UIT DEN GEMEENTERAAD
Prikkeldraad
Verhuren van Gemeente-zalen
Amsterdam-Haarlem vice-versa
Om Bali
RUMOER IN DEN RAAD
DONDERDAG 10 NOVEMBER
Communisten afgestraft
SCHUIT EN WAGEN
IN EN OM HAARLEM
TENTOONSTELLING
In kunstzaal „Reeker"
BLOEMBOLLENSCHUUR
AFGEBRAND
NA KORTE VRIJHEID TERUG IN HAARLEM
MET PENSIOEN
BESMETTELIJKE ZIEKTEN
HOOG BEZOEK
In de St. Liduina-parochie
Een kalme zitting met opgewonden slot! Bij
de rondvraag kwam namelijk pas de spanning
bij het stellen van vragen door den heer Weus-
tink over een artikel in Haarlems Onderwijs,
het orgaan van de afdeeling Haarlem van den
Bond van Nederlandsche Onderwijzers, en bü
vragen van den heer Peper over het weigeren
door B. en W. van de gemeentelijke concert
zaal voor een vergadering van de Internationale
Roode Hulp.
Om bij het belangrijkste te beginnen: de pu
blieke tribune werd op last van den burge
meester ontruimd.
Toen de heer Peper zijn ontstemming over
de weigering van B. en W. om de concertzaal
af te staan voor genoemde vergadering op har
tige wijze gelucht had, verklaarde de heer Rei-
nalda als woordvoerder van de S. D. A. P..
dat hij het met de beslissing van B. en W.
niet eens was, maar anderzijds keerde hij zich
tegen de strijdmethode van de communisten.
Plotseling werd op de publieke tribune geroepen:
„Werk jü dan voor de werkloozen; denk om
je zooveel gulden in de week, die je verdient,
leugenaar!" De burgemeester liet direct de
publieke tribune ontruimen, wat vrijwel zon
der incidenten plaats had. Daarna werden de
discussies voortgezet over de weigering van B.
en W. En het moet ons van het hart, dat de
Haarlemsche burgerij zich voor het overgroote
deel zal verheugen over de flinke en eenig juis
te houding, die B. en W. en de meerderheid
van den Raad in deze zaak hebben ingenomen.
De burgemeester gaf toe, dat de zaal aanvan
kelijk reeds toegezegd was aan de communis
ten, maar dat was gebeurd, omdat de ware
aard van de vergadering was verzwegen. Pas
door een strooibiljet hoorden B. en W. dat het
zou gaan over de „Politie-terreur in het Pro
veniershuis" en in die circulaire werd een zoo
valsche voorstelling van de gebeurtenissen in het
Proveniershuis gegeven, dat B. en W. alle re
den hadden te verwachten, dat in die ver
gadering het gezag zou worden ondermijnd. De
heer Reinalda en later ook de heer Gerritsz
verklaarden, dat de vrijheid van vergaderen
boven alles moest worden gesteld, maar zeer
juist merkte de heer Bijvoet hiertegen op, dat
het afstaan van de zaal niets te maken had
met vrijheid van vergaderen. Die vergadering
is ook nu doorgegaan. Het ging, volgens hem,
alleen om de vraag of de Overheid zich in haar
eigen huis zou laten beieedigen en haar po
sitie door leugenachtige voorstellingen zou la
ten ondergraven. De heer Slingenberg, die zijn
vrijzinnig standpunt betreffende de vrijheid
van vergaderen niet verloochende, zeide aan
de weigering te hebben medegewerkt, omdat
de overheid den plicht heeft haar personeel,
in dit geval de politie, te beschermen. De heer
de Rijke beaamde ook volkomen, dat men van
de Overheid niet kan verlangen, dat zij posi
tief aan het welslagen van de communistische
hetze meewerkt en de heer Castricum achtte
het den plicht van de Overheid, ophitsing te
voorkomen. De Haarlemsche burgerij zal het
ongetwijfeld toejuichen, dat B. en W. een krach
tige houding tegen de communisten aannemen.
In onze krant is reeds vroeger betoogd, dat de
actie van den heer Oversteegen hier in Haar
lem anders tot bloedvergieten leidt. Te hopen
is het, dat de heer Peper zijn collega kan over
tuigen, dat deze op den verkeerden weg en
dat zijn actie waarschijnlijk aan de propagan
da voor de communistische ideeën zelfs geen
goed doet. De heer Gerritsz, die zich bij deze
interpellatie een wit voetje trachtte te wasschen,
wat zijn houding in het college van B. en W.
betreft, kreeg van den voorzitter een bittere pil
te slikken. Deze verweet hem weinig minder
dan gebrek aan ruggegraat. De heer Gerritsz
onttrok zich ten slotte ook aan de stemming
over een motie van den heer Peper, waarin af
keuring werd uitgesproken over het gedrag van
B. en W. en ging de zaal uit. De motie-Peper
Werd verworpen. Tot onze groote vreugde met
algemeene stemmen op die der socialisten en
communisten na. De heer Gerritsz kwam toen
in de raadszaal terug en legde uit, dat hij
vroeger eens verklaard heeft nooit voor een
motie of voorstel van de communisten te zullen
stemmen en verweet zijn partijgenooten bit
ter, dat zij dit nu wel gedaan hadden. Ver
moedelijk zal over deze vaderlijke vermaning
van den heer Gerritsz in de roode fractie nog
wel wat waaien!
