Wanhoop en vrees over Rusland ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Wie stevig in zijn schoenen wil staan Hij trekke ROBINSONschoenen aan VRIJDAG 6 JANUARI MARTELING EN DOOD Alja Rachmanowa vertelt ami De brandweer van Zwolle Roosevelt naar Stimson Een naamsverandering Scheeve torens Gerhart Hauptmann De vlammende anjelier Het aantal moorden is even on beschrijflijk als groot Steeds meer ellende Wanhoop en vrees Tegenopstand KON HAAR HOOFD NIET MEER DRAAIEN Gemarteld door spierpijnen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL'VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinHiniiiiiniim FEUILLETON 1 Naar het Duitsch van Paul Oskar Hoecker iiiiiiniiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii De golf kwam bruisend nader, steeds nader. .(Slot volgt.) Na de vele kleinere schermutselingen en gistingen in Rusland, brak eindelijk de revolutie in volle kracht uit, aldus lezen •we in het dagboek van Alja Rachmanowa. De Rooden winnen meer en meer veld. Wie niet tot hun partij behoort, loopt iedere minuut kans gearresteerd te worden. Als een soldaat op straat je aankijkt, kan dit beteekenen een directe aan houding. Overal heerscht vrees, want wie een maal gevangen is, weet, dat hem of haar de verschrikkelijkste folteringen te wachten staan. De studenten loopen niettemin college. Dit is Rusland. In een ander land zou men geen aan dacht hebben voor studie onder zulke omstan digheden. De Rus echter is een voor ons gevoel wonderlijk wezen. Hij werkt door. Griselda, de angstaanjagende studente loopt nu als man verkleed rond. Zij zoekt slachtoffers en stuurt Alja een briefje, waarin zij haar waarschuwt haar dagboek te verbergen. Alja vreest, dat Griselda ook héér eens als slachtoffer zal uit kiezen. Dit zou verschrikkelijk zijn. Verweg bij den grootvader van de schrijfster heerschen reeds de Rooden. De arbeider Gor- bunow heeft de grootmoeder doodgetrapt en zoekt naar den oom van Alja, dien hij steeds heeft bedreigd. De oom is voortvluchtig, is ver moedelijk reeds door de wolven verscheurd. Het dienstmeisje, dat voor de familie in de bres sprong, werd meegevoerd en doodgemarteld. Weer ontvangt de schrijfster een briefje met een waarschuwing, dat er dien nacht een huis zoeking zal plaats hebben. Alle dingen van compromitteerenden aard worden verstopt. De soldaten gaan hevig te keer en vernielen schil derijen en voorwerpen van waarde. De dokter gaat zich den volgenden dag beklagen. Hij wordt afgesnauwd en krijgt den raad zich uit de voeten te maken als hij geen pak slaag wil hebben met den knoet. Een fabrikant, die naast den dokter woont, wordt gearresteerd, omdat men in een oud tijdschrift een foto heeft ge zien van den Czaar! Iedereen, die dit hoort, gaat nu oude jaargangen van tijdschriften door bladeren, om foto's van leden der Czarenfamilie uit te knippen. Een huisknecht van de kliniek heeft zijn vrouw aan de deur gezet, omdat hij nu commis saris is geworden en wat beters kan krijgen. Hij neemt een leerares, die natuurlijk gehoor zaamt. De menschen worden zuinig in de huis houding. Er is bijna geen boter, suiker, vleesch. Het wordt een benarde toestand. Op 25 November 1917 breekt weer eens de woede van het volk los. Een gymnasiast, die een muts droeg wordt op straat doodgeslagen met geweerkolven. Juist den vorigen dag was een verbod uitgevaardigd voor het dragen van gym nasiumpetten. De jongen kon het dus nog niet weten. Alja's grootvader ligt op sterven. Hij is geluk kig buiten bewustzijn. De fabriek hebben ze hem afgenomen. Paarden werden gestolen en verschillende voorwerpen van waarde. De ar beider Gorbunow speelt de baas. Hij is voorzit ter van het uitvoerend comité. Alle dagen ko men soldaten aan de poort informeeren, of de oude nog niet „gecrepeerd" is. Pas dan mogen zij bezit nemen van het groote huis. Gorbunow, die veel aan den ouden man heeft te danken, heeft bevolen, dat men zijn dood moet afwach ten. Hij zelf wil geen geld van hem hebben. Merkwaardige tweeslachtigheid van dezen Rus- sischen arbeider. Hij heeft de oude vrouw let terlijk doodgetrapt en nu weigert hij geld aan te nemen van den ouden man. omdat hij hem dank verschuldigd