De strijd met België in 1830 Echt en goed Jiet m&aal van den daa SLUITEN? ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Het merk ROBINSON staat op iedere zool. Let daar op van 2® j Altyn Kusch vlammende anjelier WOENSDAG 7 DECEMBER GENERAAL CHASSE Eervolle nederlaag Na 20 jaar vereend Moritz Rosenthal Faseisme in Engeland Vliegster gedood Scheepsramp voor komen Moedige verdediging der Antwerpsche Citadel zijn Poeders alleen, wanneer zij de hand- teekening dragen van den fabrikant A. Mijnhardt. Maagpoeders, Hoofdpijnpoeders, Kiespijnpoeders, Hoestpoeders, Wormpoe ders, enz. Per poeder 8 ct. Per doos 45 ct. Bij uw drogist. mimiMimmmmim In het land der gulle vrijheid En dat land bewonen wij! I Geeft men met nog guller vrijheid i Ons een wetten-heerschappij! En je mag alleen verkoopen i In zoover de wet dit wil, Ook al legt de wet de zaken Op de beste dagen stil! Zondags lust u graag een snoepje? Kom, de wet, die zegt van niet, Daar niet u, in 't land der vrijheid, Maar de stroeve wet gebiedt! Zelfs den Zondag vöör Sint Nic'laas, Dus een dag met perspectief, Daarin vond de wet op sluiting Voor het „open" geen motief. Maar men wil toch geld verdienen Dus de toinkelopstand kwam, En Sint Nic'laas hielp een handje In de Maasstad Rotterdam! Want men wil niet slechts verdienen, Doch men moetwant 't is de wet, Die de duimschroef der belasting 5 Steeds een draadje hooger zet! <4Zs de wet zoo graag wil sluiten.... Waarom dat niet geprobeerd 1 Met kantoren der belasting? Niemand die dan protesteert! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) Wordt zeventig jaar Ook filosoof (Ingezonden mededeeling.) Auspan vergezelde mij op de ganzenjacht. Wij dronken aan de bron warm, eenigs zins zoutachtig water en gingen zitten om uit te rusten. Ver aan den horizon kron kelde zich een rookwolk. „De ijzeren kameel heeft geloopen", zei Auspan peinzend, nadat hij een poosje naar den rook der locomotief gekeken had. „Heb je hem dichtbij gezien?" vroeg ik. „De ijzeren kameel? Zoo dicht als jij in den tijd toen Altyn-Kusch nog met hem streed." Postzak met brandend pakket met kruit bijtijds ontdekt AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON g Naar het Duitsch van Paul Oskar Hoecker I ^'■■niiiniiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiii ai Honderd jaar geleden, van 30 November tot 24 Dee. 1830, heeft 't beleg van de Citadel te Antwerpen plaats gehad. Dat is dus twee jaar na de scheiding tusschen Noord en Zuid, waarna de mogendheden gingen onder handelen over de juiste bepaling van de gren zen tusschen beide landen. Baron Chassé, had ha het oproer, dat te Brussel onder Fransche aanmoediging was opgelaaid, de stad Antwerpen gebombardeerd, doch het was hem niet gelukt den indruk van Brussel weg te nemen. Toen in 1831 Leopold I tot Koning werd uit geroepen, trok Prins Willem met zijn leger Kaar het Zuiden om zijn Tiendaagschen veld tocht te beginnen. Hij weigerde de regeling der mogendheden, die koste wat kost, een oorlog wilden voorkomen, te aanvaarden. Toen werd de Koning uitgenocdigd om het laatste bolwerk, de Antwerpsche Citadel te ontruimen. Deze werd Verdedigd door generaal baron Chassé, die den strijd tot het uiterste volhield en zich met zijn 5000 mannen kranig weerde. Deze Citadel had reeds een beroemde historie achter den rug. Onder anderen werd zij in den tachtig jarigen oorlog meerdere malen het middelpunt van hevige aanvallen en nog in 1814 werd zij drie dagen lang gebombardeerd. Met wisselend succes heeft de Citadel de beproevingen door staan, totdat Chassé haar in bezit nam. Zijn taak zou niet eenvoudig zijn, want het behoud der Citadel was als het ware het symbool van de Nederlandsche rechten. Chassé had van den Koning geen opdracht gekregen om de vesting tot het uiterste te verdedigen. De Koning ver langde alleen, dat de aanvoerder zijn plicht; zou doen en dat zijn gedrag het vaderland Waardig zou zijn. De strijd in de vesting zou niettemin hevig Worden en tot dapperheidsvertoon veel aan leiding geven. Chassé zat volkomen geïsoleerd en was er zich van bewust, dat niemand hem van buiten ter hulp zou komen. De Fransche troepen, die hem zouden bestrijden waren op komst en de strijd werd voorbereid. Op den 23sten November kwam het Fransche leger aan onder bevel van generaal Gérard, die Chassé