De strijd met België in 1830
Echt en goed
Jiet m&aal van den daa
SLUITEN?
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Het merk ROBINSON staat op iedere
zool. Let daar op
van
2® j Altyn Kusch
vlammende
anjelier
WOENSDAG 7 DECEMBER
GENERAAL CHASSE
Eervolle nederlaag
Na 20 jaar vereend
Moritz Rosenthal
Faseisme in Engeland
Vliegster gedood
Scheepsramp voor
komen
Moedige verdediging der
Antwerpsche Citadel
zijn Poeders alleen, wanneer zij de hand-
teekening dragen van den fabrikant A.
Mijnhardt. Maagpoeders, Hoofdpijnpoeders,
Kiespijnpoeders, Hoestpoeders, Wormpoe
ders, enz. Per poeder 8 ct. Per doos 45 ct.
Bij uw drogist.
mimiMimmmmim
In het land der gulle vrijheid
En dat land bewonen wij!
I Geeft men met nog guller vrijheid
i Ons een wetten-heerschappij!
En je mag alleen verkoopen
i In zoover de wet dit wil,
Ook al legt de wet de zaken
Op de beste dagen stil!
Zondags lust u graag een snoepje?
Kom, de wet, die zegt van niet,
Daar niet u, in 't land der vrijheid,
Maar de stroeve wet gebiedt!
Zelfs den Zondag vöör Sint Nic'laas,
Dus een dag met perspectief,
Daarin vond de wet op sluiting
Voor het „open" geen motief.
Maar men wil toch geld verdienen
Dus de toinkelopstand kwam,
En Sint Nic'laas hielp een handje
In de Maasstad Rotterdam!
Want men wil niet slechts verdienen,
Doch men moetwant 't is de wet,
Die de duimschroef der belasting
5 Steeds een draadje hooger zet!
<4Zs de wet zoo graag wil sluiten....
Waarom dat niet geprobeerd
1 Met kantoren der belasting?
Niemand die dan protesteert!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
Wordt zeventig jaar
Ook filosoof
(Ingezonden mededeeling.)
Auspan vergezelde mij op de ganzenjacht.
Wij dronken aan de bron warm, eenigs
zins zoutachtig water en gingen zitten
om uit te rusten. Ver aan den horizon kron
kelde zich een rookwolk.
„De ijzeren kameel heeft geloopen", zei
Auspan peinzend, nadat hij een poosje naar
den rook der locomotief gekeken had.
„Heb je hem dichtbij gezien?" vroeg ik.
„De ijzeren kameel? Zoo dicht als jij in den
tijd toen Altyn-Kusch nog met hem streed."
Postzak met brandend pakket met
kruit bijtijds ontdekt
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
g Naar het Duitsch van
Paul Oskar Hoecker I
^'■■niiiniiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiii
ai
Honderd jaar geleden, van 30 November tot
24 Dee. 1830, heeft 't beleg van de Citadel
te Antwerpen plaats gehad. Dat is dus
twee jaar na de scheiding tusschen Noord en
Zuid, waarna de mogendheden gingen onder
handelen over de juiste bepaling van de gren
zen tusschen beide landen. Baron Chassé, had
ha het oproer, dat te Brussel onder Fransche
aanmoediging was opgelaaid, de stad Antwerpen
gebombardeerd, doch het was hem niet gelukt
den indruk van Brussel weg te nemen.
Toen in 1831 Leopold I tot Koning werd uit
geroepen, trok Prins Willem met zijn leger
Kaar het Zuiden om zijn Tiendaagschen veld
tocht te beginnen. Hij weigerde de regeling der
mogendheden, die koste wat kost, een oorlog
wilden voorkomen, te aanvaarden. Toen werd
de Koning uitgenocdigd om het laatste bolwerk,
de Antwerpsche Citadel te ontruimen. Deze werd
Verdedigd door generaal baron Chassé, die den
strijd tot het uiterste volhield en zich met
zijn 5000 mannen kranig weerde. Deze Citadel
had reeds een beroemde historie achter den
rug. Onder anderen werd zij in den tachtig
jarigen oorlog meerdere malen het middelpunt
van hevige aanvallen en nog in 1814 werd zij
drie dagen lang gebombardeerd. Met wisselend
succes heeft de Citadel de beproevingen door
staan, totdat Chassé haar in bezit nam. Zijn
taak zou niet eenvoudig zijn, want het behoud
der Citadel was als het ware het symbool van
de Nederlandsche rechten. Chassé had van den
Koning geen opdracht gekregen om de vesting
tot het uiterste te verdedigen. De Koning ver
langde alleen, dat de aanvoerder zijn plicht;
zou doen en dat zijn gedrag het vaderland
Waardig zou zijn.
De strijd in de vesting zou niettemin hevig
Worden en tot dapperheidsvertoon veel aan
leiding geven. Chassé zat volkomen geïsoleerd
en was er zich van bewust, dat niemand hem
van buiten ter hulp zou komen. De Fransche
troepen, die hem zouden bestrijden waren op
komst en de strijd werd voorbereid. Op den
23sten November kwam het Fransche leger aan
onder bevel van generaal Gérard, die Chassé
een boodschap zond, waarin hij kenbaar maakte,
Wat zijn plannen waren. Chassé antwoordde
den Franschen generaal, dat hij het zich tot
oen plicht rekende de Citadel te verdedigen
met alle hem ten dienste staande middelen.
