De techniek in oude tijden <3id mAacU non den dag DONKEREDAGEN ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN ROBINSON! Zoo'n „echte" schoen voor „echte" jongens \De dubbel vlammende anjelier j Naar het Duitsch van DONDERDAG 22 DECEMBER ONGEKEND VERNUFT Schoonheidsmiddelen, kunst- menschen en bioscopen Niets nieuws onder de zon Machinale menschen De bioscoop Meccano-d oozen De stoom Visschen met visschen De man van 19 pond Allerlei circus-attracties Een oude stad ontdekt Russische loterijen aan de orde van den dag AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FEUILLETON Paul Oskar Hoecker I ^'Kiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiuiuiiimmiuiuuuiuui 34 I W« leven, zooals reeds honderden malen werd betoogd, in den tijd der techniek. Dat doen wij inderdaad, maar laten we ®ns toch vooral niet wijs maken, dat onze tijd he eenige was, waarin de techniek wonderen deed. Geloof toch niet, waarde lezer, dat er vroeger geen bioscopen bestonden, of kunst- tnenschen. Niets daarvan. Ze bestonden wèl. keest u maar de volgende beschouwing en het Zal u duidelijk worden De kunstmatige mensch, om daarmee te be ginnen, is niets nieuws. Er is geen nieuws onder oe zon. Deze „robot" bestond al ten tijde van Ftolemeus, den koning van Egypte, in de derde teuw vóór Christus. Deze vorst bezat namelijk een machine, die den slaaf moest vervangen, V'elke was aangesteld om den koning met vee- Jen koelte toe te wuiven. Wanneer wij heden ten dage lezen, dat de machinale mensch werd Uitgevonden, die een sigaar opsteekt, laten we ®ns dan nie" verwonderen, want hij was er al veel vroeger, al stak hij dan ook geen sigaar °P Is er zoo'n groot verschil tusschen het op steken van een sigaar en het wuiven met een Waaier? Welnu, koning Ptolemeus had zoo'n ding, dat °P een mensch leek en dat de arbeid verrichtte Van een mensch. Maar hij niet alleen. De groote geleerde Al- bertus Magnus construeerde een soort kunst- rnensch, die de deur kon openen voor de be zoekers, die hij met een buiging begroette. En jn 1770 maakte de Zwitser Droz, in samenwer king met zijn zoon, een pop, lijkend op een lengen en die naar een voorbeeld letters over- ham en neerschreef. Natuurlijk was het voor beeld :teeds hetzelfde, maar men zal begrij pen, hoezeer de kennissen van deze vernuftige heeren met stomheid geslagen waren, toen zij tiaar een jongen zagen schrijven, die heele- rnaal geen jongen was en zelfs geen grijntje leven in zich had, doch alleen bestond uit doode dingen. In 1768 maakte een zekere von Kempelen te Pressburg eveneens een pop, die kon schaken en die geruimen tijd nadien naar Amerika werd Verkocht, waar ze op een goeden dag ver brandde. Wanneer we zeggen, dat deze mecha nische pop kon schaken, dan moet men dit zoo verstaan, dat in de pop een mensch ver borgen zat, die de pop bestuurde. Dit kan na tuurlijk niet anders, omdat een stuk mechaniek hu eenmaal niet denken kan, maar ook dan hog moei de constructie van die pop wel zeer bewonderenswaardig zijn geweest, wanneer het hiogeliijk was de pop zoodanig te besturen, dat Zij handelend kon optreden. I8133S De bioscoop bestond reeds in de tweede eeuw -5a Christus. Alweer niet in de gewone betee- enis, die wij thans aan de bioscoop toekennen, hiaar op heel primitieve wijze. Er bestond n.I. een soort scenario, dat moest dienen voor een zmusementstuk van een Chineeschen keizer, Woe-Tie. Vóór het tooneel werd een wit doek gespannen, dat van achteren belicht werd. Ach ter het doek bewogen figuren, die op het ver lichte doek werden geprojecteerd in schimmen, hie gelijkenis vertoonen met onze hedendaag- *che filmschaduwen. Tegelijk werd de hande ling op het doek door muziek ondersteund. Deze methode bestaat trouwens nog in China ®n in Japan. Is er zooveel verschil in principe tusschen de bovenbeschreven bioscoopvoorstel ling en die wij menschen van dezen tijd kennen? Ook het speelgoed bestond vroeger in de me chanische bewerking, die ons thans zoo ver baast. In de vierde eeuw na Christus waren t^eds mechanische vogels bekend (ziedaar dus feeds de vliegmachine) die konden rondfladde- ten en men spreekt ook van een kunstmatigen f'öelaar die kon glijvliegen. Door zoo'n adelaar tverd