De vragen van den heer Weustink hadden
tevoren al aanleiding gegeven tot een eveneens
geanimeerd debat. De heer Weustink heeft,
naar reeds vroeger gebleken is, zijn aandacht
voor een deel verpand aan de roode onderwij
zers in Haarlem en dezen hebben aan hem geen
gemakkelijke partij als zij hun troetelkind, de
openbare school, met leugenachtige voorstellin
gen trachten te voeden. In het jongste nummer
van Haarlems Onderwijs, hebben zij geconsta
teerd, dat het feit, dat bij het bijzon
der onderwijs grootere klassen zijn dan
bij het openbaar, ligt óf aan de om
standigheid, dat men voor leerkrachten
beschikbaar gestelde gelden (op precies denzelf
den voet verstrekt als bij het openbaar onder
wijs) niet op de juiste wijze distribueert, óf
gebruikt voor doeleinden, waarvoor zij niet zijn
gegeven. Een zoo deskundig man als de heer
Weustink wist natuurlijk, dat dit een verkeerde
voorstelling van zaken is en hij wist vooruit,
dat hij van B. en W. op zijn vraag ten ant
woord zou krijgen, dat „Haarlems Onderwijs"
onjuistheden debiteert.
De heer Boes achtte den door den heer
Weustink gekozen vorm niet den juisten weg om
tegen het orgaan op te treden, maar wij ge-
looven met den heer Bijvoet, dat de scherp
gestelde vragen en de wijze, waarop de heeren
in het zonnetje gezet zijn, nuttig was. De roode
onderwijzers zullen wel begrijpen, dat zij met
den heer Weustink, die als deskundige meters
boven hen uitsteekt, niet gauw klaar zijn. Voor
de ware belangen van het onderwijs staat de
heer Weustink voortdurend klaar en ons bij
zonder onderwijs vindt in hem een warm ver
dediger.
Na het relaas van dit slot der raadszitting,
nog iets over de andere agendapunten.
Het eerste punt dat na de hamerstukken
eenig debat uitlokte, was het beroepschrift van
Kerkvoogden der Nederduitsch Hervormde Ge
meente tegen een beslissing van B. en W. waar
bij adressanten vergunning werd geweigerd tot
het bouwen van een bergplaats bij een perceel
aan de Leidschestraat 20. De bergplaats is, zoo
deelden B. en W. mede, zonder vooraf ge
vraagde of bekomen vergunning geheel ge
bouwd buiten de voor dit bouwblok geldende
achterrooilijn, dus in strijd met de bouwveror
dening. De heer Visser zeide, dat deze mede-
deelingen niet strookten met de feiten en was
van meening, dat er wèl vergunning kon wor
den gegeven; de wethouder vreesde echter, dat
op deze manier de open ruimten achter de hui
zen te veel zouden worden volgebouwd. Van
meer belang was zijn opvatting, dat Kerkvoog
den, en in het algemeen geen enkele aanvrager
van bouwvergunningen, het recht heeft van
een beslissing van B. en W. bij den Raad in
beroep te komen. Die aangelegenheid behoort
uitsluitend tot de bevoegdheid van B. en W.
meende de wethouder en hij beriep zich daar
voor op de bouwverordening. De heer mr. dr.
Bijvoet verzette zich sterk tegen deze opvatting
en haalde daarvoor ook eenige artikelen uit
de bouwverordening aan. Hij wilde een uit
spraak van den Raad. Of de wethouder dan
wel de heer Bijvoet gelijk heeft zullen wij niet
beoordeelen, maar wenschelijk is het zeer ze
ker, dat de mogelijkheid van beroep op den
Raad er is of komt, teneinde de burgerij te
vrijwaren tegen willekeurige beslissingen. Het
zal dan van den Raad zelf afhangen of hij al
te veel last krijgt van teleurgestelde aanvragers.
Op voorstel van den heer Visser werd de be
slissing op het verzoek van Kerkvoogden aan
gehouden.
Indertijd zijn de bezittingen van het Burger
lijk Armbestuur van Schoten, eenige perceelen
bouw- en weiland, bij de annexatie aan de ge
meente Haarlem overgedragen. B. en W. stel
den nu voor, deze bezittingen in het Haarlem
sche Grondbedrijf in te brengen. Hiertegen
kwam de heer Wolzak, als rechtgeaard no
taris, in verzet. Is dat wel juist? vroeg hij.
Mceten deze bezittingen, die waarschijnlijk af
komstig zijn van erflaters, niet aan Maat
schappelijk llu.pbetoon van Haarlem worden
overgegeven? De wethouder wees er op, dat het
verschil in de practijk niet veel beteekent, want
het Maatschappelijk Hulpbetoon krijgt uit de
gemeentekas zooveel subsidie, dat de bezittingen
van het voormalig Schotensch Armbestuur
daarbij in het niet vallen. Alleen zou het meer
administratieven rompslomp voor de gemeente
geven. Maar de heer Wolzak deed o. i. toch
een goed ding met eerbied te eischen voor de
laatste wilsbeschikkingen van erflaters. Het
voorstel van B. en W. werd intusschen door den
Raad aangenomen. Een ander bezwaar van den
heer Wolzak was, dat de perceelen „cadeau"
werden gedaan aan het Grondbedrijf. Dit geeft
in de boeken een onjuist beeld van den toe
stand van het bedrijf. Hieraan kwamen B. en
W. tegemoet door de perceelen tegen taxatieprijs
over te dragen.
