Wanhoop en vrees over Rusland
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Wie stevig in zijn schoenen wil staan
Hij trekke ROBINSONschoenen aan
VRIJDAG 6 JANUARI
MARTELING EN DOOD
Alja Rachmanowa
vertelt
ami De brandweer van Zwolle
Roosevelt naar Stimson
Een naamsverandering
Scheeve torens
Gerhart Hauptmann
De vlammende
anjelier
Het aantal moorden is even on
beschrijflijk als groot
Steeds meer ellende
Wanhoop en vrees
Tegenopstand
KON HAAR HOOFD
NIET MEER DRAAIEN
Gemarteld door spierpijnen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL'VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinHiniiiiiniim
FEUILLETON
1 Naar het Duitsch van
Paul Oskar Hoecker
iiiiiiniiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii
De golf kwam bruisend nader, steeds nader.
.(Slot volgt.)
Na de vele kleinere schermutselingen en
gistingen in Rusland, brak eindelijk de
revolutie in volle kracht uit, aldus lezen
•we in het dagboek van Alja Rachmanowa. De
Rooden winnen meer en meer veld. Wie niet tot
hun partij behoort, loopt iedere minuut kans
gearresteerd te worden. Als een soldaat op straat
je aankijkt, kan dit beteekenen een directe aan
houding. Overal heerscht vrees, want wie een
maal gevangen is, weet, dat hem of haar de
verschrikkelijkste folteringen te wachten staan.
De studenten loopen niettemin college. Dit is
Rusland. In een ander land zou men geen aan
dacht hebben voor studie onder zulke omstan
digheden. De Rus echter is een voor ons gevoel
wonderlijk wezen. Hij werkt door. Griselda, de
angstaanjagende studente loopt nu als man
verkleed rond. Zij zoekt slachtoffers en stuurt
Alja een briefje, waarin zij haar waarschuwt
haar dagboek te verbergen. Alja vreest, dat
Griselda ook héér eens als slachtoffer zal uit
kiezen. Dit zou verschrikkelijk zijn.
Verweg bij den grootvader van de schrijfster
heerschen reeds de Rooden. De arbeider Gor-
bunow heeft de grootmoeder doodgetrapt en
zoekt naar den oom van Alja, dien hij steeds
heeft bedreigd. De oom is voortvluchtig, is ver
moedelijk reeds door de wolven verscheurd. Het
dienstmeisje, dat voor de familie in de bres
sprong, werd meegevoerd en doodgemarteld.
Weer ontvangt de schrijfster een briefje met
een waarschuwing, dat er dien nacht een huis
zoeking zal plaats hebben. Alle dingen van
compromitteerenden aard worden verstopt. De
soldaten gaan hevig te keer en vernielen schil
derijen en voorwerpen van waarde. De dokter
gaat zich den volgenden dag beklagen. Hij
wordt afgesnauwd en krijgt den raad zich uit
de voeten te maken als hij geen pak slaag wil
hebben met den knoet. Een fabrikant, die naast
den dokter woont, wordt gearresteerd, omdat
men in een oud tijdschrift een foto heeft ge
zien van den Czaar! Iedereen, die dit hoort,
gaat nu oude jaargangen van tijdschriften door
bladeren, om foto's van leden der Czarenfamilie
uit te knippen.
Een huisknecht van de kliniek heeft zijn
vrouw aan de deur gezet, omdat hij nu commis
saris is geworden en wat beters kan krijgen.
Hij neemt een leerares, die natuurlijk gehoor
zaamt. De menschen worden zuinig in de huis
houding. Er is bijna geen boter, suiker, vleesch.
Het wordt een benarde toestand.
Op 25 November 1917 breekt weer eens de
woede van het volk los. Een gymnasiast, die een
muts droeg wordt op straat doodgeslagen met
geweerkolven. Juist den vorigen dag was een
verbod uitgevaardigd voor het dragen van gym
nasiumpetten. De jongen kon het dus nog niet
weten.
Alja's grootvader ligt op sterven. Hij is geluk
kig buiten bewustzijn. De fabriek hebben ze
hem afgenomen. Paarden werden gestolen en
verschillende voorwerpen van waarde. De ar
beider Gorbunow speelt de baas. Hij is voorzit
ter van het uitvoerend comité. Alle dagen ko
men soldaten aan de poort informeeren, of de
oude nog niet „gecrepeerd" is. Pas dan mogen
zij bezit nemen van het groote huis. Gorbunow,
die veel aan den ouden man heeft te danken,
heeft bevolen, dat men zijn dood moet afwach
ten. Hij zelf wil geen geld van hem hebben.
Merkwaardige tweeslachtigheid van dezen Rus-
sischen arbeider. Hij heeft de oude vrouw let
terlijk doodgetrapt en nu weigert hij geld aan
te nemen van den ouden man. omdat hij hem
dank verschuldigd is. De oom had zich ver
scholen in de hut van een houtvester, wordt
door hem verraden en vlucht weer naar huis.
