De techniek in oude tijden
<3id mAacU non den dag
DONKEREDAGEN
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
ROBINSON! Zoo'n „echte" schoen
voor „echte" jongens
\De dubbel
vlammende
anjelier j
Naar het Duitsch van
DONDERDAG 22 DECEMBER
ONGEKEND VERNUFT
Schoonheidsmiddelen, kunst-
menschen en bioscopen
Niets nieuws onder
de zon
Machinale menschen
De bioscoop
Meccano-d oozen
De stoom
Visschen met visschen
De man van 19 pond
Allerlei circus-attracties
Een oude stad ontdekt
Russische loterijen aan
de orde van den dag
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FEUILLETON
Paul Oskar Hoecker I
^'Kiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiuiuiiimmiuiuuuiuui
34 I
W« leven, zooals reeds honderden malen
werd betoogd, in den tijd der techniek.
Dat doen wij inderdaad, maar laten we
®ns toch vooral niet wijs maken, dat onze tijd
he eenige was, waarin de techniek wonderen
deed. Geloof toch niet, waarde lezer, dat er
vroeger geen bioscopen bestonden, of kunst-
tnenschen. Niets daarvan. Ze bestonden wèl.
keest u maar de volgende beschouwing en het
Zal u duidelijk worden
De kunstmatige mensch, om daarmee te be
ginnen, is niets nieuws. Er is geen nieuws onder
oe zon. Deze „robot" bestond al ten tijde van
Ftolemeus, den koning van Egypte, in de derde
teuw vóór Christus. Deze vorst bezat namelijk
een machine, die den slaaf moest vervangen,
V'elke was aangesteld om den koning met vee-
Jen koelte toe te wuiven. Wanneer wij heden
ten dage lezen, dat de machinale mensch werd
Uitgevonden, die een sigaar opsteekt, laten we
®ns dan nie" verwonderen, want hij was er al
veel vroeger, al stak hij dan ook geen sigaar
°P Is er zoo'n groot verschil tusschen het op
steken van een sigaar en het wuiven met een
Waaier?
Welnu, koning Ptolemeus had zoo'n ding, dat
°P een mensch leek en dat de arbeid verrichtte
Van een mensch.
Maar hij niet alleen. De groote geleerde Al-
bertus Magnus construeerde een soort kunst-
rnensch, die de deur kon openen voor de be
zoekers, die hij met een buiging begroette. En
jn 1770 maakte de Zwitser Droz, in samenwer
king met zijn zoon, een pop, lijkend op een
lengen en die naar een voorbeeld letters over-
ham en neerschreef. Natuurlijk was het voor
beeld :teeds hetzelfde, maar men zal begrij
pen, hoezeer de kennissen van deze vernuftige
heeren met stomheid geslagen waren, toen zij
tiaar een jongen zagen schrijven, die heele-
rnaal geen jongen was en zelfs geen grijntje
leven in zich had, doch alleen bestond uit
doode dingen.
In 1768 maakte een zekere von Kempelen te
Pressburg eveneens een pop, die kon schaken
en die geruimen tijd nadien naar Amerika werd
Verkocht, waar ze op een goeden dag ver
brandde. Wanneer we zeggen, dat deze mecha
nische pop kon schaken, dan moet men dit
zoo verstaan, dat in de pop een mensch ver
borgen zat, die de pop bestuurde. Dit kan na
tuurlijk niet anders, omdat een stuk mechaniek
hu eenmaal niet denken kan, maar ook dan
hog moei de constructie van die pop wel zeer
bewonderenswaardig zijn geweest, wanneer het
hiogeliijk was de pop zoodanig te besturen, dat
Zij handelend kon optreden.
I8133S
De bioscoop bestond reeds in de tweede eeuw
-5a Christus. Alweer niet in de gewone betee-
enis, die wij thans aan de bioscoop toekennen,
hiaar op heel primitieve wijze. Er bestond n.I.
een soort scenario, dat moest dienen voor een
zmusementstuk van een Chineeschen keizer,
Woe-Tie. Vóór het tooneel werd een wit doek
gespannen, dat van achteren belicht werd. Ach
ter het doek bewogen figuren, die op het ver
lichte doek werden geprojecteerd in schimmen,
hie gelijkenis vertoonen met onze hedendaag-
*che filmschaduwen. Tegelijk werd de hande
ling op het doek door muziek ondersteund.
Deze methode bestaat trouwens nog in China
®n in Japan. Is er zooveel verschil in principe
tusschen de bovenbeschreven bioscoopvoorstel
ling en die wij menschen van dezen tijd kennen?
