Handschrift en levensduur u (Hd v&t&aal van dm dag DAGEN... ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN ROBINSON! Een Hollandsche schoen voor Hollandsche jongens masker De vlammende anjelier WOENSDAG 28 DECEMBER IS ER EENIG VERB AND Proeven van een Duitscher Het Noorderlicht Luipaard losgebroken niiiniiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiuiiiniiiiin De theorie van een man die in assuranties doet De theorie De practijk Conclusie Zijn invloed op de radio-golven gecontroleerd Noorderlicht FEUILLETOh ÏNaar het Duitsch van Paul Oskar Hoecker 1 ^xoiiiiiiiiiiiiiuiiiiiniiuiiiiiiiiuiuiuuimiiiuiuiiuuuiiuiiiuuiiiui Is Het is geen openbaring, wanneer wij u ver tellen, dat het handschrift van een mensch nauw samenhangt met zijn ka- iakter. Höè nauw, kunnen we moeilijk uit ma ken, maar de deskundigen verzekeren, dat het heel erg moet zijn. Nu ligt het wel een beetje voor de hand, dat er verwantschap moet be staan. Een droomer zal wel wat anders schrij ven dan een driftkop, zooals hij ook anders loopt, kijkt en zit. Schrijven is ten slotte óók een zekere uiting van den mensch, waaraan hien hem herkennen kan en het feit, dat een biensch vrijwel steeds op dezelfde wijze schrijft, Segt ook al iets. Maar dat er menschen zijn, die uit ons schrift kunnen lezen hoelang wij zullen leven, dat lijkt toch wel een beetje daas. Toch beweren geleer den, dat zü zoo knap zijn, dat zij uit hand schriften kunnen putten den staat van iemands gezondheid en tengevolge daarvan zijn levens duur. Dat wil zeggen, ze kunnen dit, zoolang het leven van een mensch zijn natuurlijken gang gaat. Wanneer b.v. het handschrift zou Verraden, dat een mensch nog vijftig jaar te leven heeft en hij komt den dag na de voor spelling onzacht in aanraking met de tram, Zoodat zijn zijden levensdraad wordt afgesne den, dan heeft dit met het handschrift natuur lijk niets te maken. Bedoeling is dus, dat de grafologen, zooals de schriftkundigen met een geleerd woord heeten, kunnen lezen hoe onder hormale omstandigheden het leven van een hiensch zal verloopen en eindigen. Ziedaar! Het Is heel wat, zou men zoo zeggen, al staat het hij ons nog niet vast, dat zulke geleerden ook berekend zijn op het voorkomen van hart ziekten b.v., die ook nog al eens grillig en wis pelturig zijn. Een Duitsche geleerde, die het vak van levens- Verzekeraar heeft gekozen, wierp zich op als een groot deskundige in deze zaken. Dit heeft kl een bijsmaakje, want de heer Kurth, aldus zijn naam, is partij in dezen en dus een belang hebbende. Hij kan zijn a.s. slachtoffers van al les wijsmaken, als hij wil en alszij hem Villen gelooven. Maar goed, hij beweert nu eenmaal te kunnen lezen, wat de toekomst hergt in iemands handschrift. Elke mensch, Zegt de expert, wordt geboren met «een zekere hoeveelheid aan levenskracht. Als die kracht is verbruikt, dan dient de mensch te sterven, Want hij kan geen kracht verbruiken, die reeds °P is en er dus niet meer is. Welnu, die hoe- Veelheid levenskracht kan de man afleiden uit het handschrift. Hij heeft dit bestudeerd met een tienduizend handteekeningen van verzeke ringspolissen. De levenskracht, zoo redeneert hij, komt tot uitdrukking in een handteekening en dit zal wel waar zijn, maar het is Ook waar, hat de vorm en de zwaarte van een handtee kening wel eens afhangt van de gemoedsstem ming, waarin een mensch zijn naam schrijft of een brief componeert. Dit mag de grafoloog niet vergeten. Ook de regelmatigheid van het schrift of het gemis van regelmaat spreekt een Woordje mee en dit zal ook wel juist zijn, maar Wjj kunnen ons toch indenken, dat dit gemis kan regelmaat vooral ook beïnvloed wordt door hen toestand, waarin iemand schrijft. En dat heeft toch al weinig te maken met levensduur, Zouden we zoo denken. D^ voortvloeiende gestadigheid in de letters Van een handschrift moet samenhangen met Oen zekere gestadigheid in het karakter en het leven van den schrijver. Dit is een uitspraak Van den Duitschen expert en wij gelooven hem Voor zoover het karakter van den schrijver be treft, maar raken in twijfel over de juistheid Van zijn verklaring, daar waar hij