Hij ziet er uit als een schim. Men ontdekt zijn
terugkomst. Hij vlucht weer, ditmaal naar een
oude visschershut. Later wordt hij inderdaad
verscheurd door de wolven en Gorbunow is te
vreden. Grootvader is gestorven en Gorbunow
laat grootmoedig een begrafenis toe, zooals de
familie dit wil. De familie gaat weer naar huis,
maar een oude tante moet achterblijven. Zij
wordt later vermoord.
In de buurt, op een eilandje in het meer,
woont sinds jaren een bedelmonnik, een heilig
man, die zijn dagen doorbrengt in vasten en
bidden. Hij wordt op bevel van Gorbunow van
t eiland gehaald en staat voor de bende bloots
voets en in zijn hemd. Een gepunte paal wordt
in den grond geslagen en twee mannen nemen
den monnik op en laten hem met kracht in den
paal vallen. Nogmaals wordt hij opgeheven en
met grooter kracht op de punt gedreven, om
dat de paal tot in de maag moet doordringen.
De monnik spreekt geen woord en zucht alleen
nu en dan. Tegen den morgen is hij bezweken.
Een groote menigte, die kort te voren nog de
knie had gebogen voor den heiligen man, stond
erbij en hoonde hem, omdat God hem niet redde.
De pope en zijn gezin moesten in den namiddag
langs den paal defilseren. Zij werden op een
bank gebonden, die voor den paal stond, en
men bracht hun twee kinderen, een jongen
van acht en een meisje van drie, die men voor
de oogen der ouders met geweerkolven dood
sloeg. Na eenigen tijd maakte men de ouders
los, bracht ze naar het meer, nam hen bij de
beenen en liet hen met het hoofd onder water.
Dan werden zij er weer uitgetrokken, en men
herhaalde dit tot de menschen dood waren.
Het volk keek toe en zweeg. Gorbunow meende
met dit alles bewezen te hebben, dat er geen
God bestond.
In de kerken wordt gevochten tusschen vrou
wen en soldaten, die de ikonen vernielen. De
vrouwen worden gearresteerd en doodgemarteld.
Alles is marteling en afschuwelijke foltering,
bloedige slachting en moord. Ook de pope van
de stad, waar dokter Rachmanow woont, is ge
vangen genomen. Zijn vrouw en kind worden in
de gevangenis doodgeschoten. Er is bijna geen
gezin meer, dat niet een doode te betreuren
heeft, door de Rooden geslachtofferd.
Het front is ineengestort. De soldaten vech
ten niet meer. Alles loopt totaal mis. Er is niets
meer dan wanhoop en vrees. Niemand voelt zich
meer veilig. Alja ontvangt een briefje, dat Gri
selda haar wil spreken. Zü rilt bij de gedachte
aan de folteringen, die haar misschien te wach
ten staan. Maar zij gaat. Griselda ziet er weer
zinwekkender uit dan ooit. Een monsterachtig
wijf. Zij vertelt, dat zij met Alja eens wil pra
ten, omdat zij troost noodig heeft. Zij heeft te
veel bloed vergoten. Zij is moe van al die jam
merklachten, smeekingen, van het kreunen en
weenen en roepen der slachtoffers, die zij heeft
gemarteld. Zij heeft bij voorkeur die vrouwen
gepijnigd, die zij lief had. Anderen heeft zij met
een enkel revolverschot gedood. Zij heeft geno
ten bij het zien van zooveel ellende en pijn. Zij
vreest waanzinnig te zullen worden. Haar beste
vriendin heeft zij doodgefolterd en nu zoekt zij
een andere voor haar. Zij kijkt Alja aan en
schreeuwt: „Loop toch weg, begrijp je me dan
niet?" Alja kan niet van haar plaats komen
van schrik en gelukkig loopt Griselda zelf weg.
Maar hoe lang zal het nog duren, voor zij
wordt opgeroepen om door de afschuwelijke
handen van Griselda te sterven
Het huis van den dokter is in beslag geno
men door de soldaten. De familie zelf mag nog
een enkele kamer bewonen, hoogstens twee.
De mannen spuwen in de eetschalen en het ge
beurt zelden, dat de bewoners hun maaltijd we
ten te redden. De buurman, een ingenieur, wordt
gearresteerd. Hij probeert te vluchten, valt van
de trap en is dood. „Gelukkig" zucht de vrouw,
„beter zóó dan door de hand van de beulen".
Nu wordt zij meegevoerd. Aan héér zal worden
voltrokken, wat voor haar man bestemd was.
De leider van de Tscheka is Derschinski. Hij
kent geen genade en ieder siddert voor hem.
Wadim, de verloofde, is gearresteerd, doch ge
red door een vroegeren schoolkameraad, die
tschekist is geworden. Michaël Alexandrowitsch,
de grootvorst, is door de Rooden met een list
weggelokt. Men wilde hem n.l. helpen vluchten.
