dagbladen uitgegeven in de Sovjet-Unie, 1800 buurt- en districtskranten, 130 bladen in ver schillende steden in de Sovjet-Unie, 1600 fa- brieksbladen, 600 kolchozkranten. Meer dan 4000 van het totaal aantal bladen wordt in de Rus sische taal geschreven meer dan 60 bladen in de talen der minderheden. Wat de oplagen der afzonderlijke bladen be treft, wordt een blad uitgegeven met meer dan 2 millioen exemplaren per dag, twee met ruim 1 millioen, 3 met meer dan 500.000 en 35 bladen met meer dan 100.000 exemplaren. De jongeman belde aan het landhuisje en stond in den neerstroomenden regen met het uiterlijk van een hond, die zijn baas kwijt is en nu schuchter den eersten den besten voorbijganger om een tehuis bedelt. Na een tijdje werd de deur geopend en een meisje verscheen, dat een groot blauw boezelaar droeg, een doek om haar hoofd en dat verder bekleed was met stof, houtwol en spinrag. „Wat wenscht u?" vroeg ze. „Ik eh.... zou ik misschien even mogen schuilenziet u.... ik.... eh...." Het meisje bekeek hem met een snellen, taxeerenden blik, en vroeg kortaf: „O, zeker, graag wat warme koffie en brood ook?" „Als het niet teveel verlangd isstot terde de jongeman. „Neen, maar voor niets krijg je het niet", zei de resolute vrouwelijke smeerpoets, „werken voor je brood man! Wil je dat?" De jongeman opende zijn mond, maar er kwam geen geluid. De gedachte aan werken scheen hem met stomheid te slaan. „Graag of niet," zei de resolute jongedame, „öf je helpt me met dezen stal hier, öf...." en de deur begon dreigend dicht te gaan. „Natuurlijk help ik u graag," zei de jonge man haastig, „maar ik ben erg natik zal uw kamers natmakenals ik me eerst drogen mag „Van kamers is niet veel sprake," zei het meisje, „maar drogen kun je je. Kom maar mee." Ze leidde hem door een gang vol rommel, papieren, zaagsel, meubels, naar de keuken, waar in elk geval een kachel brandde. Daar zat hij te drogen en genoot van een kop koffie „op vooruitbetaling." Eenmaal warm en droog geworden, begon hij de situatie meer te waar- deeren. Deze grappige, kleine schoonmaakster, die, zooals ze vertelde," was aangenomen om het huis netjes af te leveren aan de aan staande bewoners, hield hem blijkbaar voor een zwerver. Geen wonder als je met je auto zoo'n val had gedaan, dat je alleen door 'n tuimeling in modder voor erger bewaard was gebleven! Ook toen hij droog was, zag George Herder, eigenaar van een groot warenhuis in een groote stad, er niet bepaald presentabel uit en er was niets aan hem te bederven, zooals de kleine werkster beweerde. Het huisje bevond zich in een chaotischen toestand. Een verwarring van meubels, stof, rommel, die George hopeloos deed staren; maar hopeloos stond niet in het woordenboek van deze jongedame. „Als je me goed er doorheen' helpt, dan krijg je een warm maal," zei ze, „ik heb blikjes meegebracht en zelfs"ze hief een veel belovend, zij het ook pikzwart vingertje op, „zelfs iets hartigs.... voor als we erg moe zijn." Was het dit vooruitzicht op „iets hartigs", was het haar voorbeeld, haar vroolijkheid? Nog nooit in zyn leven had George zoo gewerkt! Ivy zeide tot Freddy Vrijdag, dat ze het leuk zou vinden, de kinderen mee te nemen voor een rit naar het strand, op den rug van den kameel. „Ik ben er zeker van, dat Flippity Flop zich door mij zal laten leiden," zeide Ivy, „omdat ik zooveel van die ren houd." De zeeman had er niets op tegen, dat Ivy den kameel kreeg en zij ver loor geen tijd om Robbie en Topsy te waarschuwen, dat