De heer Westerveld bleek den heer Joosten,
die momenteel in het ziekenhuis wordt ver
pleegd, te vervangen als financieele speciali
teit der S. D. A. P. Maar zijn debuut was niet
gelukkig. Hij wenschte de gemeenterekening over
1931 niet goed te keuren, omdat eenige reke
ningen o.a. van het woningbedrijf en den keu
ringsdienst nog niet ter kennis van den Raad
zijn gebracht. De wethouder van financiën haal
de zijn schouders eens op over deze opmerking
en antwoordde zelfs niet. De heer Westerveld
was daarover danig in zijn wiek geschoten en
vroeg stemming over het agendapunt. Met
slechts 17 tegen 13 stemmen kreeg de wethou
der de goedkeuring van zijn gemeenterekening
Niet gelukkiger was de heer Westerveld met
zijn informatie naar de voorwaarden, die de
Regeering aan de gemeente heeft gesteld voor
het aangaan van leeningen. Dit naar aanleiding
van het voorstel tot het aangaan van een kas-
geldleening. Hier bleek de heer Westerveld zijn
vraag verkeerd te stellen en de weth. maakte
er zich af met een formeel antwoord. De heer
Reinalda kwam toen zijn partijgenoot te hulp
en verkreeg de toezegging, dat, mocht de Re
geering in 1933 voorwaarden stellen, deze ter
kennis van den Raad zullen worden gebracht.
Overigens meende de wethouder dat deze vraag
niet bij deze leening, waarvoor alleen een for
meel besluit noodig is, diende te worden ge
daan, maar ter sprake gebracht kon worden
bij de behandeling van de begrooting.
Interessanter was het debat over de vraag of
de wethouders presentiegeld zullen ontvangen
voor het bijwonen van raadsvergaderingen. In
April van dit jaar zonderde de Raad, bij de
wijziging van het Reglement van Orde voor de
Raadsvergaderingen, de wethouders uit van het
genot van deze vergoeding. Gedeputeerde Sta
ten antwoordden evenwel op een desbetreffende
vraag, dat blijkens de duidelijke bewoordingen
van het Koninklijk besluit van 1854. een be
paling, waardoor de wethouders van deze ver
goeding worden uitgesloten, in strijd is met de
wet. B. en W. stelden nu voor in artikel 8 van
het Reglement de uitzondering van de wethou
ders te laten vervallen. De heer Peper meen
de, dat er sinds de beslissing uit de jeugdjaren
van Willem III, waarop Gedeputeerde Staten
zich beroepen, wel iets veranderd is en meende,
dat er alle aanleiding is om het raadsbesluit
van April j.l. te handhaven en maar af te
wachten wat er van komt. Deze vroolijke her
innering aan wijlen Koning Willem III bleek
bij andere raadsleden in te slaan. Er ontwikkel
de zich een heel debat over de vraag of ook
thans, nu de wethouders over het algemeen
voldoende bezoldigd worden, de aangehaalde
koninklijke beslissing nog geldt. De „big four",
de vier wethouders, hadden zich eerbiedig uit
de raadszaal verwijderd, zoodat de raadsleden
zich „vrijelijk" over het punt in kwestie konden
uitspreken. Maar het werd zoo interessant, dat
de wethouders in de deuropening van de anti
chambre kwamen luisteren. En niemand be
hoefde daartegen bezwaar te maken, want het
debat ging over hun hoofden heen. De heer
mr. de Rijke haalde o.m. Oppenheim aan, die,
in tegenstelling met geciteerd koninklijk be
sluit, van meening is, dat aan de wethouders
geen presentiegeld voor het bijwonen van raads
vergaderingen mag worden gegeven. De geheele
raad bleek intusschen van meening te zijn, dat
er geen aanleiding is de vergoeding aan de wet
houders te geven. De vraag was maar hoe dat
bereikt zou worden. De voorzitter gaf in over
weging een desbetreffend verzoek bij Ged. Sta
ten in te dienen; anderen meenden, dat de
eenvoudigste weg zou zijn het besluit van April
te handhaven en rustig af te wachten wat er
gebeuren zou. De hoogere instanties krijgen dan
vanzelf gelegenheid een nieuwe beslissing te
geven. Daartoe werd besloten en met slechts drie
stemmen vóór werd het voorstel van B. en W.
tot wijziging van het Reglement verworpen.