Onderweg is hij vermoord. Een van de families,
waar de grootvorst aan hufe kwam. werd gear
resteerd. De vader van het gezin stierf aan een
beroerte, toen hij het arrestatiebevel vernam.
Nu werden zijn vrouw en zijn twee zoons weg
gevoerd. Zij zijn kort daarna vermoord.
iiiils
Er komen berichten, als zouden de Tsjechen
een opstand begonnen zijn tegen de Rooden. Er
zijn ook Russen onder. Men noemt hen de
Witten. Tusschen hen en de Rooden zal nu de
strijd gaan. Om beurten zullen zij winnen en
verliezen, maar in beide gevallen zal de bevol
king de dupe worden. Op den duur weet men
niet meer, wie de redders, wie de verdrukkers
zijn. Wreed zijn zij beiden, maar de Rooden zijn
beesten, zegt Alja, zij zijn erger dan dat. Het
zou voor een beest een beleediging zijn met een
bolsjewiek te worden vergeleken.
De straten worden geschrobd door dames uit
de hoogere kringen. Wie niet werkt zal ook niet
eten. De huisknecht van de kliniek bedreigt
dokter Rachmanow telkens mét een revolver.
Hij controleert den geleerde en zal hem neer
schieten, als hij hem op een „fout" betrapt. Hij
geeft bevel den thans dienstdoenden huisknecht
neer te schieten omdat hij dronken op zijn
werk is gekomen. Vroeger kwam hij zelf bezo
pen aan en werd telkens door den dokter aan
genomen. Het is wèl veranderd!
Men wacht nu op de Witten. Als de heer
schappij der Rooden maar uit is, dan is men
voorloopig gelukkig. Als men maar uit deze hel
verlost is, dan zal men wel weer verder zien.
Maar er zou nog heel wat gebeuren voor de
Witten kwamen.... en daarna!
WASHINGTON, 5 Jan. (Reuter) Roosevelt
heeft Stimson om een conferentie verzocht over
de internationale kwesties. Vermoedelijk zul
len de oorlogsschulden, de ontwapening en de
economische wereldconferentie besproken wor
den.
De "brandweer van Zwolle,
Die houdt niet van hollen
En is maar niet zöö bij de hand!
Want rustig, bedachtzaam, 1
i Zoo a la goe-nacht-saam
Bespreekt zij den aard van den brand,
1 De brandweer van Zwolle
Laat niet met zich sollen,
I Men maakt haar niet gauw ongerust!
i Eerst weten of 't waar is
En of er gevaar is.
Misschien is de brand al gebluscht!
I De brandweer van Zwolle
Komt niet zoo maar rollen
Het spuithuis uit, vlug, bellebel!
Zij vraagt telefonisch,
Volstrekt niet ironisch:
Is 't heusch? brandt het werkelijk fel?
De brandweer van Zwolle
Verkoopt men geen knollen,
Zij wachten dat is niet zoo dom!
Zij zegt, wat frappant is:
Een brand, die een brand is,
Die brandt ook nog welals ik
1 kom!
MARTIN BERDEN
1 (Nadruk verboden)
üiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiHiiiiiiirc
Op last van Mussolini is de naam van de
Zuid-Italiaansche provincie Basilieata gewijzigd
in Lucania.
In zijn desbetreffende telegrafische instructie
aan den prefect van Potenza verklaarde de
Duce, dat hiervoor geen speciale wet behoefde
te worden gemaakt. Het eenige, dat gedaan
moet worden is voortaan alle stukken den naam
Lucania in plaats van Basilieata te gebruiken.
Mussolini heeft hiermede een zeer oud ge
schil uit den weg geruimd.
De bevolking van Basilieata heeft reeds lang
gewenscht, dat de naam van hun provincie
gewijzigd zou worden, daar deze is afgeleid van
het woord Bazilikos, den titel van den Byzan-
tijnschen overheerscher in de middeleeuwen.-
Terwijl de naam Lucania reeds van vóór Chris
tus dateert, wordt Basilieata voor het eerst ge
noemd in een document van 1175.
Een ons hulp is meer waard dan een ton me
delijden. Dat was het ook voor deze vrouw.
Iedereen beklaagde haar. Maar één gaf haar
een raad, die hielp. Na deze goede raadgeving
was zij niet langer het voorwerp van medelij
den. Zij schrijft: Ik leed aan spierrheumatiek in
den nek het was een marteling. Mijn hoofd
kon ik niet meer omdraaien. Iedereen had
medelijden met mij. Toen was er iemand, die
me raadde Kruschen Salts te probeeren, wat
ik deed. En in zes maanden was ik een andere
vrouw. Als ik nu maar het minste vleugje van
rheumatiek voel, neem ik direct een dosis van
Uw wonderlijke Kruschen Salts en het ver
dwijnt. Na alles, wat ik ondervonden heb zal
ik nooit nalaten ook anderen Kruschen Salts
aan te raden." Mevr. S.