Daarna begon de strijd en op 2 December
Werd de Citadel onder vuur genomen. Reeds
den eersten dag vielen er slachtoffers en spoe
dig werd de kanonnade een permanente aan
val. Vooral op St. Nicolaasdag was het vuur
het hevigst, omdat de Franschen uit niet min
der dan veertien forten de Citadel bestookten.
Kelders stortten in en de puinhoopen begroeven
de soldaten. Het magazijn, waar de levensmid
delen werden bewaard, brandde b'jna geheel
Uit. Een magazijn van bommen sp 'ong in de
lucht en doodde verschillende soldaten. Op 14
December was de vesting zoodanig gehavend,
dat aan een verdediging niet meer viel to
denken. Toch handhaafde Chassé zijn stelling
Kog en het zou 23 December worden, vóór
Chassé een capitulatie overwoog. Hij vroeg een
„ébderhoud aan met den Franschen generaal,
die daarop het vuur staakte. De Nederlandsche
Vlag met kogels doorboord, werd op 24 De
cember gestreken. Het was gedaan.
Generaal Gérard en de twee Franmhe prin
sen van Orleans en Nimours, kwamen Chassé
geiukwenschen met de dakkerheid door hem en
z'jn manschappen betoond. Dat de bezetting
■Van de Citadel gevankelijk werd meegevierd
haar Frankrijk, was te wijten aan het feit,
dat de Nederlanders nog niet alle stellingen in
Kelgië hadden prijs gegeven. Hierbij behoor
den o. a. de forten Lillo en Liefkenshoek. In
1833 echter werd Chassé vrijgelaten. Hij kwam
haar het vaderland en werd benoemd tot op-
Perbevelhebber van Breda. Al was baron
Chassé, niet de eenige, wien de vaderlandsche
dank en hulde te beurt viel, hij was niettemin
de groote man uit deze krijsperiode. Naast hem
dienen met eere genoemd te worden maj-or
Seelig en kapitein- luitenant ter zee Koopman,
die zijn schepen op de Schelde niet wenschte
ever te geven* doch ze liever in brand stak. Du
geschiedde naar aanleiding van een artikel uit
liet crimineel wetboek voor het „Krijgsvolk
te water" welk artikel bepaalde, dat een schip
Kiet aan den vijand mocht worden overgegeven,
Voordat alle pogingen waren aangewend om
het schip te behouden of het schip onbruikbaar
te maken. Waar het eskader van Koopman
hog volop bruikbaar was, meende de comman
dant niet beter en sneller te kunnen handelen
dan door zijn schepen door brand volkomen te
vernietigen. Eerst probeerde Koopman nog te
°htkomen en hij zond de kannoneerboot num
mer 8 de Schelde uit om een proef te nemen.
De poging mislukte echter en bovendien was
de vijand hierdoor gewaarschuwd. Toen beval
de commandant de ankers te laten vallen en de
booten in den grond te hakken. Dit geschiedde
hiet de booten, die in dieper water lagen. Oe
andere werden in brand gestoken, nadat de
daggen en aanteekeningen op eenigszins
Plechtige wijze eveneens door het vuur waren
Vernield. Door deze handelwijze was de generaal
van den vijand weinig gesticht. De Nederland
sche regeering echter bekrachtigde de daad van
Koopman volkomen en noemde zijn beleid
voortreffelijk.
Het compliment, dat Chassé van den Fran
schen generaal in ontvangst had te nemsn,
stak wel scherp af bij de houding der Belgen,
toen de Nederlandsche gewonden naar Ant
werpen en Bergen op Zoom werden vervoerd.
Het ziekentransport werd nJ. onderweg door de
Belgen onder vuur genomen en had menige
beleediging te verduren.
De nederlaag was dus geleden en een aantal
Nederlandsche en Fransche officieren werd
naar Den Haag gezonden om met den Kon'ng
te onderhandelen. Willem I echter wees iedere
schikking van de hand, waarin hem de titel
van „Koning van Holland" werd betwist. Maar
ook generaal Chassé liet zich niet gemakkelijk
de wet stellen. Toen Gérard hem een vrijen
doortocht naar het vaderland aanbood op voor
waarde, dat hij beloofde niet meer tegen
Frankrijk te vechten, weigerde Chassé kort en
goed de uitneodiging te aanvaarden. Toen
volgde de krijgsgevangenschap in Frankrijk.
Het zou nog jaren duren voor de lijken der-
gesneuvelde Nederlanders naar het vaderland
zouden worden vervoerd. Dit geschiedde in
1871 met groote plechtigheid. De stoffelijke
overblijfselen werden ter aarde besteld in Gin-
neken, waar het bekende Chassé-nr nument In
tegenwoordigheid van den Koning werd ont
huld. In 1907 werd Chassé's stoffelijk overschot
plechtig bijgezet in een grafkelder, grenzende
aan het graf van zijn trouwe soldaten.