b.v. Maximilaan begroet, toen hij zijn in tocht hield in Neurenberg, de stad der speel goederen, zooals men weet. Maar ook de auto feilde men een paar eeuwen geleden reeds, h 1728 n.I. demonstreerde een Parijzenaar een soort voertuig, dat ongeveer twee uur aan een btuk kon rijden op een uurwerk. Wanneer men ba afloop het uurwerk weer opwond, begon de auto weer verder te rijden, precies zoo, als thans de kunstmatige autootjes van onze kin deren door de kamer rennen en met dit ver schil, dat de vroegere mechanische auto een. haar uur doorwerkte. Het liep zelfs zóó snel, dat het een tusschenkomst van overheidswege bi Hokte, die het ding verbood als zijnde een ge baar voor het verkeer. De stoom is ook al niets nieuws. De oude ^gyptenaren hadden namelijk tempels, waar van de deuren konden geopend worden door de kracht van den stoom. Hierdoor leek het alsof de priesters beschikten over een boven aardsche macht, zoodat hun stand ontzettend in aanzien toenam. Er bestonden in Alexandrië machines, die door middel van stoom een schijf lieten ronddraaien en Archimedes kwam zelfs zoo ver, dat hij een metalen bol uit een loop kon verwijderen met een zekere kracht. Dit beteekende niets anders in principe dan de uit vinding van het kanon, het meest gevreesde technische wonder van onzen tijd. In het jaar duizend werden de kerkorgels te Reims door stoom gedreven, waarmede de toenmalige orgel bouwers een stuk vooruit waren op sommigen van onzen tijd, die de orgels laten drijven door het trappen van de orgelplank door een mensch. We gaan verder en melden u, dat ook de steenkool reeds eeuwen geleden bekend was. De Chineezen uit de oude tijden, b.v. verwarmden zich door de hitte, die van den z. g. „zwarte steen" opsteeg, nadat deze steen door vuur aan het gloeien was gebracht. De warme lucht van deze kolen werd door buizen geleid, waar men ze hebben wilde en hiermede bezaten de Chineezen dus reeds een soort centrale ver warming. Wij bewonderen terecht onze moderne we gen, maai- laat ik u vertellen, dat Koningin Semiramis ir Babylonië niet alleen tunnels liet aanleggen, maar deze tunnels ook liet asphal- teeren, natuurlijk niet in den gewonen zin van het woord, maar toch zóó, dat we kunnen spreken van een harden weg, die met asphalt- wegen gelijk te stellen is. Dacht u heusch, dat men vroeger geen schoonheidsmiddelen kende? Het is anders. Ze waren er en hoe! In het oude China wreef men zich in met een soort poeder, wanneer het gelaat rimpels vertoonde, of wanneer het niet voldoende frisch was. Men kent trouwens alge meen het inwrijven der huid met olie en zalf, om de huid grooteren glans en soepelheid té geven. Een puur schoonheidsmiddel dus, dat vermoedelijk niet door de middeltjes van onze moderne vrouwen wordt overtroffen, want de ouden keken niet alleen naar de schoonheid, maar ook naar de gezondheid van de huid, De koekbakkerijen bloeiden in zeer oude tij den. Men maakte koek uit bepaalde houtsoor ten en diu is nog zoo gek niet, want nog on langs heeft een Duitsch geleerde gepoogd pre cies hetzelfde te doen. En tijdens den grooten oorlog werd uit een bepaald soort hout een bestanddeel gehaald, dat tot poeder, tot meel werd gemalen. Uit het meel werd een koek ge bakken voor de soldaten en het schijnt, dat liet den mannen niet zoo heel kwaad bekomen is, al zullen ze blij zijn, dat ze eindelijk weer een normalen boterham kregen, toen ze thuis kwamen. Zoo ziet men, dat men niet al te geestdriftig moet zijn over moderne vindingen, want eeuwen en eeuwen geleden was men reeds zoover, dat men soms den modernen tijd vooruit was. Of liever, laten we onzen technischen tijd de eer geven die hem toekomt, maar tegelijkertijd er kennen, dat ze vroeger ook niet voor de poes waren. In een Fransch dorpje woont een 81-jarige smid die in vroeger jaren als het „menschelijk geraamte" een zekere beroemdheid genoot. Toen hij 23 jaar was woog hij niet meer dan 19 pond. En juist deze man trouwde met een meisje, dat zich als de „reuzendame" bewonderen liet, wat met haar 620 pond ook wel mocht! Toen men met het huwelijk van dit zonderlinge paar den spot dreef, verklaarde de man, „dat hij meer voor zijn geld kreeg dan welke man in de heele wereld ook." Het echtpaar