Het zijn de opeengehoopte afvalstoffen in hét
lichaam, die de ondragelijke rheumatische pij
nen doen ontstaan.
Kruschen Salts nu spoort nieren en inge
wanden aan tot gezonde, geregelde werking en
het gevolg is dat de schadelijke afvalstoffen op
volkomen natuurlijke wijze uit het lichaam ver
wijderd worden. Wanneer U zich dus houdt aan
de „Kleine dagelijksche dosis", zult U inwendig
schoon zijn en blijven, en in een gezond, frisch
en „schoon" gehouden lichaam is geen plaats
voor het ontstaan van rheumatiek.
Kruschen Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij
alle apothekers en drogisten 0.90 en 1.60
per flacc-n. Stralende gezondheid voor één cent
per dag. (Adv.)
Naar verluidt, was er indertijd in een der
stadjes met een schee ven toren een raadsdebat
over herstellingen van dien toren.
Een der raadsleden, die in de stukken gele
zen had, dat de toren 10 gr. helde, kreeg het
woord:
„Mijnheer de voorzitter, in de 400 jaren, dat
de toren bestaat, is deze 10 gr. uit het lood ge
zakt. Eer deze dus 90 gr. omligt, hebben wij
nog 3600 jaar den tijd, zoodat wij nu geen be
slissing behoeven te nemen."
Waarop een ander raadslid:
„Mijnheer de voorzitter in hoofdzaak ben ik
het met den vorigen spreker eens, maar ik zou
nog gaarne willen weten of het graden Celsius
of Fahrenheit waren."
Ivy's lievelingsspel was crocket, en
tenslotte wist ze Freddy te overreden,
een crocketspel voor haar te maken.
Freddy stuurde Robbie uit, om aan
het strand groote ronde kiezelsteenen
te zoeken, om als ballen te dienen.
„Zoo rond, als je ze maar kunt
vinden," riep hij hem nog achterna,
„geen eieren of aardappelen."
Toen begon hij de hamers te ma
ken, die hij aan Ivy liet zien.
„Doen de aardmannetjes ook mee?"
vroeg deze. „Toch zeker niet, hè?"
„Zeker, ze doen ook mee," zei Fred
dy grinnekend. Maar toen Ivy zag, hoe
de aardmannetjes op handen en voe
ten gingen staan en hoe Freddy ze
gebruikte voor boogjes, kon ze niet
meer van het lachen.
„Ik verwonderde me er ook al over,
hoe je aan boogjes zou komen," zei ze
tenslotte.
„Ik ook," zei Topsy, „maar ik had
nooit gedacht, dat het levende zouden
zijn."
(Morgenavond vervolg)
verfml van den dag
De gedekte tafeltjes waren al voor het
grootste gedeelte bezet. Het sluitingsuur
der theaters bracht voor de restaurants
eerst de grootste drukte aan: dan stroomde ge
heel chic Berlijn tezamen.
Plotseling leek het, alsof het gepraat en ge
lach in 't restaurant iets verstomdeBijna
aller oogen richtten zich op een heer en dame,
die zoo juist waren binnengekomen. Het was
een mooi paar. De jonge vrouw droeg een
bontmantel van bijna niet te schatten waarde
en een avondtoilet van zwaar donker-blauw
fluweel, dat zich in strenge lijnen om haar
ranke figuur plooide. Er was een eigenaardige
trek om haar fraai gevormden mond, terwijl ze
de zaal rondkeek.... iets van een grenzenlooze
minachting voor iedereen en alles om haar
heen. De onverschillige blik, dien de jonge man
in 't ro»de wierp, ging vergezeld van een bijna
onmerkbaren glimlach.
De eigenaar van het restaurant was hen di
rect buigend tegemoet getreden en wees hun
het eenige nog niet besproken tafeltje aan.
De jonge vrouw keek koel, eenigszins taxee-
rend naar het tafeltje met het sneeuwwitte
laken en de zacht rose vaas met de Gloire de
Dijon-rozen, en zag toen haar begeleider aan.
Er speelde een lachje om haar lippen.
„Ja, t is goed!" zei ze.
Met een elegant gebaar liet ze haar kostba
ren pelsmantel afvallen, die onmiddellijk door
een kellner werd weggebracht.
„Zijn de oesters goed?" vroeg de heer aan
den ober.
„Uitstekend mijnheer," luidde het antwoord.
Breng dan twee dozijn."
„Heel graag. Wat mag ik verder voor u no-
teeren?"
„Wacht maar even. Dat zal ik u direct
zeggen."
De eigenaar van het restaurant, die zich op
een eerbiedigen afstand had geplaatst, zag zoo
nu en dan naar de tafel van den heer en de
dame. Hij lachte vergenoegd; ja, dat waren
werkelijk keurige menschen.... dat kon men
direct aan alles zien
.Breng me nu de spijskaart."
