„WAAROM DE LENTE SOMS
ZOO TALMDE"
SPROET EN HET MEISJE UIT
DEN KERMISWAGEN
EEN BRIEF VAN KEES
ALLERLEI GESCHENKJES
ZELF TE VERVAARDIGEN
DE
VÓÓR.
HANDENARBEID
VAN ALLES WAT
J
.J
Teekenvoorbeelden
Sloome Kees
jmm
DE B.L.N.S.
ro
rö
ro
ro
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
Wie heeft er nooit gehoord van het para
dijseiland der elfjes en feeën? Daar staat
te midden van uitgestrekte bosschen het
prachtig paleis van kristal, dat duizend
smaragden torens telt met trappen van
marmer en gouden balustraden vol edelge
steenten. Het paleis is gebouwd op zuilen
van paarlemoer, waartusschen zich ontel
bare slingerplanten een geheimzinnig web
geweven hebben.
het mil verre
Wijd in 't rond strekt zich de groote tuin
nit met heerlijke bloemen, die altijd bloeien
en boomen, die steeds vruchten dragen. De
vogeltjes vieren er een feest van zonne
schijn met de dartele vlinders. En boven de
zilveren beekjes met statige zwanen gonzen
vroolijke mugjes en libellen met kleurige,
wazige vleugels. En dan vergat ik ten slotte
nog te vertellen van de fonteinen, die hun
water meters hoog werpen en 't dan weer
naar beneden laten vallen als klaterende
kristalletjes. Welnu, in dezen lusthof, door
geen menschenvoet betreden en waar de
zon altijd schijnt, woonde eens een elfen
koningin met twaalf hofelfen. Zij droeg
een glanzend lichtblauw kleedje, dat in het
midden opgehouden werd door een met
goud geborduurden band. Haar blond gol
vend haar was getooid met een smal kroon
tje vol schitterende steentjes. Als zij voor
bij zweefde, wiegden haar vleugeltjes op
en neer; dan streek er een zacht windje
over het eiland en de bloemblaadjes ruisch-
ten.
Dan fluisterden de dieren eerbiedig:
„Daar komt Hyacintha," want zoo was
haar naam, ofschoon ze ook wel eens Goud
oogje werd genoemd, om de schittering van
haar oogen.
Toch konden diezelfde oogen soms heel
treurig kijken en dit was het geval wan
neer de elfen een miertje plaagden of een
bijtje hadden weggejaagd van de bloemen,
waaruit het honing verzamelde.
Soms zong Hyacintha. Meest waren het
liedjes over Lente en zonlicht. Dan zweeg
alles en luisterde.
Zoo leefde de elfenkoningin daar reeds
heel lang met haar hof elfjes en kende geen
verdriet.
Toen, op zekeren dag, gebeurde het vree
sdij ke.
Prinses Lente was gekomen en bezocht
Hyacintha als eerste harer vriendinnen.
Koning Winter, Lente's vijand, zag het
van verre. Dat kon hij niet zoo maar voor
bij laten gaan. Ook hij was eens bij Hya
cintha gekomen om vriendschap met haar
te sluiten. Maar de elfjes hadden gesidderd
toen ze hem zagen.
Ze schepten geen behagen in de bloemen,
die hij op het kristallen paleis etste en het
heele eilandje was in een paar oogenblik-
ken door een ieder verlaten. Toen was hij
vol woede vertrokken en sinds dien dag
haatte hij Hyacintha evenzeer als Lente.
Maar nu zou hij haar leeren. Hij riep
Storm en Hagel en samen smeedden zij een
plan. Zoodra het goed in elkaar was gezet,
gingen zij naar het eilandje. Jan Hagel
smeet handen vol steenen omlaag, die klet
terend op het kristallen paleis terecht kwa
men.
„Huuuuuuu" gierde de storm; hij deed
z'n uiterste best enblies de arme elf
jes weg, zoo ver, dat ze boven op een wolkje
belandden. Daar was het 'n gehuil van
belang, 't Werd zóó erg, dat de menschen
beneden het voelden en zeiden: „Het regent
weer." Winter had z'n zin. Maar Lenteprin
ses was bedroefd en kon den eersten tijd
maar weinig aandacht schenken aan iets
anders dan verkouden elfjes! En zoo ver
gat ze zonnestraaltjes en bloempjes aan
de aarde te schenken.
m
en blies de arme elfjes weg
Nog altijd denkt het prinsesje bij haar
aankomst in 't land aan dit akelig gebeu
ren.