is. De oom had zich ver scholen in de hut van een houtvester, wordt door hem verraden en vlucht weer naar huis. Hij ziet er uit als een schim. Men ontdekt zijn terugkomst. Hij vlucht weer, ditmaal naar een oude visschershut. Later wordt hij inderdaad verscheurd door de wolven en Gorbunow is te vreden. Grootvader is gestorven en Gorbunow laat grootmoedig een begrafenis toe, zooals de familie dit wil. De familie gaat weer naar huis, maar een oude tante moet achterblijven. Zij wordt later vermoord. In de buurt, op een eilandje in het meer, woont sinds jaren een bedelmonnik, een heilig man, die zijn dagen doorbrengt in vasten en bidden. Hij wordt op bevel van Gorbunow van t eiland gehaald en staat voor de bende bloots voets en in zijn hemd. Een gepunte paal wordt in den grond geslagen en twee mannen nemen den monnik op en laten hem met kracht in den paal vallen. Nogmaals wordt hij opgeheven en met grooter kracht op de punt gedreven, om dat de paal tot in de maag moet doordringen. De monnik spreekt geen woord en zucht alleen nu en dan. Tegen den morgen is hij bezweken. Een groote menigte, die kort te voren nog de knie had gebogen voor den heiligen man, stond erbij en hoonde hem, omdat God hem niet redde. De pope en zijn gezin moesten in den namiddag langs den paal defilseren. Zij werden op een bank gebonden, die voor den paal stond, en men bracht hun twee kinderen, een jongen van acht en een meisje van drie, die men voor de oogen der ouders met geweerkolven dood sloeg. Na eenigen tijd maakte men de ouders los, bracht ze naar het meer, nam hen bij de beenen en liet hen met het hoofd onder water. Dan werden zij er weer uitgetrokken, en men herhaalde dit tot de menschen dood waren. Het volk keek toe en zweeg. Gorbunow meende met dit alles bewezen te hebben, dat er geen God bestond. In de kerken wordt gevochten tusschen vrou wen en soldaten, die de ikonen vernielen. De vrouwen worden gearresteerd en doodgemarteld. Alles is marteling en afschuwelijke foltering, bloedige slachting en moord. Ook de pope van de stad, waar dokter Rachmanow woont, is ge vangen genomen. Zijn vrouw en kind worden in de gevangenis doodgeschoten. Er is bijna geen gezin meer, dat niet een doode te betreuren heeft, door de Rooden geslachtofferd. Het front is ineengestort. De soldaten vech ten niet meer. Alles loopt totaal mis. Er is niets meer dan wanhoop en vrees. Niemand voelt zich meer veilig. Alja ontvangt een briefje, dat Gri selda haar wil spreken. Zü rilt bij de gedachte aan de folteringen, die haar misschien te wach ten staan. Maar zij gaat. Griselda ziet er weer zinwekkender uit dan ooit. Een monsterachtig wijf. Zij vertelt, dat zij met Alja eens wil pra ten, omdat zij troost noodig heeft. Zij heeft te veel bloed vergoten. Zij is moe van al die jam merklachten, smeekingen, van het kreunen en weenen en roepen der slachtoffers, die zij heeft gemarteld. Zij heeft bij voorkeur die vrouwen gepijnigd, die zij lief had. Anderen heeft zij met een enkel revolverschot gedood. Zij heeft geno ten bij het zien van zooveel ellende en pijn. Zij vreest waanzinnig te zullen worden. Haar beste vriendin heeft zij doodgefolterd en nu zoekt zij een andere voor haar. Zij kijkt Alja aan en schreeuwt: „Loop toch weg, begrijp je me dan niet?" Alja kan niet van haar plaats komen van schrik en gelukkig loopt Griselda zelf weg. Maar hoe lang zal het nog duren, voor zij wordt opgeroepen om door de afschuwelijke handen van Griselda te sterven Het huis van den dokter is in beslag geno men door de soldaten. De familie zelf mag nog een enkele kamer bewonen, hoogstens twee. De mannen spuwen in de eetschalen en het ge beurt zelden, dat de bewoners hun maaltijd we ten te redden. De buurman, een ingenieur, wordt gearresteerd. Hij probeert te vluchten, valt van de trap en is dood. „Gelukkig" zucht de vrouw, „beter zóó dan door de hand van de beulen". Nu wordt zij meegevoerd. Aan héér zal worden voltrokken, wat voor haar man bestemd was. De leider van de Tscheka is Derschinski. Hij kent geen genade en ieder siddert voor hem. Wadim, de verloofde, is gearresteerd, doch ge red door een vroegeren schoolkameraad, die tschekist is geworden. Michaël