Bij den sterfdag van
Graaf von Pappenheim
<Ket vetfiaal van den daa
EEN MOEDIG VELDHEER
RADIO-PROGRAM
GRETA
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
uw brood
Alle jongens
op school dragen
ROBINSONschoenen
Het Lijk bij de j
Mirteboomen J
DINSDAG 8 NOVEMBER
Zijn regiment kurassiers de be
kende, gevreesde en beruchte
Pappenheimers
Da felste tegenstander
van Gustaaf Adolf
Muizen en boekhandel
Woensdag 9 Nov.
De Sovjet-pers
Een mislukt broedsel
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
Nu wij in deze maand den grooten Zweed-
schen koning Gustaaf Adolf herdenken,
gaan vanzelf ook onze gedachten terug
naar den bekendsten tegenstander van dezen
vorst, den Katholieken Oostenrijkschen veldheer
Gottfried Heinrich, graaf von Pappenheim, die
één dag later dan Gustaaf Adolf eveneens bij
Lützen is gesneuveld.
Was Gustaaf Adolf de strijder voor het Pro
testantisme, Pappenheim is wel de groote ver
dediger van de Katholieke Oostenrijksche Mo
narchie dier dagen geweest. En wel des te hef
tiger streed hij voor de belangen van Rome,
aangezien hij van huis uit niet geloovig, op zijn
twintigste jaar na een lange studie uit over
tuiging tot de Katholieke Kerk is overgegaan,
om vervolgens als keizerlijk veldheer de Moeder
kerk te dienen.
Von Pappenheim werd op 29 Mei 1594 te Wee-
nen geboren uit een oud-adellijk geslacht van
bekende legeraanvoerders, zoodat het geen ver
wondering behoeft te wekken, dat ook Gottfried
Heinrich zich op het soldatenberoep toelegde.
Eerst bezocht hij echter de hoogescholen van
Tubingen en Altorf. Daarna trad hij terstond in
actieven krijgsdienst. De slag van Praag in het
jaar 1620, die hij als overste meemaakte, was de
eerste gelegenheid, die hem geboden werd, om
de aandacht van den keizer op zich gevestigd
te zien. Hij zag daar namelijk zijn eigen ruiterij
op de vlucht gaan! En als zes en twintigjarige
jongeman gelukte het hem, deze vlucht binnen
het kwartier om te zetten in een geweldig....
offensief! Hij drong met zijn Beiersche cavalerie
door in de gelederen der Bohemers en dreef hen
tot aan de rivier de Moldau terug. Hier stortte
hij echter, in het gevecht zwaar gewond, ter
aarde en bleef zoo eenige uren onder zijn paard
op het veld liggen, tot zijn eigen mannen hem
tijdens de plundering van het slagveld, na de
volkomen overwinning ontdekten. Men bracht
hem naar zijn tent over en verpleegde hem ge
durende drie weken zeer zorgvuldig, aangezien
deze overwinning den aanvoerder op een haartje
het leven had gekost!
In het jaar 1623 werd hi) door den keizer tot
commandant van een groot regiment kurassiers
benoemd, die hij sindsdien niet meer verlaten
heeft. Dat waren de algemeen bekende, gevreesde
en beruchte „Pappenheimers", waarvan alleen
hun aanvoerder in staat bleek, de leiding in han
den te houden en een ijzeren tucht onder deze
voor niets terugdeinzende kerels te handhaven.
Het was reeds toen en Is tot op heden een ge
vleugeld woord gebleven, het gezegde, dat hij zijn
wanhopigen onderbevelhebbers eens heeft toege
voegd, toen dezen zich beklaagden over de onge
hoorzaamheid en de vrijheden van de cavaleris
ten tegenover plaatsvervangende legerchefs, die
Pappenheim tijdens een langere afwezigheid
hadden vervangen:
„Ich kenne meine Pappenheimer!" antwoordde
hij glimlachend en had in een paar uur tijd den
heelen troep weer onder den duim!
En ieder leger, dat de ondersteuning had van
het regiment Pappenheimers was zoo goed als
altijd zeker van de overwinning! Speciaal als de
mare van hun aanwezigheid reeds voor den slag
de ronde had gedaan bij de vijandelijke leger
macht!
Van 1623 tot 1625 streed Pappenheim met zijn
regiment aan den spits der Spanjaarden in Lom-
bardije, in welk jaar hij door keizer Maximiliaan
werd teruggeroepen, om den in Oostenrijk uit
gebroken boeren-opstand te helpen dempen. Hij
heeft dit met de Pappenheimers in een record
tijd klaargespeeld! Want in de maand November
1626 wist hij door middel van de veldslagen van
Efferdingen, Völklabrück, Schloss Wolfseck, als
mede van Peuerbach, 'n radicaal einde aan dezen
boerenoorlog te maken. Maar liefst.... veertig
duizend boeren werden gedood in die maand en
Pappenheim zette zich vervolgens in December
van dat jaar aan zijn schrijfbureau, om eigen
handig 'n lijvige geschiedenis van dezen „oorlog"
te schrijven. Nadat het werk voltooid was, trok
hij het Noorden van Duitschland door en hielp
zijn collega Tilly den koning van Denemarken
te verslaan. Hij was het, die vervolgens het groot
ste aandeel heeft gehad bij de bestorming van
Maagdenburg, in welke stad zijn Pappenheimers
verre van liefelijk hebben huisgehouden na de
bestorming.