Ook het speelgoed bestond vroeger in de me
chanische bewerking, die ons thans zoo ver
baast. In de vierde eeuw na Christus waren
t^eds mechanische vogels bekend (ziedaar dus
feeds de vliegmachine) die konden rondfladde-
ten en men spreekt ook van een kunstmatigen
f'öelaar die kon glijvliegen. Door zoo'n adelaar
tverd b.v. Maximilaan begroet, toen hij zijn in
tocht hield in Neurenberg, de stad der speel
goederen, zooals men weet. Maar ook de auto
feilde men een paar eeuwen geleden reeds,
h 1728 n.I. demonstreerde een Parijzenaar een
soort voertuig, dat ongeveer twee uur aan een
btuk kon rijden op een uurwerk. Wanneer men
ba afloop het uurwerk weer opwond, begon de
auto weer verder te rijden, precies zoo, als
thans de kunstmatige autootjes van onze kin
deren door de kamer rennen en met dit ver
schil, dat de vroegere mechanische auto een.
haar uur doorwerkte. Het liep zelfs zóó snel,
dat het een tusschenkomst van overheidswege
bi Hokte, die het ding verbood als zijnde een ge
baar voor het verkeer.
De stoom is ook al niets nieuws. De oude
^gyptenaren hadden namelijk tempels, waar
van de deuren konden geopend worden door
de kracht van den stoom. Hierdoor leek het
alsof de priesters beschikten over een boven
aardsche macht, zoodat hun stand ontzettend
in aanzien toenam. Er bestonden in Alexandrië
machines, die door middel van stoom een schijf
lieten ronddraaien en Archimedes kwam zelfs
zoo ver, dat hij een metalen bol uit een loop
kon verwijderen met een zekere kracht. Dit
beteekende niets anders in principe dan de uit
vinding van het kanon, het meest gevreesde
technische wonder van onzen tijd. In het jaar
duizend werden de kerkorgels te Reims door
stoom gedreven, waarmede de toenmalige orgel
bouwers een stuk vooruit waren op sommigen
van onzen tijd, die de orgels laten drijven door
het trappen van de orgelplank door een mensch.
We gaan verder en melden u, dat ook de
steenkool reeds eeuwen geleden bekend was. De
Chineezen uit de oude tijden, b.v. verwarmden
zich door de hitte, die van den z. g. „zwarte
steen" opsteeg, nadat deze steen door vuur aan
het gloeien was gebracht. De warme lucht van
deze kolen werd door buizen geleid, waar
men ze hebben wilde en hiermede bezaten de
Chineezen dus reeds een soort centrale ver
warming.
Wij bewonderen terecht onze moderne we
gen, maai- laat ik u vertellen, dat Koningin
Semiramis ir Babylonië niet alleen tunnels liet
aanleggen, maar deze tunnels ook liet asphal-
teeren, natuurlijk niet in den gewonen zin van
het woord, maar toch zóó, dat we kunnen
spreken van een harden weg, die met asphalt-
wegen gelijk te stellen is.
Dacht u heusch, dat men vroeger geen
schoonheidsmiddelen kende? Het is anders. Ze
waren er en hoe! In het oude China wreef men
zich in met een soort poeder, wanneer het
gelaat rimpels vertoonde, of wanneer het niet
voldoende frisch was. Men kent trouwens alge
meen het inwrijven der huid met olie en zalf,
om de huid grooteren glans en soepelheid té
geven. Een puur schoonheidsmiddel dus, dat
vermoedelijk niet door de middeltjes van onze
moderne vrouwen wordt overtroffen, want de
ouden keken niet alleen naar de schoonheid,
maar ook naar de gezondheid van de huid,
De koekbakkerijen bloeiden in zeer oude tij
den. Men maakte koek uit bepaalde houtsoor
ten en diu is nog zoo gek niet, want nog on
langs heeft een Duitsch geleerde gepoogd pre
cies hetzelfde te doen. En tijdens den grooten
oorlog werd uit een bepaald soort hout een
bestanddeel gehaald, dat tot poeder, tot meel
werd gemalen. Uit het meel werd een koek ge
bakken voor de soldaten en het schijnt, dat
liet den mannen niet zoo heel kwaad bekomen
is, al zullen ze blij zijn, dat ze eindelijk weer
een normalen boterham kregen, toen ze thuis
kwamen.
Zoo ziet men, dat men niet al te geestdriftig
moet zijn over moderne vindingen, want eeuwen
en eeuwen geleden was men reeds zoover, dat
men soms den modernen tijd vooruit was. Of
liever, laten we onzen technischen tijd de eer
geven die hem toekomt, maar tegelijkertijd er
kennen, dat ze vroeger ook niet voor de poes
waren.
In een Fransch dorpje woont een 81-jarige
smid die in vroeger jaren als het „menschelijk
geraamte" een zekere beroemdheid genoot. Toen
hij 23 jaar was woog hij niet meer dan 19 pond.
En juist deze man trouwde met een meisje, dat
zich als de „reuzendame" bewonderen liet, wat
met haar 620 pond ook wel mocht! Toen men
met het huwelijk van dit zonderlinge paar den
spot dreef, verklaarde de man, „dat hij meer
voor zijn geld kreeg dan welke man in de heele
wereld ook." Het echtpaar had echter een heel
normale dochter, die met een politieambtenaar
trouwde.