Alexandrowitsch, de grootvorst, is door de Rooden met een list weggelokt. Men wilde hem n.l. helpen vluchten. Onderweg is hij vermoord. Een van de families, waar de grootvorst aan hufe kwam. werd gear resteerd. De vader van het gezin stierf aan een beroerte, toen hij het arrestatiebevel vernam. Nu werden zijn vrouw en zijn twee zoons weg gevoerd. Zij zijn kort daarna vermoord. iiiils Er komen berichten, als zouden de Tsjechen een opstand begonnen zijn tegen de Rooden. Er zijn ook Russen onder. Men noemt hen de Witten. Tusschen hen en de Rooden zal nu de strijd gaan. Om beurten zullen zij winnen en verliezen, maar in beide gevallen zal de bevol king de dupe worden. Op den duur weet men niet meer, wie de redders, wie de verdrukkers zijn. Wreed zijn zij beiden, maar de Rooden zijn beesten, zegt Alja, zij zijn erger dan dat. Het zou voor een beest een beleediging zijn met een bolsjewiek te worden vergeleken. De straten worden geschrobd door dames uit de hoogere kringen. Wie niet werkt zal ook niet eten. De huisknecht van de kliniek bedreigt dokter Rachmanow telkens mét een revolver. Hij controleert den geleerde en zal hem neer schieten, als hij hem op een „fout" betrapt. Hij geeft bevel den thans dienstdoenden huisknecht neer te schieten omdat hij dronken op zijn werk is gekomen. Vroeger kwam hij zelf bezo pen aan en werd telkens door den dokter aan genomen. Het is wèl veranderd! Men wacht nu op de Witten. Als de heer schappij der Rooden maar uit is, dan is men voorloopig gelukkig. Als men maar uit deze hel verlost is, dan zal men wel weer verder zien. Maar er zou nog heel wat gebeuren voor de Witten kwamen.... en daarna! WASHINGTON, 5 Jan. (Reuter) Roosevelt heeft Stimson om een conferentie verzocht over de internationale kwesties. Vermoedelijk zul len de oorlogsschulden, de ontwapening en de economische wereldconferentie besproken wor den. De "brandweer van Zwolle, Die houdt niet van hollen En is maar niet zöö bij de hand! Want rustig, bedachtzaam, 1 i Zoo a la goe-nacht-saam Bespreekt zij den aard van den brand, 1 De brandweer van Zwolle Laat niet met zich sollen, I Men maakt haar niet gauw ongerust! i Eerst weten of 't waar is En of er gevaar is. Misschien is de brand al gebluscht! I De brandweer van Zwolle Komt niet zoo maar rollen Het spuithuis uit, vlug, bellebel! Zij vraagt telefonisch, Volstrekt niet ironisch: Is 't heusch? brandt het werkelijk fel? De brandweer van Zwolle Verkoopt men geen knollen, Zij wachten dat is niet zoo dom! Zij zegt, wat frappant is: Een brand, die een brand is, Die brandt ook nog welals ik 1 kom! MARTIN BERDEN 1 (Nadruk verboden) üiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiHiiiiiiirc Op last van Mussolini is de naam van de Zuid-Italiaansche provincie Basilieata gewijzigd in Lucania. In zijn desbetreffende telegrafische instructie aan den prefect van Potenza verklaarde de Duce, dat hiervoor geen speciale wet behoefde te worden gemaakt. Het eenige, dat gedaan moet worden is voortaan alle stukken den naam Lucania in plaats van Basilieata te gebruiken. Mussolini heeft hiermede een zeer oud ge schil uit den weg geruimd. De bevolking van Basilieata heeft reeds lang gewenscht, dat de naam van hun provincie gewijzigd zou worden, daar deze is afgeleid van het woord Bazilikos, den titel van den Byzan- tijnschen overheerscher in de middeleeuwen.- Terwijl de naam Lucania reeds van vóór Chris tus dateert, wordt Basilieata voor het eerst ge noemd in een document van 1175. Een ons hulp is meer waard dan een ton me delijden. Dat was het ook voor deze vrouw. Iedereen beklaagde haar. Maar één gaf haar een raad, die hielp. Na deze goede raadgeving was zij niet langer het voorwerp van medelij den. Zij schrijft: Ik leed aan spierrheumatiek in den nek het was een marteling. Mijn hoofd kon ik niet meer omdraaien. Iedereen had medelijden met mij. Toen was er iemand, die me raadde Kruschen Salts te probeeren, wat ik deed. En in zes maanden was ik een andere vrouw. Als ik nu maar het minste vleugje van rheumatiek voel, neem ik direct een dosis van Uw wonderlijke Kruschen Salts en het ver dwijnt. Na alles, wat ik ondervonden heb zal ik nooit nalaten