had echter een heel normale dochter, die met een politieambtenaar trouwde. Een andere „circusbezienswaardigheid" werd op merkwaardige wijze beroemd. Een Fransch glasblazer zat op zekeren morgen te ontbijten en at met zijn brood toevallig ook glasstof op, wat hem buitengewoon smaakte. Langzamerhand maakte hij zich tot gewoonte, gemalen glas in zijn voedsel te mengen. Toen men zijn zonder linge liefhebberij die intusschen hoe langer hoe sterker werd bemerkte, werd hij uit de fabriek ontslagen, maar hij kreeg nu een enga gement in een circus en kon zijn neiging vol gen. Men noemde hem later de „menschelijke oester" en hij was in staat, een handvol spij kers, glasscherven en zelfs levende kikvorsc'nen te eten, waarbij hij dan een glas water dronk. Dit voedsel gebruikte hij negen maal per dag. Bovendien nam hij 3 stevige maaltijden en mocht zich in een blakenden welstand verheugen. Er zijn in de wereld van de visschen even goed als in die der menschen parasieten, die zich aan andere vastkleven en op hen teren. Dit zijn bij de menschen de z.g. klaploopers. Bij de visschen zijn het de remora's, kleine dieren, die zich vastzetten aan haaien of andere groote visschen. Zij laten zich, vastge klampt aan de haaien, soms meevoeren over duizenden kilometers lengte en houden zich vast met daartoe uiterst geschikte zuignappen. Soms heeft men deze zwervers wel eens aan getroffen op de reuzen-schildpadden, doch meestal kiezen zij domicilie op de haaien. De remora is een vreemdsoortig dier, met een vierkanten sterken staart en een huid, die verschillende kleuren kan aannemen. Soms worden de heeren lastig en dan is het voor den haai zaak zich zoo spoedig mogelijk van hen te ontdoen. De haai doet dat door langs den bodem te zwemmen en de lastposten van zijn lichaam af te schuren. Maar dit is vrij wel de eenige manier om van de heeren af te komen. Groote haaien hebben uiteraard weinig last van de kleine dieren en laten ze dan ook zitten, maar kleinere haaien worden door den !ast soms belemmerd in hun snelheid en hun bewegingen. De remora heeft echter nog' een andere taak te vervullen dan vervelend te zijn voor grootere collega's. Er zijn namelijk visschersvolken, die de beestjes gebruiken om te visschen, zooals in ons land de kleine witviseh wordt gebruikt om snoek te vangen. Op de Australische kust, maar ook bij Zanzibar en Cuba en aan de Noordkust van Zuid-Amerika heeft men reeds honderden jaren geleden ontdekt, dat de re mora zich uitstekend leende bij het visschen naar in zee levende schildpadden en zoog dieren. Toen Columbus voor de tweede maal Amerika bezocht, heeft hij deze visscher- praktijken ontdekt en ze overgebracht naar Europa. Thans bestaat op Cuba, waar Colum bus het eerst dit gebruik aanschouwde, deze gewoonte nog. Uit dien tijd vinden wü aanteekeningen over de remora's, die volgens dit rapport een goe den smaak moeten hebben. De remora heeft den vorm van een aal en ook ongeveer de grootte. Hij aarzelt niet visschen aan te vallen die grooter zijn dan hij zelf en zelfs van den schildpad is hij niet bang. Heeft hij eenmaal zijn prooi te pakken, dan laat hij haar niet meer los. De visschers binden den remora aan den bodem van hun schuit vast, omdat hij geen fel zonlicht kan verdragen. Zij gaan als volgt te werk en zoo heeft ook Columbus het "'ierhonderd jaar geleden gezien: Zij laten de remora rustig onder water duiken in afwach ting, of zij een prooi zullen grijpen. Is dit een maal gebeurd, dan wordt de roover naar bin nen gehaald en de prooi wordt hem ontnomen. Het touw, waarmede de visch wordt vastge bonden, wordt bevestigd achter de staartvin, zoodat de aalvormige visch tamelijk vrij is in zijn bewegingen. Het eer^t heeft Columbus deze vischvangst £>111111111111, iiiiiiiimiu Praat men nu van donk're dagen, Met veelzeggende mimiek, Dan wil men volstrekt niet zeggen: Pssst. ...de toestand is critiek! Want er wordt dan niet gezinspeeld Op het politiek gedoe. Immers de inconsequenties Is men daar zoo gauw niet moe. En ook doelt men niet op crisis. Zonder dat er iets gebeurt Heeft men over de malaise Inderdaad genoeg gezeurd! Neen, het zijn de donk're dagen, En wat meer precies omlijnd: Donk're dagen voor de Kerstmis, Nu