Genootschap van den Stillen Omgang f DONDERDAG 5 JANUARI BESTAAT 25 JAAR Van een klein groepje tot een machtige demonstratie uitgegroeid Een gedenkschrift uitgegeven Ter inleiding De oprichting Groei I Z.H.Exc. Mgr. J. D. J. Aengenent Pastoor PRoovers Het bestuur Doel Zilveren jubilarissen Het W eer iiiniiiiiiimiiiHiiniiiiiiiiniiiiiniiinninji BLOEMENDAALS DUISTERE WEGEN Tegen het trottoir gereden Joh. H. Albers Oud-pastoor LJ. Boogmans INVOER VAN BLOEMBOLLEN In de Ver. Staten ROODVONK Maatregelen tot immuniseeren GEMEENTEZAKEN Rooilijn Hoogerwoerd Geloof en Wetenschap BONDSELFTAL—D.F.C. (PRAAG) Het Bondselftal samengesteld ZWALUWEN-FERENSCVACOS Een 50 nederlaag WIELERBAAN ROTTERDAM Exploitatie door de Rotterdamsche Sportparkonderneming met den heer Grolms Het Genootschap van den Stillen Omgang Viert, zooals gemeld, op 15 Januari zijn zil veren jubileum. Ter gelegenheid daarvan heeft het bestuur een keurig verzorgd gedenkschrift uitgegeven. Het boekje bevat allereerst de portretten van H. H. Exc. Mgr. A. J. Callier z. g. en Mgr. J. D. J. Aengenent, bisschop van Haarlem, met het volgende bijschrift; Wij rekenen het Ons tot een eer, dit boekje met een kort woord te mogen inleiden. Want het bedoelt te bevorderen de glorie van den verborgen God onzer altaren; en daaraan te mogen medewerken is het hoogste voorrecht, dat den mensch te beurt kan vallen. Het boekje verhaalt van de wonderbare ontwikkeling en den heerlijken bloei, dien het Genootschap van den Stillen Om gang in onze stad gedurende vijf en twintig jaren bereikt heeft. En het is geschreven door een der stichters, die gedurende zeventien ja ren de bezielende voorzitter was en thans de hooggeschatte Eere-voorzitter is, met een pië teit, die weldadig aandoet en zonder twijfel in staat is de devotie van den Stillen Omgang krachtig te versterken. Wij zegenen dan ook dit boekje van ganscher harte. Moge het ten volle aan zijn doel beant woorden, en de liefde voor Jesus in Zijn H. Sacrament in de harten van ontelbaar velen Vermeerderen. t J. D. J. AENGENENT, Bisschop van Haarlem. Na dit treffende voorwoord schrijft ook de tegenwoordige directeur, de zeereerw. heer pas toor P. Roovers (wiens portret, evenals dat van de oud-directeuren, de zeereerw. heeren L. J. Bocgmans en D. Pichot, ook in het boekje voorkomen) een felicitatie, waaraan wij het yoigende ontleenen: „Mijne benoeming als pastoor van de kerk, toegewijd aan St Joannes den Doc per te Haar lem, maakte mij tevens directeur van het ge nootschap „De Stille Omgang" in onze bis schopsstad. En nu in het voorjaar 1932 zag ik er geen honderd, maar ruim zestienhonderd, die ter heilige Stede trokken. Zelf ging ik mee voor het eerst van mijn leven en marcheerde met dat leger van biddende Haarlemmers de hoofdstad binnen. Roomsche mannen van Haarlem, gij hebt van die nachtelijke uren oogenblikken van groote beteekenis gemaakt; uwe ingetogenheid harmonieerde zoo schoon met de stilte van den nacht en hoe dichter gij die gezegende plek naderdet, des te meer was het te merken, hoe uwe eerbied voor die heilige gebeurtenis groeide. Hulde aan het bestuur van den Stillen Om gang te' Haarïem, dat zijn taak zoo goed be grepen en zoo waardig uitgevoerd heeft! Dank aan die duizenden mannen voor hun stichting!" De huidige voorzitter, de heer Joh. H. AI- bers, wiens portret eveneens het boekje siert, drukt in een kort kernachtig stukje zijn dank over het jubileum uit, waarna de heer D. Janse breedvoerig de geschiedenis, het bestuur, doel en werking memoreert. De devotie, om van Haarlem uit het over heerlijk wonder te gedenken, het „Mirakel van Amsterdam", werd reeds beoefend, vóór dit Genootschap werd opgericht. De .stille omgang", die in Amsterdam oud tijds gehouden werd door afzonderlijke per sonen, was in den loop der tijden in onbruik en in vergetelheid geraakt. De herleving van dezen „stillen omgang", in 1881 door twee Amsterdammers weer voor het eerst gehouden, vond weerklank in de harten van eenige Haar lemmers, die reeds in een der eerstvolgende jaren te voet naar Amsterdam gingen om daar dien „stillen omgang" mede te maken en dus aan de oude devotie een bedevaartstocht van Haarlem naar Amsterdam verbonden. .Tot 1908 werd de tocht in