Een andere „circusbezienswaardigheid" werd
op merkwaardige wijze beroemd. Een Fransch
glasblazer zat op zekeren morgen te ontbijten
en at met zijn brood toevallig ook glasstof op,
wat hem buitengewoon smaakte. Langzamerhand
maakte hij zich tot gewoonte, gemalen glas in
zijn voedsel te mengen. Toen men zijn zonder
linge liefhebberij die intusschen hoe langer
hoe sterker werd bemerkte, werd hij uit de
fabriek ontslagen, maar hij kreeg nu een enga
gement in een circus en kon zijn neiging vol
gen. Men noemde hem later de „menschelijke
oester" en hij was in staat, een handvol spij
kers, glasscherven en zelfs levende kikvorsc'nen
te eten, waarbij hij dan een glas water dronk.
Dit voedsel gebruikte hij negen maal per dag.
Bovendien nam hij 3 stevige maaltijden en mocht
zich in een blakenden welstand verheugen.
Er zijn in de wereld van de visschen even
goed als in die der menschen parasieten, die
zich aan andere vastkleven en op hen teren.
Dit zijn bij de menschen de z.g. klaploopers.
Bij de visschen zijn het de remora's, kleine
dieren, die zich vastzetten aan haaien of
andere groote visschen. Zij laten zich, vastge
klampt aan de haaien, soms meevoeren over
duizenden kilometers lengte en houden zich
vast met daartoe uiterst geschikte zuignappen.
Soms heeft men deze zwervers wel eens aan
getroffen op de reuzen-schildpadden, doch
meestal kiezen zij domicilie op de haaien.
De remora is een vreemdsoortig dier, met
een vierkanten sterken staart en een huid, die
verschillende kleuren kan aannemen. Soms
worden de heeren lastig en dan is het voor
den haai zaak zich zoo spoedig mogelijk van
hen te ontdoen. De haai doet dat door langs
den bodem te zwemmen en de lastposten van
zijn lichaam af te schuren. Maar dit is vrij
wel de eenige manier om van de heeren af te
komen. Groote haaien hebben uiteraard weinig
last van de kleine dieren en laten ze dan ook
zitten, maar kleinere haaien worden door den
!ast soms belemmerd in hun snelheid en hun
bewegingen.
De remora heeft echter nog' een andere taak
te vervullen dan vervelend te zijn voor grootere
collega's. Er zijn namelijk visschersvolken, die
de beestjes gebruiken om te visschen, zooals
in ons land de kleine witviseh wordt gebruikt
om snoek te vangen. Op de Australische kust,
maar ook bij Zanzibar en Cuba en aan de
Noordkust van Zuid-Amerika heeft men reeds
honderden jaren geleden ontdekt, dat de re
mora zich uitstekend leende bij het visschen
naar in zee levende schildpadden en zoog
dieren. Toen Columbus voor de tweede maal
Amerika bezocht, heeft hij deze visscher-
praktijken ontdekt en ze overgebracht naar
Europa. Thans bestaat op Cuba, waar Colum
bus het eerst dit gebruik aanschouwde, deze
gewoonte nog.
Uit dien tijd vinden wü aanteekeningen over
de remora's, die volgens dit rapport een goe
den smaak moeten hebben. De remora heeft
den vorm van een aal en ook ongeveer de
grootte. Hij aarzelt niet visschen aan te vallen
die grooter zijn dan hij zelf en zelfs van den
schildpad is hij niet bang. Heeft hij eenmaal
zijn prooi te pakken, dan laat hij haar niet
meer los. De visschers binden den remora aan
den bodem van hun schuit vast, omdat hij
geen fel zonlicht kan verdragen. Zij gaan als
volgt te werk en zoo heeft ook Columbus het
"'ierhonderd jaar geleden gezien: Zij laten de
remora rustig onder water duiken in afwach
ting, of zij een prooi zullen grijpen. Is dit een
maal gebeurd, dan wordt de roover naar bin
nen gehaald en de prooi wordt hem ontnomen.
Het touw, waarmede de visch wordt vastge
bonden, wordt bevestigd achter de staartvin,
zoodat de aalvormige visch tamelijk vrij is in
zijn bewegingen.
Het eer^t heeft Columbus deze vischvangst
£>111111111111,
iiiiiiiimiu
Praat men nu van donk're dagen,
Met veelzeggende mimiek,
Dan wil men volstrekt niet zeggen:
Pssst. ...de toestand is critiek!
Want er wordt dan niet gezinspeeld
Op het politiek gedoe.
Immers de inconsequenties
Is men daar zoo gauw niet moe.
En ook doelt men niet op crisis.
Zonder dat er iets gebeurt
Heeft men over de malaise
Inderdaad genoeg gezeurd!
Neen, het zijn de donk're dagen,
En wat meer precies omlijnd:
Donk're dagen voor de Kerstmis,
Nu de zon zoo weinig schijnt,
's Morgens is het net als 's avonds,
Daar de zon niet denkt aan plicht
En zich liever nog wat omdraait,
Dan den horizon verlicht!
Zelfs het hoogtepunt: de middag
Is nog niet behoorlijk zonsch
Daar de mist en wolkenhemel
Samenspannen tegen ons!