een boodschap zond, waarin hij kenbaar maakte, Wat zijn plannen waren. Chassé antwoordde den Franschen generaal, dat hij het zich tot oen plicht rekende de Citadel te verdedigen met alle hem ten dienste staande middelen. Daarna begon de strijd en op 2 December Werd de Citadel onder vuur genomen. Reeds den eersten dag vielen er slachtoffers en spoe dig werd de kanonnade een permanente aan val. Vooral op St. Nicolaasdag was het vuur het hevigst, omdat de Franschen uit niet min der dan veertien forten de Citadel bestookten. Kelders stortten in en de puinhoopen begroeven de soldaten. Het magazijn, waar de levensmid delen werden bewaard, brandde b'jna geheel Uit. Een magazijn van bommen sp 'ong in de lucht en doodde verschillende soldaten. Op 14 December was de vesting zoodanig gehavend, dat aan een verdediging niet meer viel to denken. Toch handhaafde Chassé zijn stelling Kog en het zou 23 December worden, vóór Chassé een capitulatie overwoog. Hij vroeg een „ébderhoud aan met den Franschen generaal, die daarop het vuur staakte. De Nederlandsche Vlag met kogels doorboord, werd op 24 De cember gestreken. Het was gedaan. Generaal Gérard en de twee Franmhe prin sen van Orleans en Nimours, kwamen Chassé geiukwenschen met de dakkerheid door hem en z'jn manschappen betoond. Dat de bezetting ■Van de Citadel gevankelijk werd meegevierd haar Frankrijk, was te wijten aan het feit, dat de Nederlanders nog niet alle stellingen in Kelgië hadden prijs gegeven. Hierbij behoor den o. a. de forten Lillo en Liefkenshoek. In 1833 echter werd Chassé vrijgelaten. Hij kwam haar het vaderland en werd benoemd tot op- Perbevelhebber van Breda. Al was baron Chassé, niet de eenige, wien de vaderlandsche dank en hulde te beurt viel, hij was niettemin de groote man uit deze krijsperiode. Naast hem dienen met eere genoemd te worden maj-or Seelig en kapitein- luitenant ter zee Koopman, die zijn schepen op de Schelde niet wenschte ever te geven* doch ze liever in brand stak. Du geschiedde naar aanleiding van een artikel uit liet crimineel wetboek voor het „Krijgsvolk te water" welk artikel bepaalde, dat een schip Kiet aan den vijand mocht worden overgegeven, Voordat alle pogingen waren aangewend om het schip te behouden of het schip onbruikbaar te maken. Waar het eskader van Koopman hog volop bruikbaar was, meende de comman dant niet beter en sneller te kunnen handelen dan door zijn schepen door brand volkomen te vernietigen. Eerst probeerde Koopman nog te °htkomen en hij zond de kannoneerboot num mer 8 de Schelde uit om een proef te nemen. De poging mislukte echter en bovendien was de vijand hierdoor gewaarschuwd. Toen beval de commandant de ankers te laten vallen en de booten in den grond te hakken. Dit geschiedde hiet de booten, die in dieper water lagen. Oe andere werden in brand gestoken, nadat de daggen en aanteekeningen op eenigszins Plechtige wijze eveneens door het vuur waren Vernield. Door deze handelwijze was de generaal van den vijand weinig gesticht. De Nederland sche regeering echter bekrachtigde de daad van Koopman volkomen en noemde zijn beleid voortreffelijk. Het compliment, dat Chassé van den Fran schen generaal in ontvangst had te nemsn, stak wel scherp af bij de houding der Belgen, toen de Nederlandsche gewonden naar Ant werpen en Bergen op Zoom werden vervoerd. Het ziekentransport werd nJ. onderweg door de Belgen onder vuur genomen en had menige beleediging te verduren. De nederlaag was dus geleden en een aantal Nederlandsche en Fransche officieren werd naar Den Haag gezonden om met den Kon'ng te onderhandelen. Willem I echter wees iedere schikking van de hand, waarin hem de titel van „Koning van Holland" werd betwist. Maar ook generaal Chassé liet zich niet gemakkelijk de wet stellen. Toen Gérard hem een vrijen doortocht naar het vaderland aanbood op voor waarde, dat hij beloofde niet meer tegen Frankrijk te vechten, weigerde Chassé kort en goed de uitneodiging te aanvaarden. Toen volgde de krijgsgevangenschap in Frankrijk. Het zou nog jaren duren voor de lijken der- gesneuvelde Nederlanders naar het vaderland zouden worden vervoerd. Dit geschiedde in 1871 met groote plechtigheid. De stoffelijke overblijfselen werden ter aarde besteld in Gin- neken, waar het bekende Chassé-nr nument In tegenwoordigheid van den Koning werd