den levens- huur van den schrijver op het oog heeft. Nu redeneert hij verder. Een krachtige pen voering wijst erop, dat de schrijver een zekere beheerschtheid bezit en deze beheerschtheid Zal hem vermoedelijk beletten levensenergie te verbruiken zonder dat het voor een goed en Vegelmatig leven noodig is. Hem is dus, men- tchelijkerwijs gesproken, een lang leven be schoren als hij tenminste geen geheime kwalen heeft, die ook een duit in het zakje hoen. En verder zegt hij, dat een te groot verschil bi lengte tusschen de lange en de korte letters een bewijs is, dat de betrokkene geen harmonie bezit en bovendien, dat hij zich niet lekker voelt geestelijk wel te verstaan en zoo goed als Seen weerstandsvermogen bezit. Wij hebben echter wel eens aan iemand, die toevallig deze Schrijfwijze volgde, gevraagd, waarom hij zoo schreef en hij antwoordde, dat hij lange staart- totters zoo sierlijk vond en dat hij de staart- fetters in eere hield zooals hij de staartcijfers Vanwege de loterij graag mocht en er respect Voor had. Het begint bij dezen man dus een beetje op bijgeloovigheid te lijken. Het schijnt, dat ook vef uit elkaar geschreven •etters wijzen op gebrek aan harmonie, en dit klopt met schrijver dezes, maar hij kent iemand, hie ook wijd uit elkaar schrijft en die een voor beeld is van energie, bezonkenheid en beheer- Sching. Wat wil nu de grafoloog met zijn ver klaringen? Bovendien ken ik iemand, die kort in elkaar schrijft en die juist zoo energiek leeft, dat hij vermoedelijk zijn levenskrachten zal verbruikt hebben in een tijd, dat een nor maal mensch nauwelijks aan zijn jeugd is ont komen. Nu heeft die Duitsche meneer als resultaat van zijn studie mogen constateeren, dat hij in 75 van de honderd gevallen gelijk krijgt door de practijk, maar ik vrees, dat hü met een te groote energie en met te groot optimisme ge werkt heeft. Gelukkig dan ook, dat hij zelf waarschuwt voor overdrijving. Niet te snel con- cludeeren, zegt hij, en hier heeft hij het groot ste gelijk van allemaal. De theorie is verbluffend juist, meent de gra foloog, maar het leven is zoo wispelturig. Tja, dat vinden wij ook. Men kan het op zijn vingers natellen, dat het leven nog altijd meer van.... het leven af weet dan de wetenschap en zeker dan de schijnwetenschap. Bovendien heeft de heer grafoloog alleen maar proeven genomen met handteekeningen van menschen, die een levensverzekering afsloten en of hij daarmee de gemiddelde menschen heeft bereikt, staat nog te bezien. Het is daarenboven geen reken sommetje om eens even uit te maken, hoelang iemand leven zal. Er is nog eenige intuïtie bij noodig en de man, die er zich aan waagt, is tenslotte ook maar een gewoon mensch. Stel eens, dat de dokters het handschrift gingen toepassen om er achter te komen, wie lang, wie kort zou leven. Ik voor mij zocht nog vandaag een dokter op, wien ik rustig en ferm een hand teekening zou voorleggen met de verklaring, dat ik voor een paar honderd jaar zou willen teekenen, Anderen, minder optimistisch dan ik, en vijanden van het goede leven, zouden er weer anders over denken en een bedrukt geval neerschrijven om de conclusie te ontlokken, dat zij spoedig ten hemel zouden klimmen. Wel beschouwd zou men zelf op deze wijze kunnen uitmaken, wanneer en hoe men de groote reis zou aanvaarden. Maar laten we niet spotten, want het schijnt werkelijk, dat er menschen zijn, die in deze theorie gelooven en waarom zouden wij dien menschen misschien wel lezers van dit blad den moed ontnemen? Och waarom zouden we het niet doen? Het is toch een beetje al te dwaas, om aan deze dingen te gelooven, ook al staat een grafoloog gereed om ons te overtuigen. Het is natuurlijk aan te nemen, dat een scherpzinnig en psycho logisch geschoold man iets te weten kan komen uit een handschrift voor zoover het iemands karakter betreft. Maar wie dan ook, die iemands karakter door en door kent en dat is toch heel wat meer dan een handteekening zou daaruit conclusies durven trekken omtrent zijn levensduur. Neen, men overdrijft deze dingen wel een beetje, dunkt ons. En het lijkt wel, of deze heeren juist in deze ontredderde tijden