„Direct, mijnheer."
Bijna geruischloos verdween de kellner.
Toen nam de eigenaar van het restaurant
zélf de gewichtige taak op zich de opgegeven
schotels te noteeren.
Deze gast was zeker niet gemakkelijk te be
vredigen. „Is de kalkoen zacht?" Is de wijn
werkelijk zoo oud als het Jaartal aangeeft?"
De eigenaar knikte en boog steeds bevestigend
op iedere vraag. Hij werd absoluut niet onge
duldig of beleedigdO, neenhij had
graag zulke gasten in zijn restaurant, die kon
den ten minste over de kwaliteit van een eer-
ste-klas restaurant oordeelen!
Toen de kellner met de koffie verscheen, was
de derde flesch champagne reeds geledigd....
„Wenscht u sigaretten?" vroeg de eigenaar
„Of misschien sigaren?"
Het was den jongen man aan te zien, dat de
champagne haar uitwerking begon te doen
gelden.... Ook de wangen der jonge vrouw
waren eenigszins rood gekleurdJa, een
goed opmerker had kunnen ontdekken, dat
deze beide jonge menschen eenigszins „légè-
rement ému" warenHij zat haar met
groote lodderige oogen aan te staren. Zij keek
hem even aan en wendde zich toen tot den
eigenaar.
„Sigarettenzei ze „Queen".
„En geef mijbegon de jonge man, ter
wijl hij zich omwendde „....Upman of Henry
Clay's."
De kellner kwam eenige oogenblikken later
met een zilveren blad, waarop de gevraagde
merken sigaretten en sigaren zich bevonden.
„Laat het kistje Henry Clay maar hier!" be
val de jonge man.
De eigenaar van het restaurant trad nader,
coupeerde de punt van een der sigaren en
legde deze weder op het blad. De jonge man
greep naar den lucifersstandaard.... en eerst
toen bemerkte de hem bedienende kellner, dat
de bewegingen van den heer niet direct zeker
meer waren. Zijn hand beefde zichtbaar, toen
hij den lucifer trachtte aan te strijken. De
jonge vrouw bemerkte het, keek hem met half
gesloten oogen aan, en plotseling barstten bei
den in een luiden lach uit. Even keek de jonge
man met verschrikte blikken naar den eige
naar, of deze hun uitbarsting gehoord had, doch
toen begon hij kalm z'n sigaar te rooken.
Na eenige oogenblikken wenkte hij den ober.
„De rekening!"
De kellner wendde zich tot den eigenaar en
liet hem de rekening zien, die deze doorkeek.
Daarna legde hij haar discreet naast het bord
van den heer. Deze zat met lodderige oogeD
naar het eindbedrag te staren, maar gaf liet
na eenige oogenblikken op. Hij bracht de hand
naar het voorhoofd en bevoelde zijn hoofd.
Toen reikte hij het papier aan de jonge vrouw
over.
„Kun je het nog lezen? Ik kan net positief
niet meer onderscheiden!"
De jonge vrouw trok een ondeugend gezicht,
staarde eenigen tijd op de rekening en zei toen:
„Honderd acht en zestig mark!"
Hij knikte, haalde z'n portefeuille te voor
schijn en nam er een bankbiljet van dui
zend mark uit. De jonge vrouw greep naar een
nieuwe sigaret; haar begeleider wilde haar een
lucifer overreiken, doch na eenige vergeefsche
pogingen gaf hij het op. De eigenaar, die met
een beleefden, beminnelijken glimlacn had toe
gezien, nam van een der dichtstbij zijnde tafel
tjes een zilveren kandelaar, en stak de kaars
aan. Toen strekte de jonge man de hand naar
de vlam uit, maar natuurlijk greep nil mis....
zelfs midden in het flikkerend lichtèn in
één oogenblik was het duizend mark-biljet, dat
hij in de hand hield, in lichtelaaie.
„Wel allemachtig!"
In een oogenblik geheel nuchter, staarde de
jonge man op het hoopje asch, dat overbleef.
Toen zei hij, met heesche, maar volkomen vaste
stem tot den eigenaar:
„Dat is uw .„„..„i
schuld, mijnheer, i T 7" j.
U zult me dit bil- IxlCk
jet van duizend 7 L Z. 7 j.
Mark moeten te- UdTlfZUlLlCt I
rug betalen." :itiimi
De verschrikte
eigenaar van 't restaurant staarde op den kan
delaar, dien hij nog steeds in de hand hield,
schudde met het hoofd:
..Pardon, mijnheer, het is niet mijn schuld."
Er kwam een woedende uitdrukking op het
gelaat van den jongen man: „Wat zegt u? Het
is enkel en alleen uw schuld. Ik heb u niet ge
vraagd mij den kandelaar te brengen.... U
moet mij dit biljet vergoeden."