ont huld. In 1907 werd Chassé's stoffelijk overschot plechtig bijgezet in een grafkelder, grenzende aan het graf van zijn trouwe soldaten. Ziehier een kort overzicht van de krijgsver richtingen, die honderd jaar geleden plaats hadden en die tot de laatste krijgsdaden van het Nederlandsche leger behooren. Hoe men ook moge denken over de scheiding tusschen Noord en Zuid en over de wijze, waarop de Nederlanders in die dagen meenden te moeten opkomen, voor wat zij als hun recht be schouwden, het gedrag van generaal Chassé, den populairen „Papa Chassé", zooals zijn soldaten hem noemden, verdient in ieder geval geroemd te worden als dat van een moedig soldaat en een oprecht vaderlander. Een Engelsch meisje, miss Aleksandra Savltch, of Theodora Argurios, zooals zij eigenlijk heet, is na 20 jaar zoeken door haar ouders terug gevonden in Belgrado, waar zij werkzaam waf op het postkantoor. Het meisje was verloren sinds zij drie maanden oud was en het heeft 20 jaar geduurd eer de onvermoeide po gingen van haar ouders met succes werden be kroond. De geschiedenis, zooals mevrouw Argu rios, die aan de „Daily Mail" vertelde, geven wfj hier weer: „Het verhaal van ons en onze dochter gaat terug tot de woelige dagen van den Balkan oorlog in 1912, Wij waren met Theodora, die toen drie maanden oud was, in Athene. Ik werd erg ziek en daarom besloten wij de zorg voor Theodora toe te vertrouwen aan een verpleeg ster, tot ik beter zou zijn. Maar mijn ziekte hield maandenlang aan en nog voor ik hersteld was, moesten wij in allerijl het land verlaten, zon der Theodora. Negen maanden lang trokken wij van stad tot stad, tot wij ons ten slotte vestig den in Saloniki. Vandaar schreven wij naar de verpleegster om ons het kind terug te brengen, maar de brief schijnt haar niet te hebben be reikt. Al onze pogingen om haar te vinden faalden; zij en Theodora waren verdwenen. Sindsdien hebben wij onophoudelijk naar haar gezocht, ook gedurende den oorlog. Als geneu traliseerd Engelschman trad mijn man in Brit- schen dienst. In dien tijd trof ons een tweede ramp; onze tweelingen, Rose en Lily, bezweken aan een geheimzinnige ziekte; wij vermoedden, dat dit het werk was van contra-spionnen, daar mijn man bij den Britschen inlichtingendienst te werk was gesteld. Na den oorlog gingen wij naar Londen en gedurende zijn zakenreizen heeft mijn man onverpoosd gezocht en geïnfor meerd en ofschoon wij in het geheel geen spo ren vonden, gaven wij toch nimmer de hoop op. Soms hadden wij heel sterk het gevoel, dat. Theodora nog in leven was en het goed maakte, doch wij wisten niets! De laatste jaren hebben wij beiden veel van ziekte te lijden gehad en daardoor konden wij niet zoo energiek meer zoeken. Vier jaar geleden besloot mijn man naar Belgrado te gaan. Hij hoorde toen geruchten over een bewoner van Belgrado, die lang gele den een meisje had geadopteerd en naar Wee- nen had gezonden voor een goede opleiding. Doch opnieuw hadden wij tegenslag, n.l. pas moeilijkheden, die het voor mijn man onmoge lijk maakten zijn onderzoek voort te zetteu. Gebroken kwam hij in Engeland terug, werd ziek en hoorde onlangs door een dokter het vonnis uitspreken, dat hij niet lang meer te leven zou hebben. Hij zeide toen tot mij: ,,Ik wil niet sterven voor ik mijn dochter heb gezien. Ik ga weer naar Belgrado en zal haar tot eiken priis vinden." Hij is gegaan en heeft haar gevonden Ik heb telegrammen en brieven en foto's ont vangen en mijn man zegt, dat hij zich nu ge heel fit gevoelt en niet over sterven denkt, ons leven begint opnieuw. Theodora heeft het ölj nilllllllllllllllllllllllll niiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiirimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiH haar voogd in Belgrado heel goed gehad; haar pleegvader kan bijna niet meer van haar schei den en ook het meisje valt het lang niet licht naar Engeland te gaan, dat zij niet kent en welks taal zij nauwelijks verstaat. Haar vader is begonnen haar Engelsch te leeren. Met haar gebrekkige kennis van die taal heeft zij mij een briefje geschreven, dat mij de gelukkigste uren van mijn leven heeft bezorgd: Er staat ip: „Lieve moeder, ik verlang er naar u te om helzen. Ik tel de uren, die mij nog van u en de anderen scheiden„En ik behoef u wel niet te zeggen, zoo Wsloot mevrouw Argurios haar