gretiger gehoor vinden dan anders. Laten we die verzekeringen van den verzekeringsman maar voor wat zij zijn: verzinsels, die typisch tot dezen tijd van koffiedik en waarzegkaart behooren. De wetenschap heeft wederom een nieuwe ontdekking gedaan. Men is er n.l. in geslaagd instrumenten te vervaardigen, teneinde het ont staan van het Noorderlicht en de beteekenis er van voor de radiogolven te onderzoeken. Het Noorderlicht heeft iets geheimzinnigs in zich, vooral voor degenen, die dit natuurverschijn sel alleen van hooren zeggen kennen en zich van de werkelijkheid geen voorstelling kunnen maken. Er zijn trouwens nog vele menschen die meenen, dat men om een Noorderlicht te kunnen waarnemen, in het hooge Noorden van Noorwe gen, Zweden of IJsland moet zijn; zij weten niet, dat er ook in ons land meermalen gelegen heid is het Noorderlicht in al zijn pracht waar te nemen. De natuurkundigen beschouwen het Noorderlicht als een magnetisch onweer. Ver schillende uren en soms wel een dag voor de verschijning van het Noorderlicht bespeurt men n.l. onregelmatige bewegingen van de magneet naald. Vooral naar het Westen nemen de afwij kingen gedurende dien tijd belangrijk toe. Lang zamerhand wordt de lucht in het Noorden don kerder. Er verheft zich dan als 't ware een gor dijn. dat echter nog dun genoeg is om de sterren er doorheen te kunnen zien. Het bovenste deel van dit gordijn wordt flauw verlicht, vervolgens wordt dit licht langzamerhand sterker, en vormt eindelijk een lichtgelen boog, waarvan de holte naar de aarde en de top naar de magnetische meridiaan is gekeerd. Die boog stijgt langzaam opwaarts en wordt hoe langer hoe lichter. Don kere strepen worden er in zichtbaar en over zijn geheele lengte openbaart zich een soort van op bruising. Weldra ziet men stralen, welke telkens van kleur en lengte veranderen en als vuurpijlen in de lucht stijgen. Het licht, dat somtijds zeer schitterend is, gaat van het purperroode tot het smaragdgroene over, doch meestal heeft een prachtig gele tint den boventoon. Bij het stijgen gaan deze stralen over het zenith heen en schij nen naar één punt, het magnetische zenith ge richt te zijn. Dit zenith wordt aangewezen door een magneetnaald, welke zich geheel vrij naar alle zijden kan bewegen. De lichtstralen zijn voortdurend aan verandering onderhevig; nooit is het verschijnsel in rust. Somtijds zijn de licht stralen zoo talrijk, dat zij de geheele luchtstreek omvatten en een opeenhooping van vuur vormen. De pracht van het Noorderlicht gaat alle be schrijving te boven. Zoodra het Noorderlicht be gint, ondergaat de magneetnaald hevige schom melingen, welke nog vermeerderen zoodra de stralen verschijnen. De steeds grooter wordende tusschenpoozen tusschen de schommelingen, kondigen het einde van het Noorderlicht aan. Het is bewezen, dat de afwijking van de mag neetnaald bij het einde tegenovergesteld is aan de bewegingen, welke bij het begin plaats had den. De natuurkundige Lotting, die aan Dravals wetenschappelijke expeditie had deelgenomen, heeft een merkwaardige golvende beweging in de lichtstralen opgemerkt, welke hij als volgt beschrijft: „Terwijl de boog naar het zenith stijgt, neemt de sterkte van het licht van elke straal trapsgewijze toe. Deze soort van licht- streek vertoont zich vervolgens verschillende malen; de beweging is hoofdzakelijk van het Westen naar het Oosten. Soms, doch zeer zel den, heeft er dadelijk een teruggaande bewe ging plaats en zoodra dit licht vervolgens alle streken van het Westen naar het Oosten heeft doorloopen, richt het zich naar den tegenover- gestelden kant." Langzamerhand worden de stralen meer en meer onzichtbaar; het zijn flauwe en zwakke schijnsels, welke zich, eindelijk over de geheele lucht verspreiden en bekend zijn onder den naam van lichtvlekken. Daarop volgt een sche merachtig licht en het verschijnsel, dat lang zamerhand zwakker is geworden, wordt onzicht baar. Hoewel het Noorderlicht meestal bij avond en nacht voorkomt, verschijnen de stralen toch ook wel bij het aanbreken van den dag. De iMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII iiimiiiiimiiiinimiü