„WAAROM DE LENTE SOMS ZOO TALMDE" SPROET EN HET MEISJE UIT DEN KERMISWAGEN EEN BRIEF VAN KEES ALLERLEI GESCHENKJES ZELF TE VERVAARDIGEN DE VÓÓR. HANDENARBEID VAN ALLES WAT J .J Teekenvoorbeelden Sloome Kees jmm DE B.L.N.S. ro rö ro ro OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN Wie heeft er nooit gehoord van het para dijseiland der elfjes en feeën? Daar staat te midden van uitgestrekte bosschen het prachtig paleis van kristal, dat duizend smaragden torens telt met trappen van marmer en gouden balustraden vol edelge steenten. Het paleis is gebouwd op zuilen van paarlemoer, waartusschen zich ontel bare slingerplanten een geheimzinnig web geweven hebben. het mil verre Wijd in 't rond strekt zich de groote tuin nit met heerlijke bloemen, die altijd bloeien en boomen, die steeds vruchten dragen. De vogeltjes vieren er een feest van zonne schijn met de dartele vlinders. En boven de zilveren beekjes met statige zwanen gonzen vroolijke mugjes en libellen met kleurige, wazige vleugels. En dan vergat ik ten slotte nog te vertellen van de fonteinen, die hun water meters hoog werpen en 't dan weer naar beneden laten vallen als klaterende kristalletjes. Welnu, in dezen lusthof, door geen menschenvoet betreden en waar de zon altijd schijnt, woonde eens een elfen koningin met twaalf hofelfen. Zij droeg een glanzend lichtblauw kleedje, dat in het midden opgehouden werd door een met goud geborduurden band. Haar blond gol vend haar was getooid met een smal kroon tje vol schitterende steentjes. Als zij voor bij zweefde, wiegden haar vleugeltjes op en neer; dan streek er een zacht windje over het eiland en de bloemblaadjes ruisch- ten. Dan fluisterden de dieren eerbiedig: „Daar komt Hyacintha," want zoo was haar naam, ofschoon ze ook wel eens Goud oogje werd genoemd, om de schittering van haar oogen. Toch konden diezelfde oogen soms heel treurig kijken en dit was het geval wan neer de elfen een miertje plaagden of een bijtje hadden weggejaagd van de bloemen, waaruit het honing verzamelde. Soms zong Hyacintha. Meest waren het liedjes over Lente en zonlicht. Dan zweeg alles en luisterde. Zoo leefde de elfenkoningin daar reeds heel lang met haar hof elfjes en kende geen verdriet. Toen, op zekeren dag, gebeurde het vree sdij ke. Prinses Lente was gekomen en bezocht Hyacintha als eerste harer vriendinnen. Koning Winter, Lente's vijand, zag het van verre. Dat kon hij niet zoo maar voor bij laten gaan. Ook hij was eens bij Hya cintha gekomen om vriendschap met haar te sluiten. Maar de elfjes hadden gesidderd toen ze hem zagen. Ze schepten geen behagen in de bloemen, die hij op het kristallen paleis etste en het heele eilandje was in een paar oogenblik- ken door een ieder verlaten. Toen was hij vol woede vertrokken en sinds dien dag haatte hij Hyacintha evenzeer als Lente. Maar nu zou hij haar leeren. Hij riep Storm en Hagel en samen smeedden zij een plan. Zoodra het goed in elkaar was gezet, gingen zij naar het eilandje. Jan Hagel smeet handen vol steenen omlaag, die klet terend op het kristallen paleis terecht kwa men. „Huuuuuuu" gierde de storm; hij deed z'n uiterste best enblies de arme elf jes weg, zoo ver, dat ze boven op een wolkje belandden. Daar was het 'n gehuil van belang, 't Werd zóó erg, dat de menschen beneden het voelden en zeiden: „Het regent weer." Winter had z'n zin. Maar Lenteprin ses was bedroefd en kon den eersten tijd maar weinig aandacht schenken aan iets anders dan verkouden elfjes! En zoo ver gat ze zonnestraaltjes en bloempjes aan de aarde te schenken. m en blies de arme elfjes weg Nog altijd