den nacht van Zaterdag op Zondag in het octaaf van het Mirakelfeest door meerdere personen, die bij onderlinge afspraak bij de Amsterdamsche poort te zamen kwamen, begonnen en zonder eenige regeling biddend en zingend afgelegd. Het eenige verband bij deze tochten bestond hierin, dat men voor den toegang op het Ba- gijnhof in Amsterdam een kaart noodig had, welke kaarten uit Amsterdam toegezonden wer den aan het Comité, dat zich in Haarlem ge vormd had uit de eerste bedevaartgangers en hun latere opvolgers. Deze toegangskaarten werden aan de deelnemers van den tocht eerst afgegeven, als men Amsterdam genaderd was, maar dan ook was alle verband verbroken en haastte zich ieder afzonderlijk het Bagijnhof te bereiken om van daar uit den eigenlijken „omgang" te gaan maken. Dat hieruit moei lijkheden ontstonden, is gemakkelijk te begrij pen, en ook, dat meerdere malen bij het Comité werd aangedrongen, om meer regelend op te treden. Evenwel bestond bij het Comité hier, alsook bij dat in Amsterdam, de meening, dat dit niet gewenscht was, wijl men daardoor aan den tocht het karakter zou geven van een pro cessie en men dan in moeilijkheden zou komen met de politie. Intusschen groeide het aantal deelnemers aan tot over de honderd, totdat de heer J. H. Albers den knoop doorhakte en geheel zelfstandig een reglement ontwierp, waarover hij het oordeel van de geestelijke Overheid van Haarlem vroeg. Dit had tot gevolg, dat een vergadering werd uitgeschreven voor hen, die den tocht naar Amsterdam en den „stillen omgang" wensch- ten te maken. Ook het bestaande Comité werd uitgenoodigd, maar verscheen niet ter verga dering. Deze vergadering en dus de oprichting van het Genootschap van den Stillen Omgang te Haarlem geschiedde op den 14en Februari 1908, terwijl de Kerkelijke goedkeuring op het regle ment reeds verleend was door den Vicaris- Generaal van het Bisdom Haarlem, Mgr. A. J. Brouwer, den len Februari 1908. Door het Bestuur werden de noodige stappen gedaan, om den leden den toegang tot het Bagijnhof te verschaffen, die met den meest gunstigen uitslag werden bekroond. Toen in Maart 1908 de oeaevaart raider lei ding van het nieuwe Bestuur en de uit de leden gekozen voorbidders werd gehouden, telde het Genootschap 137 ingeschreven leden, doch daar ook verschillende personen, nog niet als lid ingeschreven, den tocht medemaakten, kan men het aantal, dat te voet naar Amsterdam trok, op 200 stellen. In de eerste jaren nam het aantal leden gestadig toe en was in 1913 tot 313 gestegen. Om aan het verlangen van sommige leden, die niet meer den tocht te voet naar Amsterdam konden maken, maar toch zich bij den „Stillen Omgang" wenschten aan te sluiten, te voldoen, wist het Bestuur te bewerken, dat enkele pas sagiersplaatsen in den nacht-posttrein voor de leden beschikbaar werden gesteld. Uitdrukkelijk evenwel is er op de vergaderingen steeds de nadruk op gelegd, dat de te voet afgelegde bedevaart van Haarlem naar Amsterdam het doel en de bestaansvoorwaarde van het Ge nootschap was en blijven moest. Het percentage van de trein-pelgrims is dan ook altijd maar klein geweest. Aanvankelijk gingen allen na den Omgang gemaakt te hebben in de kapel op het Bagijn hof de H. Mis bijwonen, doch al spoedig kon de kapel de toegestroomde pelgrims niet meer be vatten en gingen velen naar de nabijgelegen St. Catharinakerk en ook daar moest men zich vaak met een staanplaats vergenoegen. Dit was voor het Bestuur een aanleiding zich te wenden tot Rector Klönne, door w'ens bemiddeling de Haarlemsche pelgrims in 1911 de beschikking kregen over 200 gereserveerde zitplaatsen in de St. Josephskerk in de Kalver- straat. Later werd deze kerk geheel voor Haar lem beschikbaar gesteld en is dit tot op heden gebleven. In 1914 nam het aantal leden met meer dan 200 toe en steeg van toen af van jaar tot jaar met honderdtallen, vooral ook doordat pelgrims van buitengemeenten zich bij Haarlem aan sloten. Zooveel in zijn vermogen was, drong het Be stuur er op aan, dat in die buitengemeenten zelfstandige genootschappen werden gesticht. Zoo kwamen achtereenvolgens genootschappen tot stand te Halfweg, Heemskerk, Beverwijk, Wijk aan Zee, Wijkeroog, Velseroord, Hoofd dorp, Castricum en