Ziehier een kort overzicht van de krijgsver
richtingen, die honderd jaar geleden plaats
hadden en die tot de laatste krijgsdaden van
het Nederlandsche leger behooren. Hoe men
ook moge denken over de scheiding tusschen
Noord en Zuid en over de wijze, waarop de
Nederlanders in die dagen meenden te moeten
opkomen, voor wat zij als hun recht be
schouwden, het gedrag van generaal Chassé,
den populairen „Papa Chassé", zooals zijn
soldaten hem noemden, verdient in ieder geval
geroemd te worden als dat van een moedig
soldaat en een oprecht vaderlander.
Een Engelsch meisje, miss Aleksandra Savltch,
of Theodora Argurios, zooals zij eigenlijk heet,
is na 20 jaar zoeken door haar ouders terug
gevonden in Belgrado, waar zij werkzaam waf
op het postkantoor. Het meisje was verloren
sinds zij drie maanden oud was en het heeft
20 jaar geduurd eer de onvermoeide po
gingen van haar ouders met succes werden be
kroond. De geschiedenis, zooals mevrouw Argu
rios, die aan de „Daily Mail" vertelde, geven
wfj hier weer:
„Het verhaal van ons en onze dochter gaat
terug tot de woelige dagen van den Balkan
oorlog in 1912, Wij waren met Theodora, die
toen drie maanden oud was, in Athene. Ik werd
erg ziek en daarom besloten wij de zorg voor
Theodora toe te vertrouwen aan een verpleeg
ster, tot ik beter zou zijn. Maar mijn ziekte hield
maandenlang aan en nog voor ik hersteld was,
moesten wij in allerijl het land verlaten, zon
der Theodora. Negen maanden lang trokken wij
van stad tot stad, tot wij ons ten slotte vestig
den in Saloniki. Vandaar schreven wij naar de
verpleegster om ons het kind terug te brengen,
maar de brief schijnt haar niet te hebben be
reikt. Al onze pogingen om haar te vinden
faalden; zij en Theodora waren verdwenen.
Sindsdien hebben wij onophoudelijk naar haar
gezocht, ook gedurende den oorlog. Als geneu
traliseerd Engelschman trad mijn man in Brit-
schen dienst. In dien tijd trof ons een tweede
ramp; onze tweelingen, Rose en Lily, bezweken
aan een geheimzinnige ziekte; wij vermoedden,
dat dit het werk was van contra-spionnen, daar
mijn man bij den Britschen inlichtingendienst
te werk was gesteld. Na den oorlog gingen wij
naar Londen en gedurende zijn zakenreizen
heeft mijn man onverpoosd gezocht en geïnfor
meerd en ofschoon wij in het geheel geen spo
ren vonden, gaven wij toch nimmer de hoop op.
Soms hadden wij heel sterk het gevoel, dat.
Theodora nog in leven was en het goed maakte,
doch wij wisten niets! De laatste jaren hebben
wij beiden veel van ziekte te lijden gehad en
daardoor konden wij niet zoo energiek meer
zoeken. Vier jaar geleden besloot mijn man naar
Belgrado te gaan. Hij hoorde toen geruchten
over een bewoner van Belgrado, die lang gele
den een meisje had geadopteerd en naar Wee-
nen had gezonden voor een goede opleiding.
Doch opnieuw hadden wij tegenslag, n.l. pas
moeilijkheden, die het voor mijn man onmoge
lijk maakten zijn onderzoek voort te zetteu.
Gebroken kwam hij in Engeland terug, werd ziek
en hoorde onlangs door een dokter het vonnis
uitspreken, dat hij niet lang meer te leven zou
hebben. Hij zeide toen tot mij: ,,Ik wil niet
sterven voor ik mijn dochter heb gezien. Ik ga
weer naar Belgrado en zal haar tot eiken priis
vinden." Hij is gegaan en heeft haar gevonden
Ik heb telegrammen en brieven en foto's ont
vangen en mijn man zegt, dat hij zich nu ge
heel fit gevoelt en niet over sterven denkt, ons
leven begint opnieuw. Theodora heeft het ölj
nilllllllllllllllllllllllll
niiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiirimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiH
haar voogd in Belgrado heel goed gehad; haar
pleegvader kan bijna niet meer van haar schei
den en ook het meisje valt het lang niet licht
naar Engeland te gaan, dat zij niet kent en
welks taal zij nauwelijks verstaat. Haar vader
is begonnen haar Engelsch te leeren. Met haar
gebrekkige kennis van die taal heeft zij mij een
briefje geschreven, dat mij de gelukkigste uren
van mijn leven heeft bezorgd: Er staat ip:
„Lieve moeder, ik verlang er naar u te om
helzen. Ik tel de uren, die mij nog van u en
de anderen scheiden„En ik behoef u wel
niet te zeggen, zoo Wsloot mevrouw Argurios
haar verhaal, dat ik niet minder dan Theodora
vurig verlang naar het oogenblik, waarop ik na
een scheiding van twintig jaar mijn eigen kind
weer in de armen zal sluiten!"