ze zich gauw klaar moesten maken. Topsy zat tusschen de twee bulten van den kameel en Robbie ging schrijlings op zijn hals zitten. „Zit je daar nou gemakkelijk?" vroeg Ivy. „Nou, ik vind het heerlijk op zijn hals te rijden", antwoordde Robbie. Alles zou goed gegaan zijn, had Ivy niet den kameel naar het water ge leid om te zien, of hij ook „pootjes wou baden". Maar nauwelijks zag Flippity Flop het water, of hij boog eensklaps zijn kop naar beneden om te drinken en Robbie viel van zyn hals in zee. „O, mijn arme Robbie," schreeuwde Topsy angstig. „Hemeltje nog aan toe," riep Ivy. „Wie had nou kunnen droomen, dat Flippity Flop zout water zou gaan drinken." „Ja, kameelen houden van zout wa ter," beweerde Topsy, „ik heb het op school geleerd." „Daar is niets aan te doen," zeide Ivy, „we moeten Robbie naar huis brengen om zijn kleeren te laten drogen." (Morgenavond vervolg.) (Ingezonden Mededeeling) Zijn ouders zouden hem niet meer herkend hebben, om van zijn diverse vrienden en van Madeleine Curtens maar heelemaal niet te spreken. De gedachte aan Madeleine deed hem in lachen uitbarsten, midden in het inspannend werk van het ophangen van een schilderij. De schoonmaakster keek hem verbaasd aan. „Wat grinnik je?" informeerde ze. „Ik dacht aan iets," zei hij alleen. Maar dat „iets" was een luchtig woord voor de impo sante Madeleine, die hij van plan was te trou wen. Ze was van zoo'n keurige familie, adel en zoo, een groote partij voor een zakenman, wiens vader nog maar een zakenmannetje was ge weest. Jammer alleen, dat ze zoo ongeloofelyk vervelend was. Men kon niet met 'haar lachen, zooals met dit rare, vuile, vroolijke meisje hier. Men stelle zich Madeleine voor, zoo werkend, schertsend, resoluut, vlijtig en aardig. Enfin., zij was ook geen werkster. George had zijn warmen i I verdiend, toen Werk voor ze die klaar maakte en het exclusiefste di- I ner in het beste restaurant had hem nog nooit zóó goed ge smaakt. Ze hadden zich beiden onder het keu kenraam gewasschen met groene zeep en zaten nu, wat gezicht en handen betreft, schoon en glimmend tegenover elkaar. En toen zag zij voor het eerst iets, wat haar tot nu toe ontgaan was en haar oogen sperden zich wijd open: hij droeg een zegelring. Een landlocper met een zegelring aan een slanke, verzorgde hand.... Ze kreeg zoo'n lachbui, dat ze bijna stikte in haar warme maal. „Je bent zeker heelemaal geen landlooper?" vroeg ze, toen ze weer adem had. „N.... neen, niet bepaald," zei hij. „Nou had het er aan ontbroken, dat ik geen werkster was," zei ze en lachte weer, „dan zou 't net een verhaaltje zijn geworden. Beroemde zangeres of zoo iets." Ze schaterde alweer en hij lachte mee. Verwonderlijk, zooals je lachen verleerde, als je in de wereld iets beteekende. Lachen deed je eigenlijk haast nooit meer, zeker niet in gezelschap van Madeleine. Als je ook een Curtens was.... Het huwelijk met Madeleine leek hem vervelender dan ooit. Madeleine zou het besterven, als ze hem hier zag zitten met een werkstertje, dat hem tutoyeerde Buiten stroomde nog altijd de regen. Na den maaltijd togen ze weer aan het werk. Toen de nacht viel, was de woonkamer vrijwel bewoon baar, de slaapkamer keurig in orde en de chaos in alle opzichten beheerscht. Toen stak de werkster een wederom vuil vingertje op en zei: „Daar zijn ze", en rende naar de voordeur. Er stopte een auto. Daaruit stapte een jongeman, die een in bontmantel gehulde dame hielp uitstappen, die in haar armen een baby hield. Er