verhaal, dat ik niet minder dan Theodora vurig verlang naar het oogenblik, waarop ik na een scheiding van twintig jaar mijn eigen kind weer in de armen zal sluiten!" LONDEN, 6 Dec. (Reuter.) Op een bijeen komst te Londen, waar Sir Oswald Mosley, lei der van de Britsche Fascistische Unie, het woord voerde, kwam het tot felle botsingen. Er werd gevochten met stukken hout en fles- schen, waarbij een zeker aantal personen, o. w. een vrouw gewond werden. De Joodsche pianist Moritz Rosenthal, een kunstenaar van wereldreputatie, wordt dezer dagen zeventig jaar. De beroemde Chopin-ver- tolker was de zoon van een hoogleeraar aan de academie van Lemberg in Gallicië. Hij be gon piano te spelen op achtjarigen leeftijd en maakte zulke snelle vorderingen, dat hij reeds op tienjarigen leeftijd een virtuoos was, die zijn geheele omgeving door zijn spel in verba zing bracht. Weer een wonderkind dus. Doch in den loop der jaren zou blijken, dat hij méér was dan een wonderkind. Zijn leermeester was de Chopinspeler Mikuli, die spoedig tezamen met zijn leerling op con certen optrad. Toen de familie verhuisde naar Weenen" werd Rosenthal leerling van Joseffy en reeds op veertienjarigen leeftijd speelde hij voor een critisch publiek een concert van v. Beethoven, Liszt en Mendelssohn. Daarna maakte hij een tournée door Roemenië, waar de koning hem tot hofpianist benoemde. Zijn vriendschap met den componist Lizt dateert van 1877 en duurde tot den dood van den componist. Samen traden zij op in Rome, Boedapest, Weimar, Parijs en St. Petersburg. Behalve pianist was Rosenthal ook filosoof. De studie der wijsbegeerte was hij eenmaal begonnen en om zijn vader een genoegen te doen zette hij ze voort. Hij ging dus naar de universiteit en trad jarenlang niet in het publiek op. Daarna echter gaf hij een Liszt- avond in Weenen, waarna een tournée door Amerika en Engeland volgde. Een tweede tour née door Amerika volgde in 1907. En thans op zeventigjarigen leeftijd geeft Rosenthal nog steeds concerten, hoewel minder veelvuldig dan vroeger. Zoo trad hij ook het vorige jaar in Amsterdam op en niet zonder groot succes. Enkele weken geleden zou Rosenthal in Manchester een concert geven, maar het con cert kon niet doorgaan omdat het ministerie van Arbeid den kunstenaar sommeerde het land te verlaten, daar hij een vreemdeling was. Binnen 24 uur was Rosenthal dan ook ver dwenen. Rosenthal is ook schrijver en als zoodanig heeft hij met menig muziekcriticus den degen gekruist. In samenwerking met den Deen- schen componist Ludwig Schytte schreef hij een boek over piano-techniek. De zeventigjarige Rosenthal geniet nog steeds een goede gezondheid en is een sprekend voor beeld van den harden werker, die zich door den arbeid zijn frischheid niet laat ontnemen. BERLIJN, 6 Dec. (W.B.) Op het vliegveld stortte" heden een vliegtuig omlaag. De inzit tende dame werd zwaar gewond en is later overleden. Freddy Vrijdag had Robbie een hoepel cadeau gedaan, dien hij had afgeslagen van een oud vat, en Robbie amuseerde zich een heelen tijd met op het strand te hoepelen. Toen hij er eindelijk moe van was geworden, bood hij den hoepel en den stok aan Loetje aan, een van de tweelingen. Zoodra Loetje wilde gaan hoepelen, kwam Lout je er bij, die het andere eind van den stok beetpakte, en de tweelingen braken den stok in tweeën. „Waarvoor doen jullie dat?" vroeg Robbie verontwaardigd. MoTTbif* „Als een van ons tweeën hoepelt, willen we het allebei doen," ant woordde de tweelingen. Toen begonnen ze tot Robbie's groot vermaak, te hoepelen, met den hoepel tusschen hen in om de beurt gaven ze hem met hun halven stok een slag. „Kijk me dat nu eens aan," riep Ivy uit, „niets kunnen ze letterlijk afzonderlijk doen. Ik geloof, dat ze samen in het water zouden vallen ook." „Natuurlijk," beaambden Loetje en Loutje uit den grond van hun hart, „we doen alles samen." (Morgenavond vervolg.) „Wie is dat?" „Heb je nog nooit van Altyn-Kusch ge hoord?" En terwijl wij schafttijd hielden vertelde Auspan de geschiedenis. Ik verwachtte een oude legende te hooren, maar de geschiede nis van Altyn-Kusch was pas enkele maanden oud, na de opening van de Turksib de Toer- kestan Siberische spoorweglijn. „De ijzeren kameel loopt zeer snel!" ver telden ons de menschen, die van de Irtysch rivier kwamen maar er