ook anderen Kruschen Salts aan te raden." Mevr. S. Het zijn de opeengehoopte afvalstoffen in hét lichaam, die de ondragelijke rheumatische pij nen doen ontstaan. Kruschen Salts nu spoort nieren en inge wanden aan tot gezonde, geregelde werking en het gevolg is dat de schadelijke afvalstoffen op volkomen natuurlijke wijze uit het lichaam ver wijderd worden. Wanneer U zich dus houdt aan de „Kleine dagelijksche dosis", zult U inwendig schoon zijn en blijven, en in een gezond, frisch en „schoon" gehouden lichaam is geen plaats voor het ontstaan van rheumatiek. Kruschen Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij alle apothekers en drogisten 0.90 en 1.60 per flacc-n. Stralende gezondheid voor één cent per dag. (Adv.) Naar verluidt, was er indertijd in een der stadjes met een schee ven toren een raadsdebat over herstellingen van dien toren. Een der raadsleden, die in de stukken gele zen had, dat de toren 10 gr. helde, kreeg het woord: „Mijnheer de voorzitter, in de 400 jaren, dat de toren bestaat, is deze 10 gr. uit het lood ge zakt. Eer deze dus 90 gr. omligt, hebben wij nog 3600 jaar den tijd, zoodat wij nu geen be slissing behoeven te nemen." Waarop een ander raadslid: „Mijnheer de voorzitter in hoofdzaak ben ik het met den vorigen spreker eens, maar ik zou nog gaarne willen weten of het graden Celsius of Fahrenheit waren." Ivy's lievelingsspel was crocket, en tenslotte wist ze Freddy te overreden, een crocketspel voor haar te maken. Freddy stuurde Robbie uit, om aan het strand groote ronde kiezelsteenen te zoeken, om als ballen te dienen. „Zoo rond, als je ze maar kunt vinden," riep hij hem nog achterna, „geen eieren of aardappelen." Toen begon hij de hamers te ma ken, die hij aan Ivy liet zien. „Doen de aardmannetjes ook mee?" vroeg deze. „Toch zeker niet, hè?" „Zeker, ze doen ook mee," zei Fred dy grinnekend. Maar toen Ivy zag, hoe de aardmannetjes op handen en voe ten gingen staan en hoe Freddy ze gebruikte voor boogjes, kon ze niet meer van het lachen. „Ik verwonderde me er ook al over, hoe je aan boogjes zou komen," zei ze tenslotte. „Ik ook," zei Topsy, „maar ik had nooit gedacht, dat het levende zouden zijn." (Morgenavond vervolg) verfml van den dag De gedekte tafeltjes waren al voor het grootste gedeelte bezet. Het sluitingsuur der theaters bracht voor de restaurants eerst de grootste drukte aan: dan stroomde ge heel chic Berlijn tezamen. Plotseling leek het, alsof het gepraat en ge lach in 't restaurant iets verstomdeBijna aller oogen richtten zich op een heer en dame, die zoo juist waren binnengekomen. Het was een mooi paar. De jonge vrouw droeg een bontmantel van bijna niet te schatten waarde en een avondtoilet van zwaar donker-blauw fluweel, dat zich in strenge lijnen om haar ranke figuur plooide. Er was een eigenaardige trek om haar fraai gevormden mond, terwijl ze de zaal rondkeek.... iets van een grenzenlooze minachting voor iedereen en alles om haar heen. De onverschillige blik, dien de jonge man in 't ro»de wierp, ging vergezeld van een bijna onmerkbaren glimlach. De eigenaar van het restaurant was hen di rect buigend tegemoet getreden en wees hun het eenige nog niet besproken tafeltje aan. De jonge vrouw keek koel, eenigszins taxee- rend naar het tafeltje met het sneeuwwitte laken en de zacht rose vaas met de Gloire de Dijon-rozen, en zag toen haar begeleider aan. Er speelde een lachje om haar lippen. „Ja, t is goed!" zei ze. Met een elegant gebaar liet ze haar kostba ren pelsmantel afvallen, die onmiddellijk door een kellner werd weggebracht. „Zijn de oesters goed?" vroeg de heer aan den ober. „Uitstekend mijnheer," luidde het antwoord. Breng dan twee dozijn." „Heel graag. Wat mag ik verder voor u no- teeren?" „Wacht maar even. Dat zal ik u direct zeggen." De eigenaar van het restaurant, die zich op een eerbiedigen afstand had geplaatst, zag zoo nu en dan naar de tafel van den heer en de dame. Hij lachte vergenoegd; ja, dat waren werkelijk keurige menschen.... dat kon men direct aan alles zien .Breng me nu de spijskaart." „Direct, mijnheer." Bijna geruischloos verdween de kellner. Toen nam de eigenaar van het restaurant zélf de gewichtige taak