In den oorlog tegen Gustaaf Adolf, koning
van Zweden, maakte zijn regiment zich niet
minder berucht. Bij Lützen kwam hij juist op
het slagveld aan op het oogenblik dat de over
winning zichtbaar aan den kant van de Zweden
zich afteekende. Gustaaf Adolf was van oudsher
zijn felste tegenstander geweest en ook omge
keerd was van sympathie geen sprake, hoewel
beiden eikaars dapperheid bewonderden en Pap
penheim door den Zweedschen koning nooit
anders dan „de soldaat" werd genoemd. Toen
hij vernam, dat Gustaaf Adolf zelf onder de
strijdenden zich bevond, stortte hij zich zonder
verder nadenken direct midden tusschen de he
vigste vechtpartij, aangezien hü in de meening
verkeerde, daar zijn aartsvijand persoonlijk een
„Denkzettel" mee naar huis te kunnen geven!
Door de reeds in paniek verkeerende Oosten
rijksche gelederen ging de roep, dat Pappenheim
zich in hun midden bevond met zijn troep. Als
bij tooverslag was alle verwarring verdwenen en
met vernieuwden moed werd de strijd hervat tot
verbazing der Zweden, die zich reeds op een
achtervolging begonnen voor te bereiden! In-
plaats daarvan moesten zij zelf den terugtocht
aanvaarden! Niet echter voor zeer langen tijd,
want midden in den hevigsten aanval werd Pap
penheim door twee musketkogels in de borst
getroffen. Met de allergrootste inspanning ge
lukte het een paar van zijn getrouwen hem onder
voortdurend vechten uit het strijdgewoel te slee
pen. Het was een groote slag voor zijn soldaten!
De woeste, ontembare Pappenheim was geval
len! De eenige man, die' bij zijn Pappenheimers
zoowel geliefd als gevreesd was. Die familiaar in
de wandeling „Schrammhans" werd genoemd,
vanwege de vele litteekenen, waarmede zijn ge-
heele lichaam op het laatst overdekt was en die
hem nu juist geen lady-killer maakten!
Een dag en een nacht zweefde de veldheer
tusschen leven en dood, totdat op 7 November
1632, precies drie eeuwen geleden, het einde
kwam. Voor hij stierf, kon men hem nog mede-
deelen, dat zijn erfvijand, Gustaaf Adolf, ter-
zelfdertijd was gevallen op het slagveld bij Lüt
zen. En volgens de overlevering moet hij toen
hebben uitgeroepen: „Gottlob, nun kann ick
geruht gehen, dieweil min Gustaaf bevor mir in
die Ewigkeit geflohen! Die Kirche kann geruhet
sein, wird nicht mehr maltraitiert!" Een half
uur na de ontvangst van dit bericht is hü ge
storven.
Het gebeurt niet vaak, dat in eenzelfden slag
twee vermaarde tegenstanders tegelijk sneuvelen.
Bij Lützen is dit echter geschied en daarom wil
len wij, gezien de groote belangstelling, die
Gustaaf Adolf allerwegen geniet, hier onzer
zijds ook diens Katholieken tegenstander de eer
der herdenking geven. Hij, die met evenveel
heldenmoed voor belangen heeft gestreden, die
ons uiteraard meer aantrekken: n.l. zijn op de
bres staan voor de rechten der Moederkerk, die
hü met de een convertiet doorgaans eigen on
stuimigheid heeft trachten te behartigen en
verdedigen.
L. H. P.
Van oudsher weet men, dat muizen een spe
ciale voorliefde voor bedrukt papier hebben,
maar men had er tot nu toe nog geen vermoe
den van, dat de knaagdieren er ook nog een
onderscheidingsvermogen voor de verschillende
papiersoorten op na houden. De eigenaar van
de groote uitgeverszaak Constabel in Londen
heeft daaromtrent kortgeleden het volgende on
dervonden.
Naar hij verklaarde, ontving zijn firma de
laatste weken talrijke brieven, waarin boekhan
delaars, openbare bibliotheken en particuliere
personen van den zonderlingen smaak der mui
zen spraken, die uitsluitend de boeken afkomstig
van Constable, afknaagden, terwijl de boekwer
ken, welke bij andere uitgevers gedrukt wer
den, onaangeroerd bleven.
De uitgever Constable toonde zich absoluut
niet verheugd over deze „voorkeur" zijner uit
geversartikelen en hij besloot dan ook het ge
heim van deze bevoorrechting na te gaan.