Hillegom, waardoor bij het 10-jarig bestaan van ons Genootschap even veel leden waren afgeschreven in dat tijdvak, als er nog over waren, pl.m. 600. Dat de stoet van pelgrims, die uit Haarlem trok, dikwijls nog belangrijk grooter was, dan het aantal leden aangaf, blijkt o.a. uit het verslag van 1916, waarin wordt vermeld, dat be halve de leden, ten getale van 673, ook nog 20 militairen, wegens de mobilisatie te Haarlem verblijvende, en 40 pelgrims uit Hoorn, die wegens de overstrooming van dat jaar benoor den Amsterdam hun gewonen weg niet konden volgen, den tocht medemaakten. Door den gestadigen groei was in 1920 de St. Josephskerk in Amsterdam ook weer te klein geworden en vroeg en verkreeg het Bestuur den toegang tot de kapel van het Maagdenhuis op het Spui, waardoor weer een 200-tal leden meer een zitplaats kon aangeboden worden, t Was wel noodig, want het ledental bedroeg 962, waarbij nog 117 aspirant-leden. Deze Kapel is vijf achtereenvolgende jaren door Haarlem in gebruik geweest en voor de leden, die aan gewezen waren om na den Omgang daar de H. Mis bij te wonen, bleef dit steeds een aan gename herinnering. Maar na die 5 jaren moest weer naar grootere ruimte worden uit gezien; door bemiddeling van het Amsterdam sche Gezelschap werd ons in de volgende jaren, behalve de St. Josephskerk in de Kalverstraat, nog een andere kerk aangewezen en wel: ach tereenvolgens de kerk op het Rusland, de St. Nicolaaskerk, de kerk op de Rozengracht en de kerk „De Duif" op de Prinsengracht. In 1923 nam ons Bestuur het initiatief om een samenspreking te houden met de besturen der zuster-vereenigingen uit den omtrek, om een regeling te treffen ten aanzien van den tocht langs de Amsterdamsche vaart, omdat vele ge nootschappen toen nog van Haarlem af te voet gingen. Er werd een schikking getroffen, waar door de verschillende pelgrimages op een be paalden tijd na elkander de Vaart zouden op gaan en toch deden zich op den weg nog her haaldelijk moeilijkheden voor, die aan het Be stuur handen vol werk gaven. Gelukkig was de geest onder de pelgrims in den regel zeer goed; hun volgzaamheid aan de regelingen, door het Bestuur getroffen, en aan de aan wijzingen, door de voorbidders gegeven, alles zins prijzenswaardig. In latere jfcren, toen uit Den Haag en Leiden de tocht tot Amsterdam per trein en uit andere plaatsen per autobus werd gemaakt, kregen de Haarlemmers den weg weer vrij, die bovendien zeer verbeterd was door het aanleggen van een prachtig ge plaveid voetpad. Na 1926 is het aantal leden van het Haar lemsche Genootschap vrijwel stationnair op 1400 gebleven, maar het aantal pelgrims in Amsterdam, dat van steeds meer en steeds ver der afgelegen plaatsen den Omgang kwam ma ken, groeide immer aan, zoodat het Amster damsche Gezelschap met geen mogelijkheid een regeling kon treffen, die alleszins afdoende kon genoemd worden. Daarom zijn vanaf 1928 twee Zondagen voor het houden van den Stillen Omgang vastgesteld; voor Haarlem is de tweede Zondag aangewezen. Zoo is in dit tijdperk van 25 jaar het Ge nootschap van Haarlem tot een machtige ver- eeniging uitgegroeid. In de laatste jaren zijn de leden vrijwel tot de inwoners van Haarlem beperkt, maar dat neemt niet weg, dat het ledental toch zeker nog wel grooter kon zijn. De vestiging van het Genootschap van den Stillen Omgang in de kerk van den H. Joannes den Dooper aan de Amstérdamstraat bracht mede, dat de Pastoor dier kerk ambtshalve Geestelijk Directeur van het Genootschap was. Achtereenvolgens bekleedden die functie in dit 25-jarig tijdvak de Z.Eerw. heeren Pastoor D. Pichot van 1908 tot 1918, Pastoor L. J. Boog- mans van 1918 tot 1931 en Pastoor P. Roovers van 1931 tot heden. Zeer veel heeft het Genootschap aan de lei ding van deze Directeuren te danken. De be stuursvergaderingen werden geregeld aan de pastorie gehouden en de tweede ledenvergade ring in Maart steeds door hunne verheffende tegenwoordigheid en hun aansporend woord tot een wapenschouw en een uitrusting voor den aanstaanden bedevaartstocht gemaakt. Hoe eenvoudig en hartelijk kon de goede Pastoor Pichot zijn „mannen" toespreken. Tot aan zijn dood in 1930 heeft hij ons met harte lijkheid ontvangen. Geve God, dat hij ons allen eenmaal