de zon zoo weinig schijnt, 's Morgens is het net als 's avonds, Daar de zon niet denkt aan plicht En zich liever nog wat omdraait, Dan den horizon verlicht! Zelfs het hoogtepunt: de middag Is nog niet behoorlijk zonsch Daar de mist en wolkenhemel Samenspannen tegen ons! En om drie uur.wel, wij klagen En wij mopperen voor tien. En de een zegt tegen d' ander: Hè, je kunt haast niet meer zien! Doch hoe donker ook de dagen En ik zon volslagen mis, Is het toch een troost te weten, Dat er nog één lichtpunt is. Want wij geven door dit lichtpunt Aan de duisternis geen kamp. En dit lichtpunt, u begrijpt het Is de electrische lamp! (Nadruk verboden) MARTIN BERDEN ÜllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllB gezien in de baai Buen Tiemps in 1494. De naam van deze baai bestaat niet meer, doch men kan nagaan, dat hier bedoeld wordt een baai in de Caraibische zee. De beschrijving van den tocht, dien Columbus maakte in deze zeestreken, luidt als volgt: Op Pinksterdag 1494 wierp de bemanning het anker uit in de streek, die onbewoond was, bij een groot bosch van palmboomen. Het aan tal eilanden in deze buurt was echter zoo groot, dat Columbus er niet aan dacht ze namen te geven en daarom noemde de ont dekkingsreiziger ze alle met een verzamel naam: „De tuinen der Koningin". Ook nu nog liggen in de baai van Manzallino niet minder dan vierduizend eilandjes, die den naam dra gen van „Jardines de la Reina". Het is dus hoogst waarschijnlijk, dat hier dezelfde eilan den worden bedoeld als in het rapport van Columbus. Ziedaar de oudste ontdekking van de visch vangst der remora's. In Ecuador, op een afstand van ongeveer 40 KM. van Quito, heeft men een oude stad ont dekt, een groote Indiaansche nederzetting, waarschijnlijk een stichting der Incas. De re geering van Ecuador heeft den Duitschen ar- chaeoloog dr. Max Uh!e opdracht gegeven om een grondig onderzoek in te stellen naar den ouderdom en den grondlegger van deze stad. Ivy was aan het strand met Robbie en Topsy. „Kijk eens, Freddy's papegaai is be zig je banaan op te eten," riep Topsy uit. „Stoute Lorre," berispte Ivy den pa pegaai. „Mag jij van Ivy's bananen snoepen." „Natuurlijk. Maak, dat je weg komt," krijschte de papegaai terug. „Wel, heb ik ooit van mijn leven! Hoor je dat?" riep Ivy uit. „O, hij zegt nog heel andere dingen," zei Robbie. „Zal ik hem de banaan af nemen?" „Neen, laat Lorre 'm nu maar op eten," zei Ivy. „Ik lust 'm niet meer." Maar Creepy en Crawly waren ach ter de rots, en die zagen niet in, waar om Ivy zich door een papegaai van haar banaan zou laten berooven. Daar om kroop Creepy onder de plank, waar op de vogel zat, en lichtte die met een ruk de hoogte in. De papegaai gaf een schreeuw van schrik, en de banaan rolde op het strand. „O, wat is die arme Lorre geschrok ken," zei Ivy. „Maar dat heeft zij mis schien wel verdiend ook. (Morgenavond vervolg.) (Ingezonden mededeeling.) Baron van Steenstraete zat in een gemak- kelijken clubstoel en staafde in t vuur. Hij was alleen in z'n weelderig gemeubel de vrijgezellenkamer. Het was een avond in Februari. Z'n beide beenen rustten op een an deren stoel, terwijl naast hem een tafeltje stond met een karaf wijn en een kistje sigaren. Op z'n knieën lag een boek, waarin hij het laatste half uur had zitten lezen. Er brandde slechts één licht in de kamer, achter z'n stoel en zóó geplaatst, dat al het schijnsel op z'n boek viel. De baron was gekleed in diner-toilet. Nadat hij eenigen tijd nadenkend in het vuur had zitten staren, nam hij z'n boek weer op en begon te lezen. Nauwelijks was hij echter bezig of hij hoorde de deur van z'n kamer achter de zware portières opengaan. „Drommels, wie kan dat zijn?" mompelde hij. „Ik heb Petersen toch gezegd, dat ik niet gestoord wilde worden." Een tweede slag was het bewijs, dat de deur gesloten was en baron van Steenstraete keerde zich naar den kant van waar het geluid kwam. Hij zag de groene gordijnen vaneen gaan en een man de kamer binnen treden. „Goeden avond, baron!" zei een kalme, dui delijke stem. „Goeden avond!" herhaalde de aangespro kene, werktuiglijk; daarna beleedigd: „Hoe durft u hier „Ik moet me verontschuldigen", viel de vreemdeling den baron in de rede, op