LONDEN, 6 Dec. (Reuter.) Op een bijeen
komst te Londen, waar Sir Oswald Mosley, lei
der van de Britsche Fascistische Unie, het
woord voerde, kwam het tot felle botsingen.
Er werd gevochten met stukken hout en fles-
schen, waarbij een zeker aantal personen, o. w.
een vrouw gewond werden.
De Joodsche pianist Moritz Rosenthal, een
kunstenaar van wereldreputatie, wordt dezer
dagen zeventig jaar. De beroemde Chopin-ver-
tolker was de zoon van een hoogleeraar aan
de academie van Lemberg in Gallicië. Hij be
gon piano te spelen op achtjarigen leeftijd en
maakte zulke snelle vorderingen, dat hij reeds
op tienjarigen leeftijd een virtuoos was, die
zijn geheele omgeving door zijn spel in verba
zing bracht. Weer een wonderkind dus. Doch
in den loop der jaren zou blijken, dat hij méér
was dan een wonderkind.
Zijn leermeester was de Chopinspeler Mikuli,
die spoedig tezamen met zijn leerling op con
certen optrad. Toen de familie verhuisde naar
Weenen" werd Rosenthal leerling van Joseffy
en reeds op veertienjarigen leeftijd speelde hij
voor een critisch publiek een concert van v.
Beethoven, Liszt en Mendelssohn. Daarna
maakte hij een tournée door Roemenië, waar
de koning hem tot hofpianist benoemde.
Zijn vriendschap met den componist Lizt
dateert van 1877 en duurde tot den dood van
den componist. Samen traden zij op in Rome,
Boedapest, Weimar, Parijs en St. Petersburg.
Behalve pianist was Rosenthal ook filosoof.
De studie der wijsbegeerte was hij eenmaal
begonnen en om zijn vader een genoegen te
doen zette hij ze voort. Hij ging dus naar de
universiteit en trad jarenlang niet in het
publiek op. Daarna echter gaf hij een Liszt-
avond in Weenen, waarna een tournée door
Amerika en Engeland volgde. Een tweede tour
née door Amerika volgde in 1907. En thans
op zeventigjarigen leeftijd geeft Rosenthal nog
steeds concerten, hoewel minder veelvuldig dan
vroeger. Zoo trad hij ook het vorige jaar in
Amsterdam op en niet zonder groot succes.
Enkele weken geleden zou Rosenthal in
Manchester een concert geven, maar het con
cert kon niet doorgaan omdat het ministerie
van Arbeid den kunstenaar sommeerde het
land te verlaten, daar hij een vreemdeling was.
Binnen 24 uur was Rosenthal dan ook ver
dwenen.
Rosenthal is ook schrijver en als zoodanig
heeft hij met menig muziekcriticus den degen
gekruist. In samenwerking met den Deen-
schen componist Ludwig Schytte schreef hij
een boek over piano-techniek.
De zeventigjarige Rosenthal geniet nog steeds
een goede gezondheid en is een sprekend voor
beeld van den harden werker, die zich door
den arbeid zijn frischheid niet laat ontnemen.
BERLIJN, 6 Dec. (W.B.) Op het vliegveld
stortte" heden een vliegtuig omlaag. De inzit
tende dame werd zwaar gewond en is later
overleden.
Freddy Vrijdag had Robbie een
hoepel cadeau gedaan, dien hij had
afgeslagen van een oud vat, en
Robbie amuseerde zich een heelen tijd
met op het strand te hoepelen.
Toen hij er eindelijk moe van was
geworden, bood hij den hoepel en
den stok aan Loetje aan, een van
de tweelingen.
Zoodra Loetje wilde gaan hoepelen,
kwam Lout je er bij, die het andere
eind van den stok beetpakte, en de
tweelingen braken den stok in tweeën.
„Waarvoor doen jullie dat?" vroeg
Robbie verontwaardigd.
MoTTbif*
„Als een van ons tweeën hoepelt,
willen we het allebei doen," ant
woordde de tweelingen.
Toen begonnen ze tot Robbie's
groot vermaak, te hoepelen, met
den hoepel tusschen hen in om
de beurt gaven ze hem met hun
halven stok een slag.
„Kijk me dat nu eens aan," riep
Ivy uit, „niets kunnen ze letterlijk
afzonderlijk doen. Ik geloof, dat ze
samen in het water zouden vallen
ook."
„Natuurlijk," beaambden Loetje en
Loutje uit den grond van hun hart,
„we doen alles samen."
(Morgenavond vervolg.)
„Wie is dat?"
„Heb je nog nooit van Altyn-Kusch ge
hoord?"
En terwijl wij schafttijd hielden vertelde
Auspan de geschiedenis. Ik verwachtte een
oude legende te hooren, maar de geschiede
nis van Altyn-Kusch was pas enkele maanden
oud, na de opening van de Turksib de Toer-
kestan Siberische spoorweglijn.
„De ijzeren kameel loopt zeer snel!" ver
telden ons de menschen, die van de Irtysch
rivier kwamen maar er is verschil in snel
heid. Ook de os loopt snel, wanneer men een
goede zweep in de hand neemt, maar ook het
slechtste paard haalt hem nog in. De snel
heid van den ijzeren kameel had niemand
gezien maar in de heele steppe was er niemand
die Tschalpan niet kende.