Hij bracht eerst de boeken, welke hy nog in
HUIZEN, 1875 M. 8 uur N.C.R.V. Schrift
lezing. 8.15 Gramofoonmuziek 10 uur
Zang, door N.C.R.V.-dameskoor 10.30 Mor
gendienst door ds. J. Verkuyl. 11.00 Con
cert door het Haagsche trio. 12.00 Politie
berichten. 1.00 Harmoniumbespeling doorM.
F. Jurhaanz. 2.00 Rustpoos voor het ver
zorgen van den zender. 2.30 Concert.
4.30 Gramofoonmuziek. 5.00 Kinderuurtje.
6 uur Declamatie door J. L. Schouten Jr.
6.30 Cursus Engelsch voor beginners. 7 uur
Onderwijsfonds voor de Binnenvaart. 7.30
Politieberichten. 7.45 Persberichten van het
Ned. Chr. Persbureau. 8.00 Sprekers: ds. J.
A. Tazelaar en J. de Bruin; Haarlemsche Or-
kestvereeniging o. L v. Frits Schuurman; Da.
meskoor o. 1. v. Louise Lauenroth. 10 uur
Persberichten van het Persbureau Vaz Dias.
10.30 Gramofoonmuziek.
HILVERSUM, 296 M. 8 uur V.A.R.A. Gramo
foonmuziek. 10 uur V.P.R.O. morgenwijding.
V.A.R.A. 10.15 uitzending voor arbeiders in
de continu-bedrijven. 1.00 De Notenkrakers
o. 1. v. Daaf Wins. 1.54 Rustpoos voor het
verzorgen van den zender. 2.00 Vrouwen
uurtje mevr. C. Pothuis-Smit. 3.00 Vara-
kinderkoor „De Roodborstjes". 5.30 Over
gang naar den versterkten zender. Vara-klein
orkest o. 1. v. Paul Duchant. 6.30 Arbeids
liederen. 7.00 Rede van Paul Loube. 8.
Arbeidersliederen. 8.25 Demonstratie 8 No
vember; uitzending van de groote meeting van
S.D.A.P. en N.V.V., te houden op Houtrust te
Den Haag; sprekers J. W. Albarda en E. Ku-
pers. 9.30 Arbeidersliederen. 10.00 Pers
berichten van het Persbureau Vaz Dias.
10.10 De Flierefluiters met zang van Leo Fuld.
10.30 Gramofoonmuziek. 10.40 De Fliere
fluiters. 11.00 Gramofoonmuziek.
BRUSSEL, 509 M. 5.20 Dansmuziek.
6.35 Gramofoonmuziek. 8.30 Gramofoon
muziek. 8.55 Kamermuziek. 9.50 Gramo
foonmuziek. 10.10 Gramofoonmuziek. 10.30
idem.
KALUNDBORG, 1153 M. 2.20 Omroeporkest
o. 1. v. Launy Gröndahl. 4.20 Gramofoon
muziek. 8.20 Dansmuziek.
BERLIJN, 419 M. 6.30 Gramofoonmuziek.
7.25 Symphonieconcert door het omroep-orkest
o. 1. v. Eugen Jochum.
HAMBURG, 372 M. 1.30 Gramofoonmuziek.
3.50 Concert door het Noragorkest o. 1. v.
José Eibenschütz. 5.55 Gramofoonmuziek.
6.50 Vocaal concert door een mannenzangver-
eeniging o. 1. v. Karl Schmidt. 9.50 Concert
door het stedelijk orkest van Flensburg.
KÖNIGWUSTERHAUSEN, 1635 M.11.20 Gra
mofoonmuziek. 3.50 Concert.
LANGENBERG, 472 M. 12.20 Concert o. 1. v.
Eysoldt. 4.20 Vesperconcert. 7.20 Concert
0. 1. v. Wolf. 10.05 Concert.
DAVENTRY, 1554 M. 12.20 Orgelconcert.
1.05 Concert. 2.15 Gramofoonmuziek. 3.50
Concert van Bournemouth. 8.35 Concert.
10.25 Parkington Kwintet. 11.20 Lew Stone
en zyn Monseigneur, Band.
PARIJS EIFFEL, 1446 M. 7.50 Concert o.
1. v. Ed. Flament. 8.40 Vervolg concert.
PAKIJS R., 1725 M. 12.35 Concert door het
omroeporkest. 9.05 Kamermuziek. 9.50
Vervolg Kamermuziek.
MILAAN, 331 M. 7.50 Radiotooneel en dans
muziek.
ROME, 441 M. 8.05 Concert.
WEENEN, 517 M. 5.20 Noorsche muziek.
8.50 Concert door het Joseph Ludwig Payer-
orkest.
WARSCHAU, 1411 M. 5.20 Dansmuziek.
7.20 Populair Concert. 8.05 Concert door het
Kamerorkest. 9.35 Dansmuziek. 10.20
Dansmuziek.