op zich de opgegeven schotels te noteeren. Deze gast was zeker niet gemakkelijk te be vredigen. „Is de kalkoen zacht?" Is de wijn werkelijk zoo oud als het Jaartal aangeeft?" De eigenaar knikte en boog steeds bevestigend op iedere vraag. Hij werd absoluut niet onge duldig of beleedigdO, neenhij had graag zulke gasten in zijn restaurant, die kon den ten minste over de kwaliteit van een eer- ste-klas restaurant oordeelen! Toen de kellner met de koffie verscheen, was de derde flesch champagne reeds geledigd.... „Wenscht u sigaretten?" vroeg de eigenaar „Of misschien sigaren?" Het was den jongen man aan te zien, dat de champagne haar uitwerking begon te doen gelden.... Ook de wangen der jonge vrouw waren eenigszins rood gekleurdJa, een goed opmerker had kunnen ontdekken, dat deze beide jonge menschen eenigszins „légè- rement ému" warenHij zat haar met groote lodderige oogen aan te staren. Zij keek hem even aan en wendde zich toen tot den eigenaar. „Sigarettenzei ze „Queen". „En geef mijbegon de jonge man, ter wijl hij zich omwendde „....Upman of Henry Clay's." De kellner kwam eenige oogenblikken later met een zilveren blad, waarop de gevraagde merken sigaretten en sigaren zich bevonden. „Laat het kistje Henry Clay maar hier!" be val de jonge man. De eigenaar van het restaurant trad nader, coupeerde de punt van een der sigaren en legde deze weder op het blad. De jonge man greep naar den lucifersstandaard.... en eerst toen bemerkte de hem bedienende kellner, dat de bewegingen van den heer niet direct zeker meer waren. Zijn hand beefde zichtbaar, toen hij den lucifer trachtte aan te strijken. De jonge vrouw bemerkte het, keek hem met half gesloten oogen aan, en plotseling barstten bei den in een luiden lach uit. Even keek de jonge man met verschrikte blikken naar den eige naar, of deze hun uitbarsting gehoord had, doch toen begon hij kalm z'n sigaar te rooken. Na eenige oogenblikken wenkte hij den ober. „De rekening!" De kellner wendde zich tot den eigenaar en liet hem de rekening zien, die deze doorkeek. Daarna legde hij haar discreet naast het bord van den heer. Deze zat met lodderige oogeD naar het eindbedrag te staren, maar gaf liet na eenige oogenblikken op. Hij bracht de hand naar het voorhoofd en bevoelde zijn hoofd. Toen reikte hij het papier aan de jonge vrouw over. „Kun je het nog lezen? Ik kan net positief niet meer onderscheiden!" De jonge vrouw trok een ondeugend gezicht, staarde eenigen tijd op de rekening en zei toen: „Honderd acht en zestig mark!" Hij knikte, haalde z'n portefeuille te voor schijn en nam er een bankbiljet van dui zend mark uit. De jonge vrouw greep naar een nieuwe sigaret; haar begeleider wilde haar een lucifer overreiken, doch na eenige vergeefsche pogingen gaf hij het op. De eigenaar, die met een beleefden, beminnelijken glimlacn had toe gezien, nam van een der dichtstbij zijnde tafel tjes een zilveren kandelaar, en stak de kaars aan. Toen strekte de jonge man de hand naar de vlam uit, maar natuurlijk greep nil mis.... zelfs midden in het flikkerend lichtèn in één oogenblik was het duizend mark-biljet, dat hij in de hand hield, in lichtelaaie. „Wel allemachtig!" In een oogenblik geheel nuchter, staarde de jonge man op het hoopje asch, dat overbleef. Toen zei hij, met heesche, maar volkomen vaste stem tot den eigenaar: „Dat is uw .„„..„i schuld, mijnheer, i T 7" j. U zult me dit bil- IxlCk jet van duizend 7 L Z. 7 j. Mark moeten te- UdTlfZUlLlCt I rug betalen." :itiimi De verschrikte eigenaar van 't restaurant staarde op den kan delaar, dien hij nog steeds in de hand hield, schudde met het hoofd: ..Pardon, mijnheer, het is niet mijn schuld." Er kwam een woedende uitdrukking op het gelaat van den jongen man: „Wat zegt u? Het is enkel en alleen uw schuld. Ik heb u niet ge vraagd mij den kandelaar te brengen.... U moet mij dit biljet vergoeden." De eigenaar trok een wanhopig angstig ge zicht en keek, bijna smeekend, de Jonge dame aan. „Maarbegon hü weer, hakkelend. „Zegt u maar niets meer. Ik verlang dit geld van u terug! U hadt toch kunnen zien, dat ik het biljet in de hand hield. Het is dus alleen uw schuld dat het verbrand is. Dan had u de kaars