En om drie uur.wel, wij klagen
En wij mopperen voor tien.
En de een zegt tegen d' ander:
Hè, je kunt haast niet meer zien!
Doch hoe donker ook de dagen
En ik zon volslagen mis,
Is het toch een troost te weten,
Dat er nog één lichtpunt is.
Want wij geven door dit lichtpunt
Aan de duisternis geen kamp.
En dit lichtpunt, u begrijpt het
Is de electrische lamp!
(Nadruk verboden)
MARTIN BERDEN
ÜllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllB
gezien in de baai Buen Tiemps in 1494. De
naam van deze baai bestaat niet meer, doch
men kan nagaan, dat hier bedoeld wordt een
baai in de Caraibische zee. De beschrijving
van den tocht, dien Columbus maakte in deze
zeestreken, luidt als volgt:
Op Pinksterdag 1494 wierp de bemanning
het anker uit in de streek, die onbewoond was,
bij een groot bosch van palmboomen. Het aan
tal eilanden in deze buurt was echter zoo
groot, dat Columbus er niet aan dacht ze
namen te geven en daarom noemde de ont
dekkingsreiziger ze alle met een verzamel
naam: „De tuinen der Koningin". Ook nu nog
liggen in de baai van Manzallino niet minder
dan vierduizend eilandjes, die den naam dra
gen van „Jardines de la Reina". Het is dus
hoogst waarschijnlijk, dat hier dezelfde eilan
den worden bedoeld als in het rapport van
Columbus.
Ziedaar de oudste ontdekking van de visch
vangst der remora's.
In Ecuador, op een afstand van ongeveer 40
KM. van Quito, heeft men een oude stad ont
dekt, een groote Indiaansche nederzetting,
waarschijnlijk een stichting der Incas. De re
geering van Ecuador heeft den Duitschen ar-
chaeoloog dr. Max Uh!e opdracht gegeven om
een grondig onderzoek in te stellen naar den
ouderdom en den grondlegger van deze stad.
Ivy was aan het strand met Robbie
en Topsy.
„Kijk eens, Freddy's papegaai is be
zig je banaan op te eten," riep Topsy
uit.
„Stoute Lorre," berispte Ivy den pa
pegaai. „Mag jij van Ivy's bananen
snoepen."
„Natuurlijk. Maak, dat je weg komt,"
krijschte de papegaai terug.
„Wel, heb ik ooit van mijn leven!
Hoor je dat?" riep Ivy uit.
„O, hij zegt nog heel andere dingen,"
zei Robbie. „Zal ik hem de banaan af
nemen?"
„Neen, laat Lorre 'm nu maar op
eten," zei Ivy. „Ik lust 'm niet meer."
Maar Creepy en Crawly waren ach
ter de rots, en die zagen niet in, waar
om Ivy zich door een papegaai van
haar banaan zou laten berooven. Daar
om kroop Creepy onder de plank, waar
op de vogel zat, en lichtte die met een
ruk de hoogte in.
De papegaai gaf een schreeuw van
schrik, en de banaan rolde op het
strand.
„O, wat is die arme Lorre geschrok
ken," zei Ivy. „Maar dat heeft zij mis
schien wel verdiend ook.
(Morgenavond vervolg.)
(Ingezonden mededeeling.)
Baron van Steenstraete zat in een gemak-
kelijken clubstoel en staafde in t vuur.
Hij was alleen in z'n weelderig gemeubel
de vrijgezellenkamer. Het was een avond in
Februari. Z'n beide beenen rustten op een an
deren stoel, terwijl naast hem een tafeltje stond
met een karaf wijn en een kistje sigaren. Op
z'n knieën lag een boek, waarin hij het laatste
half uur had zitten lezen.
Er brandde slechts één licht in de kamer,
achter z'n stoel en zóó geplaatst, dat al het
schijnsel op z'n boek viel. De baron was gekleed
in diner-toilet.
Nadat hij eenigen tijd nadenkend in het vuur
had zitten staren, nam hij z'n boek weer op en
begon te lezen. Nauwelijks was hij echter bezig
of hij hoorde de deur van z'n kamer achter de
zware portières opengaan.
„Drommels, wie kan dat zijn?" mompelde
hij. „Ik heb Petersen toch gezegd, dat ik niet
gestoord wilde worden."
Een tweede slag was het bewijs, dat de deur
gesloten was en baron van Steenstraete keerde
zich naar den kant van waar het geluid kwam.
Hij zag de groene gordijnen vaneen gaan en
een man de kamer binnen treden.
„Goeden avond, baron!" zei een kalme, dui
delijke stem.
„Goeden avond!" herhaalde de aangespro
kene, werktuiglijk; daarna beleedigd: „Hoe
durft u hier
„Ik moet me verontschuldigen", viel de
vreemdeling den baron in de rede, op uiterst
beschaafden, maar beslisten toon. „Ik zie, dat
ik u stoor. Ik dacht u reeds in kostuum te vin
den, want het is al laat."