Het sleepen van méér dan één schuit door
motorbooten in de Brouwersvaart werd verbo
den. Het aardige Brouwersvaartpad, dat door
zoovele wandelaars wordt betreden, behoort toe
aan drie eigenaars, die dus ook het onderhoud
hebben van den walkant. Maar dit blijkt nog
al kostbaar te zijn en B. en W. schrijven dit
toe aan de schade, die de varende booten ver
oorzaken. De heer van Kessel echter, die terecht
op de mooie wandeling wees, die men langs
het Brouwersvaartpad kan maken, achtte het
niet uitgesloten, dat ook de jeugd veel schade
toebrengt. Een beperking van het aantal sche
pen, dat gesleept mag worden, vond hij jam
mer, omdat dit het werk van de zandschippers
zal bemoeilijken. Hij vroeg of B. en W. niet
met de eigenaren van den weg willen overleg
gen ovgr het overnemen van het pad. B. en
W. zullen dat overwegen.
De Langebrug zal verbreed worden. Een mooi
en nuttig object van werkverschaffing is daar
mede verkregen en Haarlem zal juichen als de
verkeersverbetering daar tot stand zal zijn ge
komen. De Raad voteerde er 71.000 voor. De
heer van Liemt had als wethouder voor de
werkloosheidsbestrijding bewijzen van instem
ming uit den Raad in ontvangst te nemen met
zijn voorstel om cursussen te vormen in Duitsch,
Engelsch, eerste hulp bij ongelukken, Esperan
to, Staatsinrichting en Boekhouden ten behoe
ve van jeugdige werkloozen. Voor de algemeene
vorming van jonge menschen en om het geest-
doodende van de werkloosheid op die jeugdige
personen tegen te gaan is, dat een zeker niet
genoeg te prijzen initiatief. Wij mogen slechts
hopen, dat de cursussen evenveel succes zullen
hebben als de reeds bestaande vakcursussen.
De heer Westerveld scheen echter niet veel ver
wachtingen van de cursussen te koesteren. Hij
vroeg om in alle geval voor bevoegde leerkrach
ten te zorgen en ontkende dat die te krijgen
zouden zijn voor 1.25 per lesuur zooals nu
wordt voorgesteld. Ook de heer Klein meende
dat 1.25 per lesuur te weinig is als menschen
worden aangesteld, die er van moeten leven.
Door verschillende sprekers werd verwacht, dat
er allicht personen zullen zijn, die zooveel so
ciaal gevoel hebben, dat zij zich tegen deze ver
goeding beschikbaar stellen. De oppositie wilde
geldt. De wethouder kon echter het feit, dat
hier geen sprake mocht zijn van sociaal ge
voel, maar dat het hier een sociaal belang
geldt. De wethouder kan echter het feit, dat
de Minister in geen geval bereid is een hoo
gere vergoeding toe te kennen, niet wegcijfe
ren. De Raad had het voorstel dus aan te ne
men, of de cursussen te laten vallen. De Raad
koos het eerste.
Zaterdag 12 November, des namiddags 2.30
uur, zal in de Kunstzaal „Reeker", Wagenweg
102, een tentoonstelling geopend worden van
schilderijen, teekeningen en grafische werken
door Herman Heuff.
Muzikale medewerking zal verleend worden
door mevrouw M. Meyer-Oerlemans, piano en
zang, en door den heer Jac. Meyer, cello.
Hedenmorgen te vier uur ontdekten de ge.
broeders Van Essen te Heemskerk door het ge
raas van vallende pannen, dat de in de nabij
heid van hun woning staande schuur, grooten-
deels gevuld met bloembollen, in vollen brand
stond.
Onmiddellijk werd de brandweer gealarmeerd,
welke alleen kon bereiken, dat de aangrenzen
de woning, waaraan ook reeds vlammen lekten,
werd gespaard
De oorzaak van den brand is ombekend. Ver
zekering dekt de schade.
De Duitscher, die in den nacht van Zondag op Maandag uit de Haarlemsche strafge
vangenis ontvluchtte, doch te Arnhem in den trein naar zijn vaderland gearresteerd
werd, is Woensdagmiddag weer in Haarlem teruggebracht. Aan het station was de
belangstelling voor zijn aankomst zeer groot, zooals bovenstaande foto laat zien.
In de Woensdagmiddag gehouden vergade
ring van den Haarlemschen Gemeenteraad
werden aan het einde der bijeenkomst vragen
behandeld van het communistisch raadslid
Peper over de weigering tot het beschikbaar
stellen van het Gemeentelijk Concertgebouw
voor een vergadering van de Internationale
Hulp, nadat eerst het gebouw beschikbaar was
gesteld.
De burgemeester deelde mede, dat slechts
half medegedeeld was, waarvoor de zaal moest
dienen. Eerst uit een circulaire is B. en W.
gebleken, welk onderwerp besproken zou wor
den op de bijeenkomst. Het onderwerp ver
meldde o.m.: „politie-terreur bij het Prove
niershuis".
B. en W. waren van oordeel, dat voor de
bespreking van een aldus aangekondigd on
derwerp geen gemeentezaal verhuurd moest
worden.
De heer Peper keurde de houding van B.
en W. af.
De heer Reinalda deed dit eveneens, doch
verzette zich ook tegen de z. i. onoprechte wijze
van strijden door den heer Peper.
Toen hij zoover gevorderd was met zijn
speech, schreeuwde plotseling een man vanaf
de publieke tribune tot hem: „Strijd jü dan
voor de werkloozen. Denk aan je in de
week, leugenaar!" (daarbij onmiskenbaar doe
lend op inkomsten van den heer Reinalda).
De burgemeester schorstte onmiddellük de
vergadering en gelastte ontruiming der publie
ke tribune. Dit verliep rustig, hoewel nog het
woord „zwendelaars" de zaal ingeslingerd werd.
Na heropening der vergadering zeide de voor
zitter, dat 20 voor de zaal gevraagd was, ter-
wül 15 was geboden. Het is niet duidelük ge
bleken, of men voor 20 de zaal wilde huren.
Spr. citeerde verder een deel van de door de
Int. Roode Hulp rondgestrooide circulaire, vol
gens welke de vergadering bedoeld was tegen
het gezag.