En even vaak komt het voor, dat zij
daardoor het mooie weer vergeet. Maar wie
kan haar. dat kwalijk nemen?
HANSI RAMMELT
Het was op een prettig winderigen Oc-
tober-Woensdag, dat de jongens uit het
dorp Usselhoven onder aanvoering van den
zoon van dokter Keppel naar de rivier
trokken. Daar lagen in een kleinen inham
de kano's, waarmee ze in den zomer over
het bewegelijk rivierwater gleden.
Nu was het geen tijd om te varen, doch
deze middag zou besteed worden aan het
opknappen van de brooze vaartuigjes.
Verfpotjes en kwasten, hamers en triplex-
hout werden meegedragen. Enja, dat
kun je tegenwoordig wel raden: yo-yo's!
Je kunt tegenwoordig in geen enkel Ne-
derlandsch dorp of gehucht komen of je
treft er die wereldveroverende yo-yo-speel-
dingen. Ik kan er van meepraten, want nog
niet zoo lang geleden heb ik een groote
reis gemaakt van de Noord- en Zuid-Hol-
landsche groote steden tot en met de klein
ste gehuchten in Noord-Brabant en Gel
derland en overal waar ik kwam was de
yo-yo ingeburgerd. Yo-yo, dat heeft alle
andere spelen verdrongen.
Zoo was het ook in IJsselhoven bekend
geraakt en in minder dan geen tijd speelde
de heele IJsselhovensche jeugd met de
yo-yo-schijfjes, die zoo plezierig langs het
touwtje buitelden.
De IJsselhovensche jongens waren echte
helden in het spel en Sproet wedijverde om
het hardst met Harry Bent. Totdat bij het
inhammet je, waar de kano's half op het
land getrokken lagen, de yo-yo's werden
opgeborgen. Nu begon het ernstige werk.
Niet spelen langer.
Het duurde niet lang of de jongens wa
ren druk in de weer. Het Octoberzonnetje
speelde verstoppertje met de witte wolken
en de wind woei over het water en om hun
ooren. Nu en dan tufte moeizaam feen
zwaargeladen motorschip tegen den
stroom op. In het riet rumoerden de rivier
vogels. Een paar wilde eenden vlogen met
hun halzen lang uitgerekt hoog boven de
rivier. Opeens, zoo zonder dat iemand het
had gemerkt, stond er een klein meisje bij
de jongens en keek met belangstelling naar
het bedrijvige gedoe.
Met één oogopslag had Sproet gezien,
dat het geen kind uit de buurt was. Nu, het
was ontegenzeglijk een zigeunerskind. Dat
bewezen de pientere bruine oogen en de
glanzende zwarte haren en de matte,
bruine gelaatskleur.
„Hallo, zusje," riep Sproet, „wat kom je
doen?"
Het meisje keek den zoon van den dokter
angstig aan. En zweeg in alle talen.
De jongens staakten hun werk en Harry
Bent ging Sproet helpen. Hij haalde zijn
yo-yo voor den dag.
„Wil je yo-yo-en?" vroeg hij en het
meisje greep er gretig naar.
Op die manier sloten de IJsselhovensche
jongens vriendschap met het zigeuner
meisje, dat na veel vragen Mischa bleek' te
he eten.
Van werken kwam dien middag niet veel
meer, want de jongens bepaalden hun aan
dacht alleen op het meisje. Ze buitelden
over het gras, trokken gekke gezichten en
stoeiden om het hardst, alles om Mischa
pleizier te doen.
En toen het tijd werd om naar huis te
gaan, zaten ze er mee. Want niemand wist
waar de kleine meid thuis behoorde.
Mischa zelf ook niet.
„We zullen haar maar mee naar huis
nemen," besloot Sproet. „We kunnen haar
toch niet hier laten staan."
Zoo kwam Mischa in IJsselhoven, waar
ze in het huis van dokter Keppel vriende
lijk werd ontvangen.
Ze was bij groote menschen wel een
beetje schuw, maar allengs wende het en
werd ze vroolijk als een kleine spring-in-
het-veld.
Den volgenden morgen wandelde dokter
Keppel naar den burgemeester en legde
hem het geval uit.
Nog dienzelfden dag verscheen in de
klanten berichten over het meisje, waarin
aan haar ouders verzocht werd haar te ko
men halen.