volgden verder nog eenige koffers, die de chauffeur hielp uit laden. De dame in bontmantel kwam in de woon kamer, legde de baby op een sofa, keek rond, sloot de werkster in haar armen en zei „Lieve schat, wat hèb je gewerktje lijkt wel dwaas! Je kon toch wel wachten tot we een werkster hadden gevonden? „Nonsens," zei het vuile persoontje, „laat me los, ik maak je smerig.... en ik heb hulp ge noeg gehad hier aan dezen meneer. „Halla Peter!" Dat was tegen den nieuw- aangekomen jongeman en blijkbaar bezitter van het huis. „Verbazend," zei deze, „kind, wat heb je je uitgesloofd! Morgen komt onze nieuwe dienst bode en een werkster komt er ook.... maar 't is wel heerlijk, dat Margie nu niet in zoo'n rommel hoeft te overnachten. Je bent een schat van een schoonzuster." George wendde zich naar het meisje. „Wat is het?" vroeg hij streng, „beroemde zangeres, filmster, of „Doodgewone nette familie," zei ze en begon weer te lachen. George kwam tot de conclusie, dat hij niet meer kon zonder dit lachen. Vooral toen hij zijn „werkstertje" te zien kreeg als lid van de doodgewone, nette familie. Dat zooveel charme en schoonheid konden worden verborgen door wat stof en spinrag, was hem onbegrijpelijk. De Amerikaansche schrijver Stephan Leacock vertelt van zijn reis door Rusland een alleraardigste anecdote, die tegelijkertijd ka rakteristiek is voor het streven der Russische autoriteiten om alles te wallen dwingen. Tot het vijf-jaren-plan behoort o.a. ook de bevordering der hoenderteelt. De Sovjet-regeering bestelde daarom bij een Canadeesch ingenieur een reusachtige broedmachine, welke de uitvinder zelf in Rusland in elkaar zette en die zoo schit terend werkte dat uit 50.000 eieren niet min der dan 49.700 kuikens werden gewonnen. De Russische opzichter, die na de afreis van den Canadeeschen ingenieur de broedmachine overnam, was zoo eerzuchtig, dat hij nog betere resultaten walde bereiken. Hij deed andermaal 50.000 eieren in de broedmachine, terwijl hij de temperatuur verhoogde. De uitslag was 50.000 steenhard gekookte eieren. - blat, „l1n in<revol!?G da varrakarinesvoorwaardpn tezen O/J/l/ï bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7Cf) bij een ongeval met f O Cf) by verlies van een hand f 1 OC bij verlies van een f Cf) bij een breuk van f Af) bij verlies van 'n Alle abontlé s Sngevalta? velzet t JlW.-verlies van beide armen, lelde beenen of beide oogen T t OU.- doodelijken afloop T 4DU.~ een voet of een oog 1 1Z.O.- duim of wijsvinger T OU,-been of arm 41/.- anderen vinger (Vrij naar het Duitsch) gniimmmmmmiilimuunimillllllllll'in""'iiiimi'llll/Hlllllllllllllllli;i|iii;,ii,ii,l[nniiU'iinniiI 34 Nadien praat ze aldoor onzin, en zou ze maar het liefst dood zijn, omdat nu tóch alles ver loren is. Geen oogenblik durven we haar al leen te laten. Juffrouw Knobloch heeft al ge probeerd, wat ze kan, maar niets wil helpen. Toen ben ik in mijn angst naar u geloopen." Juffrouw Markbreiter keek heel bekommerd. „Fina", zei ze, „het is een kwade zaak ge weest, van den beginne af aan en ik weet niet, of het niet beter zou geweest zijn, om de din gen maar op hun beloop te laten. Op slot van rekening kunnen zij er toch niets aan doen en men had het dan maar moeten dragen...." „O moeder", zei Fina, „hoe kunt u dat zeg gen! Wat een schandaal zou het geweest zijn„En nü dan? Is alles niet vergeefsch geweest? Als de graaf op Roncho komt...." „Hij is daar al! Gisterenavond kregen we een telegram van hem, dat hij direct verder reist. U