Dagen, weken, maanden, jaren Zien wij als een schaduw gaan- Ja, waarom niet? is het noodig, Dat zij als een standbeeld staan? Zeker, er zijn ook wel dagen, Die plezierig zijn en schoon, Naast de vele, vele dagen Meer dan alledaagsch gewoon. Zeker, er zijn leuke weken 2 En wij juichen zelfs van: bis! Zoo bijvoorbeeld in den zomer Als het dan vacantie is! En de maandenach, hoe dikwijls Wordt er naar het eind verlangd, Opdat men weer zijn salaris In de leege hand ontvangt En de jarenzie dat is nu, Dat het vlieden van den tijd Ons naast sombere ervaring Ook verheugenis bereidt! Als een jaar is afgeloopen Staat een nieuw jaar weer gereed Ook in dagen, weken, maanden, Als het oude jaar, compleet! En wij weten, dat naast zorgen i Ook het goéde wederkeert En.... dat men de kans nu t'rugkrijgt, Dat men nog iets.... corrigeert! MARTIN BERDEN I i (Nadruk verboden) niiiiiiiniiiiiiiiiiiinmiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiï duur van het Noorderlicht is zeer varieerend. Nu eens duurt het verschijnsel slechts enkele minuten, dan weer uren. Op gemiddelde breedte keert het verschijnsel soms verscheidene nach ten achtereen terug; terwijl het in streken, waar een onafgebroken winternacht heerscht, dagen lang zichtbaar kan blijven. Uit den naam Noor derlicht zou men ten onrechte afleiden, dat het alleen op het Noordelijk halfrond voorkomt, doch ook aan de Zuidpool kent men een derge lijk verschijnsel, alwaar men het het Zuiderlicht noemt. ASPANG. (K.W.P.) De bevolking van de heele streek hier verkeert in grooten angst daar er een luipaard uit een rondtrekkend circus zou zijn losgebroken. Men had de sporen van het wilde beest aan den rand van het bosch duidelijk op gemerkt. Eerst had men aan een verwilderden hond gedacht, totdat verschillende boeren het verscheurend dier zelf zagen. Er is thans een groote klopjacht georganiseerd waaraan door gendarmen en militairen wordt deelgenomen, maar tot nog toe heeft men de^en gevaarlijken klant nog niet onschadelijk kunnen maken. Willie Woensdag was bezig een lek kere gans te braden en Ivy maakte een fijne pudding. De gans was een wilde gans en Willie had veel tijd noodig voor het beest geplukt was, maar hij vertelde Robbie en Topsy, dat zij een heerlijk maal zouden krij gen. Juist toen Willie de gans In den oven wilde zetten, vroeg Robbie hem een cricketbal te maken uit een stuk hout. „Wacht, tot ik de gans in den oven heb gezet," zeide Willie, „dan zal ik een bal voor je maken." Trmrm nintmuimw Toen Willie Woensdag den bal had gemaakt, ging hij naar den oven om te zien, of de gans al aan het braden was. Maar het had zoo lang geduurd, voor hij den cricketbal had gemaakt, dat hij den tijd vergeten was, en hi) zag, dat de gans geheel zwart was verbrand. Ivy kwam juist aangeloopen, toen Willie de verbrande gans by den poot hield. „Nou kun je vandaag een cricket wedstrijd houden," zeide zij, „maar het ïykt wel, dat je vandaag geen gans by je eten krygt." (Morgen vervolg). (Ingezonden Mededeeling). Op een heel vroegen zomermorgen verliet een meisje een groote, schitterend uit ziende villa, en het leek er op, dat ze vluchtte. Ze nam den weg naar de stad en toen ze een eindje geloopen had, kwam ze voorbij een jongeman die aan een motorfiets bezig was. Terwyl hy stond te werken, floot hij een deuntje. „Laat dat aan de vogels over," zei ze, „die doen dat beter." De jonge man zag verstoord op, maar toen hij een. meisje zag met zoo'n alleraardigst ge zichtje, kwam er een geestige flikkering in zijn oogen: „Ik probeerde den huweiyksmarsch te fluiten," zei hij. Het meisje zag hem met ver baasde oogen aan. „U zegt het, anders zou ik het nooit ge loofd hebben." „Kom," zei hy, „zoo ontzettend slecht was het niet." Doch het meisje zag naar den mo tor: „Doet-ie het?" vroeg ze opeens. Hij lichtte haar in: „Ik ben bezig hem op gang te brengen." „Maar zal hij ook op gang blij ven? Wantaarzelde ze even, doch ging toen snel verder, „dan zoudt u, als hy een dubbele vracht kan dragen, mij mee kunnen nemen naar Londen." Robert Peller greep de gelegenheid onmid dellijk aan. „Accoord. En wees niet bang, want ik moet