Toen Sproet het las werd hij woedend.
Hij huilde bijna.
„Da's gemeen!" riep hij. „Da's gemeen!
Om haar ouders op te sporen! En ik wou
net zoo graag een zusje hebben."
Mischa keek angstig naar den boozen
jongen.
„Sproet niet kwaad kijken," zei ze zacht
jes.
Dadelijk zat Sproet bij haar op den
grond. Hij was zóó dol op de kleine meid,
dat zijn booze gezicht in een oogwenk
veranderde in een lachend.
„Nee, Sproet is niet boos, hoor. Maar dan
moet Mischa ook niet weg gaan."
„Mischa niet weg gaat," verzekerde de
kleine meid en legde de armpjes om
Sproet's hals.
Nog even dacht Sproet aan de kranten
berichten.
„Als er iemand om Mischa komt, vader,
dan geven we haar niet mee, hè?"
Maar dokter Keppel schudde het hoofd.
„Dat gaat niet jongen, maartoen
hij het gezicht van Sproet zag: „we zul
len afwachten."
Dat was de eenige troost, die Sproet
kreeg.
Tegen den middag kwamen eenige
vrienden van hem vertellen, dat door de
radio was omgeroepen, dat Mischa hier ge
vonden was en dat haar ouders verzocht
werden haar te halen.
Opnieuw kreeg Sproet een steek. Waarom
gunden de menschen hem zijn pleizier niet.
Hij had altijd een zusje als Mischa willen
hebben en nu hij er een had, deed iedereen
moeite om roet in het eten te gooien.
Mischa zelf scheen het bij Sproet dol-ge-
zellig te vinden, want zoo lang hij thuis
was, moest hij met haar spelen. Ze was
niet van Sproet weg te slaan!
Sproet's moeder had heel den dag druk
werk om alle vrienden van Sproet, die
naar Mischa kwamen informeeren, weg te
sturen.
Tegen den avond werd er gebeld. Sproet
schrok op. Hij had een angstig voorgevoel.
Zou daar iemand zijn om Mischa weg te
halen?
Vlug liep hij naar de deur en deed open.
Een groote man stond er, een echt zigeu
nertype, net zoo'n gezicht als Mischa.
De moed zonk den jongen in de schoe
nen. Hij was van plan geweest om vlug te
zeggen, dat Mischa hier niet was, maar
toen hij voor den man stond, die zoo spre
kend op de kleine meid leek, kon hij niets
uitbrengen.
De man vroeg naar Misdha. Hij was haar
vader. En Sproet het hem binnen.
Dadelijk vloog Mischa op haar vader af,
die haar lachend in zijn armen nam en in
een eigenaardig taaltje tot haar sprak.
De dokter en zijn vrouw maakten het
den man gezellig en met Mischa op zijn
knie begon hij te vertellen, hoe hij zijn
dochtertje was kwijt geraakt. Hij reed met
een kermiswagen het land af en kwam in
de buurt van IJsselhoven. Daar sloegen ze
het kamp op en Mischa raakte in de
drukte verloren. Ze was op eigen gelegen
heid gaan wandelen en zoo bij de jongens
aan de rivier gekomen.
In den kermiswagen had iedereen in angst
gezeten toen het meisje onvindbaar bleef en
zoowel de vader als de moeder hadden des
nachts geen oog dicht gedaan. Toen Mi-
scha's vader hoorde dat Sproet voor zijn
dochtertje had gezorgd, drukte hij hem ste
vig de hand.
„Jongen, daar dank ik je voor," zei hij. „Je
weet niet wat we je verschuldigd zijn."
Nu nam Mischa afscheid van 't dokters
gezin en in het bizonder van Sproet, waar
na ze met haar vader naar huis ging.
Sproet was zijn zusje kwijt. Hij voelde zich
ellendig. Maar hij had ingezien dat het on
vermijdelijk was. Mischa hoorde bij haar
ouders en ze mocht niet langer hier blij
ven. Ook al hield hij nog zoo veel van haar.
Den volgenden dag kwam er een brief
van Mischa's moeder, waarin zij Sproet be
dankte. Erg hanepooterig geschreven en
met veel taalfouten, maar het was goed be
doeld. Ingesloten was een klein portretje
van Mischa.
Dat kiekje heeft Sproet altijd bewaard.