uiterst beschaafden, maar beslisten toon. „Ik zie, dat ik u stoor. Ik dacht u reeds in kostuum te vin den, want het is al laat." „Ik begrijp u niet," zei van Steenstraete. „Laat? Waarvoor laat?" „Wel, voor het bal-masqué bij de Goud oevers!" antwoordde de vreemdeling. „Die Stuart-kostuums zijn zeer bewerkelijk. Je mag dus wel voortmaken met je te kleeden." De baron fronste de wenkbrauwen. „U zegt, dat ge u verontschuldigen moet, zei hij uit de hoogte. „Me dunkt een verklaring zou het eerst noodig zijn; ofschoon de veront schuldiging ook noodig zal wezen." De vreemdeling lachte. „De verklaring is ge reed; over de noodzakelijkheid van een veront schuldiging zullen we later spreken." Terwijl hij sprak, sloeg hij z'n langen ulster open en toonde aan de verwonderde oogen van den baron een fraai kostuum uit den tijd van koning Karei II van Engeland. Van Steen straete bemerkte nu opeens welk een wonder volle gelijkenis de vreemdeling met hem zelf toonde. Haar, oogen, neus, kin, alles was spre kend het zijne. Ook de rijzige gestalte kwam volkomen met de zijne overeen. De baron be greep, dat z'n bezoeker die sprekende gelijkenis voor het een of ander goed of slecht doel wilde aanwenden. Hij scheen hierdoor echter niet in 't minst van zijn stuk gebracht. Rustig bleef hij achter over in zijn stoel liggen en keek den indringer aan. Deze laatste gaf den baron in koelbloedig heid niets toe. Hij trad zoo vrij op, alsof hij in z'n eigen huis was. Uit z'n overjas bracht hij een revolver en een klein fleschje te voor schijn. Daarna wierp hij z'n jas op een stoel en keerde zich naar van Steenstraete. Deze volgde z'n bewegingen met de grootste belang stelling, doch zonder de minste vrees. Eindelijk trok de vreemdeling een stoel naar zich toe en plaatste dien tegenover den baron aan den anderen kant van den haard. Voorovergebogen, met de revolver in de hand, begon hij: Allereerst, baron, moet ik u vriendelijk ver zoeken geen gerucht te maken. Er is niemand hier in dit deel van het huis, dat weet ik, en u zou dus moeite hebben gehoor te krijgen Dit kleine speeltuig is geladen en dit fleschje is vol chloroform. Ik ben een uitstekend schutter. Met een schot in uw schouder zou het mij niet moeilijk vallen wat chloroform op uw zakdoek te doen. Of dit zal gebeuren of niet, hangt alleen van u af." De baron glimlachte. „Ik verzeker u," ant woordde hij, „dat ik er niet aan denk, u voor deze noodzakelijkheid te plaatsen." Dank u," hernam de vreemdeling; „dan zal ik u de gevraagde verklaring geven: De Goud oevers geven vanavond een gemaskerd bal." „Zoo is 't." „Het was uw plan daarheen te gaan in het kostuum van een hoveling van Karei II?" „Inderdaad." „Het kostuum, dat u zou dragen, was vol komen gelijk aan dat, wat ik nu draag." „Ik dacht, dat u het mijne al aan hadt. Ik beschouw u als iemand om het mijne te leenen, zonder er mij permissie voor te vragen, en m'n slaapkamer is niet op slot." „Neen baron; om u de waarheid te zeggen, dacht ik u reeds gekleed te vinden. Ik wilde u niet noodzaken, u weer van uw kostuum te ontdoen. Bovendien zou het mogelijk hebben kunnen zijn, dat ik de revolver had moeten gebruiken en dan zou ik het kostuum bescha digd hebben. Daarom heb ik voor een copie gezorgd." De baron glimlachte weer. „Hoe wist u wat ik vanavond dragen zou?" „Och, ik was juist bij Helmhout, toen uw be stelling kwam. Maar ik ga verder; u zou van avond dansen met juffrouw Goudoever, niet waar?" De baron knikte. „Na den dans," zei de vreemdeling weer, „zou u juffrouw Willy Goudoever ten huwelijk vra gen." De baron richtte zich uit z'n liggende hou ding op, zonder echter z'n beenen van den stoel te nemen. Hij was blijkbaar verstoord, maar een oogenblik later liet hij zich weer lachend achterover vallen. „Je bent verbazend goed ingelicht," meende hij. De vreemdeling boog en vervolgde: „U hadt afgesproken een bepaald soort mas ker te dragen omde herkenning gemakke lijker te maken." „Wel verduiveld!" riep de baron. De indringer leunde een weinig meer naar voren en z'n hand omsloot vast de kleine re volver. „Ik moet dat masker van u leenen!" zei hij zacht. „O, d&t verschaft me dus de eer van je be zoek!" riep van Steenstraete. „Ik heb me al