opwacht in het Rijk der eeuwige- Heerlijkheid! Met Pastoor Boogmans kon het contact met de leden, daar het aantal zooveel grooter was geworden, vanzelf niet zoo persoonlijk zijn, maar in beter inzicht in de devotie, in grooter luister in de voltooide kerk groeide onder zijn verstandige en bezielende leiding de Haarlem sche Stille Omgang uit tot een sieraad van de Haarlemsche Roomsche Kerk. Hij was inderdaad de Directeur van het Ge nootschap, hetgeen voortdurend bleek uit alles, wat hij voor het Genootschap deed. Dit toonde hij vooral in 1923, toen door een samenloop van omstandigheden de voorbereiding van den tocht uitsluitend in zijne handen was. Een lievelingsdenkbeeld van bestuur en leden, n.l. aan de Genootskerk een blijvend gedenk- teeken van onzen Omgang te schenken, kon ook onder de Directie van Pastoor Boogmans tot uitvoering gebracht worden. Toen namelijk de kerk en de toren afgebouwd waren, werd door het Genootschap met volledige instem ming der vergadering een lui-klok geschonken, die 19 December 1926 plechtig werd gewijd en nu zijn machtige stem doet hooren, als hij de pelgrims van den Stillen Omgang het welkom toeroept. Onder onzen nieuwen Directeur, Pastoor Roovers, die ons Genootschap met vriendelijke voorko mendheid en warme sym pathie is tegemoet getreden, hopen we met Gods zegen den verderen groei en voort gang van den Stillen Om gang en het gouden be- staansfeest tegemoet te gaan. Het dagelijksch bestuur be stond aanvankelijk uit drie leden, maar is in 1924 uitge breid tot zeven. In de plaats van dsn heer B. Heijboer werd in 1913 de heer A. Puü- pers gekozen, die in 1914 be dankte en vervangen werd door den heer F. W. de Bruin tot 1917, waarna de heer P. Heijboer hem als penning meester opvolgde en die deze functie tot nu toe vervult met onverdroten ijver en tot voldoening van bestuur en leden. De eerste voorzitter, die in 1925 om zijn leeftijd meende te moeten bedanken, acht het een eer, dat hij door de keuze van het Ge nootschap tot eere-voorzitter is benoemd en als zoodanig nog deel uitmaakt van het bestuur. Het past hier met een en kel woord de heeren B. Heij boer en H. S. Thuis te ge denken, beiden secretaris in tijdperken, die voor het Ge nootschap belangrijk en moeitevol waren. De eerste toch heeft door zijn groote toewijding en zijn verstan dige, onvermoeide werkzaam heid bij de vestiging van het Genootschap de vele moeilijkheden, die zich voordeden, het hoofd geboden. De heer H. S. Thuis is tien jaar lang de ziel van de beweging geweest, waardoor het Ge nootschap zoowel in de omliggende gemeenten als in Haarlem verbazend is toegenomen. Zijn uitgebreide jaarverslagen getuigen van zijn liefde voor den Stillen Omgang en hoe hij ge heel opging in het werk voor den goeden gang van de bedevaart. In de vergadering van 16 Januari 1923 is de heer Thuis als lid van het bestuur afgetreden en wenschte niet meer herkozen te worden; in zijn plaats werd de heer J. v. d. Pigge ge kozen, maar de nieuwe secretaris werd al dade lijk op een zware proef gesteld. De penning meester was ernstig ziek en kort nadien werd ook de voorzitter door ziekte verhinderd iets vcor het Genootschap te doen. In dien nood richtte de secretaris zich tot Pastoor Bocgmans en werd de geheele voorbereiding voor den aanstaanden tocht in de pastorie afgewerkt. Het volgende jaar werd het bestuur uitgebreid tot zeven leden, en in de bestuursvergadering van 13 Februari 1924 was het bestuur aldus ge vormd; D. Janse, voorz.; J. v. d. Pigge, le secr.; P. Heijboer, penningm.; J. H. Albers, vice-voorz.; A. H. A. Kraak, 2e secr.; P. A. Sweerts en H. N. J. Neelissen, comm. Nadat in 1925 de voor zitter als zoodanig was afgetreden, werd in de vergadering van 12 Maart van dat jaar de heer J. H. Albers als voorzitter gekozen. Opmerkelijk, hij, de vader van het Genootschap in zijn te- genwoordigen vorm, nam nu de directe leiding in handen, wel bijgestaan door een flink be stuur, waaraan nog ter aanvulling het volgend jaar de heer J. Adelaar werd toegevoegd, maar hetwelk toch een taak was, waarvoor moed, doorzicht en werkkracht in ruime mate ver- eischt werden. De volijverige le secretaris, die in het moei lijke jaar van zijn in functie treding vooral, en