is verschil in snel heid. Ook de os loopt snel, wanneer men een goede zweep in de hand neemt, maar ook het slechtste paard haalt hem nog in. De snel heid van den ijzeren kameel had niemand gezien maar in de heele steppe was er niemand die Tschalpan niet kende. Tschalpan was de dapperste djigit in de heele steppe en zijn roem had hij te danken aan Altyn-Kusch wat zooveel beteekende als „gouden vogel". Neen, Altyn Kusch was sneller dan een vogel. Van aanzien was Altyn Kusch niet eens mooi; klein,, rossig, met lange dichte manen had hij niet de vormen van een edelen renner. Zonder de eigenschappen van Altyn Kusch te kennen zou men hem onverschillig voorbijgaan. Vijf jaar geleden kende Altyn-Kusch nog niet de alles-veroverende hand van den mensch. Tchalpan had den renner mee uit de Samalhoel-steppen gebracht, waar tot he den nog heele kudden wilde paarden over de vlakten jagen. Hoe het hem gelukt is de lasso over den hals van den wantrouwigen hengst te werken, dat vertelde Tschalpan niet, maar toen hij met zijn buit teruggekeerd" was, moest hij nog een heele maand lang zijn gekwetsten schouder masseeren. Even zoo lang was zijn hand verrekt geweest, maar toen begon hij Altyn-Kusch te temmen. De steppen lagen reeds in diepe sneeuw, toen hij voor de eerste maal een ritje maakte op Altyn-Kusch en het voorjaar daarop zei de rijke Essen-Bey hem na den eersten ren: „Ik geef je 300 schapen. Geef mij Altyn- Kusch." Tschalpan lachte en schudde het hoofd. „Te weinig? Neem er 500, een kameel en twee renners bovendien." „Houd ze maar Bey," antwoordde de djigit: „de schapen en de renners. VA1 zoudt u mij er zelfs uw vrouwen bij geven, dan zou ik Altyn- Kusch nog niet afstaan Toen gebeurde echter het volgende: Tschal pan slaapt en hoort plotse1 ing iemand gillen in de steppe, als voor den dood. Toen had Altyn-Kusch geslagen, want ér waren veel ruiters, die hem op wilden toornen. Het was prachtig om uit de verte te zien: Tschalpan rijdt op Altyn-Kusch. Men zag niet den ruiter, noch het paard: slechts een don kere stip, die zich met de snelheid van den wind voortbewoog. En nu zou de weergalooze renner zich met den ijzeren kameel in snel heid meten. De levende kameel is zwaar en plomp zou de ijzeren sneller zijn dan de wind Dezen morgen waren de steppen bont van kleurige kleeden der Kirgiezen die naar het station trokken om den nooit gezienen ijzeren kameel te aanschouwen, die van daar uit zijn loop beginnen zou. Mannen, vrouwen, kinde ren kwamen van alle zijden. Het was bijna niet te gelooven, dat de levenlooze, woeste steppe zooveel menschen bergt. Maar misschien zal Tschalpan van den wed strijd afzien? De Russen vertelden dat de ijzeren kameel zeer zwaar was, maar buiten gewoon snel rentzeer snel „Laat het Djigit", rieden voorziphtigen Tschalpan. „Pas opje zult nog vuil eten." „Vuil eten", dat beteekent: in den grond zinken van schaamte. Maar Tschalpan was te zeker van Altyn-Kusch. Zooals altijd voor de rennen, voederde hij den hengst met tarwe, die in melk van een merrie geweekt was. In afwachting van den rit, krabde Altyn-Kusch ongeduldig met de hoeven en Tschalpan wacht te tot de ijzeren kameel een rookwolk in de lucht stiet en doordringend floot. Het volgende oogenblik rukte Altyn-Kusch zich, met Tschal pan op zijn rug van de plaats los Het station bij de „Drie Bronnen" vormde het doel. Tot daar waren het 18 Kilometer. Op den heelen weg stonden groepen ruiters om het verloop van den wedstrijd te volgen. Op de eerste 5 Kilometer was Altyn-Kusch zijn tegenstander ver voor. Als een ervaren ruiter begreep Tschalpan, dat de ijzeren kameel kracht voor de finish spaarde, bij begon het paard in te houden en liet zich inhalen. Kop aan kop suisden zij voort. De menschen in den ijzeren kameel schreeuwden iets, wenkten met de mutsen, maar de Djigit hoorde niets; zijn heele opmerkzaamheid concentreerde zich op de ronde beenen van den ijzeren kameel. Werden de omwentelingen sneller, dan liet hij Altyn-Kusch den vrijen loop, werden zij lang zamer dan hield hij het paard in. Maar nu begon de ijzeren kameel sneller te ademen en vlugger en vlugger te loopen. Dat was den Djigit recht naar den zin! Altyn- Kusch lag bijna plat, de wind floot in de ooren, als een vogel vloog het paardsloo- ten, kuilen, steenenmerkte er niets van... En de tegenstander