maar niet zoo dicht bij me moeten hou den." „Ja.... daarin heeft u gelijk.... Maar ik wil u nu een voorstel doen...." „En wat is dat voor een voorstel?" vroeg de jongeman uit de hoogte. „Hm.... als wij de schade eens samen deel den?" De jonge man keek de dame aan, die met medelijdende blikken naar den eigenaar zat te kijken. Toen keerde hij zich plotseling om. „Nu.... ik wil geen onaangenaamheden hebben.... Het is goed, dan zullen we samen het verlies deelen." De eigenaar boog dankbaar, nam z'n porte feuille uit z'n zak en legde vijf biljetten van honderd mark op de tafel. Toen wierp de jongeman een vluchtigen blik op de rekening: „Honderd acht en zestig mark." Met een nonchalante beweging wierp hij twee biljetten van honderd mark op de tafeL „Zoo is het in orde.... Een auto." De auto verdween uit het gezicht. De jonge vrouw wikkelde zich dichter in haar kostbaren bontmantel en keek haar begeleider lachend aan. „Zeg, Eugène, hoe kwam je toch aan dat prachtig duizend marktbiljet? Het zag er heusch bijna als écht uit." Hij lachte. ,Ja, alleen de ééne zijde maar. Op den achterkant stond de reclame van een sigarenfabrikant. Daarom was ik zoo verstan- dag het opgevouwen in mijn hand te hou den." „En je hebt 32 mark fooi gegeven! Verkwis ter, die je bent." „Wat komt dat er op aan. We hebben een schitterend souper gehad en bovendien nog driehonderd mark verdiend." De Schlesische Monatsheften publiceert eenige anecdoten uit een weldra te verschijnen boek van Werner Milch: „Humor um Hauptmann". Gerhart Hauptmann zat op zekeren dag in zijn tuin, bij koffie en pruimentaart. Een wesp, die zich aan de zoetigheid te goed wilde doen, trachtte hij met een lepel weg te jagen. Ver schrikt zei zijn vrouw: „Niet doen, het dier zal je steken!" Verwonderd antwoordde Haupt mann: „Hoe zoo, het kent me toch heelemaai niet!" Te Salzbrunn, waar Hauptmann is geboren, woont een stokoude man, die bevriend is ge weest met de ouders van den schrijver. Men vroeg hem naar Hauptmann's familie en toen ontsnapte hem de volgende opmerking zoo schrijft Milch: „Ja, ja, de familie Haupt mann.... Als de ouweheer beter op zijn zaken had gepast en zijn logement niet had moeten opgeven, behoefde Gerhart niet zijn heele leven tooneelstukken te schrijven." Al vijf en twintig Jaar lang vertoeft Gerhart Hauptmann lederen winter eenigen tijd te Santa Margherita aan de Italiaansche Riviera. Onlangs was hij daar weer met een ouden vriend, den Silezischen industrieel Pinkus. Op zekeren dag kwam een Duitsche kennis van Hauptmann t« Santa Margherita en telefo neerde naar het hotel: „Is de heer dr. Hautpmann thuis?" „Wie, ik ken dien Signore niet", antwoordde de portier. „Hebt u dan nooit van den grooten Duit- schen schrijver Gerhart Hauptmann gehoord?" „Spijt me", antwoordde de portier. .Maar hij is toch iederen winter in Santa Margherita!" .Spijt me", was opnieuw het antwoord. „Nu, kunt u dan misschien den heer Pinkus aan de telefoon roepen, dan kan ik hem een bood schap voor mijnheer Hauptmann geven". „O, u bedoelt den vriend van mijnheer Pinkus, had u dat dadelijk gezegd, dien ken ik natuur lijk".... A list °p dlt blad B,Jn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9/)/)/) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor 7C/Ï blJ een ongeval met f OCfï bij verlies van een hand f 9C Dij SXllV UUUIine O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop! een voet of een oog# AAitf»" du verlies van een f Cfl bij een breuk van f A fl bij verlies van "n duim of wijsvinger I Obeen of arm# tri/»1" anderen vinger 46 „Eerst werd er verteld, dat het een duel ge weest is. Om mevrouw Rettberg. Zware sabel houw over den schedel. Bijna moet het hem een oog gekost hebben. Maar de verpleegster, die ik toevallig ken, vertelde mij, dat hij in het donker gevallen is en dat er geen sprake is van een sabelhouw. Het is nog maar een ge luk, dat het niet in de volgende maand ge beurd is, want dan had hij zijn nieuwe be trekking niet kunnen aanvaarden." Ze was van alles op de hoogte. In de gau wigheid vertelde ze dus ook nog even van het sportpark in Baden-Baden. Maar niet zonder er bij te voegen: „Een millionnairsbaantje is