weet, hoe hij naar de gravin verlangt. Hij zal haar dadelijk willen spreken...." „Ge nadige hemel! Dan is hij morgen al weer hier„Dat is het juist, wat haar halfdood maakt van angst. Ze zegt, dat ze hem voor niets ter wereld zou kunnen zeggen, wat er gebeurd is, en toch moet iemand het hem zeggen, want die vervloekte spionnen zitten ons achterna als bloedhonden. Ze weten al veel te veel. En als ze den graaf om inlich tingen gaan vragen o, ik begrijp heelemaal baar doodsangst en ik begrijp, dat ze wég wil, tot iederen prijs, maar we kunnen haar toch niet zóó laten gaan, ziek en uitgeput als ze is. Wat moeten we dan' toch beginnen, moeder? Juffrouw Markbreiter keek haar dochter ern stig aan, en zei toen zóó plechtig, dat ik er griezelig van werd: „Niets, Dina. Wat men- schen kunnen doen, is gebeurd. We moeten nu afwachten." Toen gingen ze verder den tuin in, en ik kon niets meer hooren. De detective zweeg, en zag Helfrich vol ver wachting aan. Doch deze staarde lusteloos voor zich uit, en zeide geen woord. Had hij eigen lijk wel gehoord, wat de ander hem verteld had? Het scheen van niet. De waardin bracht den grog, en zei hem dien zoo heet mogelijk te drinken. Gehoorzaam ledigde hij het glas slok voor slok, en verzonk dan weer in zijn doffe gevoelloosheid. ft Koch overlegde mót zichzelf. Hij had den ander nog nooit zóó gezien en begon nu ern stig bang te worden, dat er een ziekte in aan tocht was. In dat geval was het 't beste, hem naar zijn woning te brengen, Hy sprak dus met de waardin, die blij was, dat zij dien vreemden gast kwijt raakte, en in verrassend korten tijd voor een rijtuig zorgde. Werktuige lijk stond Helfrich op, toen Koch hem voor stelde, om hem naar huis te brengen, doch hij zei geen woord, en het was twijfelachtig, of hij wel wist, wat er met hem gebeurde. Ook tijdens den rit sprak hij niet met Koch, doch deze hoorde, hoe hij menigmaal onrustig bij zich zelf fluisterde: Er moet wat gebeurener moet wat ge beuren.... als ik maar wist, wót.... Zoo kwamen zij bij zijn woning aan. XXXIV Kata, die haar meester nog nooit in zulk een toestand gezien had, raakte geheel buiten zich zelf, toen zij hem aanzag. Ze vroeg zijn begelei der wantrouwend uit, kon echter uit diens woorden niet wijs worden, daar Koch haar moeilijk in de zaak-Wilson kon inwijden. Slechts zóóveel begreep ze eindelijk, dat haar arme meester ziek was, en verzorging noodig had. Thans liet zij zich van de beste zijde zien. Zij stuurde Koch naar huis, bracht Helfrich naar bed, stookte een kolossaal vuur, maakte een warmen drank klaar, dekte den zieke toe, en legde een koelen omslag op diens gloeiende voorhoofd. Dan wreef zij zijn ijskoude voeten en handen met heete doeken net zoo lang, tot het bloed weer normaal begon te stroomen, en hielp dan van binnen met heeten bouillon en lepelsgewijze ingegoten champagne. Zij deed dat allemaal met een nimmer falend instinct. zonder er veel bij te denken, en bad daarbij in stilte den Hemel, dat Hij haar pogingen mocht doen gelukken. Uren gingen voorbij. Toen bemerkte Kata eindelijk, dat de patiënt onder haar stille zor gen was ingeslapen, en haalde zij verruimd adem. Daar hij nu sliep, was het waarschijn lijk slechts een algeheele uitputting geweest, die hem op zoo ontstellende wijze overweldigd had. Als er een ziekte in aantocht was, had hij nü koorts moeten krijgen, inplaats van in slaap te vallen. Zoo zat ze stil aan zijn bed, tot de morgen aanbrak, terwijl zij geen blik van hem afwend