„Ik begrijp u niet," zei van Steenstraete.
„Laat? Waarvoor laat?"
„Wel, voor het bal-masqué bij de Goud
oevers!" antwoordde de vreemdeling. „Die
Stuart-kostuums zijn zeer bewerkelijk. Je mag
dus wel voortmaken met je te kleeden."
De baron fronste de wenkbrauwen.
„U zegt, dat ge u verontschuldigen moet,
zei hij uit de hoogte. „Me dunkt een verklaring
zou het eerst noodig zijn; ofschoon de veront
schuldiging ook noodig zal wezen."
De vreemdeling lachte. „De verklaring is ge
reed; over de noodzakelijkheid van een veront
schuldiging zullen we later spreken."
Terwijl hij sprak, sloeg hij z'n langen ulster
open en toonde aan de verwonderde oogen van
den baron een fraai kostuum uit den tijd van
koning Karei II van Engeland. Van Steen
straete bemerkte nu opeens welk een wonder
volle gelijkenis de vreemdeling met hem zelf
toonde. Haar, oogen, neus, kin, alles was spre
kend het zijne. Ook de rijzige gestalte kwam
volkomen met de zijne overeen. De baron be
greep, dat z'n bezoeker die sprekende gelijkenis
voor het een of ander goed of slecht doel
wilde aanwenden.
Hij scheen hierdoor echter niet in 't minst
van zijn stuk gebracht. Rustig bleef hij achter
over in zijn stoel liggen en keek den indringer
aan. Deze laatste gaf den baron in koelbloedig
heid niets toe. Hij trad zoo vrij op, alsof hij in
z'n eigen huis was. Uit z'n overjas bracht hij
een revolver en een klein fleschje te voor
schijn. Daarna wierp hij z'n jas op een stoel
en keerde zich naar van Steenstraete. Deze
volgde z'n bewegingen met de grootste belang
stelling, doch zonder de minste vrees. Eindelijk
trok de vreemdeling een stoel naar zich toe en
plaatste dien tegenover den baron aan den
anderen kant van den haard. Voorovergebogen,
met de revolver in de hand, begon hij:
Allereerst, baron, moet ik u vriendelijk ver
zoeken geen gerucht te maken. Er is niemand
hier in dit deel van het huis, dat weet ik, en
u zou dus moeite hebben gehoor te krijgen Dit
kleine speeltuig is geladen en dit fleschje is vol
chloroform. Ik ben een uitstekend schutter. Met
een schot in uw schouder zou het mij niet
moeilijk vallen wat chloroform op uw zakdoek
te doen. Of dit zal gebeuren of niet, hangt
alleen van u af."
De baron glimlachte. „Ik verzeker u," ant
woordde hij, „dat ik er niet aan denk, u voor
deze noodzakelijkheid te plaatsen."
Dank u," hernam de vreemdeling; „dan zal
ik u de gevraagde verklaring geven: De Goud
oevers geven vanavond een gemaskerd bal."
„Zoo is 't."
„Het was uw plan daarheen te gaan in het
kostuum van een hoveling van Karei II?"
„Inderdaad."
„Het kostuum, dat u zou dragen, was vol
komen gelijk aan dat, wat ik nu draag."
„Ik dacht, dat u het mijne al aan hadt. Ik
beschouw u als iemand om het mijne te
leenen, zonder er mij permissie voor te vragen,
en m'n slaapkamer is niet op slot."
„Neen baron; om u de waarheid te zeggen,
dacht ik u reeds gekleed te vinden. Ik wilde
u niet noodzaken, u weer van uw kostuum te
ontdoen. Bovendien zou het mogelijk hebben
kunnen zijn, dat ik de revolver had moeten
gebruiken en dan zou ik het kostuum bescha
digd hebben. Daarom heb ik voor een copie
gezorgd."
De baron glimlachte weer. „Hoe wist u wat
ik vanavond dragen zou?"
„Och, ik was juist bij Helmhout, toen uw be
stelling kwam. Maar ik ga verder; u zou van
avond dansen met juffrouw Goudoever, niet
waar?"
De baron knikte.
„Na den dans," zei de vreemdeling weer, „zou
u juffrouw Willy Goudoever ten huwelijk vra
gen."
De baron richtte zich uit z'n liggende hou
ding op, zonder echter z'n beenen van den stoel
te nemen. Hij was blijkbaar verstoord, maar
een oogenblik later liet hij zich weer lachend
achterover vallen.
„Je bent verbazend goed ingelicht," meende
hij.
De vreemdeling boog en vervolgde:
„U hadt afgesproken een bepaald soort mas
ker te dragen omde herkenning gemakke
lijker te maken."
„Wel verduiveld!" riep de baron.
De indringer leunde een weinig meer naar
voren en z'n hand omsloot vast de kleine re
volver.
„Ik moet dat masker van u leenen!" zei hij
zacht.
„O, d&t verschaft me dus de eer van je be
zoek!" riep van Steenstraete. „Ik heb me al
voortdurend afgevraagd, waaraan ik toch het
genoegen te danken had; nu vat ik het: je
moet het masker hebben."