BEROMUNSTER, 460 M. 705 Vocaal en in
strumentaal ensemble. 8.05 Oude Italiaan-
sche muziek. 9.00 Concert.
VOOR NADERE BIJZONDERHEDEN VER
WIJZEN WIJ NAAR DEN KATHOLIEKEN
RADIOGIDS
voorraad had, in den kelder van zijn zaak' bij
een en bemerkte al spoedig, dat de muizen er
zich geweldig aan te goed gedaan hadden.
Daarop werden de boeken naar de eerste ver
dieping gebracht. Drie dagen later kon de uit
gever er zich van overtuigen, dat het muizen-
leger eveneens het tooneel zijner werkzaam
heden verplaatst had.
Men besloot nu tot een nieuwe verhuizing en
de boeken werden naar de directiekamers op
de tweede étage gebracht.
Den volgenden dag wachtte een nieuwe ver
rassing: de muizen waren eveneens verhuisd en
hadden de tweede Verdieping betrokken.
De employé's der firma stonden radeloos te
genover al deze geheimzinnige dingen. In deze
verlegenheid wendde me zich tenslotte tot des
kundigen, die, naar Constable verklaart, na
lange, moeilijke onderzoekingen, constateerden,
dat de firma Constable, in tegenstelling met
andere uitgeverszaken voor den rug van boe
ken. welke daar ingebonden werden, geitenle
der gebruikte, dat op alle knaagdieren een
sterke aantrekkingskracht uitoefent.
niillllitllllllll
iiiiiimimiim
Meisjes, die zich respecteeren,
Kijken ook al iets verstrakt,
Wazig onder lange wimpers
Net alsof de slaap ze pakt!
Ook de wenkbrauw is verbeterd
Met gillette en een stift i
En haar lipjes doen je denken i
Aan een aangenaam vergift!
Houding, hoedjes, kleeding, kapsel
Zijn natuurlijk bestudeerd,
Want de heele Greta Garbo
Wordt het liefst geïmiteerd!
Over Greta wordt gesproken,
Greta is hèt groot succes
Op lycea, huishoudscholen, f
Tennisbanen, H.B.S.
Prentbriefkaarten slechts met Greta,
I Greta voor en Greta na; f
Greta wordt mèèr aangebeden 1
Dan in Perzië de sjah!
Geen boudoirtje of je ziet er
Greta Garbo aan den wand,
Op bureautje, tafel, schoorsteen
En in knipsels uit de krant!
Greta is thans in de mode,
En dit moet weer zijn beloop
5 En zoo maakt men van het leven
i Eveneens een bioscoop!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll5:
Ter gelegenheid van de viering van den
„Pers-dag" in Rusland geven de Sovjet-bladen
een overzicht van wat er op hun gebied in het
afgeloopen jaar bereikt is.
Volgens benaderende gegevens is het terrein,
bestreken door in Sovjet-Rusland uitgegeven
dagbladen, globaal genomen bijna twee maal
zoo groot geworden als in het begin van 1931.
In totaal woeden 5560 namen van dagbladen ge
teld met een oplaag van 35 millioen exempla
ren per dag. De oplagen der bladen geven de
volgende cijfers te zien. In 1928: 8.8 millioen,
in 1929: 12.5 millioen, in 1930: 22 millioen, in
1931: 34.5 millioen exemplaren en tegen het
einde van 1932 zal de dagelijksche oplage der
dagbladen tezamen het getal 40 millioen be
reiken.
Op het oogenblik worden 360 verschillende
dagbladen uitgegeven in de Sovjet-Unie, 1800
buurt- en districtskranten, 130 bladen in ver
schillende steden in de Sovjet-Unie, 1600 fa-
brieksbladen, 600 kolchozkranten. Meer dan 4000
van het totaal aantal bladen wordt in de Rus
sische taal geschreven meer dan 60 bladen in
de talen der minderheden.
Wat de oplagen der afzonderlijke bladen be
treft, wordt een blad uitgegeven met meer dan
2 millioen exemplaren per dag, twee met ruim
1 millioen, 3 met meer dan 500.000 en 35 bladen
met meer dan 100.000 exemplaren.
De jongeman belde aan het landhuisje en
stond in den neerstroomenden regen met
het uiterlijk van een hond, die zijn baas
kwijt is en nu schuchter den eersten den besten
voorbijganger om een tehuis bedelt.
Na een tijdje werd de deur geopend en een
meisje verscheen, dat een groot blauw boezelaar
droeg, een doek om haar hoofd en dat verder
bekleed was met stof, houtwol en spinrag.
„Wat wenscht u?" vroeg ze.
„Ik eh.... zou ik misschien even mogen
schuilenziet u.... ik.... eh...."
Het meisje bekeek hem met een snellen,
taxeerenden blik, en vroeg kortaf: „O, zeker,
graag wat warme koffie en brood ook?"
„Als het niet teveel verlangd isstot
terde de jongeman.