denkt het prinsesje bij haar aankomst in 't land aan dit akelig gebeu ren. En even vaak komt het voor, dat zij daardoor het mooie weer vergeet. Maar wie kan haar. dat kwalijk nemen? HANSI RAMMELT Het was op een prettig winderigen Oc- tober-Woensdag, dat de jongens uit het dorp Usselhoven onder aanvoering van den zoon van dokter Keppel naar de rivier trokken. Daar lagen in een kleinen inham de kano's, waarmee ze in den zomer over het bewegelijk rivierwater gleden. Nu was het geen tijd om te varen, doch deze middag zou besteed worden aan het opknappen van de brooze vaartuigjes. Verfpotjes en kwasten, hamers en triplex- hout werden meegedragen. Enja, dat kun je tegenwoordig wel raden: yo-yo's! Je kunt tegenwoordig in geen enkel Ne- derlandsch dorp of gehucht komen of je treft er die wereldveroverende yo-yo-speel- dingen. Ik kan er van meepraten, want nog niet zoo lang geleden heb ik een groote reis gemaakt van de Noord- en Zuid-Hol- landsche groote steden tot en met de klein ste gehuchten in Noord-Brabant en Gel derland en overal waar ik kwam was de yo-yo ingeburgerd. Yo-yo, dat heeft alle andere spelen verdrongen. Zoo was het ook in IJsselhoven bekend geraakt en in minder dan geen tijd speelde de heele IJsselhovensche jeugd met de yo-yo-schijfjes, die zoo plezierig langs het touwtje buitelden. De IJsselhovensche jongens waren echte helden in het spel en Sproet wedijverde om het hardst met Harry Bent. Totdat bij het inhammet je, waar de kano's half op het land getrokken lagen, de yo-yo's werden opgeborgen. Nu begon het ernstige werk. Niet spelen langer. Het duurde niet lang of de jongens wa ren druk in de weer. Het Octoberzonnetje speelde verstoppertje met de witte wolken en de wind woei over het water en om hun ooren. Nu en dan tufte moeizaam feen zwaargeladen motorschip tegen den stroom op. In het riet rumoerden de rivier vogels. Een paar wilde eenden vlogen met hun halzen lang uitgerekt hoog boven de rivier. Opeens, zoo zonder dat iemand het had gemerkt, stond er een klein meisje bij de jongens en keek met belangstelling naar het bedrijvige gedoe. Met één oogopslag had Sproet gezien, dat het geen kind uit de buurt was. Nu, het was ontegenzeglijk een zigeunerskind. Dat bewezen de pientere bruine oogen en de glanzende zwarte haren en de matte, bruine gelaatskleur. „Hallo, zusje," riep Sproet, „wat kom je doen?" Het meisje keek den zoon van den dokter angstig aan. En zweeg in alle talen. De jongens staakten hun werk en Harry Bent ging Sproet helpen. Hij haalde zijn yo-yo voor den dag. „Wil je yo-yo-en?" vroeg hij en het meisje greep er gretig naar. Op die manier sloten de IJsselhovensche jongens vriendschap met het zigeuner meisje, dat na veel vragen Mischa bleek' te he eten. Van werken kwam dien middag niet veel meer, want de jongens bepaalden hun aan dacht alleen op het meisje. Ze buitelden over het gras, trokken gekke gezichten en stoeiden om het hardst, alles om Mischa pleizier te doen. En toen het tijd werd om naar huis te gaan, zaten ze er mee. Want niemand wist waar de kleine meid thuis behoorde. Mischa zelf ook niet. „We zullen haar maar mee naar huis nemen," besloot Sproet. „We kunnen haar toch niet hier laten staan." Zoo kwam Mischa in IJsselhoven, waar ze in het huis van dokter Keppel vriende lijk werd ontvangen. Ze was bij groote menschen wel een beetje schuw, maar allengs wende het en werd ze vroolijk als een kleine spring-in- het-veld. Den volgenden morgen wandelde dokter Keppel naar den burgemeester en legde hem het geval uit. Nog dienzelfden dag verscheen in de klanten berichten over het