ook daarna getoond had, dat hij voor zijn taak berekend was, werd in 1931 door ziekte genood zaakt zijn arbeid voor het Genootschap te on derbreken; biet wachten op zjjn terugkomst bleek tevergeefsch te zijn geweest, want in Fe bruari 1932 zond hij bij den voorzitter schrifte lijk zijn ontslagname in. Gedurende zijn af wezigheid trad de heer H. N. J. Neelissen als secretaris op. Al rekent het Reglement de voorbidders niet tot het bestuur, toch vervullen dezen een be langrijke functie en kan het bestuur hun hulp zeker niet missen. Het is duidelijk, dat bij het toenemen van het ledental ook het aantal voorbidders grooter is geworden, en ook dat het niet doenlijk is, al de namen te noemen van hen, die gedurende deze 25 jaar met dezen post belast waren. In het algemeen mag gezegd worden, dat allen, behoudens een enkele uitzondering, hun zeker niet altijd gemakkelijke taak naar behooren hebben vervuld. Wat heeft toch die duizenden mannen en jongelingen bewogen om ieder jaar dien verren bedetocht in den nacht te ondernemen? Geen uiterlijke praal en pracht kunnen hen hebben aangetrokken, want in het duister en ongezien en in stilte werd de tocht gemaakt. „Het doel toch, waarmede het Genootschap werd gesticht, was, Jezus eerherstel te geven voor de ontelbare beleedigingen, Hem in Zijn liefdegeheim aangedaan, op de eerste plaats door een Jaarlijksche bedevaart naar de H. Stede, maar daarnaast ook, dioor Hem ge durende het gansche jaar op meer bijzondere wijze te eeren en te dienen in Zijn aanbiddelijk Sacrament. De heer Janse vermeldt dan hoe in het 11e Jaarverslag de „Stille omgang beschreven wordt en ook een dichterlijke beschrijving in de Nieu we Haarlemsche Courant van 7 Maart 1914. Hij memoreert tenslotte twee kerkelijke plechtig heden, die voor de leden van belang zijn te vermelden, n.l. de H. Mis op den Tweeden Paaschdag in de kerk van het Genootschap en de processie op den sluitingsavond van het 40-uren gebed in deze kerk. Zoo is er, ook door deze verschillende ker kelijke plechtigheden, een innige band gevormd tusschen de, kerk van den H. Joannes den Dooper en ons Genootschap, een band, die door de leden meer en meer moge gevoeld worden en steeds inniger en hechter moge worden, om ook hierdoor steeds meer onze harten te hech ten aan Jezus, onzen God en Koning, tot meer dere eer aan het Allerheiligste Sacrament des Altaars en tot heil onzer zielen. Zoo zij, het! Het genootschap telt op het oogenblik maar even 20 jubilarissen, n.l. de heeren: Joh. H. Albers, N. J. Blesgraaf, J. A. H. Clous, W. Col- pa, J. P. P. van Dijk, P. B. Evers, P. Geukers, A. J. de Groot, J. M. de Groot, P. J. Harkmans, G. Hegge, J. Hendrikse, P. Heijboer, Th. G. Chr. Hooij, D. Janse, D. van Kesteren, Alb. H. A. Kraak, F. A. Lampe, A. van Lint, J. Mertz, Ant. v. d. Putten, G. Roeland, B. Th. van Seg- gelen, J. H. Spruijt, Chr. Verheijde, P. C. de Vos en J. G. Wassenaar. Hoogste stand: 774.0 te Boedapest. laagste stand: 72L0 te Isafjord, H Verwachtin:: Meest matige, Zuidelijke. tot Westelijken wind, half tot zwaar bewolkt of betrokken, weinig of geen regen, iets kouder. illilinillllllllllllllIlllllllllllIIIII!liillll!IHIinillllllllllll!lllllll!llll!lli Woensdagavond reed een dame uit Haarlem per rijwiel op den Kennemerweg nabij de Krullelaan te Bloemendaal. Door de duisternis daar ter plaatse, zag zij niet, waar de oprit van het rijwieltegelpad begint en reed tegen het trottoir, waardoor zij tegen den grond smakte. Ze bekwam een bloedende wonde aan de rech- cricussen, die in 1931-1932 werden ingevoerd, waren zoo goed als alle uit Nederland afkom stig. De invoer van leliën bedroeg 17.370.254 stuks, waarvan 15.116.966 uit Japan, 1.094.247 uit Frankrijk en 508.454 uit Nederland. Er werden ingevoerd 1.361.018 Muscari's en 1.618.579 Scil- la's vrijwel uitsluitend uit Nederland. De totale invoer van bloembollen, die zonder „special permit" mogen worden ingevoerd, be droeg in 1931-1932: 191.897.981 stuks. Onder staande tabel geeft een overzicht van den tota len invoer gedurende de laatste tien jaren; op gemerkt zij, dat van 1 Januari -928 af de in voer van narcissen, tenzij met „special permit" verboden werd. Sinds 1926-1927 zijn narcissen in onderstaande tabel