„Neen, maar voor niets krijg je het niet",
zei de resolute vrouwelijke smeerpoets, „werken
voor je brood man! Wil je dat?"
De jongeman opende zijn mond, maar er
kwam geen geluid. De gedachte aan werken
scheen hem met stomheid te slaan.
„Graag of niet," zei de resolute jongedame,
„öf je helpt me met dezen stal hier, öf...."
en de deur begon dreigend dicht te gaan.
„Natuurlijk help ik u graag," zei de jonge
man haastig, „maar ik ben erg natik zal
uw kamers natmakenals ik me eerst drogen
mag
„Van kamers is niet veel sprake," zei het
meisje, „maar drogen kun je je. Kom maar
mee." Ze leidde hem door een gang vol rommel,
papieren, zaagsel, meubels, naar de keuken,
waar in elk geval een kachel brandde. Daar
zat hij te drogen en genoot van een kop koffie
„op vooruitbetaling." Eenmaal warm en droog
geworden, begon hij de situatie meer te waar-
deeren. Deze grappige, kleine schoonmaakster,
die, zooals ze vertelde," was aangenomen om
het huis netjes af te leveren aan de aan
staande bewoners, hield hem blijkbaar voor een
zwerver. Geen wonder als je met je auto zoo'n
val had gedaan, dat je alleen door 'n tuimeling
in modder voor erger bewaard was gebleven!
Ook toen hij droog was, zag George Herder,
eigenaar van een groot warenhuis in een
groote stad, er niet bepaald presentabel uit en
er was niets aan hem te bederven, zooals de
kleine werkster beweerde.
Het huisje bevond zich in een chaotischen
toestand. Een verwarring van meubels, stof,
rommel, die George hopeloos deed staren; maar
hopeloos stond niet in het woordenboek van
deze jongedame.
„Als je me goed er doorheen' helpt, dan krijg
je een warm maal," zei ze, „ik heb blikjes
meegebracht en zelfs"ze hief een veel
belovend, zij het ook pikzwart vingertje op,
„zelfs iets hartigs.... voor als we erg moe
zijn."
Was het dit vooruitzicht op „iets hartigs",
was het haar voorbeeld, haar vroolijkheid? Nog
nooit in zyn leven had George zoo gewerkt!
Ivy zeide tot Freddy Vrijdag, dat ze
het leuk zou vinden, de kinderen mee
te nemen voor een rit naar het strand,
op den rug van den kameel.
„Ik ben er zeker van, dat Flippity
Flop zich door mij zal laten leiden,"
zeide Ivy, „omdat ik zooveel van die
ren houd."
De zeeman had er niets op tegen,
dat Ivy den kameel kreeg en zij ver
loor geen tijd om Robbie en Topsy te
waarschuwen, dat ze zich gauw klaar
moesten maken.
Topsy zat tusschen de twee bulten
van den kameel en Robbie ging
schrijlings op zijn hals zitten.
„Zit je daar nou gemakkelijk?"
vroeg Ivy.
„Nou, ik vind het heerlijk op zijn
hals te rijden", antwoordde Robbie.
Alles zou goed gegaan zijn, had Ivy
niet den kameel naar het water ge
leid om te zien, of hij ook „pootjes
wou baden".
Maar nauwelijks zag Flippity Flop
het water, of hij boog eensklaps zijn
kop naar beneden om te drinken en
Robbie viel van zyn hals in zee.
„O, mijn arme Robbie," schreeuwde
Topsy angstig.
„Hemeltje nog aan toe," riep Ivy.
„Wie had nou kunnen droomen, dat
Flippity Flop zout water zou gaan
drinken."
„Ja, kameelen houden van zout wa
ter," beweerde Topsy, „ik heb het op
school geleerd."
„Daar is niets aan te doen," zeide
Ivy, „we moeten Robbie naar huis
brengen om zijn kleeren te laten
drogen."
(Morgenavond vervolg.)
(Ingezonden Mededeeling)
Zijn ouders zouden hem niet meer herkend
hebben, om van zijn diverse vrienden en van
Madeleine Curtens maar heelemaal niet te
spreken. De gedachte aan Madeleine deed hem
in lachen uitbarsten, midden in het inspannend
werk van het ophangen van een schilderij. De
schoonmaakster keek hem verbaasd aan.
„Wat grinnik je?" informeerde ze.
„Ik dacht aan iets," zei hij alleen. Maar dat
„iets" was een luchtig woord voor de impo
sante Madeleine, die hij van plan was te trou
wen. Ze was van zoo'n keurige familie, adel en
zoo, een groote partij voor een zakenman, wiens
vader nog maar een zakenmannetje was ge
weest. Jammer alleen, dat ze zoo ongeloofelyk
vervelend was. Men kon niet met 'haar lachen,
zooals met dit rare, vuile, vroolijke meisje hier.
Men stelle zich Madeleine voor, zoo werkend,
schertsend, resoluut, vlijtig en aardig. Enfin.,
zij was ook geen werkster.