snuift al vaker en vaker. Is hij moe geworden?Ho, dat is wat an ders: hoe meer hij snuift des te sneller rollen de wielenNu is hij Altyn-Kusch voorbij gegaan. Tschalpan drukt hem de sporen in de zijden en nu zijn ze weer naast elkaar De renner wordt nat, de wind rukt witte vlok ken van den bek. Geeft niets, Altyn-Kusch; in de steppe is toch niemand sneller dan jij. Direct zullen ze weer naast elkaar zijn Maar, wat is dat? De ijzeren kameel stoot heele wolken zwarten rook in de lucht en loopt sneller dan de wind. Nu gebeurde 't volgende voor de j I oogen der Djigi- £\LCL tïl7lLl>t> ten, die den wed- strijd met span- f ning volgden. Drie vierde van den weg was reeds gelegd. De loco- motief was reeds ver voor, toen Altyn-Kusch struikelde. Kort daarna moest hij over een klein kanaal springen dat voor den afloop van het water gegraven was en voor de eerste maal vertraagde de renner zijn loop. Tschalpan hief de zweep het was de eer ste en laatste slag dien Altyn-Kusch van zijn meester ontving. Van woede en smart begon de hengst te steigeren. Met een prachtigen lichten sprong nam hij de hindernis, toonde nog eenmaal waartoe hij in staat was en viel dan zwaar, als een aangeschoten vogel op den grond. Toen Tschalpan na den val opgestaan was, keek hij, waar de ijzeren kameel ondertusschen heen gerend was: slechts een zwarte rook was nog aan den horizon te zien. Toen keek de Djigit naar Altyn-Kusch, het paard lag zwaar ademend op den grond. Siddering op siddering liep over zijn lichaam, het schuim op den mond was rood gekleurd. De Djigit naderde het dier, Altyn-Kusch draaide den kop naar zijn meester en keek hem smartelijk aan. Tschalpan haalde een oud pistool uit zijn zak en stak den loop in het oor van den hengst. Toen draaide hij zich om en drukte af. Nog denzelfden dag heeft hij hem begra ven en hij legde drie steenen op het graf, zoo besloot Auspan zijn verhaal. De steppe zweeg. Aan de grens van hemel en aarde ontstonden luchtspiegelingen: een meereen bosch. Dan trok een streep don kere rook voorbij en blies alles weg. Weer was de trein door de steppe gerold. „Wanneer de Djigit daarna gehoord had wat men van den ren gezegd had, dan was A'.tyn-Kusch nog trotsch en hij moest geen vuil eten", zei ik. „Ja, jammer van den renner," antwoordde Auspan. „Wij hebben er zoo geen meer in de steppe. Maar wat het vuil betreft, dat is geen ongeluk. Tschalpan at er niet veel van." „Hoe zoo dan?" vroeg ik belangstellend. „Hij is een echte type. „En ik zal toch den renner hebben, die sneller is dan alle andere!" zei hij, ging naar het station en vroeg den man met de roode pet, hem werk te geven. En wat denk je dat er nu gebeurd is?" „Hij heeft het gewonnen. Thans rijdt Tschal pan op den ijzeren kameel, voedert hem met kolen en men beweert, dat hij het al zeer goed kan Naar het „Bat. Nwsbl." verneemt, is te Tandjong-Priok door ontdekking van brand in een postzak een mogelijk zeer ernstig ongeluk voorkomen. Bij het inladen van de mail aan boord van de „Silverbeach", welk schip via Britsch-Indië en Europa naar Amerika vertrekken zou, ont dekte een der stuurlieden rook, die uit een mailzak te voorschijn kwam. Een nader onder zoek wees uit, dat de inhoud ervan bestond uit een viertal postpakketten, waarvan een brandend werd aangetroffen. Dit pakket bleek bestemd voor Aden. Vol gens de inhoudsopgave zou het moeten bevat ten „pakeans". doch de werkelijke inhoud was kruit, vuurwerk, slaghoedjes, vulpenhouders, terwijl slechts een klein deel bestond uit kleeren. Reeds 11 November waren de bedoelde pak ketten te Tandjong-Priok gearriveerd, waar zij den 12den d.a.v. „gezakt" werden en opgesla gen in afwachting op scheepsgelegenheid. Men neemt aan, dat de vermoedelijke oor zaak van den brand is geweest zelfontbranding als gevolg van stooten van den betrokken zak. Het mag een geluk heeten, dat de brand tijdig en vóór het vertrek van het schip werd ontdekt, daar anders het aantal onverklaar bare scheepsrampen met één zou zijn vermeer derd en een nieuwe ramp zeker tot de moge lijkheden zou hebben behoord. Men ziet boven dien aanstonds de overeenkomst met het be gin van brand aan boord van de „Dempo", toen zich naar alle waarschijnlijkheid onder de passagiersgoederen stoffen bevonden, die even eens brand veroorzaakten. Het spreekt vanzelf, dat voor den afzender van het pakket, die bovendien een valsche, misleidende inhoudsopgave verstrekte, dit muis- jfe nog wel een staart zal hebben. "been of arm J A 11 F op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen Ofbfïfk bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7Cfï bij een ongeval met ?50 ij verlies van een hand 9f f 50 -ïï Jx l IQ QOOÏITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen Uif Ir» verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen f f OUm doodelijken afloop# &OV» een voet oog# iduim of wijsvinger t/U» be een breuk van f40.