niet opgenomen, in totaal werden tot 30 Juni 1932 78.143.697 narcissen met „special permit" ingevoerd. terknie en werd een woning binnengebracht. De telefonisch ontboden geneesheer W. ver leende de eerste hulp en liet de gewone naar baar waning te Haarlem vervoeren. In het verslag, uitgebracht door de „Plant Quarantine and Control Administration" over de werkzaamheden gedurende het jaar 1931- 1932 wordt o.a. vermeld, dat in het seizoen 1931 door de inspecteurs in de verschillende staten 374.265.694 narcisbollen werden nagezien, dat ik 18 pet. meer dan in het daaraan voorafgaande seizoen, aldus schrijft H. B. Van dit aantal be hoorden 228.979.525 bollen tot Paper-Whites en andere Polyanthus-soorten, die in de zuidelijke staten gekweekt worden, terwijl 145.286.169 bol len behoorden tot de „hardy-daffodil"-soorten, die in de noordelijke staten gekweekt worden. Van de polyanthus-soorten werden 201.344,623 bollen, als zijnde onaangetast, goedgekeurd voor verzending, terwijl 9.288.450 bollen eerst werden goedgekeurd na berooking of na toepassing der warmwaterbehandeling. Van de daffodil-soor- ten werden 28.229.097 bollen, als zijnde onaan getast, goedgekeurd, terwijl 57.275.487 bollen eerst behandeld moesten worden met gas of warm water. In het jaarverslag wordt ook een overzicht gegeven van den invoer van planten en bollen onder „Quarantine no. 37"; hieraan is het vol gende ontleend: In 1931-1932 (1 Juli30 Juni) werden 9.525.142 vruchtboom- en rozenonderstammen ingevoerd tegen 17.940.460 stuks in 1930-1931. Het belang rijkste artikel in deze groep zijn de rozenstam- crocussen, die in 1931-1932 werden ingevoerd, 9.522.296 (1930-1931- 13.172.483): hiervan waren er 7.166.040 afkomstig uit Nederland, 1.303.650 uit Engeland en 1.010.600 uit Frankrijk. De invoer van tulpen en hyacinten was als volgt: 1929 1930 1931 1932 (in duizendtallen.) Tulpen 191.959 163.605 153.868 125.382 Hyacinten 21.451 20.255 21.759 19.361 Beide bollensoorten zijn zoo goed als uitslui tend afkomstig uit Nederland. De invoer van tulpen bereikte z.ijn hoogtepunt in 1929, de in voer van hyacinten was het grootst in 1924, toen 32.198.00 hiacinten-bollen werden inge voerd; sedert dien is de invoer geleidelijk ver minderd. In 1931-1932 werden ingevoerd 16.015.817 Con- allaria-kiemen, waarvan 14.652.750 uit Duitsch- land en 1.298.870 uit Nederland. De 8.800.000 (in duizendtallen) 1923 220.274 1928 242.047 1924 258.737 1929 273.205 1925 276.002 1930 241.353 1926 326.744 1931 226.907 1927 204.817 1932 191.898 In het jaar 1931-1932 werden 128 „special per- mits" afgegeven voor den invoer van 3.856.007 narcisbollen; in dezelfde periode werden op 114 „permits" 1.639.186 narcissen ingevoerd. Het ver schil tusschen verleende invoervergunning en werkelijken invoer kan ten deele verklaard worden door het feit, dat de vergunningen ge geven werden in het jaar, voorafgaande aan bet jaar van den invoer: de vergunningen ge geven voor 1 Juli 1932, dus genoteerd in het jaar 1931-1932, hebben voor het grootste gedeel te betrekking op invoer na 1 Juli, dus gedu rende het jaar 1932-1933. Sedert het embargo op narcissen tot 1 Juli 1932 werden 1331 „special permits" afgegeven voor den invoer van 162.859.059 narcissen; ingevoerd werden vóór 1 Juli 1932 78.143.697 narcissen op 1097 „permits". De sedert 1 Januari 1926 tot 1 Juli 1932 inge voerde narcissenbollen werden als volgt ver deeld over verschillende Staten: New-York 15.626.275 Florida 6.915.130 Washington 12.737.122 California 5.680.021 Zuid Carolina 8.890.684 Virginia 5.600.243 Texas 7.766.143 Andere Staten 14.929.079 De invoer van groenten en fruit wordt ge controleerd door Quarantine no. 56, tenzij een speciale quarantaine-maatregel voor een bijzon der product is afgekondigd. Door de „Adminis tration" wordt een statistiek aangelegd van den invoer van alle groenten en vruchten, met ver melding van hoeveelheid en herkomst. Aan deze statistiek, betrekking hebbende op het jaar 1931-1932, is het volgende ontleend: Uit Argentinië werden 83.458 lbs. asperges ge ïmporteerd, uit Mexico 44.304 lbs. Ruim 9.000 lbs. versc-he tuinboonen (Vicia faba) werden ingevoerd uit Mexico. Uit België werden 20.102 lbs. spruitkool ingevoerd; uit Nederland 