George had
zijn warmen i I
verdiend, toen Werk voor
ze die klaar
maakte en het
exclusiefste di- I
ner in het beste
restaurant had hem nog nooit zóó goed ge
smaakt. Ze hadden zich beiden onder het keu
kenraam gewasschen met groene zeep en zaten
nu, wat gezicht en handen betreft, schoon en
glimmend tegenover elkaar. En toen zag zij
voor het eerst iets, wat haar tot nu toe ontgaan
was en haar oogen sperden zich wijd open: hij
droeg een zegelring. Een landlocper met een
zegelring aan een slanke, verzorgde hand....
Ze kreeg zoo'n lachbui, dat ze bijna stikte in
haar warme maal.
„Je bent zeker heelemaal geen landlooper?"
vroeg ze, toen ze weer adem had.
„N.... neen, niet bepaald," zei hij.
„Nou had het er aan ontbroken, dat ik geen
werkster was," zei ze en lachte weer, „dan zou
't net een verhaaltje zijn geworden. Beroemde
zangeres of zoo iets."
Ze schaterde alweer en hij lachte mee.
Verwonderlijk, zooals je lachen verleerde, als
je in de wereld iets beteekende. Lachen deed
je eigenlijk haast nooit meer, zeker niet in
gezelschap van Madeleine. Als je ook een
Curtens was.... Het huwelijk met Madeleine
leek hem vervelender dan ooit. Madeleine zou
het besterven, als ze hem hier zag zitten met
een werkstertje, dat hem tutoyeerde
Buiten stroomde nog altijd de regen. Na den
maaltijd togen ze weer aan het werk. Toen de
nacht viel, was de woonkamer vrijwel bewoon
baar, de slaapkamer keurig in orde en de chaos
in alle opzichten beheerscht.
Toen stak de werkster een wederom vuil
vingertje op en zei: „Daar zijn ze", en rende
naar de voordeur. Er stopte een auto. Daaruit
stapte een jongeman, die een in bontmantel
gehulde dame hielp uitstappen, die in haar
armen een baby hield. Er volgden verder nog
eenige koffers, die de chauffeur hielp uit
laden.
De dame in bontmantel kwam in de woon
kamer, legde de baby op een sofa, keek rond,
sloot de werkster in haar armen en zei
„Lieve schat, wat hèb je gewerktje lijkt
wel dwaas! Je kon toch wel wachten tot we een
werkster hadden gevonden?
„Nonsens," zei het vuile persoontje, „laat me
los, ik maak je smerig.... en ik heb hulp ge
noeg gehad hier aan dezen meneer.
„Halla Peter!" Dat was tegen den nieuw-
aangekomen jongeman en blijkbaar bezitter
van het huis.
„Verbazend," zei deze, „kind, wat heb je je
uitgesloofd! Morgen komt onze nieuwe dienst
bode en een werkster komt er ook.... maar
't is wel heerlijk, dat Margie nu niet in zoo'n
rommel hoeft te overnachten. Je bent een schat
van een schoonzuster."
George wendde zich naar het meisje. „Wat
is het?" vroeg hij streng, „beroemde zangeres,
filmster, of
„Doodgewone nette familie," zei ze en begon
weer te lachen.
George kwam tot de conclusie, dat hij niet
meer kon zonder dit lachen. Vooral toen hij
zijn „werkstertje" te zien kreeg als lid van de
doodgewone, nette familie. Dat zooveel charme
en schoonheid konden worden verborgen door
wat stof en spinrag, was hem onbegrijpelijk.
De Amerikaansche schrijver Stephan
Leacock vertelt van zijn reis door Rusland een
alleraardigste anecdote, die tegelijkertijd ka
rakteristiek is voor het streven der Russische
autoriteiten om alles te wallen dwingen. Tot het
vijf-jaren-plan behoort o.a. ook de bevordering
der hoenderteelt. De Sovjet-regeering bestelde
daarom bij een Canadeesch ingenieur een
reusachtige broedmachine, welke de uitvinder
zelf in Rusland in elkaar zette en die zoo schit
terend werkte dat uit 50.000 eieren niet min
der dan 49.700 kuikens werden gewonnen. De
Russische opzichter, die na de afreis van den
Canadeeschen ingenieur de broedmachine
overnam, was zoo eerzuchtig, dat hij nog betere
resultaten walde bereiken. Hij deed andermaal
50.000 eieren in de broedmachine, terwijl hij de
temperatuur verhoogde. De uitslag was 50.000
steenhard gekookte eieren.