het nu bepaald niet. Vijfduizend mark salaris. En als erfgenaam van de Bloemen-Troilo's werd hij toch minstens op het tienvoudige per Jaar getaxeerd. Geen bijzonder schitterende toe komst, vindt u ook niet? Maar nu zijn stief moeder hertrouwt met haar neef Rispeter dat weet u toch? blijft hem niet veel an ders over dan van huis weg te gaan. In ieder geval kan men hem er mee gelukwenschen, dat hij van die verschrikkelijke mevrouw Rettberg js afgekomen. Want die hechtte zich aan de menschen als een klit." Met het liefste gezicht van de wereld nam juffrouw Sökeland afscheid en zweefde verder. Een tijdlang bleven beiden zwijgen. Einde lijk maakte de oude man een afkeurend handgebaar en zei: „Als een klit!" Ze hadden geen van beide er veel lust meer in langer hier te blijven. Catharina had zoo'n wee gevoel, ze voelde zich lichamelijk zoo uit geput, dat het haar zelfs niet mogelijk was nog aan haar glas te nippen. Balthazar dronk twee, drie glazen champagne achter elkaar leeg. De mededeeling van de praatlustige dame, dat Victor zwaar gewend in het ziekenhuis lag, had het bloed in zijn aderen doen verstijven. „Die.... die liegt, zoodra ze haar mono maar opendoet," zei hij eindelijk, uit zijn ver- dooving ontwakend. Hij tikte aan zijn glas en vroeg om de rekening. „Heb je ooit van Je leven zoo'n vreeselijke kwaadspreekster ge hoord? Ik niet en ik ben 'n jaartje ouder dan jij! De Hemel beware je voor zoo eentje!" Hij was zoo opgewonden, dat het hem zwaar viel den terugrit in een gesloten rijtuig te moe ten doen. Maar Catharina's zomertoilet maak te het onmogelijk een open rijtuig te nemer- Liefst had hij den heelen weg te voet afgelegd. Maar Catharina was daartoe niet meer in staat. Zoo zaten ze dan eindelijk in het rijtuig. Ze spraken geen van beiden en dachten over den afgeloopen avond na, die een soort overwin ningsavond had moeten worden....! Catharina was diep geschokt door het ge beurde met Viktor. Toen het rijtuig voor de poort van Catharina's tuin stilstond, zei de oude Troilo, dat hij ook wilde uitstappen. Die paar passen kon hij wel loopen. Ik heb nog een klein beetje beweging noodig," zei hij bijna prikkelbaar tegen Catha rina, die hem niet alleen wou laten. Hij gaf haar een hand en wachtte tot zij de poort was binnengegaan. Daarop rekende hij met den koetsier af en liep langzaam in de richting van de volgende tuinpoort. Plotseling bleef hij stilstaan en keek om. Daar stond Catharina weer buiten voor den ingang en keek hem na. „Ga je naar binnen, kwaje meld," zei hij op zijn grimmigsten schertstoon. „Denk je soms, dat ik dronken ben en de boel nog op stelten ga zetten?" „Goeden nacht, grootpapa!" „Goeien nacht, Catrientje, lieve kleine meid!" Met twintig passen was hij bij zijn tuinpoort. Hij bleef weer stilstaan en luisterde. Op het terrein van Katchen blafte de waak hond, die zij na de inbraak had aangeschaft. Balthazar hoorde haar stem, die hem kalmee rend toesprak. In de klare lucht van den herfstavond drong zelfs het geklik van het sluiten van het slot van de buitendeur tot zijn ooren door. Nu was ze in huis. De oude heer stak zijn sleutelbos weer in den zak en maakte rechtsomkeert. Een nog nimmer gekende onrust dreef hem. Hij wilde de paar honderd passen naar het Sanatorium Dietenmühle terug. Den portier kende hij. Die wachtte in zijn loge steeds tot middernacht op de patiënten, die als lichtere gevallen verlof naar Wiesbaden hadden. Hij wilde den portier vragen, of die kletsjuffrouw misschien tóch gelijk had gehad. Dus bijna had hij den kwajongen een oog uit geslagen? Had ze dat niet gezegd? Of hij nu voor de rechtbank gesleept en ver oordeeld zou worden? Een eigenaardig geval. Hij zou tegen de rechters moeten zeggen, dat hij hem als kind verwend en vertroeteld had, dat hij zijn oogappel was geweest en dat zijn hoogste grootvader-ideaal was geweest, om hem alles wat hij bezat, goedverzorgd na te laten Maar dat hü zün testament veranderd had ten gunste van een wild-vreemde, zoover de wet het toeliet en dat hij, die zijn eigen zoon nooit geslagen had, zich had laten meesleepen om zijn kleinkind zoo te mishandelen.... Ja, maar wat een teleurstelling en ontgoo cheling