1.409.043 lbs. kool en 3.440.727 lbs. wortelen, België le verde 1.823.531 lbs. witloof en 193.582 lbs. drui ven. Van Bermuda werden 337.630 lbs. boeren kool ingevoerd. De invoer van uien bedroeg 35.563.191 ïbs., waarvan 374.130 lbs. uit Neder land. „Cranberries" (veenbes) werden in geringe hoeveelheden ingevoerd uit Estland, Noorwegen en Zweden. In de afgeloopen week zijn in Haarlem 12 gevallen van roodvonk en 2 gevallen van diphtherie voorgekomen. Naar wij bij informatie aan den Gem. Ge neeskundigen Dienst vernamen, zijn alle geval len van roodvonk van lichten aard. Er is geen enkele reden tot ongerustheid. Uit het feit, dat in een bepaalde week een vrij groot aantal gevallen geconstateerd is, moeten zeker geen angstwekkende conclusies getrokken worden. Maatregelen zijn in voorbereiding tot immu- niseering tegen het roodvonk. Het komt B. en W. gewenscht voor om voor het bouwblok, begrensd door de Hoogerwoerd- straat, 'de 1ste Hoogerwoerddwarsstraat, de 2de Hoogerwoerddwarsstraat en den Achterweg, een achtergevelrooilijn vast te stellen. Tegen vorenbedoeld voorstel zijn bezwaar schriften ingekomen van de wed. H. Nelis-Voor- ting en M. Henneman. Ter zake van die bezwaarschriften merken B. en W. het navolgende op. Eerstgenoemde recla- mante stelt, dat door de vaststelling van de voorgestelde rooilijn haar perceel in waarde zal verminderen. B. en W. meenen, dat dit niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Hoe wel het bebouwde gedeelte van haar perceel meer naar achteren ligt dan de achterrooilijn is geprojecteerd, mag niet uit het oog worden ver loren, dat ingevolge de thans geldende Bouw verordening dezer gemeente geene bebouwing toelaatbaar is tot een diepte als nu aanwezig is. De ingevolge de Bouwverordening toelaatbare bebouwing is zelfs minder diep dan de gezamen lijke dieptebebouwing, welke bij aanneming van vorenbedoeld voorstel mogelijk zal worden. Waardevermindering van haar perceel door de vaststelling van de voorgestelde achtergevel rooilijn vindt mitsdien niet plaats. Het bezwaar van laatstgenoemden reclamant richt zich tegen de breedte van de op de teeke- ning aangegeven onbebouwd te laten strook, met dien verstande dat hij tegen de achtergevel- rooilijn geen bezwaar heeft. Hij wenschte die breedte teruggebracht te zien van 10 M. tot 7 M., omdat hij van- meening is, dat hij bij hand having van de voorgestelde breedte ernstige schade zal ondervinden. Deze meening is ech ter onjuist, omdat bij het smaller worden van bedoelde strook alleen het perceel kadastraal bekend No. 7531 gelegen in het hart van het bouwblok gebaat zou zijn, doordat alsdan een grooter gedeelte daarvan bebouwd zou kunnen worden. De overige aan reclamant in eigendom toebehoorende perceelen, met de geheele om geving van het bouwblok, zouden echter door die versmalling in éen ongunstiger positie komen. Vorenbedoelde bezwaarschriften geven B. en W. dan ook geen aanleiding om wijziging te brengen in hun voorstel. Zij stellen mitsdien voor de vorenbedoelde achtergevel-rooilijn vast te stellen. Op de achtste bijeenkomst van de Vereeni- ging Geloof en Wetenschap zal de hoogeerw. heer Charles Thellier de Poncheville, kanunnik te Parijs, een voordracht houden over Comment lusciter les chefs de demain?" De bijeenkomst vindt plaats Maandag 9 Ja nuari in den Jansweg-Schouwburg, 8.15 uur. Het Bondselftal, dat op Woensdag 11 Januari a.s. op het Spartaterrein te Rotterdam tegen D.F.C. (Praag) uitkomt, is door de K.C. van den K.N.V.B. als volgt samengesteld: Doel: Veenendaal (Naaldwijk). Achter: Haak (Stormvogels) en Lelieveld (V.U.C.). Midden: J. Pauwe (Feijenoord), Prins (Storm vogels) en van Oyen (Feijenoord). Voor: De Jong (Xerxes), van Vliet (H.B.S.), Pasteur (H.V.V.), van der Tuin (Hermes D.V.S.) en Franken (N.O.A.D.) Reserves: De Korver (D.F.C.), Pettinga (Hermes D.V.S.), Coermans (Velox), Wendt (Sparta) en Vente (Neptunus). Wij willen onmiddellijk toegeven dat ook de fine fleur uit onze Nederlandsche voetbalwereld tegen deze Hongaarsche kop-artisten weinig of geen kans op een overwinning had gekregen. Maar dit neemt toch niet weg dat wij ons min of meer verwonderd afvragen welk nut een match van 11 te hooi en te gras bijeengeraapte