- blat, „l1n in<revol!?G da varrakarinesvoorwaardpn tezen O/J/l/ï bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7Cf) bij een ongeval met f O Cf) by verlies van een hand f 1 OC bij verlies van een f Cf) bij een breuk van f Af) bij verlies van 'n
Alle abontlé s Sngevalta? velzet t JlW.-verlies van beide armen, lelde beenen of beide oogen T t OU.- doodelijken afloop T 4DU.~ een voet of een oog 1 1Z.O.- duim of wijsvinger T OU,-been of arm 41/.- anderen vinger
(Vrij naar het Duitsch)
gniimmmmmmiilimuunimillllllllll'in""'iiiimi'llll/Hlllllllllllllllli;i|iii;,ii,ii,l[nniiU'iinniiI
34
Nadien praat ze aldoor onzin, en zou ze maar
het liefst dood zijn, omdat nu tóch alles ver
loren is. Geen oogenblik durven we haar al
leen te laten. Juffrouw Knobloch heeft al ge
probeerd, wat ze kan, maar niets wil helpen.
Toen ben ik in mijn angst naar u geloopen."
Juffrouw Markbreiter keek heel bekommerd.
„Fina", zei ze, „het is een kwade zaak ge
weest, van den beginne af aan en ik weet niet,
of het niet beter zou geweest zijn, om de din
gen maar op hun beloop te laten. Op slot van
rekening kunnen zij er toch niets aan doen
en men had het dan maar moeten dragen...."
„O moeder", zei Fina, „hoe kunt u dat zeg
gen! Wat een schandaal zou het geweest
zijn„En nü dan? Is alles niet vergeefsch
geweest? Als de graaf op Roncho komt...."
„Hij is daar al! Gisterenavond kregen we een
telegram van hem, dat hij direct verder reist.
U weet, hoe hij naar de gravin verlangt. Hij
zal haar dadelijk willen spreken...." „Ge
nadige hemel! Dan is hij morgen al weer
hier„Dat is het juist, wat haar halfdood
maakt van angst. Ze zegt, dat ze hem voor
niets ter wereld zou kunnen zeggen, wat er
gebeurd is, en toch moet iemand het hem
zeggen, want die vervloekte spionnen zitten
ons achterna als bloedhonden. Ze weten al
veel te veel. En als ze den graaf om inlich
tingen gaan vragen o, ik begrijp heelemaal
baar doodsangst en ik begrijp, dat ze wég wil,
tot iederen prijs, maar we kunnen haar toch
niet zóó laten gaan, ziek en uitgeput als ze is.
Wat moeten we dan' toch beginnen, moeder?
Juffrouw Markbreiter keek haar dochter ern
stig aan, en zei toen zóó plechtig, dat ik er
griezelig van werd: „Niets, Dina. Wat men-
schen kunnen doen, is gebeurd. We moeten nu
afwachten." Toen gingen ze verder den tuin
in, en ik kon niets meer hooren.
De detective zweeg, en zag Helfrich vol ver
wachting aan. Doch deze staarde lusteloos voor
zich uit, en zeide geen woord. Had hij eigen
lijk wel gehoord, wat de ander hem verteld
had? Het scheen van niet. De waardin bracht
den grog, en zei hem dien zoo heet mogelijk te
drinken. Gehoorzaam ledigde hij het glas slok
voor slok, en verzonk dan weer in zijn doffe
gevoelloosheid. ft
Koch overlegde mót zichzelf. Hij had den
ander nog nooit zóó gezien en begon nu ern
stig bang te worden, dat er een ziekte in aan
tocht was. In dat geval was het 't beste, hem
naar zijn woning te brengen, Hy sprak dus
met de waardin, die blij was, dat zij dien
vreemden gast kwijt raakte, en in verrassend
korten tijd voor een rijtuig zorgde. Werktuige
lijk stond Helfrich op, toen Koch hem voor
stelde, om hem naar huis te brengen, doch hij
zei geen woord, en het was twijfelachtig, of hij
wel wist, wat er met hem gebeurde. Ook tijdens
den rit sprak hij niet met Koch, doch deze
hoorde, hoe hij menigmaal onrustig bij zich
zelf fluisterde:
Er moet wat gebeurener moet wat ge
beuren.... als ik maar wist, wót....
Zoo kwamen zij bij zijn woning aan.
XXXIV
Kata, die haar meester nog nooit in zulk een
toestand gezien had, raakte geheel buiten zich
zelf, toen zij hem aanzag. Ze vroeg zijn begelei
der wantrouwend uit, kon echter uit diens
woorden niet wijs worden, daar Koch haar
moeilijk in de zaak-Wilson kon inwijden. Slechts
zóóveel begreep ze eindelijk, dat haar arme
meester ziek was, en verzorging noodig had.
Thans liet zij zich van de beste zijde zien.
Zij stuurde Koch naar huis, bracht Helfrich
naar bed, stookte een kolossaal vuur, maakte
een warmen drank klaar, dekte den zieke toe,
en legde een koelen omslag op diens gloeiende
voorhoofd. Dan wreef zij zijn ijskoude voeten
en handen met heete doeken net zoo lang, tot
het bloed weer normaal begon te stroomen, en
hielp dan van binnen met heeten bouillon en
lepelsgewijze ingegoten champagne. Zij deed
dat allemaal met een nimmer falend instinct.
zonder er veel bij te denken, en bad daarbij in
stilte den Hemel, dat Hij haar pogingen mocht
doen gelukken.