had die jonge man zün arme, oude hart niet bereid Het ongewone wijngebruik kwam nu bij de opwinding, waarin hij al leefde sedert de nood lottige ontmoeting. Eenige malen kreeg hü on derweg een aanval van duizeligheid. Hij moest blü'ven stilstaan en met inspanning op zijn nieuwen stok steunen. „Geen rechter neen, geen rechter," piekerde hij in zich zelf halfluid, „die bij mü geen ver zachtende omstandigheden zou laten gelden." Twee soldaten in vroolijke stemming kwamen voorbij. Ze stieten elkaar aan en wezen naar den ouden man. „Dat mannetje heeft ook niet te weinig ge had vanavond!" En de andere, die het slot van Balthazar's alleenspraak had opgevangen, zei: „Maar ver sachtende omstandigheden laten wü, soldaten, daarvoor altijd gelden." Ze zetten lachend en schertsend hun weg voort. Balthazar Troilo hoorde niet meer, wat er rondom hem gebeurde. Maar het licht in de portiersloge zag hij nog. „Daar aan het raam kloppen, dan komt hij naar buiten," zweefde door zün hersens. Bü den muur stond ergens een bank. Was het niet hier? Hij tastte om zich heen. Een roode golf kwam op hem aan. Hü hoorde haar bruisen. Nu gauw in veiligheid....! Daar voelde hü de leuningzitten gaan, zitten gaan.... zóó, het hoofd omhoog houden.... „Hoofd omhoog houden," zei hü nog eens tegen zichzelf. „Hoofd ophouden om niet te verdrinken!" Hij zat nu kaarsrecht in den hoek. Heel op zün gemak. Het hoofd leunde tegen den muur en hü sloot de Oogen. „Hü zal wel voorbügaan, die golf, hij zal wel voorbijgaan," probeerde hü zich zelf gerust te stellen. Toen omving hem duistere nacht. XV In de Opera werd dien avond „Martha" opge voerd. Mevrouw Dora Troilo zat iederen avond in een van de duurste loges. Zoolang ze voor 'et Gemeentehuis „hing," vertoonde ze zich in het publiek slechts alleen. Haar neef Rispe ter, haar bruidegom, was naar Aken en kwam pas met de bruiloft terug. Nu haar stiefzoon zoo kras tegen haar opgetreden was, moest ze er om denken, dat er wel eens praatjes over haar in omloop konden zijn en daarom wilde ze ge durende haar ondertrouw zoo voorzichtig mo gelijk zy'n. Als mevrouw Troilo de „Laatste Roos" hoorde zingen smolt ze altüd weg in weeke sentimen taliteit en ook nu nog neuriede ze de melodie .natuurlijk valsch. Toen haar mooie rü'tuigje een bruldsge- scnenl van Rispeter bergopwaarts ging, ver viel het paard in stap. Mevrouw die haar kost- nare skunksm&ntel aan had en groote diaman ten kiu ppen in de ooren had schitteren, maakte nu een praatje met haar koetsier, den ouden getrouwen Ulrich. ,Daar in de Dietenmühle hebben ze nog in bijna alle kamers licht aan. Ik zou die lichtrekenlng ook niet graag betalen! Ulrich," viel ze zich zelf haastig in de rede, „stop eens even." Het rijtuig kwam juist voor den ingang van het Sanatorium tot stilstand. „Het schijnt er vol te zün, dat de gasten ook al buiten slapen," zei de oude koetsier op zün manier grappig. „Zeg, zie je niet wie het is? Daarom heb ik je Juist laten stilhouden!" Zielsgelukkig met de sensatie, zei ze: „Dat is immers grootpapa! De edele heer schünt een klein stukje in zün kraag te hebben!" Drommels ja. Vanmiddag is hü met zün geliefde buurvrouw uit rijden gegaan." Ulrich kende den toon, waarop mevrouw graag over de buren hoorde praten. „In een gehuurde lan dauer." Mevrouw Troilo zette een hooge borst. Da," een eigen rijtuig of auto schünt er toch nog niet af te kunnen, al scheppen ze op, alsof er vóór hun vlammende Katrientje nog nooit een bloem op de wereld gegroeid is." De portier had het rütuig hooren stilhouden en kwam naar buiten. Hü dacht, dat het huls- waartskeerende gasten waren, maar herkende direct mevrouw Troilo. Ulrich herhaalde zün mop van daarnet en wees met den zweep naar den bewegingloozen man. „Misschien heeft meneer wel een koudwater kuur noodig na zün avondpartijtje," zei me vrouw Troilo in haar beste humeur. „Vraag het hem maar eens. Adieu!" Lachend leunde ze weer achterover in de kussens. Het paard zette een gangetje er in. De portier bekeek den slapenden man eens goed. Maar dat was toch de schoonvader van mevrouw Troilo! Ze moest hem toch vast her kend hebben!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 9