voortdurend afgevraagd, waaraan ik toch het genoegen te danken had; nu vat ik het: je moet het masker hebben." „Juist, en tevens de verzekering, dat u niet naar het bal zult gaan. Twee baronnen van Steenstraete zou alicht eenig.... misverstand ten gevolge hebben." „Zeer waar," de baron stemde toe. „Ik waardeer ten volle uw streven mij moeilijkheden te besparen," ging de vreemdeling voort. „En waar is nu het mas ker?" „Op den divan daar! Mag ik u vragen, op welke wijze u er voor gezorgd hebt, dat ik niet zal komen? Want dat zult u toch ook wel ge regeld hebben?" „Dat heb ik. Ik volsta met uw eerewoord als edelman, als u nog belqven wilt, binnen twee uur niet op 't bal te verschijnen en niet op eenige manier alarm te maken." „Ik zal u mijn woord geven, echter op één voorwaarde," zei van Steenstraete. „En die is?" „Dat je me een korte uiteenzetting geeft van dewerkzaamheden, die je op het bal van de Goudoevers zult verrichten." „Met genoegen, 't Is heel eenvoudig. Het moeilijkste werk is al gedaan. Ik ga naar 't bal, zal juffrouw Goudoever ten dans vragen. Zij en haar ouders verwachten, zooals ik weet, bepaald een huwelijks-aanzoek van baron van Steenstraete. Ik zal dus na den dans mijn wensch te kennen geven, een stil plekje op te zoeken en juffrouw Goudoever zal in de niet onnatuurlijke verwachting van een aangenaam onderhoud, mij naar haar boudoir of een an dere stille plaats leiden. Ik doe dan eenige druppels chloroform op mijn zakdoek. Juffrouw Goudoever houdt tijdelijk op te bestaan; ik bevrijd haar van haar briljanten-collier en wandel daarna kalm de deur uit met een waar de van vijf en zeventig duizend gulden in mijn zak. Zooals u ziet, eenvoudig als de dag.'' Zeer eenvoudig," stemde de baron toe. „Dus tot half twaalf ben ik stom, maar denk er aan, geen minuut langer." •Het is lang genoeg, dank u. Ook bedankt voor uw masker, ik zal het u morgenochtend terug sturen." Terwijl hij nog sprak, trok hij z'n ulster aan, stak het masker in z'n zak en schoof de por- tière ter zijde. Goeden avond," vervolgde hij; „excuseer me, dat ik u lastig heb moeten vallen." De deur sloeg dicht en baron van Steen straete was weer alleen. Hij barstte in lachen uit. „Ha, ha! Wat een geluk, dat ik niet behoefde op te staan; anders zou hij gezien hebben, dat ik mijn voet verstuikt heb. Eigenlijk een bof, dat ik vanmorgen van 't paard gevallen ben, toen ik met Willy Goudoever een wandelrit deed, en dat ze weet, dat ik vanavond onmo gelijk op het bal kan komen. Het is wel jam- mer voor myn ondernemenden dubbelganger, den collier-dief, maar ik vrees, dat hem dit avontuur nu slecht zal bekomen." Nog altijd lachend, schonk de jonge baron zich een glas wijn in, dat hij in één teug uit dronk. Groote loterijen ter opbrengst van middelen voor patriotische en liefdadige doeleinden zijn zeer geliefkoosde instituten in de Sovjet-Unie. Tenminste twaalf trekken er op het oogenblik. Het ultra-kapitalistische streven, om door ge ringen kapitaalinzet groot gewin te oogsten, is trots de socialistische tendenties, absoluut niet uitgeroeid. Men tracht met alle middelen zelfs, de oude menschelijke begeerte, iets te krijgen voor zoo goed als niets, te versterken. De menschen worden gelokt tot het aankoopen van loten voor rijwielen tot wereldreizen toe. De verkoop der loten zelfs geschiedt door over ijverige jonge communisten, die niet alleen van huis tot huis gaan, maar ook in trams en the aters naar kooplustigen uitzien. Zij beloven een auto voor 50 Kopeken, een koe of een naai machine voor 25 Kopeken of zelfs een woning voor een roebel. Je hoeft alleen maar het juiste lot te treffen, een uit de 500.000. Voor de meest verschillende doeleinden moeten de loterijen geld opbrengen, voor vliegtuigen voor het Roode Leger, wegenbouw, ondersteu ning van Joodsche Kolonisatie en kinderzorg en zoo voorts. De regeering is wel tegen private liefdadigheid, maar keurt de loterijen goed, on der voorwendsel, dat zij massa-bewegingen in het leven roepen. Op alle stratenhoeken staan lotenverkoopers. Men verwondert er zich niet meer over, ze behooren tot het gewone aspect van de straat. Meetal loopt men met een groo ten boog om hen heen, want de jonge verkoo- pers zijn zeer