meisje, waarin aan haar ouders verzocht werd haar te ko men halen. Toen Sproet het las werd hij woedend. Hij huilde bijna. „Da's gemeen!" riep hij. „Da's gemeen! Om haar ouders op te sporen! En ik wou net zoo graag een zusje hebben." Mischa keek angstig naar den boozen jongen. „Sproet niet kwaad kijken," zei ze zacht jes. Dadelijk zat Sproet bij haar op den grond. Hij was zóó dol op de kleine meid, dat zijn booze gezicht in een oogwenk veranderde in een lachend. „Nee, Sproet is niet boos, hoor. Maar dan moet Mischa ook niet weg gaan." „Mischa niet weg gaat," verzekerde de kleine meid en legde de armpjes om Sproet's hals. Nog even dacht Sproet aan de kranten berichten. „Als er iemand om Mischa komt, vader, dan geven we haar niet mee, hè?" Maar dokter Keppel schudde het hoofd. „Dat gaat niet jongen, maartoen hij het gezicht van Sproet zag: „we zul len afwachten." Dat was de eenige troost, die Sproet kreeg. Tegen den middag kwamen eenige vrienden van hem vertellen, dat door de radio was omgeroepen, dat Mischa hier ge vonden was en dat haar ouders verzocht werden haar te halen. Opnieuw kreeg Sproet een steek. Waarom gunden de menschen hem zijn pleizier niet. Hij had altijd een zusje als Mischa willen hebben en nu hij er een had, deed iedereen moeite om roet in het eten te gooien. Mischa zelf scheen het bij Sproet dol-ge- zellig te vinden, want zoo lang hij thuis was, moest hij met haar spelen. Ze was niet van Sproet weg te slaan! Sproet's moeder had heel den dag druk werk om alle vrienden van Sproet, die naar Mischa kwamen informeeren, weg te sturen. Tegen den avond werd er gebeld. Sproet schrok op. Hij had een angstig voorgevoel. Zou daar iemand zijn om Mischa weg te halen? Vlug liep hij naar de deur en deed open. Een groote man stond er, een echt zigeu nertype, net zoo'n gezicht als Mischa. De moed zonk den jongen in de schoe nen. Hij was van plan geweest om vlug te zeggen, dat Mischa hier niet was, maar toen hij voor den man stond, die zoo spre kend op de kleine meid leek, kon hij niets uitbrengen. De man vroeg naar Misdha. Hij was haar vader. En Sproet het hem binnen. Dadelijk vloog Mischa op haar vader af, die haar lachend in zijn armen nam en in een eigenaardig taaltje tot haar sprak. De dokter en zijn vrouw maakten het den man gezellig en met Mischa op zijn knie begon hij te vertellen, hoe hij zijn dochtertje was kwijt geraakt. Hij reed met een kermiswagen het land af en kwam in de buurt van IJsselhoven. Daar sloegen ze het kamp op en Mischa raakte in de drukte verloren. Ze was op eigen gelegen heid gaan wandelen en zoo bij de jongens aan de rivier gekomen. In den kermiswagen had iedereen in angst gezeten toen het meisje onvindbaar bleef en zoowel de vader als de moeder hadden des nachts geen oog dicht gedaan. Toen Mi- scha's vader hoorde dat Sproet voor zijn dochtertje had gezorgd, drukte hij hem ste vig de hand. „Jongen, daar dank ik je voor," zei hij. „Je weet niet wat we je verschuldigd zijn." Nu nam Mischa afscheid van 't dokters gezin en in het bizonder van Sproet, waar na ze met haar vader naar huis ging. Sproet was zijn zusje kwijt. Hij voelde zich ellendig. Maar hij had ingezien dat het on vermijdelijk was. Mischa hoorde bij haar ouders en ze mocht niet langer hier blij ven. Ook al hield hij nog zoo veel van haar. Den volgenden dag kwam er een brief van Mischa's moeder, waarin zij Sproet be dankte. Erg hanepooterig geschreven en met veel taalfouten, maar het was goed be doeld. Ingesloten was een klein portretje van Mischa. Dat kiekje heeft Sproet altijd bewaard. Ditmaal iets voor de heele