zelf om half tien in Londen zyn. Maar ik kan u niet terugbrengen." „Daar denk ik niet over," verklaarde ze, „ik wil juist naar Londen om niet gevon den te kunnen worden." Hy dacht er niet aan tegen te spreken, haar woorden waren te beslist. „En heeft u ook nog een stofbril? Ik wil niet graag ra deze buurt herkend worden." „Neen, maar neem de mijne," zei Robert en hy startte zyn machine. Ze nam zyn motor- cap met bril, deed haar mutsje af en stak het in een klein handkoffertje, dat ze by zich droeg. Doch toen ze het wilde sluiten, viel in den morgen-zorneschyn een licht- schicht op den grond. Een juweelen halssnoer! Robert Peller stond sprakeloos; toen merkte hij op: „Dat zijn buitengewone steenen!" Ze raapte het snoer op en borg het onachtzaam in het koffertje. „Och, ik geloof niet. dat ze zoo veel waard zijn," zei ze onverschillig en nam plaats op de duo. Een oogenblik later snelden zy over den weg. Toen ze later in Londen by een plantsoen afstapte, vond Robert dat ze toch wel wat eenzaam en verlaten week, al zag ze er dan ook nog zoo bekoorlijk en charmant uit. „Ik weet niet, hoe ik u bedanken moet. Het was een geluk voor me, dat ik u ontmoette," zei ze oprecht. Robert kleurde: „Als ik misschien u nog er gens mee van dienst kan zijn?" „Neen, ik red het wel. Over een paar dagen, als ik geen geld meer heb, zal ik naar een betrekking uitzien." „Misschien kan ik u daarby helpen?" ver zocht hij. „Maar ik kan niets anders dan zingen," be kende ze. Daar schoot hem iets te binnen: „Dan weet ik misschien juist iets voor u. In de band in het hotel, waarin ik werk, is een refreinzanger noodig. Dat zou best een dame kunnen zyn, alsals u dat past." „O, ik kan altijd en alles zingen," zei ze. maar dan betrok haar gezicht. „Er zal te veel publiek zijn, men zou me herkennen." Hy dacht een oogenblik na. „Maar ik weet iets prachtigs, iets nieuws, een geweldige at tractie! U zoudt een masker kunnen dragpii. Dat zou uw succes zeker verhoogen." Het meisje lachte: „Wat een vreemd com pliment! Maar, ik geef toe, het idee is uit stekend." En voor ze afscheid namen, spraken ze af elkander in den namiddag te ontmoeten in een lunchroom om de kwestie nader te over leggen. Robert was in de wolken, en hy zag niets dan mooie dingen, den heelen ochtend lang, doch tegen lunchtijd bekoelde zyn stemming toen hij in de krant las: „Een belangrijke diefstal vond dezen morgen in de vroegte plaats even buiten de stad in de groote villa welke Mr. Burkenside onlangs kocht. Een kostbaar juweelen halssnoer werd gestolen. Men verdenkt een meisje, dat onge twijfeld by haar daad geholpen werd. In de onmiddellijke omgeving der villa heeft men nameiyk heel vroeg vanmorgen een meisje zich zien ophouden, en later werd een meisje ge zien achter op een motorrijwiel gezeten, dat in de richting van Londen reed. De politie stelt een onderzoek in." Toch ging Robert 's middags naar de lunch room, al verwachtte hij thans absoluut niet het meisje daar te vinden. Tot zyn groote verwondering echter kwam ze toch. „Ik heb me wat verlaat," lachte ze. En ze lachte zoo ongedwongen, zoo oprecht en open. dat Robert Feller reeds naar excuses voor haar begon te zoeken. Zy moest verleid zijn; t was misschien de eerste maal dat ze zooiets deed, en misschien ook had ze er al berouw van. „Hoe is 't met m'n betrekking?" vroeg ze. Hy zweeg en zag haar nadenkend aan. Maar moest hij haar niet een kans geven Zich te beteren? „Ten eerste, wegloopstertje, maken ze veel ophef over dat halssnoer. Waarom geef je 't my niet, om het den eigenaar terug te stu ren?" Het meisje zag hem even aan, dan nam ze haar koffertje en gaf hem het snoer. Nau welijks had ze het hem overgereikt, of hij zag angst in haar oogen. Hy keek om en bemerk te eei» man van middelbaren leeftyd en met grijze snor, die naar het meisje snelde, dat juist de deur uit snelde. Achtervolging was onmogeiyk, het was druk buiten en daar de lunchroom aan .een kruispunt stond, gingen de menschen in alle richtingen dooreen. De heer scheen dat te begrijpen en ging op Robert toe: „Jongeman, waar is uw gezel schap zoo vlug heengegaan?" „Een meisje, dat haast