spelers tegen dergelijke buitenlandsche tegen standers eigenlijk heeft. Waren dat de comingmen voor onze nationale ploeg, dan zag het er droevig voor ons uit. Wat voor nut heeft het b.v. om in zoo'n wed strijd Horsten en Lelyveld, twee veteranen, als backs te laten fungeeren? Enfin, het is een zeer eenzijdige strijd ge weest, waarin de T. C. weinig goede ontdekkin gen heeft kunnen doen. Om der wille van de aantrekkelijkheid zal men* verder in het ver volg ook wel een beetje omzichtiger te werk moeten gaan. Wij kunnen ons tenminste niet indenken dat matches van de soort als gisteren, het Rotterdamsche publiek voldoende interesse kunnen schenken, zoodat van een financieel standpunt bezien, de goede zaak in de Maas stad dan eveneens dreigt te verloopen. In het Zwaluwenteam waren slechts twee spe lers, uitgezonderd v. d. Male, wier spel de toets der vergelijking met dat der Hongaren kon weerstaan. Dat tweetal bestond uit Wels in den aanval en Fjjer in de halfline. Wels' spel is voldoende bekend, doch de Storm vogelman zal ongetwijfeld de aandacht op zich gevestigd hebben. Dien zien wij in een vertegenwoordigenden wedstrijd spoedig nog wel eens terug. Verder viel er aan onzen kant weinig of niets te roemen. De Holland-speler v. d. Merkt raakte vóór de rust een paar ballen half en in de tweede helft heelemaal niets meer, behalve dan één goeden kopbal. De rapporteur die Huisseling uit het hooge Noorden had gedirigeerd, krijgt ongetwijfeld ook een onvoldoende voor zijn advies en zoo zou den wij kunnen doorgaan. Tegenover het vrij stuntelige spel der onzen stelden de gasten een buitengewoon fraaie partij voetbal. Hun spel was snel en beheerscht. Gekopt werd er weinig, omdat de Hongaren bijna eiken bal langs den grond speelden. Dit geschiedde echter zoo zuiver over de schoenen der Zwaluwenspelers of tusschen hun beenen door, dat men zich wel eens afvroeg of het geluk er geen rol bij speelde. Die gedachtengang bleek echter meer en meer niet gerechtvaardigd, omdat de gasten er hun tegenstanders niet eens, maar doorloopend mee tot wanhoop brachten. Binnen 10 minuten had de rechtsbinnen Facósz, een echte goalgetter, de score met een welgeplaatst schot geopend. 01. Slechts enkele door Wels geleide aanvallen hielden de spanning er eenigszins in. De Unitas- man ontving echter niet den minsten steun. Met kunst- en vliegwerk hielden Horsten en Lelieveld geruimen tijd stand, doch een half uur na het eerste succes schoot Facósz nummer twee langs v. d. Male. 02. Na de hervatting kregen de Zwaluwen geen voet meer aan den grond, dit figuurlijk, doch letterlijk kwam er ook haast geen bal meer te gen hun voeten. De Hongaren schenen hun doelpuntenhonger reeds te hebben gestild en goochelden vaak se conden lang op het middenterrein op alle moge lijke manieren. Intusschen voegde Facósz nog twee doelpun ten aan het totaal toe, terwijl tenslotte de midvoor Furnoy ook nog eens scoorde. Zoo werd het 50 voor de gasten, die, indien zij het er op aangelegd hadden, ook wel 8 of 10 goals hadden kunnen scoren. Neen, bij een zoo groot krachtsverschil ver liest het spel aan aantrekkelijkheid, ondanks het zeer veel goeds dat van den kant der buiten landers te genieten viel. Naar wij vernemen, hebben de grondbezitters en de eigenaren van de Rotterdamsche Wieler baan deze opnieuw verpacht. De nieuwe pach ter is de „Rotterdamsche Sportpark Onder neming" onder leiding van den heer Fred. Grolms als diréeteur, den bekenden organisa tor en leider van den eersten zesdaagschen wie- Ierwedstrijd te Amsterdam. De heer Grolms zal de geheele leiding van de nieuwe onderneming op zich nemen. De exploitatie van de Rotter damsche wielerbaan wordt geheel nieuw opge zet. De aanleg zal grootendeels worden ver nieuwd, evenals de bijbehoorende gebouwen en tribunes. Bij het begin van het zomerseizoen hoopt men de Rotterdamsche wielerbaan in een ge heel nieuw kleed te kunnen openen. De uitvoering van de bouw- en van de restau ratiewerken zal geschieden door de N. V. Tech nisch Bureau en Aannemingsmaatschappij voorheen J. de Wilde te Gouda, die ook den bouw van de wielerbaan en de tribunes in het R-AX-gebouw te Amsterdam in handen had.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 10