„Juist, en tevens de verzekering, dat u niet
naar het bal zult gaan. Twee baronnen van
Steenstraete zou alicht eenig.... misverstand
ten gevolge hebben."
„Zeer waar,"
de baron
stemde
toe.
„Ik waardeer ten
volle uw streven
mij moeilijkheden
te besparen," ging
de vreemdeling voort. „En waar is nu het mas
ker?"
„Op den divan daar! Mag ik u vragen, op
welke wijze u er voor gezorgd hebt, dat ik niet
zal komen? Want dat zult u toch ook wel ge
regeld hebben?"
„Dat heb ik. Ik volsta met uw eerewoord als
edelman, als u nog belqven wilt, binnen twee
uur niet op 't bal te verschijnen en niet op
eenige manier alarm te maken."
„Ik zal u mijn woord geven, echter op één
voorwaarde," zei van Steenstraete.
„En die is?"
„Dat je me een korte uiteenzetting geeft van
dewerkzaamheden, die je op het bal van
de Goudoevers zult verrichten."
„Met genoegen, 't Is heel eenvoudig. Het
moeilijkste werk is al gedaan. Ik ga naar 't
bal, zal juffrouw Goudoever ten dans vragen.
Zij en haar ouders verwachten, zooals ik weet,
bepaald een huwelijks-aanzoek van baron van
Steenstraete. Ik zal dus na den dans mijn
wensch te kennen geven, een stil plekje op te
zoeken en juffrouw Goudoever zal in de niet
onnatuurlijke verwachting van een aangenaam
onderhoud, mij naar haar boudoir of een an
dere stille plaats leiden. Ik doe dan eenige
druppels chloroform op mijn zakdoek. Juffrouw
Goudoever houdt tijdelijk op te bestaan; ik
bevrijd haar van haar briljanten-collier en
wandel daarna kalm de deur uit met een waar
de van vijf en zeventig duizend gulden in mijn
zak. Zooals u ziet, eenvoudig als de dag.''
Zeer eenvoudig," stemde de baron toe. „Dus
tot half twaalf ben ik stom, maar denk er
aan, geen minuut langer."
•Het is lang genoeg, dank u. Ook bedankt
voor uw masker, ik zal het u morgenochtend
terug sturen."
Terwijl hij nog sprak, trok hij z'n ulster aan,
stak het masker in z'n zak en schoof de por-
tière ter zijde.
Goeden avond," vervolgde hij; „excuseer me,
dat ik u lastig heb moeten vallen."
De deur sloeg dicht en baron van Steen
straete was weer alleen.
Hij barstte in lachen uit.
„Ha, ha! Wat een geluk, dat ik niet behoefde
op te staan; anders zou hij gezien hebben, dat
ik mijn voet verstuikt heb. Eigenlijk een bof,
dat ik vanmorgen van 't paard gevallen ben,
toen ik met Willy Goudoever een wandelrit
deed, en dat ze weet, dat ik vanavond onmo
gelijk op het bal kan komen. Het is wel jam-
mer voor myn ondernemenden dubbelganger,
den collier-dief, maar ik vrees, dat hem dit
avontuur nu slecht zal bekomen."
Nog altijd lachend, schonk de jonge baron
zich een glas wijn in, dat hij in één teug uit
dronk.
Groote loterijen ter opbrengst van middelen
voor patriotische en liefdadige doeleinden zijn
zeer geliefkoosde instituten in de Sovjet-Unie.
Tenminste twaalf trekken er op het oogenblik.
Het ultra-kapitalistische streven, om door ge
ringen kapitaalinzet groot gewin te oogsten, is
trots de socialistische tendenties, absoluut niet
uitgeroeid. Men tracht met alle middelen zelfs,
de oude menschelijke begeerte, iets te krijgen
voor zoo goed als niets, te versterken.
De menschen worden gelokt tot het aankoopen
van loten voor rijwielen tot wereldreizen toe.
De verkoop der loten zelfs geschiedt door over
ijverige jonge communisten, die niet alleen van
huis tot huis gaan, maar ook in trams en the
aters naar kooplustigen uitzien. Zij beloven een
auto voor 50 Kopeken, een koe of een naai
machine voor 25 Kopeken of zelfs een woning
voor een roebel. Je hoeft alleen maar het juiste
lot te treffen, een uit de 500.000.
Voor de meest verschillende doeleinden moeten
de loterijen geld opbrengen, voor vliegtuigen
voor het Roode Leger, wegenbouw, ondersteu
ning van Joodsche Kolonisatie en kinderzorg
en zoo voorts. De regeering is wel tegen private
liefdadigheid, maar keurt de loterijen goed, on
der voorwendsel, dat zij massa-bewegingen in
het leven roepen. Op alle stratenhoeken staan
lotenverkoopers. Men verwondert er zich niet
meer over, ze behooren tot het gewone aspect
van de straat. Meetal loopt men met een groo
ten boog om hen heen, want de jonge verkoo-
pers zijn zeer opdringerig en laten niet gauw
los. Hun is te danken, dat er veel loten worden
verkocht, want het publiek heeft geen bijzondere
voorliefde voor loterijen en moet worden over
rompeld. (United Press).