had, vroeg me hoe laat het was," loog Robert, en hij wilde weg gaan. Doch de man hield hem tegen. „Ik ge loof niet, dat ze een vreemde voor u was. En 't zou me niet verwonderen, als u haar had helpen ontvluchten op een motor." Robert kreeg het gevoel of de man een de tective was. En met schrik herinnerde hij zich opeens, dat hij de juweelen in zyn zak droeg. Dat dreef hem tot een daad. Onverwacht zette hij een stoel voor den vreemde neer en daar hy vlak aan den ingang gezeten had, ont snapte hij met een paar snelle stappen, rende de straat over en sprong in de zijstraat op een rijdende autobus. Twee uur later was het kostbaar en gevaarlyk collier by de Post, die in zwijgzame bemiddeling het gestolen goed aan den eigenaar terugbracht. Doch om twaalf uur den volgen- j den dag, meldde J—Tpf ^"IDin^tp i zich het meisje CXJU/ f-ti aan het Metro- j pole-Hotel. Haar schitterende con- ditie was 'n tee- ken, dat ze in 't geheel niet overstuur was door het gebeurde. Ze zag zoo frisch als een versch geplukte .roos en de manager zelf, die zeer muzikaal was, engageerde haar voor de band en hij juichte de idee om een masker te dragen ten zeerste toe. Spoedig daarna was de gemaskerde zangeres van Metropole-Hotel, Donna Canova, een groote attractie voor het publiek. Ze had iets fascineerends, als ze op het podium stond in haar Spaansche kleederdracht, met voor haar gezichtje een zwart masker waaronder haar oogen schitterden, als ze beschenen werd door de wisselende kleuren der schijnwerpers. Voor Robert bleef ze een geheimzinnig wezentje; hij behield steeds de vrees, dat er nog eens iets gebeuren zou. En er gebeurde iets. Robert had de gewoonte voor haar optre den nauwkeurig het publiek te monsteren. Op een avond bemerkte hij plotseling tusschen de bezoekers den heer met de grijze snor. Juist kwam naar zijn tafeltje een elegante dame van ongeveer veertig jaar. Robert schrok nog meer, hij moest zyn beschermelinge waarschu wen, voor dien heer, maar ook de dame, die haar ongetwyfeld gehoord of gezien had in de villa; want haar moest het collier toebe- hooren, en ze zou de zangeres aan haar fi guur of de stem herkennen. Maar hij was reeds te laat; het orkest begon te spelen en donna Canova maakte haar entrée. Robert zag beiden aan het tafeltje naar de zangeres kijken, tegen elkander knikken en den heer een kellner roepen. Nauwelijks was de zang geëindigd of Robert rende weg naar haar kamer, waar ze rustte tusschen de pauzen in haar optreden. Hij wachtte ongeduldig en hoorde het applaus. Daar kwam ze, hijgend en met een kleur van opwinding, maar ze hield plotseling in, als ze Robert zag: „Iets niet in orde?" vroeg ze ongerust. Hy vertelde, en ver zon een plan om te vluchten, maar het werd onmogelyk gemaakt. De deur werd geopend, de dame en heer traden binnen. „Inderdaad, het is Milly," riep de dame uit. „Natuurlyk," antwoordde de heer, „en vlug nu, jonge dame, trek die spullen uit en kom naar huis!" „Ik ga niet mee," verklaarde Milly beslist, en Robert ging wat dichter by haar staan. Hij stond gereed alle risico op zich te nemen; 't was een spannend oogenblik. Doch onverwacht werd de sfeer ontladen. De dame lachte, een prettigen, hartelijken lach. „Maar er was geen reden om weg te loopen. Percy is een aan houder, maar hy had het heelemaal niet op jou gemunt, zooals wy dachten!" Het meisje stond perplex, maar ongetwijfeld minder dan Robert. „Wat was er dan?" vroeg zij. „Och," zei de heer verlegen, ,,'t was miin schuld. Ik dacht, door me voor jou uit te sloven, beter resultaat by je tante te zullen bereiken." „Dat is een heel merkwaardige' methode," lachte Milly, „ik dacht dat jelui beiden tegen me samenspanden en daarom liep ik weg." „Maar de "politie vond je wegloopen min der onschuldig, ze verdacht je van diefstal van een collier in de villa naast ons. En ze waren heel erg in de war, toen het plotseling werd teruggezonden." Milly zag verrast op. „O, dat moet het collier geweest zijn, dat ik op den weg vond, even voordat iken zy zag naar Robert. 