Ditmaal iets
voor de heele
kleintjes. Vraag
aan moeder of ze
eens In haar
naaidoos wil kij
ken of in de rom-
meldoos. Je hebt
noodig een paar
groote en kleine
knoopen en een
potlood. Daarmee
kun je zelf dezen
sneeuwpop, het
eendje en andere
figuren teekenen.
Jongens, nu heb ik toch iets meegemaakt,
dat niet iedereen overkomt. En ik zal jullie
maar dadelijk zeggen wat het is: we zijn
op „Opperied" geweest. Nu begrijpen jullie
er niets meer van, denk ik.
Om jullie dan maar dadelijk op de hoog
te te brengen: „opperied gaan" noemen ze
hier op Terschelling: uitgaan met een
huifkar, meestal met papieren slingers en
knipsels versierd. Er hoort een harmonica
speler bij, die Terschellinger en andere
liedjes speelt. In dit geval heb ik mogen
spelen op mijn mondharmonica. Waar kin
deren zijn, wordt gestrooid. Nu, vooral de
Eilandsche kinderen weten dan wel wat er
aan de hand is,
Eg» wanneer er een
-p opperiedwagen
voorbijgaat. Uit
alle huizen ko
men zij te voor
schijn. De kinde
ren van de men
schen, die in pen
sion zijn, weten dat
zoo best niet. Ze
blijven met open
mond staan kijken
en pas als de heele
opperied uit gezicht
is, komen ze kijken. De eilanders lachen
hen dan meestal uit.
Maar nu jullie zoo'n beetje weten wat
men onder een opperied verstaat, wil ik
over den tocht zelf verder vertellen. We
gingen eerst „om de Zuid" zooals dat heet,
door de weilanden, waar prachtige roode
oogentroost (fig. 1) stond, 't Leek zoo nu
en dan even bedenkelijk: de wagen piepte
en kraakte en we moesten ons aan de om
woelde ijzers vasthouden. De voerman zei,
dat ik maar een liedje
moest spelen om den
goeden gang er in te
houden. Nu, ik deed
mijn best, ofschoon
soms mijn tanden te
gen de mondharmonica
klepperden.
Gelukkig kwamen wij
die moeilijke punten
zonder bezwaren te bo
ven. En toenkwa
men we aan een wa
tervlakte, de Slenk.
Eerst gingen we nog
een hek door, waarvan
de voerman eenvoudig
het prikkeldraad los
maakte, zoodat wij er doodkalm door
reden. Gelukkig was het water niet diep,
maar het spatte soms toch even tegen
dén wagen op. Op het water dreven meeu-
Tï»
ZcitAKe*
wen, blinkend in de zon. Na het water kre
gen we weer lage duintj es en daar hielden
we een poos stil om boterham te eten. 't
Was een prachtig plaatsje: hooge helm wis
selde af met bijna kale duintoppen en
groote pollen zeeraket (fig. 2). Op de ka
lere topjes waren kuiltjes, waar zooveel uit
werpselen van meeuwen lagen, dat het wel
nesten moeten geweest zijn. Ook lagen er
groote ballen, die bij nader onderzoek (door
Henk natuurlijk) uit heele kleine schelp
stukjes bleken te bestaan. De meeuwen
verwijderen namelijk uit hun krop de on
verteerbare schelpdeeltjes, zooals de roof
vogels doen met beentjes en haren en
veertjes die ze niet verder verwerken kun
nen.
De rust was spoedig gedaan; we gingen
weer op de wagens en daar ging het heen.
Opnieuw moesten we door 't water en toen
kwamen we op mul zand, zoo mul, dat we
van de wagens af moesten, 't Was anders
voor de paarden te zwaar trekken ge
weest.
Het doel was het drenkelingenhuisje op
de Boschplaat. Dat huisje kan door dren
kelingen worden bereikt als de heele plaat
onder water staat. Ze vinden daar een elec-
trische bel, waar ze verbinding door krij-
gen met het dichtstbijzijnde dorp Ooster
end. Nadat ook dat huisje bekeken was en
we van daaruit het wrak van de Ceres, een
boot, die nog niet zoo heel lang geleden
gestrand is, hadden zien liggen, moesten we
weg, daar de vloed reeds begon op te ko
men. In gestrekten draf ging het voor
waarts, maar even maakten we nog een
slippertje de plaat op, om naar een dooden
zeehond (fig. 3) te kijken. De voerman
hoopte dat het dier zijn beide voorpooten
nog zou hebben. Als hij die inleverde, kreeg
hij de daarvoor bestemde premie. Maar 't
was mis: een van de pooten was door zee
vogels zóó beschadigd, dat het dier waar
deloos was geworden.