- bij verlies van "n anderen vinger iiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiuniiiiiiiiiii "Nu ben je toch wel erg aan het overdrijven, ~®ste jongen", zei mevrouw Troilo. Haar gezicht was onder het gesprek vuhrrood geworden. Ze was eigenlijk doodsbang voor haar neef. Zoo J®chtmoedig als hij zich voordeed, bezat hjj j?°h een groote macht over haar. Niets vond JJ vreeselijker dan dat Victor hem boos zou Jóaken en dat zij naderhand alle mogelijke Pleite zou moeten doen, om hem uit ziln hoofd Praten, dat hij een reden tot ergernis had. "ïn heel Wiesbaden spreekt men niet anders Over ons, als over een stelletje boeren," ging ictor opgewonden voort, „ze beschouwen ons 's onbeschaafde parvenu's en denken, dat we fe®n smaak hebben, en daar hebben ze waar- chtig geen ongelijk in, als we de menschen uike gruwelstukken aansmeren, als hier in tig1 catal°§us staan." Hij bladerde zenuwach- hf het dikke boek en gooide het openge slagen op het schrijfbureau van Oom Alfons. „Maar lieve Victor," zei deze met zijn vrien delijkste stem en heel langzaam; op de ma nier, waarop men een stout kind de les leest: „Als je kennissen in Wiesbaden ons parve nu's noemen, dan is dat een grofheid, die ik me in jouw plaats niet zou laten welgevallen, maar...." Driftig viel Victor hem in de rede: „Denkt u, dat ze je zoo iets in je gezicht zeggen?" Oom Rispeter haalde alleen maar de schou ders op: „Op zich zelf hebben ze in zekeren zin geen ongelijk: we zijn selfmade men. Ja, dat zijn we. Nog toen je vader zaliger leefde, was de zaak zoo klein, zoo onbeduidend en bovendien zoo slecht georganiseerd, dat hij nog niet met de kleinste zaken uit Wiesbaden te vergelijken was. Je vader heeft helaas ook veel tegenspoed gehad. En vooral: geen geld. Pas door zijn tweede vrouw kreeg hij het geld in handen, dat hem mogelijk maakte vooruit te komen. En ook toen nog ging het langzaam genoeg. Jammer, jammer! Toen je lieve mama me uit Aken liet komen om haar te helpen de zaak voort te zetten, was ik ontzet van den sleurboel hier. Je goede vader was ook heele- maal geen zakenman. Dat is een kwestie van talent. In het tweede jaar had ik de inkom sten al verdrievoudigd. En nu is de omzet tien maal zoo groot. We zijn de grootste ver zenders van snijbloemen en tuinartikelen. Wat wil je nog meer? Dat een paar senreeuwers, die ons de happen in den mond niet gunnen, met onze manier van werken niet tevreden zijn? Ze moeten maar eens probeeren ons winstcijfer na te doen!" Den heelen tijd door had mevrouw Troilo naar het norsche, steeds bleeker wordende ge zicht van haar stiefzoon zitten kijken. Tegen over haar had haar neef zich nooit ontzien critiek te oefenen- op haar overleden man. Maar tegenover Victor had hij zich tot nog toe in acht genomen. Ze was bang voor een hef tige scène, voor een uitbarsting van woede bij haar stiefzoon. Als op dit onderwerp werd doorgegaan, kwam ze zelf in de noodzakelijk heid om een oordeel over Victor's vader uit te spreken. Maar dat wou ze toch maar liever vermijden. Want ze wilde het liefst bij geen van beiden uit de gratie raken. Victor viel echter heelemaal niet boos uit. Hij klemde de tanden op elkaar en bleef zwij gen. Alleen wierp hij zijn stiefmoeder een ern- stigen, vragenden blik toe. Toen deze zweeg, knikte hij in zichzelf. Een bittere, woedende uitdrukking kwam op zijn gezicht en zonder een woord te spreken, ver liet hjj het kantoor. Sindsdien sprak hij met Oom Alfons alleen nog maar, als het in zakelijke dingen onver mijdelijk was. Voor het overige negeerde hij hem. Mevrouw Troilo ging gebukt onder deze on aangename verhouding. Ze kon haar neef niet meer missen. Ze had een mededeelzame na tuur en was gewoon alles met hem te bespre ken. Zijn lieve