De heer Castricum oordeelde, dat het ge
meentebestuur den plicht heeft, ophitsing te
voorkomen. Daarom achtte spr. het volkomen
juist, dat voor dergelijke vergaderingen geen
gemeente-zaal beschikbaar gesteld wordt.
Wethouder Gerritsz wees op het recht van
vrijheid van vergaderen. Hij kon zich voor
stellen, dat het ontmoedigend kan zijn voor
het politiecorps, dat in een gemeente-gebouw
de houding van de politie becritiseerd wordt.
Anderzijds blijft de vrüheid van het woord en
op dien grond meende spr., dat geen vrijheid
bestond, de zaal voor dat doel te weigeren.
De heer Bijvoet gaf aan, dat het niet de
vraag was, of vergaderd mocht worden, want
die bijeenkomst heeft ook inderdaad plaats
gehad, maar of de overheid medewerking moet
verleenen, te bevorderen het ondergraven van
de basis, waarop het gezag rust. Als de ge
meente-zaal voor het gevraagde doel was ge
geven, zou het vertrouwen van de Haarlem
sche burgerij in de overheid geschokt zijn.
Spr. bracht hulde aan B. en W., dat zij ein
delijk eens acht gaan geven op het verhuren
der gemeente-zalen. Want meermalen is het
gezag in de gemeente-gebouwen zóódanig be
critiseerd, dat een groot deel der Haarlemsche
burgerü het toejuicht, dat men nu eindelijk
het „laisser faire, laisser aller" heeft laten
varen.
De heer De Rijke sloot zich hier geheel bü
aan. Het college van B. en W. hoeft niet de
positieve medewerking te verleenen. Geen en
kele zaaleigenaar heeft den plicht zijn zalen
te verhuren, dus ook de overheid niet. De com
munisten doen niet anders dan reclame ma
ken voor hun „standje", waarbij zü misbruik
maken van den jammer en de ellende der
werkloozen. Dat is gewetenloos. Die arme men
schen, die zooeven op de tribune schreeuwden,
zijn de slachtoffers van de ophitsing van com
munistische zijde.
Wethouder Gerritsz was het hier volkomen
mee eens, al zou hü het anders zeggen.
Hü verklaarde voorts, het niet eens te zün
met den heer Bijvoet. Men moet nagaan, wat
de wet toelaat. Spr. meende, dat de zaal ge
weigerd moet worden, als van te voren vast
staat, dat men met opzet in strüd wil komen
met de wet. Om geweld uit te sluiten, moet
men zoolang mogelijk de wet handhaven.
De heer Peper legde een communistische be
ginselverklaring af en verzette zich tegen de
uitingen van den heer De Rijke. Hij diende
een motie in, waarin de houding van B. en W.
ten aanzien van de zaalweigering afgekeurd
werd.
Wethouder Slingenberg verklaarde, het in
het algemeen eens te zijn met den heer Rei
nalda betreffende de verhuring van gemeente
zalen. De overheid moet geen gebruik maken
van de macht, om een protest tegen de over
heid onmogelijk te maken.
Met algemeene stemmen hebben B. en W.
de zaal geweigerd, omdat het pamflet zoo'n
valsche, onware voorstelling van zaken gaf, dat
te verwachten was, dat uitdrukkingen zouden
gebruikt worden, ten zeerste afkeurenswaardig.
Bij het Proveniershuis zijn de werkloozen met
geweld opgetreden, terwijl de leider zich afzü-
dig hield. Men heeft aan de politie de wapens
ontrukt en daarmede op de politie ingeslagen.
In het pamflet wordt de zaak juist andersom
voorgesteld. Daarom nu is de zaal geweigerd.
Men kan het vrije woord vrij laten, maar an-
derzüds moet men het personeel der gemeente
beschermen.
Wethouder Gerritsz gaf aan, dat hij van oor
deel was, dat de zaal verhuurd was en de over
eenkomst dus gehouden moest worden. Toen
Als ge van uit de Spaamwouderstraat de
Amsterdamsche Poort nadert merkt ge direct
boven den poortingang een wijzerbord op. Dat
kwam er in 1631 en nu gaan wü u vertellen
waarvoor.
Na jarenlang gedelibereer werd in 1631 be
sloten tot het aanleggen van een trekvaart en
een wagenweg AmsterdamHaarlem en ook
zou er een trekschuitdienst worden georgani
seerd. Schippers en knechts werden benoemd
door de beide steden, een commissie daarvoor
ingesteld enz. enz. Maar ook de schippers moes
ten een centrum hebben. Nu was hier de
Amst. Poort vlak bü het beginpunt der „snel-
dienstlijn"; in de poort was een flink ruim
vertrek. Dat werd wat opgeknapt, een raam er
ingezet naar de zü'de der Achterstraat. Ziezoo,
nu was er voor de schippers plaats en licht,
maar de passagiers moesten ook weten, hoe
laat het was. Daarom kwam er ook een klok
en nu kon de reizende man zien, wat hij te
doen had. Was hü over het uur, dan kon hij
in een der vele herbergjes in de Spaamwou
derstraat de volgende schuit afwachten. Had
hij nog tijd genoeg, dan kon hü al de doening
voor het vertrek op zijn gemak afzien en de
bijna telaatkomers zien hollen naar de schuit.
Was hij zelf op 't nippertje, dan moest hü elf
hollen met de kans tegen een medereiziger op
te botsen of over een der vele kisten of balen
te tuimelen, die mee moesten. Een tweede pret
wachtte hem te Polanen. Daar was het „alle
maal uitstappen" Halfweg doortippelen en aan
den Oostkant van het dorp de klaarliggende
schuit met Amsterdamsche bemanning nemen.