opdringerig en laten niet gauw los. Hun is te danken, dat er veel loten worden verkocht, want het publiek heeft geen bijzondere voorliefde voor loterijen en moet worden over rompeld. (United Press). A lift op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f O AAA bij levenslange geheele ongescl UOOFlUe O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen OUU U»m verlies van beide armen, beid hiktheid tot de beenen of werkendoor f 7CA bij een ongeval met O CA bij verlies van een hand f 1 Of? Dij verlies van een CA bij een breuk van f A A bij verlies van "n beide oogen f OU»- doodelbken afloop/ £0\J»- een voet of een oog# I £t O»- duim. of wijsvinger t/l/."been of arm tU»m anderen vinger i«iiiiniiii!i:i!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii h'.Wat niet transportabel is, daar hebben we j'ets aan," zei hij. „Blijven de ingepotte planten. 3 doe u werkelijk een schitterend voorstel, juf rouw Lutz. Dertig duizend Mark. Dat is een ®rinogen voor u op het oogenblik. Löwicke was justeren bij me en die vertelde me, hoe u in de g^erie zit. Dertig duizend Mark is een mooi kinnetje. Denkt u eens aan den wissel van 1 y'ctober. Als u mijn voorstel aanneemt, bent u et één slag uit de zorg." j ..En tegelijk ben ik het succes kwijt, waar ik voor gewerkt heb'.', zei ze bitter. "Doe me nu een pleizier, juffrouw Lutz! Van- 5aag of morgen gaat u toch trouwen. Wat kan succes u nu schelen? Waarom bent u zoo ^■zuchtig?" 2e haalde de gekleurde plaat van de „Garten- uit haar tasch, legde hem op tafel en be- de afbeelding van haar schepping door een nevel van tranen. „Nu alles te moeten laten varen! Dat is toch ontzettend hard. Kunt u dat niet begrijpen? Om op den drempel van het ge luk te staan. Ach! Ze liet haar tranen den vrijen loop. Ze vergoot die niet om de geldelijke winst, die haar ont gaan zou, maar om het weerspannige noodlot, dat haar van de eer van haar succes, van de vreugde om haar moeizamen arbeid, wilde be rooven. „Juffrouw Lutz, mijn laatste woord. Mijn allerlaatste. Vijf en dertig duizend." Ze stond op. Ze rilde. „Ik kan niet zoo di rect besluiten." „Tot morgenavond kunt u beslissen. Gaat nu nu maar rustig naar huis. U moet de kwestie zakelijk bekijken. Als koopman. Zonder senti mentaliteit. Hier is een reddingsplank voor u. Grijpt u die vast." „Ik kan niet." „Het zou mij spijten. Voor u zelf zou het mil spijten, juffrouw Lutz, Adieu." Ze liep naar het station, spoorde naar Wies- baden terug en liep troosteloos den heelen lan gen weg naar Wiesbaden en rekende, rekende Balthazar Troilo die ze het eerst alles vertel de, speurde in het aanbod direct een slimme machinatie van zijn schoondochter en haar com pagnon. „Dat zou ze wel lijken, dat stel daar, om hier de heele zaak voor een krats in handen te krij gen. Wat meen je, Katchen, of die zich ook doodgeërgerd hebben, dat jou zoo'n mooie novi teit gelukt is! Die Rispeter, die in het bloemen- bedrijf past als een bok in de haverkist, heeft nog nooit een ander idee gehad dan van een of ander steenen beest tot verfraaiing der natuur. De ezel!" Den heelen middag waren ze allemaal weer erg in den put. Maar even na zessen kreeg Catharina een telegram uit Antwerpen: „Kom op de terugreis bij u aan. Erck." Nu trilde de eerste straal van hoop door het kleine huisje van Catharina Lutz. Eva was buiten zichzelf van vreugde. De Ge heimraad was erg gesteld op „juffrouw Kat chen." Dat wist ze. Was het op zichzelf be schouwd niet al iets buitengewoons, dat hij na wekenlang verblijf buitenslands, vóór hij naar huis ging, waar ze natuurlijk vol verlangen naar hem uitzagen, dezen omweg langs Wiesbaden maakte? Ze bestudeerden het spoorboekje. Wanneer kon de langverbeide reddende engel hier zijn? Eva liep ademloos naar het huisje van den smid en drong bij mr. Gabb binnen. Zijn vóór naam-uitziende bagage hij was juist aan het pakken was weer een voorwerp van eerbie dige bewondering van zijn kostjuffrouw. „Het is het beste, mr. Gabb, dat u met uw ver trek nog wacht, tot alles hier beslist is. Vindt u ook niet? Ach en dan ik bedoel als alles goed afloopt, dan moeten we met elkaar nog een afscheidsfuif hebben. Zoo iets als de avond van uw aankomst! Weet u nog wel?" O ja, mr. Gabb