A lift op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f O AAA bij levenslange geheele ongescl
UOOFlUe O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen OUU U»m verlies van beide armen, beid
hiktheid tot
de beenen of
werkendoor f 7CA bij een ongeval met O CA bij verlies van een hand f 1 Of? Dij verlies van een CA bij een breuk van f A A bij verlies van "n
beide oogen f OU»- doodelbken afloop/ £0\J»- een voet of een oog# I £t O»- duim. of wijsvinger t/l/."been of arm tU»m anderen vinger
i«iiiiniiii!i:i!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii
h'.Wat niet transportabel is, daar hebben we
j'ets aan," zei hij. „Blijven de ingepotte planten.
3 doe u werkelijk een schitterend voorstel, juf
rouw Lutz. Dertig duizend Mark. Dat is een
®rinogen voor u op het oogenblik. Löwicke was
justeren bij me en die vertelde me, hoe u in de
g^erie zit. Dertig duizend Mark is een mooi
kinnetje. Denkt u eens aan den wissel van 1
y'ctober. Als u mijn voorstel aanneemt, bent u
et één slag uit de zorg."
j ..En tegelijk ben ik het succes kwijt, waar ik
voor gewerkt heb'.', zei ze bitter.
"Doe me nu een pleizier, juffrouw Lutz! Van-
5aag of morgen gaat u toch trouwen. Wat kan
succes u nu schelen? Waarom bent u zoo
^■zuchtig?"
2e haalde de gekleurde plaat van de „Garten-
uit haar tasch, legde hem op tafel en be-
de afbeelding van haar schepping door een
nevel van tranen. „Nu alles te moeten laten
varen! Dat is toch ontzettend hard. Kunt u dat
niet begrijpen? Om op den drempel van het ge
luk te staan. Ach!
Ze liet haar tranen den vrijen loop. Ze vergoot
die niet om de geldelijke winst, die haar ont
gaan zou, maar om het weerspannige noodlot,
dat haar van de eer van haar succes, van de
vreugde om haar moeizamen arbeid, wilde be
rooven.
„Juffrouw Lutz, mijn laatste woord. Mijn
allerlaatste. Vijf en dertig duizend."
Ze stond op. Ze rilde. „Ik kan niet zoo di
rect besluiten."
„Tot morgenavond kunt u beslissen. Gaat nu
nu maar rustig naar huis. U moet de kwestie
zakelijk bekijken. Als koopman. Zonder senti
mentaliteit. Hier is een reddingsplank voor u.
Grijpt u die vast."
„Ik kan niet."
„Het zou mij spijten. Voor u zelf zou het mil
spijten, juffrouw Lutz, Adieu."
Ze liep naar het station, spoorde naar Wies-
baden terug en liep troosteloos den heelen lan
gen weg naar Wiesbaden en rekende, rekende
Balthazar Troilo die ze het eerst alles vertel
de, speurde in het aanbod direct een slimme
machinatie van zijn schoondochter en haar com
pagnon.
„Dat zou ze wel lijken, dat stel daar, om hier
de heele zaak voor een krats in handen te krij
gen. Wat meen je, Katchen, of die zich ook
doodgeërgerd hebben, dat jou zoo'n mooie novi
teit gelukt is! Die Rispeter, die in het bloemen-
bedrijf past als een bok in de haverkist, heeft
nog nooit een ander idee gehad dan van een of
ander steenen beest tot verfraaiing der natuur.
De ezel!"
Den heelen middag waren ze allemaal weer
erg in den put.
Maar even na zessen kreeg Catharina een
telegram uit Antwerpen:
„Kom op de terugreis bij u aan.
Erck."
Nu trilde de eerste straal van hoop door het
kleine huisje van Catharina Lutz.
Eva was buiten zichzelf van vreugde. De Ge
heimraad was erg gesteld op „juffrouw Kat
chen." Dat wist ze. Was het op zichzelf be
schouwd niet al iets buitengewoons, dat hij na
wekenlang verblijf buitenslands, vóór hij naar
huis ging, waar ze natuurlijk vol verlangen naar
hem uitzagen, dezen omweg langs Wiesbaden
maakte?
Ze bestudeerden het spoorboekje. Wanneer
kon de langverbeide reddende engel hier zijn?
Eva liep ademloos naar het huisje van den
smid en drong bij mr. Gabb binnen. Zijn vóór
naam-uitziende bagage hij was juist aan het
pakken was weer een voorwerp van eerbie
dige bewondering van zijn kostjuffrouw.
„Het is het beste, mr. Gabb, dat u met uw ver
trek nog wacht, tot alles hier beslist is. Vindt u
ook niet? Ach en dan ik bedoel als alles
goed afloopt, dan moeten we met elkaar nog een
afscheidsfuif hebben. Zoo iets als de avond van
uw aankomst! Weet u nog wel?"