De zaak was in 1639 volledig georganiseerd
en marcheerde best en zoo kwam het, dat men
in anderhalf uur van poort tot poort was en
daarbij heeft men zich 200 jaar best gevoeld.
Natuurlijk zag men fouten en waren er ook
criticasters, maar nu gaan wü terug tot den
ouden tijd, toen de lange IJdük met zün kron
kels een lastigen langen rüweg vormde, waar
boven men den weg per schuit langs Spaarne
en IJ prefereerde.
Maar nu eerst iets over de schippers. Wü
wezen reeds op het vertrek boven den door
gang. Dit vertoont een schouw met Laat Go-
thische steenen stülen en een eenvoudige 17e-
eeuwsche houten lüst. Maar ga nu eens bene
den küken. Daar ziet ge in den muur een
breede sleuf. Daar kon zich tot 1631 een üzeren
hek of hamei op en neer bewegen. Dat was
daarom. Als de vüand tot in de poort had
weten door te dringen, was hij nog niet in de
stad en liet men heel vriendelük die hamei
voor hem neer en dan zat hü als in een kooi,
want zoolang de poortbezetting niet overmees
terd was, kon deze vanaf de galerüen, die voor-
en achtertorens verbond het den vijand be
nauwd maken en dan waren er in den vloer
van genoemd vertrek te openen gaten, waar
door men den vijand bewüzen van onge-
wenschte nabijheid kon geven. Maar met het
maken van dat raam en die klok kwam de
hamei toen niet meer van nut te verval
len, maar de sleuf beneden bleef.
Maar wij spraken nog niet van heeren com
missarissen. Die vergaderden te Polanen en
wel in dat gedeelte van de Suikerfabriek, waar
de poort is met de zwanen er op en waar al die
wapens prijken. Daar was Rünlandshuis.
En nu weer naar het begin. We zagen er
al een een soort veerdienst met zeilschuiten,
buitschuiten genaamd. Maar toen de trek
schuitdienst eenmaal in orde was, waren de
buitschuiten en ook de schippers te veel.
Toch bleef wat van die Buitenschuiten, later
Kaarslader genaamd, over. Want waar moest
men met de bediening heen. Zü, de schippers
kwamen in de eerste plaats voor den trekschuit-
dienst in aanmerking en telkens als er hier
een uitviel, dan kwam er zoo'n buitenschuit-
schipper. Tot in de 17e eeuw was er evenwel
geen vaste overeenkomst. Elk der beide steden
Haarlem en Amsterdam benoemde zooveel
schippers ze goed dacht. Daar kwam natuurlük
geschil over en dat liep in 1599 zoo erg, dat de
Haarlemschippers aan den Buitenkant bü de
Sint Antoniepoort moesten blüven.
En wat was nu de naaste aanleiding tot het
graven der Amsterdamsche Vaart? Dat was
Januari 1629 het overzeilen van de schuit
waarin Frederik, Paltsgraaf van den Rün naar
Amsterdam ging om de schatten der Zilver
vloot te bezien. Daarbü kwam de jonge Prins
met 3 edelen om. Het was 4 April 1631, dat de
Staten van Holland en West-Friesland octrooi
verleenden tot het aanleggen der lang bespro
ken Trekvaart en Wagenweg en kort daarop
kwam de volledige overeenkomst tusschen Am
sterdam en Haarlem tot stand en deze werd
17 Juli door een willige condemnatie van den
Hoogen Raad bekrachtigd.
Trouwens er kwamen meer zulke wegen,
maar ze werden op gemeentekosten aangelegd,
Amsterdam kwam voor zoover Amsterdam
eind- of beginpunt was en verder kwam dit toe
aan de betreffende steden Haarlem, Weesp
Muiden, Naarden, Gouda, Monnikendam,
Edam, Purmerend, Hoorn.
Wat de Amsterdamsche Vaart betreft, eerst
in 1863 werd de trekvaart en het jaagpad aan
Amsterdam en Haarlem behoorende verdeeld.
Haarlem verkreeg het gedeelte tusschen de
Stad en Polanen. In het archief berusten tal
van stukken, die op het ontstaan en de ge
schiedenis betrekking hebben, samen een dos
sier van een halven meter hoog. Wij citeeren
uit het Accoord over maken en onderhouden
van Trekpad en Wagepweg d.d. 26 Mei 1631:
dat de voorschrevé vaert geschooten, ge-
maed ende onderhouden sal werden (al Rijn-
lantsche maete) vüff roeden wijt ende ses
voeten diep (p.lm. 2 Meter) dat aan de cant,
tusschen ende langs, deselve vaert ende het
treckpadt, gelaeten sal werden een barm ter
breete van een halve roede omme met riet be
plant te worden voor 't affspoelen ende incal-
chen, dat 't voorschreve treckpat ende wagen-
wech 't saemen breet sullen zijn drie roeden
ende vier voeten wel ende soo hooch ende dick
besant als met gemeen goetvinden ende con
sent van beyde de contractanten verstaen sal
werden ten meesten commoditeyt ende gerieff
te behooren en dat tusschen de weg en daar
naast gelegen landen gedolven en gemaed sal
werden een heyn ofte scheytslooth, boven thien
voeten (pl.m. 3.33 M.) wüt."