Tschalpan was de dapperste djigit in de
heele steppe en zijn roem had hij te danken
aan Altyn-Kusch wat zooveel beteekende als
„gouden vogel". Neen, Altyn Kusch was sneller
dan een vogel.
Van aanzien was Altyn Kusch niet eens
mooi; klein,, rossig, met lange dichte manen
had hij niet de vormen van een edelen renner.
Zonder de eigenschappen van Altyn Kusch te
kennen zou men hem onverschillig voorbijgaan.
Vijf jaar geleden kende Altyn-Kusch nog
niet de alles-veroverende hand van den
mensch. Tchalpan had den renner mee uit
de Samalhoel-steppen gebracht, waar tot he
den nog heele kudden wilde paarden over de
vlakten jagen. Hoe het hem gelukt is de lasso
over den hals van den wantrouwigen hengst
te werken, dat vertelde Tschalpan niet, maar
toen hij met zijn buit teruggekeerd" was, moest
hij nog een heele maand lang zijn gekwetsten
schouder masseeren. Even zoo lang was zijn
hand verrekt geweest, maar toen begon hij
Altyn-Kusch te temmen. De steppen lagen
reeds in diepe sneeuw, toen hij voor de eerste
maal een ritje maakte op Altyn-Kusch en het
voorjaar daarop zei de rijke Essen-Bey hem
na den eersten ren:
„Ik geef je 300 schapen. Geef mij Altyn-
Kusch."
Tschalpan lachte en schudde het hoofd.
„Te weinig? Neem er 500, een kameel en
twee renners bovendien."
„Houd ze maar Bey," antwoordde de djigit:
„de schapen en de renners. VA1 zoudt u mij er
zelfs uw vrouwen bij geven, dan zou ik Altyn-
Kusch nog niet afstaan
Toen gebeurde echter het volgende: Tschal
pan slaapt en hoort plotse1 ing iemand gillen
in de steppe, als voor den dood. Toen had
Altyn-Kusch geslagen, want ér waren veel
ruiters, die hem op wilden toornen.
Het was prachtig om uit de verte te zien:
Tschalpan rijdt op Altyn-Kusch. Men zag niet
den ruiter, noch het paard: slechts een don
kere stip, die zich met de snelheid van den
wind voortbewoog. En nu zou de weergalooze
renner zich met den ijzeren kameel in snel
heid meten.
De levende kameel is zwaar en plomp
zou de ijzeren sneller zijn dan de wind
Dezen morgen waren de steppen bont van
kleurige kleeden der Kirgiezen die naar het
station trokken om den nooit gezienen ijzeren
kameel te aanschouwen, die van daar uit zijn
loop beginnen zou. Mannen, vrouwen, kinde
ren kwamen van alle zijden. Het was bijna
niet te gelooven, dat de levenlooze, woeste
steppe zooveel menschen bergt.
Maar misschien zal Tschalpan van den wed
strijd afzien? De Russen vertelden dat de
ijzeren kameel zeer zwaar was, maar buiten
gewoon snel rentzeer snel
„Laat het Djigit", rieden voorziphtigen
Tschalpan. „Pas opje zult nog vuil eten."
„Vuil eten", dat beteekent: in den grond
zinken van schaamte. Maar Tschalpan was te
zeker van Altyn-Kusch. Zooals altijd voor de
rennen, voederde hij den hengst met tarwe,
die in melk van een merrie geweekt was. In
afwachting van den rit, krabde Altyn-Kusch
ongeduldig met de hoeven en Tschalpan wacht
te tot de ijzeren kameel een rookwolk in de
lucht stiet en doordringend floot. Het volgende
oogenblik rukte Altyn-Kusch zich, met Tschal
pan op zijn rug van de plaats los
Het station bij de „Drie Bronnen" vormde
het doel. Tot daar waren het 18 Kilometer.
Op den heelen weg stonden groepen ruiters
om het verloop van den wedstrijd te volgen.
Op de eerste 5 Kilometer was Altyn-Kusch
zijn tegenstander ver voor. Als een ervaren
ruiter begreep Tschalpan, dat de ijzeren kameel
kracht voor de finish spaarde, bij begon het
paard in te houden en liet zich inhalen. Kop
aan kop suisden zij voort. De menschen in
den ijzeren kameel schreeuwden iets, wenkten
met de mutsen, maar de Djigit hoorde niets;
zijn heele opmerkzaamheid concentreerde zich
op de ronde beenen van den ijzeren kameel.
Werden de omwentelingen sneller, dan liet hij
Altyn-Kusch den vrijen loop, werden zij lang
zamer dan hield hij het paard in.
Maar nu begon de ijzeren kameel sneller te
ademen en vlugger en vlugger te loopen. Dat
was den Djigit recht naar den zin! Altyn-
Kusch lag bijna plat, de wind floot in de
ooren, als een vogel vloog het paardsloo-
ten, kuilen, steenenmerkte er niets van...
En de tegenstander snuift al vaker en vaker.