De eigenaar trok een wanhopig angstig ge
zicht en keek, bijna smeekend, de Jonge dame
aan. „Maarbegon hü weer, hakkelend.
„Zegt u maar niets meer. Ik verlang dit geld
van u terug! U hadt toch kunnen zien, dat ik
het biljet in de hand hield. Het is dus alleen
uw schuld dat het verbrand is. Dan had u de
kaars maar niet zoo dicht bij me moeten hou
den."
„Ja.... daarin heeft u gelijk.... Maar ik
wil u nu een voorstel doen...."
„En wat is dat voor een voorstel?" vroeg de
jongeman uit de hoogte.
„Hm.... als wij de schade eens samen deel
den?"
De jonge man keek de dame aan, die met
medelijdende blikken naar den eigenaar zat te
kijken. Toen keerde hij zich plotseling om.
„Nu.... ik wil geen onaangenaamheden
hebben.... Het is goed, dan zullen we samen
het verlies deelen."
De eigenaar boog dankbaar, nam z'n porte
feuille uit z'n zak en legde vijf biljetten van
honderd mark op de tafel.
Toen wierp de jongeman een vluchtigen blik
op de rekening: „Honderd acht en zestig mark."
Met een nonchalante beweging wierp hij
twee biljetten van honderd mark op de tafeL
„Zoo is het in orde.... Een auto."
De auto verdween uit het gezicht. De jonge
vrouw wikkelde zich dichter in haar kostbaren
bontmantel en keek haar begeleider lachend
aan.
„Zeg, Eugène, hoe kwam je toch aan dat
prachtig duizend marktbiljet? Het zag er
heusch bijna als écht uit."
Hij lachte. ,Ja, alleen de ééne zijde maar.
Op den achterkant stond de reclame van een
sigarenfabrikant. Daarom was ik zoo verstan-
dag het opgevouwen in mijn hand te hou
den."
„En je hebt 32 mark fooi gegeven! Verkwis
ter, die je bent."
„Wat komt dat er op aan. We hebben een
schitterend souper gehad en bovendien nog
driehonderd mark verdiend."
De Schlesische Monatsheften publiceert eenige
anecdoten uit een weldra te verschijnen boek
van Werner Milch: „Humor um Hauptmann".
Gerhart Hauptmann zat op zekeren dag in
zijn tuin, bij koffie en pruimentaart. Een wesp,
die zich aan de zoetigheid te goed wilde doen,
trachtte hij met een lepel weg te jagen. Ver
schrikt zei zijn vrouw: „Niet doen, het dier zal
je steken!" Verwonderd antwoordde Haupt
mann: „Hoe zoo, het kent me toch heelemaai
niet!"
Te Salzbrunn, waar Hauptmann is geboren,
woont een stokoude man, die bevriend is ge
weest met de ouders van den schrijver. Men
vroeg hem naar Hauptmann's familie en toen
ontsnapte hem de volgende opmerking zoo
schrijft Milch: „Ja, ja, de familie Haupt
mann.... Als de ouweheer beter op zijn zaken
had gepast en zijn logement niet had moeten
opgeven, behoefde Gerhart niet zijn heele
leven tooneelstukken te schrijven."
Al vijf en twintig Jaar lang vertoeft Gerhart
Hauptmann lederen winter eenigen tijd te
Santa Margherita aan de Italiaansche Riviera.
Onlangs was hij daar weer met een ouden
vriend, den Silezischen industrieel Pinkus. Op
zekeren dag kwam een Duitsche kennis van
Hauptmann t« Santa Margherita en telefo
neerde naar het hotel: „Is de heer dr.
Hautpmann thuis?" „Wie, ik ken dien Signore
niet", antwoordde de portier.
„Hebt u dan nooit van den grooten Duit-
schen schrijver Gerhart Hauptmann gehoord?"
„Spijt me", antwoordde de portier. .Maar hij is
toch iederen winter in Santa Margherita!"
.Spijt me", was opnieuw het antwoord. „Nu,
kunt u dan misschien den heer Pinkus aan de
telefoon roepen, dan kan ik hem een bood
schap voor mijnheer Hauptmann geven". „O,
u bedoelt den vriend van mijnheer Pinkus, had
u dat dadelijk gezegd, dien ken ik natuur
lijk"....
A list °p dlt blad B,Jn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f 9/)/)/) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor 7C/Ï blJ een ongeval met f OCfï bij verlies van een hand f 9C Dij
SXllV UUUIine O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop! een voet of een oog# AAitf»" du
verlies van een f Cfl bij een breuk van f A fl bij verlies van "n
duim of wijsvinger I Obeen of arm# tri/»1" anderen vinger
46
„Eerst werd er verteld, dat het een duel ge
weest is. Om mevrouw Rettberg. Zware sabel
houw over den schedel. Bijna moet het hem
een oog gekost hebben. Maar de verpleegster,
die ik toevallig ken, vertelde mij, dat hij in
het donker gevallen is en dat er geen sprake
is van een sabelhouw. Het is nog maar een ge
luk, dat het niet in de volgende maand ge
beurd is, want dan had hij zijn nieuwe be
trekking niet kunnen aanvaarden."