't Werd hem ineens alles duidelijk. Hy was een idioot geweest, iets slechts van zoo'n meisje te kunnen vermoeden. „Enfin," zei Milly, „ik hoop dan maar, dat jelui gelukkig zullen zijn, nu je elkaar gevon den hebt. Ik voor my zal wel overschieten." Dat weerstond Robert niet, hy stapte naar vo ren: „Maar niet, zooang ik er nog ben," zei hy en hy hield zyn armen uit. Toen kon Milly niet weerstaan. „Ik geloof," zei Percy, dat het een dubbel feest wordt." En hij heeft geiyk gekregen. Alle abonné's ongeva^n f3000.' v^rlitrTOnbl!le^em 1blfde oogen 750.- üoodeSjkcn'^Ifloop f250.- ecn^vÓet "eendoog 125.- duim ofw^vlnge" f50.-b^ d?f40.- K?riSgS AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL «Ja, maar ze moeten toch niet kunnen zeg- dat ik hem van huis en hof verjaagd heb, jj'etwaar? En tegen dien graaf heeft hij zich ^atuurlijkjjeklaagd, dat hem hier geen gelegen- ?eld wordt gegeven om vooruit te komen." Er een huilerige klank in haar stem. „Och heb ik al een verdriet om den jongen ge- En zoo goed heb ik het met hem gemeend." toet een verwijtenden blik keek zy bij de ■^aropvolgende ontmoetingen by het eten haar ?'efzoon aan. Zy uitte allerlei duistere verwy- J/'k bij iedere passende of niet-passende gele edheid. Meestal richtte zy zich daarby tot haar Wdog. •>Och Fricka, lief dier," zei ze eens tydens het rj'hper tegen den hond, die met een servet voor met een naar buiten hangende tong op een °e' naast haar zat: „jy bent toch mijn trouw ^«st, jy spant niet met vreemde menschen tegen de vrouw samen. Jij weet wel, dat ik het goed met je meen. Er zijn wel anderen, die dat niet merken, hé!" Haar kleine zwarte git-oogen, die by deze soort toespraken steeds fonkelden, wisselden veelzeggende blikken met Rispeter. Deze zat daar met een glimlachend en vrien- deiyk gezicht. Hy had veel en lekker gegeten en was absoluut niet in de stemming om actief in een familiedrama mee te spelen of zelfs maar toeschouwer te zijn. Maar in Victor kookte en wroette het al zoo lang, dat hij nu maar de gelegenheid aangreep om eens ernstig met zyn stiefmoeder en zyn oom te praten. „Het kan ook wel zyn, mama, dat u werkeiyk voor anderen niet zoo goed bent als voor uw hond. Hebt u daar wel eens in ernst over na gedacht?" Ze staarde hem met open mond aan. „Maar wat bezielt jou opeens, om zooiets tegen my te zeggen? Heb ik dat aan je verdiend? Be teekent dat soms, dat ik het jou heb laten ontbreken aan liefde en hartelykheiddat ik niet voldoende rekening met je gehouden heb enendat ik je niet alles gegeven heb, wat je toekomt....?" Victor legde zijn servet neer. „Eerlyk gezegd' ja, mama. Ik dring er al maanden op aan, dat u my in de firma de plaats zult geven, waar ik recht op heb. Altijd vergeefs. Noemt u dat goedheid en liefde? Of me geven, wat me toe komt? Ik vind, dat het aandenken van mijn vader u moest verplichten my niet te laten twyfelen aan uw goede bedoelingen." „Mevrouw Troilo kreeg een van haar „aan vallen". Na een overvloedigen maaltyd kon ze geen opwinding verdragen, zy lag achterover in haar stoel en snakte naar lucht. Rispeter sprong op en kreeg Hoffmanndruppels. De bul dog, die juist op dit moment zyn eten verwacht te, hief een vervaarlijk geblaf aan. „Och lief, goed beest," waren haar eerste woorden, toen ze weer een beetje opknapte en ze streelde het blaffende monster. „Je zult je deel krijgen." En direct weer in haar rol, ver volgde ze: „Ik heb altyd iedereen gegeven wat hem toekwam. Waar haal je die praatjes van daan, Victor? Je had je erfdeel al opgegeten op den dag, dat je meerderjarig bent geworden! Vraag dat maar aan oom Alfons." „De rekenkunde van oom Alfons, mama, weet ik allang op de juiste waarde te schatten! Maar ik dacht, dat ik als drager van vaders naam meer recht had om in dit huis een beslissenden stem te hebben dan oom Alfons." „Wacht maar, jongetje, de rechten die myn neef Alfons hier heeft zullen binnenkort nog grooter worden." Ze haalde diep adem en wierp hem met haar fretoogen een giftigen blik toe. Want we trouwen direct na Allerzielen; dan zaï ik de laatste Mis voor je vader laten lezen." Victor stond op. Zijn gezicht was plotseling doodsbleek geworden. „Zoo, zoo. Dus u gaat trouwen. Zoo, zoo." Hij hield zich aan een stoel leuning