Is hij moe geworden?Ho, dat is wat an
ders: hoe meer hij snuift des te sneller rollen
de wielenNu is hij Altyn-Kusch voorbij
gegaan. Tschalpan drukt hem de sporen in
de zijden en nu zijn ze weer naast elkaar
De renner wordt nat, de wind rukt witte vlok
ken van den bek. Geeft niets, Altyn-Kusch;
in de steppe is toch niemand sneller dan jij.
Direct zullen ze weer naast elkaar zijn
Maar, wat is dat? De ijzeren kameel stoot
heele wolken zwarten rook in de lucht en loopt
sneller dan de wind.
Nu gebeurde 't
volgende voor de j I
oogen der Djigi- £\LCL tïl7lLl>t>
ten, die den wed-
strijd met span- f
ning volgden. Drie
vierde van den
weg was reeds
gelegd. De loco-
motief was reeds ver voor, toen Altyn-Kusch
struikelde. Kort daarna moest hij over een
klein kanaal springen dat voor den afloop
van het water gegraven was en voor de eerste
maal vertraagde de renner zijn loop.
Tschalpan hief de zweep het was de eer
ste en laatste slag dien Altyn-Kusch van zijn
meester ontving. Van woede en smart begon
de hengst te steigeren. Met een prachtigen
lichten sprong nam hij de hindernis, toonde
nog eenmaal waartoe hij in staat was en viel
dan zwaar, als een aangeschoten vogel op den
grond.
Toen Tschalpan na den val opgestaan was,
keek hij, waar de ijzeren kameel ondertusschen
heen gerend was: slechts een zwarte rook was
nog aan den horizon te zien. Toen keek de
Djigit naar Altyn-Kusch, het paard lag zwaar
ademend op den grond. Siddering op siddering
liep over zijn lichaam, het schuim op den
mond was rood gekleurd. De Djigit naderde
het dier, Altyn-Kusch draaide den kop naar
zijn meester en keek hem smartelijk aan.
Tschalpan haalde een oud pistool uit zijn zak
en stak den loop in het oor van den hengst.
Toen draaide hij zich om en drukte af.
Nog denzelfden dag heeft hij hem begra
ven en hij legde drie steenen op het graf, zoo
besloot Auspan zijn verhaal.
De steppe zweeg. Aan de grens van hemel
en aarde ontstonden luchtspiegelingen: een
meereen bosch. Dan trok een streep don
kere rook voorbij en blies alles weg. Weer was
de trein door de steppe gerold.
„Wanneer de Djigit daarna gehoord had
wat men van den ren gezegd had, dan was
A'.tyn-Kusch nog trotsch en hij moest geen
vuil eten", zei ik.
„Ja, jammer van den renner," antwoordde
Auspan. „Wij hebben er zoo geen meer in de
steppe. Maar wat het vuil betreft, dat is geen
ongeluk. Tschalpan at er niet veel van."
„Hoe zoo dan?" vroeg ik belangstellend.
„Hij is een echte type. „En ik zal toch den
renner hebben, die sneller is dan alle andere!"
zei hij, ging naar het station en vroeg den
man met de roode pet, hem werk te geven. En
wat denk je dat er nu gebeurd is?"
„Hij heeft het gewonnen. Thans rijdt Tschal
pan op den ijzeren kameel, voedert hem met
kolen en men beweert, dat hij het al zeer
goed kan
Naar het „Bat. Nwsbl." verneemt, is te
Tandjong-Priok door ontdekking van brand in
een postzak een mogelijk zeer ernstig ongeluk
voorkomen.
Bij het inladen van de mail aan boord van
de „Silverbeach", welk schip via Britsch-Indië
en Europa naar Amerika vertrekken zou, ont
dekte een der stuurlieden rook, die uit een
mailzak te voorschijn kwam. Een nader onder
zoek wees uit, dat de inhoud ervan bestond
uit een viertal postpakketten, waarvan een
brandend werd aangetroffen.
Dit pakket bleek bestemd voor Aden. Vol
gens de inhoudsopgave zou het moeten bevat
ten „pakeans". doch de werkelijke inhoud was
kruit, vuurwerk, slaghoedjes, vulpenhouders,
terwijl slechts een klein deel bestond uit
kleeren.
Reeds 11 November waren de bedoelde pak
ketten te Tandjong-Priok gearriveerd, waar zij
den 12den d.a.v. „gezakt" werden en opgesla
gen in afwachting op scheepsgelegenheid.
Men neemt aan, dat de vermoedelijke oor
zaak van den brand is geweest zelfontbranding
als gevolg van stooten van den betrokken zak.
Het mag een geluk heeten, dat de brand
tijdig en vóór het vertrek van het schip werd
ontdekt, daar anders het aantal onverklaar
bare scheepsrampen met één zou zijn vermeer
derd en een nieuwe ramp zeker tot de moge
lijkheden zou hebben behoord. Men ziet boven
dien aanstonds de overeenkomst met het be
gin van brand aan boord van de „Dempo",
toen zich naar alle waarschijnlijkheid onder de
passagiersgoederen stoffen bevonden, die even
eens brand veroorzaakten.