kleintjes. Vraag aan moeder of ze eens In haar naaidoos wil kij ken of in de rom- meldoos. Je hebt noodig een paar groote en kleine knoopen en een potlood. Daarmee kun je zelf dezen sneeuwpop, het eendje en andere figuren teekenen. Jongens, nu heb ik toch iets meegemaakt, dat niet iedereen overkomt. En ik zal jullie maar dadelijk zeggen wat het is: we zijn op „Opperied" geweest. Nu begrijpen jullie er niets meer van, denk ik. Om jullie dan maar dadelijk op de hoog te te brengen: „opperied gaan" noemen ze hier op Terschelling: uitgaan met een huifkar, meestal met papieren slingers en knipsels versierd. Er hoort een harmonica speler bij, die Terschellinger en andere liedjes speelt. In dit geval heb ik mogen spelen op mijn mondharmonica. Waar kin deren zijn, wordt gestrooid. Nu, vooral de Eilandsche kinderen weten dan wel wat er aan de hand is, Eg» wanneer er een -p opperiedwagen voorbijgaat. Uit alle huizen ko men zij te voor schijn. De kinde ren van de men schen, die in pen sion zijn, weten dat zoo best niet. Ze blijven met open mond staan kijken en pas als de heele opperied uit gezicht is, komen ze kijken. De eilanders lachen hen dan meestal uit. Maar nu jullie zoo'n beetje weten wat men onder een opperied verstaat, wil ik over den tocht zelf verder vertellen. We gingen eerst „om de Zuid" zooals dat heet, door de weilanden, waar prachtige roode oogentroost (fig. 1) stond, 't Leek zoo nu en dan even bedenkelijk: de wagen piepte en kraakte en we moesten ons aan de om woelde ijzers vasthouden. De voerman zei, dat ik maar een liedje moest spelen om den goeden gang er in te houden. Nu, ik deed mijn best, ofschoon soms mijn tanden te gen de mondharmonica klepperden. Gelukkig kwamen wij die moeilijke punten zonder bezwaren te bo ven. En toenkwa men we aan een wa tervlakte, de Slenk. Eerst gingen we nog een hek door, waarvan de voerman eenvoudig het prikkeldraad los maakte, zoodat wij er doodkalm door reden. Gelukkig was het water niet diep, maar het spatte soms toch even tegen dén wagen op. Op het water dreven meeu- Tï» ZcitAKe* wen, blinkend in de zon. Na het water kre gen we weer lage duintj es en daar hielden we een poos stil om boterham te eten. 't Was een prachtig plaatsje: hooge helm wis selde af met bijna kale duintoppen en groote pollen zeeraket (fig. 2). Op de ka lere topjes waren kuiltjes, waar zooveel uit werpselen van meeuwen lagen, dat het wel nesten moeten geweest zijn. Ook lagen er groote ballen, die bij nader onderzoek (door Henk natuurlijk) uit heele kleine schelp stukjes bleken te bestaan. De meeuwen verwijderen namelijk uit hun krop de on verteerbare schelpdeeltjes, zooals de roof vogels doen met beentjes en haren en veertjes die ze niet verder verwerken kun nen. De rust was spoedig gedaan; we gingen weer op de wagens en daar ging het heen. Opnieuw moesten we door 't water en toen kwamen we op mul zand, zoo mul, dat we van de wagens af moesten, 't Was anders voor de paarden te zwaar trekken ge weest. Het doel was het drenkelingenhuisje op de Boschplaat. Dat huisje kan door dren kelingen worden bereikt als de heele plaat onder water staat. Ze vinden daar een elec- trische bel, waar ze verbinding door krij- gen met het dichtstbijzijnde dorp Ooster end. Nadat ook dat huisje bekeken was en we van daaruit het wrak van de Ceres, een boot, die nog niet zoo heel lang geleden gestrand is, hadden zien liggen, moesten we weg, daar de vloed reeds begon op te ko men. In gestrekten draf ging het voor waarts, maar even maakten we nog een slippertje de plaat op, om naar een dooden zeehond (fig. 3) te