Zonder verdere avonturen kwamen we
thuis, flink verbrand en blij, dat we zoo'n
prachtigen tocht hadden gemaakt.
Dit zal wel mijn laatste Terschellinger
brief zijn. Heel veel groeten,
KEES.
A. L.
BETEEKENISSEN UIT EEN WOORD
Ik was eens een beroemd veldheer en een
groot keizer. Dat ik tot veel in staat was,
blijkt wel, dat er nog veel in mij zit. In mijn
naam vindt ge tenminste:
Een kloosterlinge
Het uiterste punt der aardas
Een lengtemaat
Een meisjesnaam
Een jongensnaam
Een keukengereedschap
Een stuk goed
Een schrijfgereedschap
Iets, waaruit men drinkt
Een ander woord voor salaris
Iets, dat dikwijls in duigen valt
Een ander woord voor wandelen
Een staafje, om een rad vast te zetten
Een nachtgewaad
Een uitdrukking voor veel geld
Een wol vlokje
Een soort maal of tijd
Een verkorte meisjesnaam
Een ander woord voor dor
Een ander woord voor vader
Iets, dat men in een tafel vindt
Langwerpige blokken hout
Een soort oponthoud bij motordefect
Een moeras
Bepaalde dieren in een dierentuin.
Zit gij in de badkamer, dan neemt gij een
bad, meer niet. Wat weet gij echter uit
„badkamers" te halen? Ziet gij kans tot het
volgende?:
Een viervoetig dier
Een vrucht
Nog een vrucht
En nog een vrucht
Een vervoermiddel
Iets, dat verlicht
Een toiletartikel
Iets, dat gij op de markt ziet
Een soort spijker
Iets voor de boterham
Een voorwerp uit de keuken
Een kleedingstuk
Een boom
En een plaats waar schepen liggen
Uit een „lampekap" zijn vier dieren te
halen. Kunt gij dat ook?
VERBORGEN SPEELGOED
Ik vraag mij af, hoe pel jij die garnalen
zoo vlug?
Stap op de tram, dan ben je er vlugger.
Aan het strand ziet men vaak de krab.
Alle menschen zijn er bang van.
Hoeveel en welke geldstukken zijn er al
zoo in ons land in omloop?
De boer riep tot zijn knecht: Marsch!
Om melk naar de stad te brengen mag je
niet treuzelen.
Oplossingen: Van Alles Wat
Oplossing Napoleon.
Non pool el Lea Leo pan
lap pen nap loon plan loopen
pal pon poen nop noen Nel
lep pa la palen panne poel
apen.
M
ff
Kees, weet je wel wat er gebeurt
Met jongens, die altijd gapen?
Op een nacht komt heel onverwacht
ken sectie kabouters je kapen
Bij je vader en moeder vandaan,
Als se allebei rustig slapen!
Ze brengen je onder den grond
In een van hun ruime grotten.
Hun koning wacht je daar op,
Met hem valt er niet te spotten!
Met „schoolziekte" of „och, toch zoo moer
Is hij niet licht te bedotten!
Steeds word je er om zes uur gewékt
Met brokjes ijs in een lapje!
Die stoppen ze in je hansop
En dat is warempel geen grapje:
Je houdt het geen vijf tellen uit,
En duikelt je bed uit, dat snap je.'
Dan krijg je den heelen dag les
In rekenen, lezen en schrijven....
's Morgens van zeven tot één
En 's middags van tweeën tot vijven.
En heb je dan één keer gegeeuwd,
Dan moet je tot negenen „blijven".
Zoo gaat dat een maand of twee, drie,
Dat ligt aan jezelf, moet je weten
Word je gauw een wakkere vent,
Leer je 't gapen en rekken vergeten,
Dan mag je naar huis, waar z' allang
In angst om je hébben gezeten
Dus, Kees, laat je raden en maak
Dat 't zóóver nooit hoeft te komen!
Leer jij het jezelf liever af,
Dat eeuwige suffen en droomen!
Raak hem zonder kaboutershulp kwijt,
Dien leelijken bijnaam: „de Sloome"!
TEPP-
Ram braam kers bes kar
kaars kam kraam kram kaas
mes das berk kade.
Lam aap
Hoepel.