herinnerde zich dien eersten avond nog heel goed. Sedert dien was er echter veel, heel veel veranderd. „We zijn niet meer dezelfden als toen", zei hij een beetje weemoe dig. Natuurlijk zou hij zijn vertrek nog uitstellen. De onzekerheid van den heelen toestand hier drukte hem net zoo erg als de anderen. Den volgenden morgen bracht de eerste post een in dringende termen gestelden brief van den agent uit Frankfort. Hij bevestigde zijn aanbod, maar legde er den nadruk op, dat hij zich maar tot 's avonds als-gebonden beschouwde, want hij handelde in opdracht van een firma, die hem dezen uitersten termijn gesteld had. „Nu is er heelemaal geen twijfel meer aan," zei de oude Balthazar, „ze zijn het van den overkant, die galeiboeven!" Hij beefde van woede. Het liefst had hij den brief in duizend stukken gescheurd. Ma^r op het laatste oogen blik bedacht hij wat beters: „We zullen dezen Uria'sbrief aan je Berlijnschen beschermer la ten zien." Om elf uur kwam een taxi aanrijden, die Geheimraad Erck van het station in Wiesba den, hierheen bracht. De redder! Balthazar strompelde direct naar het hek, toen hij den motor hoorde. Hij had juist een mand vol van zijn beroemde herfst-perziken geplukt. Over het hek wisselde hij glimlachende blik ken met Catharina. Hij was blijkbaar van plan den gewichtigen bezoeker door zijn per ziken-tractatie mild te stemmen! Maar bepaald goed kon men de stemming van den Geheimraad niet noemen. Hij was moe en uitgeput. Aan boord had hij veel last van zeeziekte gehad, den laatsten nacht had hij in den slaapwagen geen oog dicht gedaan en de omvangrijke post, die op hem lag te wachten, toen hij in Antwerpen aan wal stap te, bezorgde hem veel arbeid en beslommerin gen. Maar tegenover de beide meisjes sprak hij niet verder over zijn eigen aangelegen heden. „Laten we er niet verder over praten. In ieder geval, naar u wilde ik toe, m'n beste juffrouw Lutz. Wat was het toen toch een prettige tijd! Nu heeft mijn vrouw voortdu rend last met personeel. En in de kas is het droevig gesteld. Ik had den ouden Frans al lang moeten ontslaan, maar u weet, hoe on gelukkig mijn vrouw zich voelt, als ze een nieuw gezicht moet aankijken!" Catharina bracht de gast, die voor haar de beslissing van haar lot beteekende, naar de koude-grond bloemen, toonde hem de verwar- mings- en de sproei-inrichting en daarna de groote kas. „Maar dat is een reuzengebouw, juffrouw Lutz! En alleen maar de eene anjer: Vlam mende Katchen. Ik had gedacht, dat u ons wel een paar exemplaren zou hebben gestuurd. Maar het moest nog een geheim blijven? Nietwaar? Hij nam de prachtige, groote bloem, die Catharina hem reikte en bekeek hem mea groeiende belangstelling. „Oom, u moet ook de gekleurde afbeelding in de nieuwe „Gartenwelt" zien!" riep Eva. „Het wordt een kolossaal succes! En verbeeld u, op de bloemententoonstelling in Londen krijgen we een paviljoen. Mr. Gabb gaat mor gen al en ik mag hem gaan helpen!" De forsche, breedgeschouderde man „meer-dan-levens-groot" noemde de oude Bal thazar hem later liep langzaam, alles op merkzaam in oogenschouw nemend, het heele bedrijf rond. Hij had op geen stukken na ge dacht, dat de onderneming zoo groot zou zijn. Hij had, sedert zij bij hem was weggegaan, wel nauwelijks meer een oogenblik over den verderen levensloop van juffrouw Lutz naga- dacht. Nu was hij verbaasd over den moed en het doorzettingsvermogen, die dit jonge meis je aan den dag had gelegd. „Vlammende Katchen maakte grooten in druk op hem, dat zei hij herhaaldelijk. Catha rina die tijdens dezen rondgang kortsachtig schitterende oogen en gloeiende wangen ge kregen had moest hem alle details van haar werk vertellen van haar proefnemingen. Dat de kiem- en bloeikracht een groot succes waar borgde, bleek voldoende uit haar dagelij ksche aanteekeningen. Ook Mr. Gabb, die aan den be zoeker werd voorgesteld, meende, dat een vak kundig behandelde plant achttien maanden ononderbroken kon bloeien. „Verbazend, werkelijk verbazend." Alles, wat zich bij het kweeken van de bloem had voor gedaan, interesseerde den Geheimraad. Lachend vertelde Catharina hem het nachte lijk avontuur met de kolenvuren. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 9