Het spreekt vanzelf, dat voor den afzender
van het pakket, die bovendien een valsche,
misleidende inhoudsopgave verstrekte, dit muis-
jfe nog wel een staart zal hebben.
"been of arm J
A 11 F op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen Ofbfïfk bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7Cfï bij een ongeval met ?50 ij verlies van een hand 9f f 50 -ïï
Jx l IQ QOOÏITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen Uif Ir» verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen f f OUm doodelijken afloop# &OV» een voet oog# iduim of wijsvinger t/U» be
een breuk van f40.- bij verlies van "n
anderen vinger
iiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiuniiiiiiiiiii
"Nu ben je toch wel erg aan het overdrijven,
~®ste jongen", zei mevrouw Troilo. Haar gezicht
was onder het gesprek vuhrrood geworden. Ze
was eigenlijk doodsbang voor haar neef. Zoo
J®chtmoedig als hij zich voordeed, bezat hjj
j?°h een groote macht over haar. Niets vond
JJ vreeselijker dan dat Victor hem boos zou
Jóaken en dat zij naderhand alle mogelijke
Pleite zou moeten doen, om hem uit ziln hoofd
Praten, dat hij een reden tot ergernis had.
"ïn heel Wiesbaden spreekt men niet anders
Over
ons, als over een stelletje boeren," ging
ictor opgewonden voort, „ze beschouwen ons
's onbeschaafde parvenu's en denken, dat we
fe®n smaak hebben, en daar hebben ze waar-
chtig geen ongelijk in, als we de menschen
uike gruwelstukken aansmeren, als hier in
tig1 catal°§us staan." Hij bladerde zenuwach-
hf het dikke boek en gooide het openge
slagen op het schrijfbureau van Oom Alfons.
„Maar lieve Victor," zei deze met zijn vrien
delijkste stem en heel langzaam; op de ma
nier, waarop men een stout kind de les leest:
„Als je kennissen in Wiesbaden ons parve
nu's noemen, dan is dat een grofheid, die ik
me in jouw plaats niet zou laten welgevallen,
maar...."
Driftig viel Victor hem in de rede: „Denkt
u, dat ze je zoo iets in je gezicht zeggen?"
Oom Rispeter haalde alleen maar de schou
ders op: „Op zich zelf hebben ze in zekeren
zin geen ongelijk: we zijn selfmade men. Ja,
dat zijn we. Nog toen je vader zaliger leefde,
was de zaak zoo klein, zoo onbeduidend en
bovendien zoo slecht georganiseerd, dat hij
nog niet met de kleinste zaken uit Wiesbaden
te vergelijken was. Je vader heeft helaas ook
veel tegenspoed gehad. En vooral: geen geld.
Pas door zijn tweede vrouw kreeg hij het geld
in handen, dat hem mogelijk maakte vooruit
te komen. En ook toen nog ging het langzaam
genoeg. Jammer, jammer! Toen je lieve mama
me uit Aken liet komen om haar te helpen de
zaak voort te zetten, was ik ontzet van den
sleurboel hier. Je goede vader was ook heele-
maal geen zakenman. Dat is een kwestie van
talent. In het tweede jaar had ik de inkom
sten al verdrievoudigd. En nu is de omzet
tien maal zoo groot. We zijn de grootste ver
zenders van snijbloemen en tuinartikelen. Wat
wil je nog meer? Dat een paar senreeuwers,
die ons de happen in den mond niet gunnen,
met onze manier van werken niet tevreden
zijn? Ze moeten maar eens probeeren ons
winstcijfer na te doen!"
Den heelen tijd door had mevrouw Troilo
naar het norsche, steeds bleeker wordende ge
zicht van haar stiefzoon zitten kijken. Tegen
over haar had haar neef zich nooit ontzien
critiek te oefenen- op haar overleden man.
Maar tegenover Victor had hij zich tot nog toe
in acht genomen. Ze was bang voor een hef
tige scène, voor een uitbarsting van woede bij
haar stiefzoon. Als op dit onderwerp werd
doorgegaan, kwam ze zelf in de noodzakelijk
heid om een oordeel over Victor's vader uit te
spreken. Maar dat wou ze toch maar liever
vermijden. Want ze wilde het liefst bij geen
van beiden uit de gratie raken.
Victor viel echter heelemaal niet boos uit.
Hij klemde de tanden op elkaar en bleef zwij
gen. Alleen wierp hij zijn stiefmoeder een ern-
stigen, vragenden blik toe.
Toen deze zweeg, knikte hij in zichzelf. Een
bittere, woedende uitdrukking kwam op zijn
gezicht en zonder een woord te spreken, ver
liet hjj het kantoor.
Sindsdien sprak hij met Oom Alfons alleen
nog maar, als het in zakelijke dingen onver
mijdelijk was. Voor het overige negeerde hij
hem.