kijken. De voerman hoopte dat het dier zijn beide voorpooten nog zou hebben. Als hij die inleverde, kreeg hij de daarvoor bestemde premie. Maar 't was mis: een van de pooten was door zee vogels zóó beschadigd, dat het dier waar deloos was geworden. Zonder verdere avonturen kwamen we thuis, flink verbrand en blij, dat we zoo'n prachtigen tocht hadden gemaakt. Dit zal wel mijn laatste Terschellinger brief zijn. Heel veel groeten, KEES. A. L. BETEEKENISSEN UIT EEN WOORD Ik was eens een beroemd veldheer en een groot keizer. Dat ik tot veel in staat was, blijkt wel, dat er nog veel in mij zit. In mijn naam vindt ge tenminste: Een kloosterlinge Het uiterste punt der aardas Een lengtemaat Een meisjesnaam Een jongensnaam Een keukengereedschap Een stuk goed Een schrijfgereedschap Iets, waaruit men drinkt Een ander woord voor salaris Iets, dat dikwijls in duigen valt Een ander woord voor wandelen Een staafje, om een rad vast te zetten Een nachtgewaad Een uitdrukking voor veel geld Een wol vlokje Een soort maal of tijd Een verkorte meisjesnaam Een ander woord voor dor Een ander woord voor vader Iets, dat men in een tafel vindt Langwerpige blokken hout Een soort oponthoud bij motordefect Een moeras Bepaalde dieren in een dierentuin. Zit gij in de badkamer, dan neemt gij een bad, meer niet. Wat weet gij echter uit „badkamers" te halen? Ziet gij kans tot het volgende?: Een viervoetig dier Een vrucht Nog een vrucht En nog een vrucht Een vervoermiddel Iets, dat verlicht Een toiletartikel Iets, dat gij op de markt ziet Een soort spijker Iets voor de boterham Een voorwerp uit de keuken Een kleedingstuk Een boom En een plaats waar schepen liggen Uit een „lampekap" zijn vier dieren te halen. Kunt gij dat ook? VERBORGEN SPEELGOED Ik vraag mij af, hoe pel jij die garnalen zoo vlug? Stap op de tram, dan ben je er vlugger. Aan het strand ziet men vaak de krab. Alle menschen zijn er bang van. Hoeveel en welke geldstukken zijn er al zoo in ons land in omloop? De boer riep tot zijn knecht: Marsch! Om melk naar de stad te brengen mag je niet treuzelen. Oplossingen: Van Alles Wat Oplossing Napoleon. Non pool el Lea Leo pan lap pen nap loon plan loopen pal pon poen nop noen Nel lep pa la palen panne poel apen. M ff Kees, weet je wel wat er gebeurt Met jongens, die altijd gapen? Op een nacht komt heel onverwacht ken sectie kabouters je kapen Bij je vader en moeder vandaan, Als se allebei rustig slapen! Ze brengen je onder den grond In een van hun ruime grotten. Hun koning wacht je daar op, Met hem valt er niet te spotten! Met „schoolziekte" of „och, toch zoo moer Is hij niet licht te bedotten! Steeds word je er om zes uur gewékt Met brokjes ijs in een lapje! Die stoppen ze in je hansop En dat is warempel geen grapje: Je houdt het geen vijf tellen uit, En duikelt je bed uit, dat snap je.' Dan krijg je den heelen dag les In rekenen, lezen en schrijven.... 's Morgens van zeven tot één En 's middags van tweeën tot vijven. En heb je dan één keer gegeeuwd, Dan moet je tot negenen „blijven". Zoo gaat dat een maand of twee, drie, Dat ligt aan jezelf, moet je weten Word je gauw een wakkere vent, Leer je 't gapen en rekken vergeten, Dan mag je naar huis, waar z' allang In angst om je hébben gezeten Dus, Kees, laat je raden en maak Dat 't zóóver nooit hoeft te komen! Leer jij het jezelf liever af, Dat eeuwige suffen en droomen! Raak hem zonder kaboutershulp kwijt, Dien leelijken bijnaam: „de Sloome"! TEPP- Ram braam kers bes kar kaars kam kraam kram kaas mes das berk kade. Lam aap Hoepel. Pop. Bal. Kegel. Schommel. lama aal. Nu de tijd er weer is