Ze was van alles op de hoogte. In de gau
wigheid vertelde ze dus ook nog even van het
sportpark in Baden-Baden. Maar niet zonder
er bij te voegen: „Een millionnairsbaantje is
het nu bepaald niet. Vijfduizend mark salaris.
En als erfgenaam van de Bloemen-Troilo's
werd hij toch minstens op het tienvoudige per
Jaar getaxeerd. Geen bijzonder schitterende toe
komst, vindt u ook niet? Maar nu zijn stief
moeder hertrouwt met haar neef Rispeter
dat weet u toch? blijft hem niet veel an
ders over dan van huis weg te gaan. In ieder
geval kan men hem er mee gelukwenschen, dat
hij van die verschrikkelijke mevrouw Rettberg
js afgekomen. Want die hechtte zich aan de
menschen als een klit."
Met het liefste gezicht van de wereld nam
juffrouw Sökeland afscheid en zweefde verder.
Een tijdlang bleven beiden zwijgen. Einde
lijk maakte de oude man een afkeurend
handgebaar en zei: „Als een klit!"
Ze hadden geen van beide er veel lust meer
in langer hier te blijven. Catharina had zoo'n
wee gevoel, ze voelde zich lichamelijk zoo uit
geput, dat het haar zelfs niet mogelijk was
nog aan haar glas te nippen. Balthazar dronk
twee, drie glazen champagne achter elkaar
leeg. De mededeeling van de praatlustige dame,
dat Victor zwaar gewend in het ziekenhuis lag,
had het bloed in zijn aderen doen verstijven.
„Die.... die liegt, zoodra ze haar mono
maar opendoet," zei hij eindelijk, uit zijn ver-
dooving ontwakend. Hij tikte aan zijn glas en
vroeg om de rekening. „Heb je ooit van Je
leven zoo'n vreeselijke kwaadspreekster ge
hoord? Ik niet en ik ben 'n jaartje ouder dan
jij! De Hemel beware je voor zoo eentje!"
Hij was zoo opgewonden, dat het hem zwaar
viel den terugrit in een gesloten rijtuig te moe
ten doen. Maar Catharina's zomertoilet maak
te het onmogelijk een open rijtuig te nemer-
Liefst had hij den heelen weg te voet afgelegd.
Maar Catharina was daartoe niet meer in staat.
Zoo zaten ze dan eindelijk in het rijtuig. Ze
spraken geen van beiden en dachten over den
afgeloopen avond na, die een soort overwin
ningsavond had moeten worden....!
Catharina was diep geschokt door het ge
beurde met Viktor.
Toen het rijtuig voor de poort van Catharina's
tuin stilstond, zei de oude Troilo, dat hij ook
wilde uitstappen. Die paar passen kon hij wel
loopen. Ik heb nog een klein beetje beweging
noodig," zei hij bijna prikkelbaar tegen Catha
rina, die hem niet alleen wou laten.
Hij gaf haar een hand en wachtte tot zij de
poort was binnengegaan. Daarop rekende hij
met den koetsier af en liep langzaam in de
richting van de volgende tuinpoort. Plotseling
bleef hij stilstaan en keek om.
Daar stond Catharina weer buiten voor den
ingang en keek hem na.
„Ga je naar binnen, kwaje meld," zei hij op
zijn grimmigsten schertstoon. „Denk je soms,
dat ik dronken ben en de boel nog op stelten
ga zetten?"
„Goeden nacht, grootpapa!"
„Goeien nacht, Catrientje, lieve kleine meid!"
Met twintig passen was hij bij zijn tuinpoort.
Hij bleef weer stilstaan en luisterde.
Op het terrein van Katchen blafte de waak
hond, die zij na de inbraak had aangeschaft.
Balthazar hoorde haar stem, die hem kalmee
rend toesprak. In de klare lucht van den
herfstavond drong zelfs het geklik van het
sluiten van het slot van de buitendeur tot zijn
ooren door.
Nu was ze in huis.
De oude heer stak zijn sleutelbos weer in den
zak en maakte rechtsomkeert.
Een nog nimmer gekende onrust dreef hem.
Hij wilde de paar honderd passen naar het
Sanatorium Dietenmühle terug. Den portier
kende hij. Die wachtte in zijn loge steeds tot
middernacht op de patiënten, die als lichtere
gevallen verlof naar Wiesbaden hadden. Hij
wilde den portier vragen, of die kletsjuffrouw
misschien tóch gelijk had gehad.
Dus bijna had hij den kwajongen een oog uit
geslagen? Had ze dat niet gezegd?