Mevrouw Troilo ging gebukt onder deze on
aangename verhouding. Ze kon haar neef niet
meer missen. Ze had een mededeelzame na
tuur en was gewoon alles met hem te bespre
ken. Zijn lieve en gemoedelijke manier van
doen had deze vertrouwelijkheid vanzelfspre
kend doen schijnen en ze zag vreeseliik op te
gen een verkoeling van de verhouding tus
schen haar en haar neef, om van zijn weg
gaan niet te spreken. Aan den anderen kant
was ze trotsch op haar knappen, vlotten stief
zoon. Ze kende geen grooter genoegen dan aan
zijn arm in de loge van een schouwburg bin
nen te komen, zich met hem in een concert
zaal, in een elegant restaurant, op een druk
ken wandelweg te vertoonen. Hij had een ge
makkelijkheid van optreden, iets natuurlijk-
aristocratisch, dat haar imponeerde. In dat
opzicht was haar neef niet in de verste verte
met Victor te vergelijken. De een verstond de
kunst veel geld te verdienen, de ander: dat
zelfde geld met zwier uit te geven! Het eerste
kon men aanleeren, net laatste moest aange
boren zijn.
Victor was nu ook erg koel tegen zijn stief
moeder.
De groote Wiesbadener seizoen-week ging
dezen keer voorbij, zonder dat Mevrouw Troilo
er wat van te zien kreeg. Victor had haar geeiv
plaatsen bezorgd en haar neef dacht aan
schouwburgen, concerten en andere amuse
menten heelemaal niet. Maar het verrassende
was, dat Victor zelf zich ook bij geen enkele
vermakelijkheid vertoonde!
Was zijn vriendschap met mevrouw Rettberg
alweer uit? Sinds verscheidene dagen tenniste
hij al niet meer op den Amselberg; om in
training te blijven, was hij lid geworden van
een tennisclub in Wiesbaden.
„Zeg, vroeg mevrouw Troilo eens, schijn
baar argeloos aan Victor, „ga je nooit meer
bij de mooie mevrouw Rettberg op visite?"
„Het gezelschap daar bevalt me niet. Me
vrouw Rettberg is zoo weinig kieskeurig...."
„Ja, het is geen wonder, dat allerhande
heeren haar het hof maken? Waar of niet?
Ze is mooi, rijk.... een goudvischje
„Baron Glusbeek, uit Weenen, geneert me
niet en de twee Amerikanen ook niet. En Feu-
stell nog veel minder. Die gebruikt ze maar
zoo'n beetje als loopjongen. Maar als ze het
in haar hoofd haalt met een gewonen
tuinknecht te tennissenDaar dank ik
voor. Dat laat ik me niet doen, om met zulk
gezelschap samen te worden gebracht...."
Zijn stem beefde.
,Maar Victor, dat kan toch niet? Zoo'n def
tige vrouw. Het zal een grap van haar geweest
zijn, een van haar grillen."
Victor liep met groote stappen de kleine
woonkamer op en neer, waar ze nem na de
middagkoffie had geprobeerd vast té houden.
Al heen en weer loopend vertelde hii de ge
heele geschiedenis, af en toe van opwinding
met zijn voet op den grond stampend.
„De vorige week was Feustell een keer weg
gebleven en we hadden afgesproken een mixed
double te spelen. Toen zei ze: ze had al voor
een plaatsvervanger gezorgd. Een jonge En
gelschman was het, die buitengewoon speelde.
Ze had voor de aardigheid wel eens af en
toe een bal met hem geslagen, maar vandaag
had hij zich een uurtje vrij gemaakt om voor
Feustell in te vallsh. „Daar komt hfj aan!"
En ze gaat in den tuin en stelt ons voor. Een
Engelschman in tenniscostuum, heel correct.
Een zekere Mr. Gabb. Hij had in Oxford ge
studeerd en deed veel aan land- en tuinbouw
kunde. Hij speelt schitterend. Ik raak met
hem in gesprek. En ik moest hem telkens aan
kijken, want ik dacht, dat gezicht komt mij
zoo bekend voor, ik weet alleen niet, waar ik
hem eerder gezien heb. Dat zei ik later ook
tegen mevrouw Rettberg. En ze begint te
lachen en zegt doodkalm: dat is toch de nieu
we knecht van juffrouw Lutz, en bij haar in
den tuin was hij ook al aan het werk geweest.
„U moet hem 's avonds in de opera zien, in
smoking. Every inch a gentleman. (Een op en
top heer). Wat zegt u daarvan, mama?"
„Het is niet de tuinknecht van Katchen,
maar in stilte haar verloofde."
„Onzin, mama," zei Victor boos.
„Wil ik je eens wat vertellen, Jongen," zei
mevrouw Troilo gedwongen lachend, je bent
zoo boos erom omdat je in je hart jaloersch
bent. Je denkt nog altijd aan die ellendige
Katchen en kunt niet hebben, dat ze uit En
geland een vriend heeft meegebracht."
Een lange poos zweeg Victor. Hij moest iets
in zijn binnenste het zwijgen opleggen.
„Hoe komt u er bij, mama. Maar ik kan toch
niet op voet van gelijkheid omgaan met een
vent, die op het bevolkingsregister als tuin
knecht staat ingeschreven en voor wien iedere
week zegels geplakt worden."
„Och kom, hoe weet je dat?"
(Wordt vervolgd).