O ja, mr. Gabb herinnerde zich dien eersten
avond nog heel goed. Sedert dien was er echter
veel, heel veel veranderd. „We zijn niet meer
dezelfden als toen", zei hij een beetje weemoe
dig. Natuurlijk zou hij zijn vertrek nog uitstellen.
De onzekerheid van den heelen toestand hier
drukte hem net zoo erg als de anderen.
Den volgenden morgen bracht de eerste post
een in dringende termen gestelden brief van den
agent uit Frankfort. Hij bevestigde zijn aanbod,
maar legde er den nadruk op, dat hij zich maar
tot 's avonds als-gebonden beschouwde, want hij
handelde in opdracht van een firma, die hem
dezen uitersten termijn gesteld had.
„Nu is er heelemaal geen twijfel meer aan,"
zei de oude Balthazar, „ze zijn het van den
overkant, die galeiboeven!" Hij beefde van
woede. Het liefst had hij den brief in duizend
stukken gescheurd. Ma^r op het laatste oogen
blik bedacht hij wat beters: „We zullen dezen
Uria'sbrief aan je Berlijnschen beschermer la
ten zien."
Om elf uur kwam een taxi aanrijden, die
Geheimraad Erck van het station in Wiesba
den, hierheen bracht. De redder!
Balthazar strompelde direct naar het hek,
toen hij den motor hoorde. Hij had juist een
mand vol van zijn beroemde herfst-perziken
geplukt.
Over het hek wisselde hij glimlachende blik
ken met Catharina. Hij was blijkbaar van
plan den gewichtigen bezoeker door zijn per
ziken-tractatie mild te stemmen!
Maar bepaald goed kon men de stemming
van den Geheimraad niet noemen. Hij was
moe en uitgeput. Aan boord had hij veel last
van zeeziekte gehad, den laatsten nacht had
hij in den slaapwagen geen oog dicht gedaan
en de omvangrijke post, die op hem lag te
wachten, toen hij in Antwerpen aan wal stap
te, bezorgde hem veel arbeid en beslommerin
gen. Maar tegenover de beide meisjes sprak
hij niet verder over zijn eigen aangelegen
heden.
„Laten we er niet verder over praten. In
ieder geval, naar u wilde ik toe, m'n beste
juffrouw Lutz. Wat was het toen toch een
prettige tijd! Nu heeft mijn vrouw voortdu
rend last met personeel. En in de kas is het
droevig gesteld. Ik had den ouden Frans al
lang moeten ontslaan, maar u weet, hoe on
gelukkig mijn vrouw zich voelt, als ze een
nieuw gezicht moet aankijken!"
Catharina bracht de gast, die voor haar de
beslissing van haar lot beteekende, naar de
koude-grond bloemen, toonde hem de verwar-
mings- en de sproei-inrichting en daarna de
groote kas.
„Maar dat is een reuzengebouw, juffrouw
Lutz! En alleen maar de eene anjer: Vlam
mende Katchen. Ik had gedacht, dat u ons
wel een paar exemplaren zou hebben gestuurd.
Maar het moest nog een geheim blijven?
Nietwaar? Hij nam de prachtige, groote bloem,
die Catharina hem reikte en bekeek hem mea
groeiende belangstelling.
„Oom, u moet ook de gekleurde afbeelding
in de nieuwe „Gartenwelt" zien!" riep Eva.
„Het wordt een kolossaal succes! En verbeeld
u, op de bloemententoonstelling in Londen
krijgen we een paviljoen. Mr. Gabb gaat mor
gen al en ik mag hem gaan helpen!"
De forsche, breedgeschouderde man
„meer-dan-levens-groot" noemde de oude Bal
thazar hem later liep langzaam, alles op
merkzaam in oogenschouw nemend, het heele
bedrijf rond. Hij had op geen stukken na ge
dacht, dat de onderneming zoo groot zou zijn.
Hij had, sedert zij bij hem was weggegaan,
wel nauwelijks meer een oogenblik over den
verderen levensloop van juffrouw Lutz naga-
dacht. Nu was hij verbaasd over den moed en
het doorzettingsvermogen, die dit jonge meis
je aan den dag had gelegd.
„Vlammende Katchen maakte grooten in
druk op hem, dat zei hij herhaaldelijk. Catha
rina die tijdens dezen rondgang kortsachtig
schitterende oogen en gloeiende wangen ge
kregen had moest hem alle details van haar
werk vertellen van haar proefnemingen. Dat
de kiem- en bloeikracht een groot succes waar
borgde, bleek voldoende uit haar dagelij ksche
aanteekeningen. Ook Mr. Gabb, die aan den be
zoeker werd voorgesteld, meende, dat een vak
kundig behandelde plant achttien maanden
ononderbroken kon bloeien.
„Verbazend, werkelijk verbazend." Alles, wat
zich bij het kweeken van de bloem had voor
gedaan, interesseerde den Geheimraad.
Lachend vertelde Catharina hem het nachte
lijk avontuur met de kolenvuren.
(Wordt vervolgd)