Pop.
Bal.
Kegel.
Schommel.
lama aal.
Nu de tijd er weer is van geschenkjes te
bedenken en te vervaardigen, kreeg ik van
vele vriendinnetjes een briefje met de
aansporing om vooral aardige ideeën te
bedenken voor allerlei geschenkjes, die niet
moeilijk te maken en zeKer
niet duur mogen zijn. Een
kleine kleuter schreef er
zelfs heel openhartig bij,
dat haar heele rijkdom uit
65 centjes bestond en dat
ze toch zoo héél graag ge
schenkjes zou willen geven
aan papa en mammie en
jaook nog aan Mies,
haar liefste vriendinnetje.
Ik heb nu aan alle wen-
schen voldaan en doe je
hierbij zeer lieve geschenk
jes aan de hand, die haast
niets kosten dan een beet
je geduld en goeden wil. Er
is voor elk wat wils. Voor
moeder een leuke kleeren-
hanger of een kruikenzak,
voor vader de aardige boek
omslag, voor vriendinnetjes
een lief beursje of rozen
kransétui en voor groot
vader of grootmoeder, die
toch ook niet vergeten mo
gen worden, een snoezig
brillenétui. Er is keus ge
noeg. Als dë handjes
zich maar roeren willen
kunnen zij voor den tijd nog een massa
geschenkjes klaar hebben. De boekomslag is
vervaardigd uit een stukje laken of andere
stevige stof in donkere tint. Het middenstuk
en de hoeken zijn versierd met fleurige
bloemen in verschillende tinten, van wol
of zijde. Ook de rondjes, die tusschen de
kleine bloemen rondgestrooid zijn, worden
in bonte kleuren gewerkt. Het rozenkrans
étui is uit een stukje vilt geknipt. Dit wordt
aan den bovenkant in schulpj es gefeston
neerd met gekleurde zijde. Het bloempje
wordt met witte zijde geborduurd en krijgt
Een heer loopt verwaand op straat.
Piet, die overal den gek mee steekt, lacht
hem stiekum uit.
Plotseling ziet Piet, dat de verwaande
heer een portefeuille verloren heeft en
hij raapt hem vlug op.
Meneer.... meneer!! schreeuwt Moet je kijken, wat ik gevonden
hij, u heeft uw portefeuille verloren. heb en die mijnheer'wou het niet eens
De heer denkt: ja, ik laat me nog terug hebben,
beetnemen ook, en loopt door.
een hartje van bonte kralen. Aan de puh
hechten wij één groote en twee kleiner»
ronde kraaltjes. De gaatjes, waardoor he
koordje geregen wordt, moeten óf gepohS
óf heel keurig rond uitgeknipt worden.
eindjes van het doorgeregen koordje wor
den al weer met een kraaltje afgewerkj"
Het kleine beursje bestaat uit een gewooi
reepje stof, dat gevoerd en tot op tweedera
van de geheele lengte dichtgenaaid woW*
De rest wordt als overslagje gebruikt. Hf
geheele beursje is met allerlei gekleurde e
witte parelmoeren knoopjes bezet, hetwe'
een zeer apart cachet hieraan geeft, n®
sluit met knoop en knoopsgaatje. Op a
leuke beddekruik, welke uit rose stof 8e
zen werd, is de klok in een sprekende t»
aangebracht, geheel in den steelsteek. B®
mooi is het als men de klok uit zwart laK
of satinet apart knipt en dan de wijzers
de cijfers met witte zijde borduurt. Het
dan alsof de klok radiumcijfers heeft.
kleerenhanger wordt uit dubbele stof f t>
knipt, doch slechts aan één kant beweriv
De omtrek wordt gefestonneerd en
midden en de uiteinden van den voori
worden versierd met een motiefje in
deh
worcien versierd mee een moueije ,ep
steelsteek. In de kleine pompons, welke a
hanger afwerken, duwt men een Pr ge-
watten, dat in een of andere odeur
drenkt is. Nu nog den haak omwoelen erLe,
hanger is klaar. Nu ons laatste geschem"
de brillenétui. Dit is al weer dubbel f
derne motiefje geborduurd wordt,
knoopje vormt de sluiting. Al deze i® jji
geschenkjes schieten vlug op, kunnen g{i
enkele middagen vervaardigd worden jj
zullen zeker met veel vreugde ontvan
worden. Dus maar gauw aan den sla^ j/