vast. „Ik had allang zoo'n vreemd ge voel hier in huis. Nu weet ik het.... ik moet hier weg, dat is uw bedoeling. Ik moet hier in myns vaders huis een vreemde worden De hond overstemde met zyn afgrijselijk ge blaf wat hy zei. Ook mevrouw Troilo en oom Alfons waren opgestaan. Tegeiyk stonden ze in groote opwinding tegen Victor te schreeuwen. Ten slotte hield Victor de handen tegen zyn ooren en ging van de tafel weg. Zwijgend, de armen over elkaar geslagen, leunde hy tegen den muur. Rispeter had kalm een groote import sigaar opgestoken en was in een hoek gaan zitten. Mevrouw liep om de tafel heen en weer, de handen tegen de slapen gedrukt. De hond sprong blaffend om haar heen. Een verzoening, zelfs maar een wëderzydsch begrypen was uitgesloten. Victor had het spoe dig begrepen dat het het meest met hun be doeling overeenkwam, als hy in drift wegliep. Zoo kalm als hy kon zei hy tegen zyn stief moeder: „U, myn vader en U-zelf had allebei myn leven er op.ingericht, dat ik de erfgenaam van de firma zou zyn. Ik zal daar maar verder niet op rekenen. Maar alles afhandig maken laat ik my niet. U hebt Catharina Lutz en haar vader niet voor. En als U het er op aan wilt laten komen dan moet de rechtbank maar be slissen, ik ben bereid om met U en met meneer Rispeter te procedeeren." Nu schrokken ze toch allebei wel. Mevrouw begon te huilen. „Heb ik dan gezegd, dat ik je op straat wil zetten? En jy dreigt maar direct om me een schandaalproces aan te doen! De nagedachtenis van je vader op zoo'n manier te schande te maken! Dat ik dat aan je beleven moet. Rechtvaardig ben ik toch altyd tegenover je geweest." „Dat zal nu moeten blyken, mama." Voorzichtig kwam Rispeter vanuit zyn hoekje er tusschen. „Natuurlyk kun je geen onmoge- lyke eischen stellen. Je zult hebben wat je noo dig hebt om te leven. Maar een groot kapitaal kan de firma niet losmaken. „Van U, oom Alfons, verlang ik geen pen ning. En het is de vraag, wie van ons tweeën de gevende en wie de nemende is. Over myn plannen praat ik voorloopig niet." „Ik zou je alleen willen waarschuwen, dat je je niet inlaat met een of andere speculatieve onderneming, Victor. Er zweeft zooiets in de lucht, geloof ik." „Aan wat voor ondernemingen? Verklaar U nader, alstublieft." Mevrouw Troilo huilde nog steeds. „Ik was zoo in onrust over je, Victor.... en toen heb ik.... de brief uit Baden-Baden gelezen.... dat je al iets aan het zoeken was...." Hy doorzag de zaak terstond. „Ah zoo, ja ja", zei hy spottend. „Vandaar, dat U zoo goed op de hoogte bent!" Hy vond, dat het nu mooi genoeg was geweest. Hij wenschte een eind aan het onderhoud. Hij had de hand al aan de deurkruk. „Maak U maar niet druk over mij. Ik vind myn weg wel. Ik wensch U voor Uw toekomst alle goeds. Probeer alleen niet die toekomst op onrecht op te bouwen." Met die woorden verliet hy de kamer. „Victor, die woorden neem Je direct terug...!" Door den hond gevolgd liep zij naar de deur. Maar die had hy al achter zich dicht gedaan. Haar neef en aanstaande echtgenoot versperde haar den weg. „Laat maar uitrazen, Dora-lief', zei hy op zyn beminneiyksten en zachtmoedigsten toon. XII. Victor vermeed de volgende dagen iedere ont moeting met zyn stiefmoeder en oom. Hy at buitenshuis, had ook een samenkomst in Frank fort met graaf Zechlin en de combinatie, die de stichting van het sportpark voorbereidde. Op kantoor had hij meermalen een ernstig zakelyk onderhoud met Alfons Rispeter. Ten slotte was de angst van dezen laatste dat het tot een pro ces zou komen, zoo groot, dat hy vrij groote concessies deed. Victor was van oordeel, dat de toelage, die zijn oom bereid was hem toe te staan, bleef beneden hetgeen hem van rechts wege toekwam, zyn definitieve toestemming be hield hy zich dan ook voor. Hy wachtte nu nog maar op den afloop van de onderhandelingen over zyn toekomstige po sitie als directeur van de sportpark-maatschap pij. Over de meeste punten waren ze het al eens geworden. Het wachten was nu nog maar op de definitieve goedkeuring door de combinati dan kon het contract geteekend worden. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1932 | | pagina 9