De vaart zou beginnen aan den singel van
de Spaarnwouderpoort en oostwaarts aan
voortloopen tot aan of omtrent het Gemeene-
landshuis (van Rünland) vanwaar de reizigers
te voet zouden gaan over de sluizen van Rijn
land, aldaar in den dijk gelegd ter lengte van
zeventig roeden om vervolgens in een andere
schuit over te treden.
Hier zouden de overganger „tot gerüf der rij
tuigen ter wedereinde zagtelük afhellende ge
maakt en behoorlijk bestraat worden." De
vaart zou „wederom beginnen aan de oostzijde
van de Braak (waar IJ en Meer gemeenschap
hadden) omtrent het Gemeenelandshuis en
lünregt voortloopen tot aan de hameye der
Haarlemmerpoort" te Amsterdam.
Over die scheisloot tusschen wagenweg en
het land vermeldt het octrooi nog, dat de eige
naars vier en de steden zes voeten „droogen
zouden."
Verder zou ten noorden der „vaarte daar 't
vereischt werdt een padt van een roede breed
gelegd worden en onderhouden."
In den weg zou men nergens eenige opening
maken en de openingen, die er bij ongeluk in
zouden komen, moesten terstond weder gestopt
worden. De vaart zou „alomme, uitgezonderd
aan de Haarlemmer Liede altoos geslooten blü
ven, zonder, dat men uitdezelve, in de Meer of
terwül eigendom en beheer gedeeltelük aanuit de Meer indezelve zou mogen komen, zul
lende er, alleenlijk ter wedereinde der vaarte
digt aan de beide steden mogen gelegd worden
een sluisje tot doorlaating van schuiten niet
langer dan zes en twintig en een halve voet
(ruim 80 M.) en niet wüder dan zes en een
halve voet (ruim 2 M.) en twee voet vier duim
(pijn. 75 c.M.) hoog in het kol." De kosten voor
alles vereischt en de baten komende van de
gabelle (tol) op het weggeld bij de steden, ieder
voor de helft gedragen en genoten zouden wor
den, zullende ook de schuitenvoerders en wage
naars die het veer (trekschuitdienst) bevaren
en berijden zouden, bij de twee steden, ieder
voor de helft, worden aangesteld."
Weg en trekvaart zouden 4295 roeden lang
worden. Aan het Amsterdamsche einde der
vaart zou met goedvinden der steden een dui
kertje worden gelegd, waardoor in droge zo
mers water uit de Meer in de vaart kon gelaten
worden. Aan de Haarlemsche zijde was door
de Liede gemeenschap met de Meer, zoodat er
weinig nood voor watergebrek was. Het jaag
pad langs de vaart zou met paaltjes, die door
gaans vüf roeden van elkaar staan, worden
afgeperkt. Elke 20ste paal was met het getal
der honderden roeden afstands van elke stad
geteekend. Op omtrent 700 roeden van elke
stad zou een tolhuis zijn en daar zou de gabelle
(tolgeld) tot onderhoud van den weg worden
ontvangen. Die tol zou van tüd tot tijd worden
verhuurd. Wie met de „gewoonlüke" trekschui
ten, welke alle uren van de eene en de andere
stad afvaren, reizen, betalen ook deze gabelle,
welke in de vracht ontvangen en door de schip
pers met den huurder der gabellen werd ver
rekend. Bewoners van panden dicht bij het
tolhek, waren vrü van dat tolgeld. Zij, die daar
buitenplaatsen hebben waren volgens missive
van Burgemeester van Haarlem 9 December
1704, wel tol schuldig. In 1762 werd begonnen
met bestraten; in 1737 was men nog bezig en dat
terwijl vaart en wagenweg 16311632 in een
jaar gereed kwamen. Haarlem bracht van zijn
zijde klinkers aan. Van Amsterdam af werd met
Brabantsche straatsteenen begonnen; klaar in
1766. Dan kwam er ten zuiden van den straat
weg een „bekwame zandweg", die kon door
„een kar bij vochtig weer met meer gemak be
reden worden."
De burgemeesters der steden kwamen op
voorslag van die van Haarlem van tüd tot tüd
op Rünlandshuis te Halfweg büeen tot raad
pleging over onderhoud der vaart en het op
maken der rekening van „schade en boete".
En zoo was het Juni 1632, dus driehonderd
jaar geleden, dat de lijnrechte weg Haarlem
Amsterdam voor het verkeer werd opengesteld
en dat de eerste trekschuit voer. Vraag niet
welken dag, of welk uur, want dat hebben wij
niet kunnen vinden. De geregelde dienst begon
pas in het najaar te werken.
Het is nog maar heel kort geleden, dat
door een liberaal journalist, die een
verkiezingsvacantie in onze Oost door
bracht, het eiland Bali ontdekt werd.
Ontdekt n.l. als cultuur-eenheid, welke onher
stelbaar geschonden zou worden, indien Wes-
tersche invloeden bedoeld waren de
invloeden van missie en zending daar dóór
drongen.
De liberale ontdekkingsreiziger kreeg, nadat
hü deze wijsheid in zijn blad geloosd had, den
wind tamelijk sterk van voren; en de wind
blies niet alleen uit katholieke en protestant-
sche, maar ook uit liberale richting.
De miskenning van den liberalen profeet
was zóó verre beneden diens deskundige waar
digheid, dat hij zich op dit kritieke moment
hij had niet voor niets in het geheimzinnig
Oosten vertoefd in een mysterieus zwijgen
hulde.