Uren gingen voorbij. Toen bemerkte Kata
eindelijk, dat de patiënt onder haar stille zor
gen was ingeslapen, en haalde zij verruimd
adem. Daar hij nu sliep, was het waarschijn
lijk slechts een algeheele uitputting geweest, die
hem op zoo ontstellende wijze overweldigd had.
Als er een ziekte in aantocht was, had hij nü
koorts moeten krijgen, inplaats van in slaap te
vallen.
Zoo zat ze stil aan zijn bed, tot de morgen
aanbrak, terwijl zij geen blik van hem afwend
de. Dan sloop ze zachtjes naar de keuken, om
een licht, doch krachtig maal klaar te maken,
waaraan hij zich verkwikken kon, als hij wak
ker werd.
Helfrich sliep den heelen morgen door. Tel
kens als Kata de deur opendeed, om naar hem
te kijken, zag ze hem rustig ademhalend op
zijn kussen liggen, en schrok dan tevens van
de vermagering, die zijn gezicht had onder
gaan. Zoolang hy op was geweest, had men
dat niet zoo kunnen merken, doch nü waren
de gevolgen van al zijn inspanning en teleur
stelling op schrikbarende wijze te onder
kennen.
Tegen den middag kwam er een elegant uit
ziende jongeman aan de deur, die den detec
tive wilde spreken. Kata vatte dit verzoek on
geveer als een persoonlijke beleediging op.
Dacht men nu werkelijk, dat men iemand zoo
maar in den dood kon jagen? Wist men dan
niet, dat meneer dood-op was van de laatste
weken? Nu sliep hy, en daarmede uit.
De heer keek de opgewonden oude vrouw
hoofdschuddend aan. Hij kwam voor zaken, die
geen uitstel duldden, en als men meneer Hel
frich niet wilde of mocht wakker maken, zou
men hem misschien tenminste kunnen toe
staan, dat hij hier bleef wachten tot hij wak
ker werd. Kata had den heer liefst de deur
voor zijn neus dicht gegooid, doch zij herin
nerde zich terechtertijd, hoe kwalijk haar mees
ter haar dergelijke eigenmachtigheden had
genomen, en bracht den vreemdeling daarom
al brommend naar het „salon", waarbij zij
niet vergat op te merken, dat mijnheer, als hij
wakker werd, natuurlijk eerst nog moest eten,
vóór hij bezoeken kon ontvangen.
Elen uur later sloeg Helfrich de oogen op. In
al zijn ledematen voelde hy zich zwaar als
lood zijn hoofd deed hem pijn en zijn
geest was vervuld van een doffe moedeloos
heid, waarvan hij zich geen rekenschap kon
geven. Dan verwonderde hij zich, hoe hij hier
op klaarlichten dag in zijn bed lag. Hij was
toch het laatst in „De blauwe Druif" ge
weest.Koch had hem wat verteld wat
ook al weer? Hij dacht, en dacht, doch kon er
maar niet op komen.
Nu hoorde hij voetstappen in de kamer
daarnaast. Telkens zes, en dan wéér zes net
alsof daar iemand op en neer liep. Kata mis
schien? Neen, die deed dat nooit. Het waren
trouwens flinkere stappen. Hij belde, en Kata
snelde met een verhit gezicht naar binnen.
Wie is er in de kamer hiernaast?
Kata keek zoo onverschillig mogelijk.
O, een man. Niets belangrijk. Eten is
klaar
Zoo? Heeft die man misschien gezegd, wie
hij is?
Zij scharrelde een poosje in den zak van
haar schort, waarbij erwtendoppen en brood
korsten en meer dingen van dien aard te voor
schijn kwamen en reikte haar meester einde
lijk een smoezelig geworden iets, dat in de
verte op een visitekaartje leek. Helfrich staarde
er een paar minuten op, zonder een woord uit
te brengen dan kleurde zyn gelaat zich
donkerrood, zijn doffe oogen ^traalden opeens
helder, en ten laatste sprong hij met beide
beenen tegelijk uit bed.
Mijn jas mijn vest gauw! Wat sta
je me daar aan te gapen, alsof ik een spook
was? Dóór ligt mijn das. Doe water in de
kom! Heb je dan lood in je beenen? O Kata,
Kataer isnog zoo iets als gerechtigheid
in de wereld.
XXXV
Hij was geheel en al veranderd jeugdig,
vlug, stralend van verwachting en opgewon
denheid, als een jongeman, die op het punt
staat, zijn aangebedene te bezoeken. Kata zag
hem wezenloos aan, doch deed werktuigelijk,
wat ze kon, om hem met zijn toilet te helpen
Eindelijk was hij kant en klaar.
Maar nu eerst eten! waagde Kata op t«
merken.
(Wordt vervolgd)