de. Dan sloop ze zachtjes naar de keuken, om een licht, doch krachtig maal klaar te maken, waaraan hij zich verkwikken kon, als hij wak ker werd. Helfrich sliep den heelen morgen door. Tel kens als Kata de deur opendeed, om naar hem te kijken, zag ze hem rustig ademhalend op zijn kussen liggen, en schrok dan tevens van de vermagering, die zijn gezicht had onder gaan. Zoolang hy op was geweest, had men dat niet zoo kunnen merken, doch nü waren de gevolgen van al zijn inspanning en teleur stelling op schrikbarende wijze te onder kennen. Tegen den middag kwam er een elegant uit ziende jongeman aan de deur, die den detec tive wilde spreken. Kata vatte dit verzoek on geveer als een persoonlijke beleediging op. Dacht men nu werkelijk, dat men iemand zoo maar in den dood kon jagen? Wist men dan niet, dat meneer dood-op was van de laatste weken? Nu sliep hy, en daarmede uit. De heer keek de opgewonden oude vrouw hoofdschuddend aan. Hij kwam voor zaken, die geen uitstel duldden, en als men meneer Hel frich niet wilde of mocht wakker maken, zou men hem misschien tenminste kunnen toe staan, dat hij hier bleef wachten tot hij wak ker werd. Kata had den heer liefst de deur voor zijn neus dicht gegooid, doch zij herin nerde zich terechtertijd, hoe kwalijk haar mees ter haar dergelijke eigenmachtigheden had genomen, en bracht den vreemdeling daarom al brommend naar het „salon", waarbij zij niet vergat op te merken, dat mijnheer, als hij wakker werd, natuurlijk eerst nog moest eten, vóór hij bezoeken kon ontvangen. Elen uur later sloeg Helfrich de oogen op. In al zijn ledematen voelde hy zich zwaar als lood zijn hoofd deed hem pijn en zijn geest was vervuld van een doffe moedeloos heid, waarvan hij zich geen rekenschap kon geven. Dan verwonderde hij zich, hoe hij hier op klaarlichten dag in zijn bed lag. Hij was toch het laatst in „De blauwe Druif" ge weest.Koch had hem wat verteld wat ook al weer? Hij dacht, en dacht, doch kon er maar niet op komen. Nu hoorde hij voetstappen in de kamer daarnaast. Telkens zes, en dan wéér zes net alsof daar iemand op en neer liep. Kata mis schien? Neen, die deed dat nooit. Het waren trouwens flinkere stappen. Hij belde, en Kata snelde met een verhit gezicht naar binnen. Wie is er in de kamer hiernaast? Kata keek zoo onverschillig mogelijk. O, een man. Niets belangrijk. Eten is klaar Zoo? Heeft die man misschien gezegd, wie hij is? Zij scharrelde een poosje in den zak van haar schort, waarbij erwtendoppen en brood korsten en meer dingen van dien aard te voor schijn kwamen en reikte haar meester einde lijk een smoezelig geworden iets, dat in de verte op een visitekaartje leek. Helfrich staarde er een paar minuten op, zonder een woord uit te brengen dan kleurde zyn gelaat zich donkerrood, zijn doffe oogen ^traalden opeens helder, en ten laatste sprong hij met beide beenen tegelijk uit bed. Mijn jas mijn vest gauw! Wat sta je me daar aan te gapen, alsof ik een spook was? Dóór ligt mijn das. Doe water in de kom! Heb je dan lood in je beenen? O Kata, Kataer isnog zoo iets als gerechtigheid in de wereld. XXXV Hij was geheel en al veranderd jeugdig, vlug, stralend van verwachting en opgewon denheid, als een jongeman, die op het punt staat, zijn aangebedene te bezoeken. Kata zag hem wezenloos aan, doch deed werktuigelijk, wat ze kon, om hem met zijn toilet te helpen Eindelijk was hij kant en klaar. Maar nu eerst eten! waagde Kata op t« merken. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 9