en gemoedelijke manier van doen had deze vertrouwelijkheid vanzelfspre kend doen schijnen en ze zag vreeseliik op te gen een verkoeling van de verhouding tus schen haar en haar neef, om van zijn weg gaan niet te spreken. Aan den anderen kant was ze trotsch op haar knappen, vlotten stief zoon. Ze kende geen grooter genoegen dan aan zijn arm in de loge van een schouwburg bin nen te komen, zich met hem in een concert zaal, in een elegant restaurant, op een druk ken wandelweg te vertoonen. Hij had een ge makkelijkheid van optreden, iets natuurlijk- aristocratisch, dat haar imponeerde. In dat opzicht was haar neef niet in de verste verte met Victor te vergelijken. De een verstond de kunst veel geld te verdienen, de ander: dat zelfde geld met zwier uit te geven! Het eerste kon men aanleeren, net laatste moest aange boren zijn. Victor was nu ook erg koel tegen zijn stief moeder. De groote Wiesbadener seizoen-week ging dezen keer voorbij, zonder dat Mevrouw Troilo er wat van te zien kreeg. Victor had haar geeiv plaatsen bezorgd en haar neef dacht aan schouwburgen, concerten en andere amuse menten heelemaal niet. Maar het verrassende was, dat Victor zelf zich ook bij geen enkele vermakelijkheid vertoonde! Was zijn vriendschap met mevrouw Rettberg alweer uit? Sinds verscheidene dagen tenniste hij al niet meer op den Amselberg; om in training te blijven, was hij lid geworden van een tennisclub in Wiesbaden. „Zeg, vroeg mevrouw Troilo eens, schijn baar argeloos aan Victor, „ga je nooit meer bij de mooie mevrouw Rettberg op visite?" „Het gezelschap daar bevalt me niet. Me vrouw Rettberg is zoo weinig kieskeurig...." „Ja, het is geen wonder, dat allerhande heeren haar het hof maken? Waar of niet? Ze is mooi, rijk.... een goudvischje „Baron Glusbeek, uit Weenen, geneert me niet en de twee Amerikanen ook niet. En Feu- stell nog veel minder. Die gebruikt ze maar zoo'n beetje als loopjongen. Maar als ze het in haar hoofd haalt met een gewonen tuinknecht te tennissenDaar dank ik voor. Dat laat ik me niet doen, om met zulk gezelschap samen te worden gebracht...." Zijn stem beefde. ,Maar Victor, dat kan toch niet? Zoo'n def tige vrouw. Het zal een grap van haar geweest zijn, een van haar grillen." Victor liep met groote stappen de kleine woonkamer op en neer, waar ze nem na de middagkoffie had geprobeerd vast té houden. Al heen en weer loopend vertelde hii de ge heele geschiedenis, af en toe van opwinding met zijn voet op den grond stampend. „De vorige week was Feustell een keer weg gebleven en we hadden afgesproken een mixed double te spelen. Toen zei ze: ze had al voor een plaatsvervanger gezorgd. Een jonge En gelschman was het, die buitengewoon speelde. Ze had voor de aardigheid wel eens af en toe een bal met hem geslagen, maar vandaag had hij zich een uurtje vrij gemaakt om voor Feustell in te vallsh. „Daar komt hfj aan!" En ze gaat in den tuin en stelt ons voor. Een Engelschman in tenniscostuum, heel correct. Een zekere Mr. Gabb. Hij had in Oxford ge studeerd en deed veel aan land- en tuinbouw kunde. Hij speelt schitterend. Ik raak met hem in gesprek. En ik moest hem telkens aan kijken, want ik dacht, dat gezicht komt mij zoo bekend voor, ik weet alleen niet, waar ik hem eerder gezien heb. Dat zei ik later ook tegen mevrouw Rettberg. En ze begint te lachen en zegt doodkalm: dat is toch de nieu we knecht van juffrouw Lutz, en bij haar in den tuin was hij ook al aan het werk geweest. „U moet hem 's avonds in de opera zien, in smoking. Every inch a gentleman. (Een op en top heer). Wat zegt u daarvan, mama?" „Het is niet de tuinknecht van Katchen, maar in stilte haar verloofde." „Onzin, mama," zei Victor boos. „Wil ik je eens wat vertellen, Jongen," zei mevrouw Troilo gedwongen lachend, je bent zoo boos erom omdat je in je hart jaloersch bent. Je denkt nog altijd aan die ellendige Katchen en kunt niet hebben, dat ze uit En geland een vriend heeft meegebracht." Een lange poos zweeg Victor. Hij moest iets in zijn binnenste het zwijgen opleggen. „Hoe komt u er bij, mama. Maar ik kan toch niet op voet van gelijkheid omgaan met een vent, die op het bevolkingsregister als tuin knecht staat ingeschreven en voor wien iedere week zegels geplakt worden." „Och kom, hoe weet je dat?" (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 7