van geschenkjes te bedenken en te vervaardigen, kreeg ik van vele vriendinnetjes een briefje met de aansporing om vooral aardige ideeën te bedenken voor allerlei geschenkjes, die niet moeilijk te maken en zeKer niet duur mogen zijn. Een kleine kleuter schreef er zelfs heel openhartig bij, dat haar heele rijkdom uit 65 centjes bestond en dat ze toch zoo héél graag ge schenkjes zou willen geven aan papa en mammie en jaook nog aan Mies, haar liefste vriendinnetje. Ik heb nu aan alle wen- schen voldaan en doe je hierbij zeer lieve geschenk jes aan de hand, die haast niets kosten dan een beet je geduld en goeden wil. Er is voor elk wat wils. Voor moeder een leuke kleeren- hanger of een kruikenzak, voor vader de aardige boek omslag, voor vriendinnetjes een lief beursje of rozen kransétui en voor groot vader of grootmoeder, die toch ook niet vergeten mo gen worden, een snoezig brillenétui. Er is keus ge noeg. Als dë handjes zich maar roeren willen kunnen zij voor den tijd nog een massa geschenkjes klaar hebben. De boekomslag is vervaardigd uit een stukje laken of andere stevige stof in donkere tint. Het middenstuk en de hoeken zijn versierd met fleurige bloemen in verschillende tinten, van wol of zijde. Ook de rondjes, die tusschen de kleine bloemen rondgestrooid zijn, worden in bonte kleuren gewerkt. Het rozenkrans étui is uit een stukje vilt geknipt. Dit wordt aan den bovenkant in schulpj es gefeston neerd met gekleurde zijde. Het bloempje wordt met witte zijde geborduurd en krijgt Een heer loopt verwaand op straat. Piet, die overal den gek mee steekt, lacht hem stiekum uit. Plotseling ziet Piet, dat de verwaande heer een portefeuille verloren heeft en hij raapt hem vlug op. Meneer.... meneer!! schreeuwt Moet je kijken, wat ik gevonden hij, u heeft uw portefeuille verloren. heb en die mijnheer'wou het niet eens De heer denkt: ja, ik laat me nog terug hebben, beetnemen ook, en loopt door. een hartje van bonte kralen. Aan de puh hechten wij één groote en twee kleiner» ronde kraaltjes. De gaatjes, waardoor he koordje geregen wordt, moeten óf gepohS óf heel keurig rond uitgeknipt worden. eindjes van het doorgeregen koordje wor den al weer met een kraaltje afgewerkj" Het kleine beursje bestaat uit een gewooi reepje stof, dat gevoerd en tot op tweedera van de geheele lengte dichtgenaaid woW* De rest wordt als overslagje gebruikt. Hf geheele beursje is met allerlei gekleurde e witte parelmoeren knoopjes bezet, hetwe' een zeer apart cachet hieraan geeft, n® sluit met knoop en knoopsgaatje. Op a leuke beddekruik, welke uit rose stof 8e zen werd, is de klok in een sprekende t» aangebracht, geheel in den steelsteek. B® mooi is het als men de klok uit zwart laK of satinet apart knipt en dan de wijzers de cijfers met witte zijde borduurt. Het dan alsof de klok radiumcijfers heeft. kleerenhanger wordt uit dubbele stof f t> knipt, doch slechts aan één kant beweriv De omtrek wordt gefestonneerd en midden en de uiteinden van den voori worden versierd met een motiefje in deh worcien versierd mee een moueije ,ep steelsteek. In de kleine pompons, welke a hanger afwerken, duwt men een Pr ge- watten, dat in een of andere odeur drenkt is. Nu nog den haak omwoelen erLe, hanger is klaar. Nu ons laatste geschem" de brillenétui. Dit is al weer dubbel f derne motiefje geborduurd wordt, knoopje vormt de sluiting. Al deze i® jji geschenkjes schieten vlug op, kunnen g{i enkele middagen vervaardigd worden jj zullen zeker met veel vreugde ontvan worden. Dus maar gauw aan den sla^ j/

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 18