Natuurlijk niet, omdat hij met de zaak ver
legen zat, maar enkel en alleen, omdat hü
zich mijlen-hoog boven zijn tegenstrevers ver
heven wist, omdat spreken misschien
zilver, maar z w ij g e n met volstrekte zekerheid
in de toekomst welke hém was goud zou
blijken te zijn.
Die toekomst brak verrassend snel aan:
Dato 29 October 1932 toch boden de regenten
op Bali volgens een bericht in het „Bat.
Nieuwsbad" den Gouverneur-Generaal een
request aan, waarin betoogd werd, dat zij, op
grond van de berichten, volgens welke de Pro-
testantsche zending pogingen in het werk stelde
om toestemming voor het zendingswerk op Bali
te erlangen van de regeering, voor de versto
ring van het maatschappelijk evenwicht en
rust en orde vreesden, aangezien de Balineesche
godsdienst en de Balineesche maatschappij een
onscheidbaar geheel vormen, weshalve werd
verzocht het toelatingsverzoek af te wüzen.
De liberale journalist was werkelü'k op
modern-snelle wijze (per vliegpost? per tele
graaf? per telephoon? per radio?) in het gelijk
gesteld
En hij verzuimde dan ook niet, heel eventjes
zijn profeten-glorie te vieren in zijn blad:
„Ziet u nou wel
Maar.... één bezwaar hadden wij tegen deze
zeer voorspoedige victorie: de bediening uit
het Oosten van den liberalen journalist leek
ons tè accuraat, tè correct, tè prompt, de
regenten op Bali spraken ons al te duidelük in
de taal van den Nederlandschen journalist....
Wij weten dit echter aan stom toeval, aan
telepathie of aan een van die andere geheim
zinnige krachten, waaromtrent de goegemeente
voorloopig nog wel in 't onzekere zal blüven.
Totdat de „Java-Bode" onze gemoedelüke
veronderstelling kwam opblazen zóó, als de
heele wereld in een toekomstigen oorlog zal
opgeblazen worden.
Immers:
volgens een bericht in genoemd blad moet
het aan het Binnenlandsch Bestuur op Bali
gebleken zijn, dat van Europeesche zijde is ge
ageerd om de Balineesche hoofden op te zetten
tegen missie en zending. Ook de indiening van
het request dier hoofden geschiedde zoo
wordt gemeld na aansporing van Europee
sche zijde, met als tusschenpersoon het lid van
den Volksraad, den heer Soekawati.
We zün al weer een illusie armer!
De strijd om Bali blü'kt een opgezet komedie
stukje, waarin de „Europeesche zijde" en de
liberale journalist dezelfde rol spelen.
Jammer, dat die „Java-Bode" het spel zoo
doorzichtig gemaakt heeft!
er sprake van werd, het besluit voor te leggen
aan de Kroon ter vernietiging, achtte men dat
niet wenschelijk. Maar een stemming heeft niet
plaats gehad in het college van B. en W.
De burgemeester gaf dit toe, maar al had
hü alleen gestaan in zijn meening, dan had hü
nog het besluit, om de zaal beschikbaar te
stellen, ter vernietiging voorgedragen aan de
Kroon.
Spr. wilde, na de verklaring van den heer
Gerritsz, nu zelf ook iets verklaren. Hij is n.l.
van oordeel, dat een wethouder, als hij het
niet met den burgemeester eens is, maar zoo
veel ruggegraat moet toonen, dat hü stemming
durft vragen.
De motie-Peper werd na deze discussie ver
worpen met 2310 stemmen. Vóór de S.D.A.P.
(behalve wethouder Gerritsz, die de zaal ver
laten had) en de communisten.
Na de stemming keerde de heer Gerritsz in
de zaal terug. Nadat hij het woord gevraagd
had, verklaarde hij, niet aan de stemming te
hebben deelgenomen, omdat hü, toen hü nog
geen wethouder was, verklaard heeft, nooit
communistische moties te zullen steunen en
ook nooit daarvoor te zullen stemmen, omdat
het de opzet der communisten is, elke zaak te
doen mislukken. Aan dat principe heeft hij
zich steeds gehouden. Hij kon zich niet be
grijpen, dat zijn partügenooten communisti
sche voorstellen steunden en er vóór stemden.
Met deze verklaring was tevens het einde
der vergadering aangebroken.
Woensdag verliet de heer Gieling, schilder
aan de Centrale Werkplaats der Nederlandsche
Spoorwegen, den dienst met pensioen. De schei
dende, die ongeveer 34 dienstjaren heeft, werd
toegesproken door zijn collega, den heer Vester,
die met eenige hartelijke woorden afscheid nam.
Namens zijn collega's bood hij hem een fraaien
rookstandaard aan.
In de afgeloopen week zijn in deze gemeente
5 gevallen van roodvonk en 5 gevallen van
diphtherie voorgevallen.
Z.H. Exc. Mgr. E. Müller, Ap. Vic. van Zweden,
zal a.s. Vrijdagavond half 8 in de St. Lidwina-
kerk een plechtig Lof celebreeren, waaronder
korte toespraak en collecte voor de Missie.
Zaterdagmorgen 8 uur zal Mgr. een stille
H. Mis in dezelfde kerk lezen.
.(Herplaatst wegens misstelling).