Of hij nu voor de rechtbank gesleept en ver
oordeeld zou worden? Een eigenaardig geval.
Hij zou tegen de rechters moeten zeggen, dat
hij hem als kind verwend en vertroeteld had,
dat hij zijn oogappel was geweest en dat zijn
hoogste grootvader-ideaal was geweest, om hem
alles wat hij bezat, goedverzorgd na te laten
Maar dat hü zün testament veranderd had ten
gunste van een wild-vreemde, zoover de wet
het toeliet en dat hij, die zijn eigen zoon nooit
geslagen had, zich had laten meesleepen om
zijn kleinkind zoo te mishandelen....
Ja, maar wat een teleurstelling en ontgoo
cheling had die jonge man zün arme, oude hart
niet bereid
Het ongewone wijngebruik kwam nu bij de
opwinding, waarin hij al leefde sedert de nood
lottige ontmoeting. Eenige malen kreeg hü on
derweg een aanval van duizeligheid.
Hij moest blü'ven stilstaan en met inspanning
op zijn nieuwen stok steunen.
„Geen rechter neen, geen rechter," piekerde
hij in zich zelf halfluid, „die bij mü geen ver
zachtende omstandigheden zou laten gelden."
Twee soldaten in vroolijke stemming kwamen
voorbij. Ze stieten elkaar aan en wezen naar
den ouden man.
„Dat mannetje heeft ook niet te weinig ge
had vanavond!"
En de andere, die het slot van Balthazar's
alleenspraak had opgevangen, zei: „Maar ver
sachtende omstandigheden laten wü, soldaten,
daarvoor altijd gelden."
Ze zetten lachend en schertsend hun weg
voort.
Balthazar Troilo hoorde niet meer, wat er
rondom hem gebeurde. Maar het licht in de
portiersloge zag hij nog.
„Daar aan het raam kloppen, dan komt
hij naar buiten," zweefde door zün hersens.
Bü den muur stond ergens een bank. Was het
niet hier? Hij tastte om zich heen.
Een roode golf kwam op hem aan. Hü hoorde
haar bruisen.
Nu gauw in veiligheid....! Daar voelde hü de
leuningzitten gaan, zitten gaan.... zóó,
het hoofd omhoog houden....
„Hoofd omhoog houden," zei hü nog eens
tegen zichzelf. „Hoofd ophouden om niet te
verdrinken!"
Hij zat nu kaarsrecht in den hoek. Heel op
zün gemak. Het hoofd leunde tegen den muur en
hü sloot de Oogen.
„Hü zal wel voorbügaan, die golf, hij zal wel
voorbijgaan," probeerde hü zich zelf gerust te
stellen.
Toen omving hem duistere nacht.
XV
In de Opera werd dien avond „Martha" opge
voerd. Mevrouw Dora Troilo zat iederen avond
in een van de duurste loges. Zoolang ze voor
'et Gemeentehuis „hing," vertoonde ze zich
in het publiek slechts alleen. Haar neef Rispe
ter, haar bruidegom, was naar Aken en kwam
pas met de bruiloft terug. Nu haar stiefzoon zoo
kras tegen haar opgetreden was, moest ze er
om denken, dat er wel eens praatjes over haar
in omloop konden zijn en daarom wilde ze ge
durende haar ondertrouw zoo voorzichtig mo
gelijk zy'n.
Als mevrouw Troilo de „Laatste Roos" hoorde
zingen smolt ze altüd weg in weeke sentimen
taliteit en ook nu nog neuriede ze de melodie
.natuurlijk valsch.
Toen haar mooie rü'tuigje een bruldsge-
scnenl van Rispeter bergopwaarts ging, ver
viel het paard in stap. Mevrouw die haar kost-
nare skunksm&ntel aan had en groote diaman
ten kiu ppen in de ooren had schitteren, maakte
nu een praatje met haar koetsier, den ouden
getrouwen Ulrich.
,Daar in de Dietenmühle hebben ze nog in
bijna alle kamers licht aan. Ik zou die
lichtrekenlng ook niet graag betalen! Ulrich,"
viel ze zich zelf haastig in de rede, „stop eens
even."
Het rijtuig kwam juist voor den ingang van
het Sanatorium tot stilstand.
„Het schijnt er vol te zün, dat de gasten ook
al buiten slapen," zei de oude koetsier op zün
manier grappig.
„Zeg, zie je niet wie het is? Daarom heb ik
je Juist laten stilhouden!"
Zielsgelukkig met de sensatie, zei ze: „Dat
is immers grootpapa! De edele heer schünt een
klein stukje in zün kraag te hebben!"
Drommels ja. Vanmiddag is hü met zün
geliefde buurvrouw uit rijden gegaan." Ulrich
kende den toon, waarop mevrouw graag over de
buren hoorde praten. „In een gehuurde lan
dauer."
Mevrouw Troilo zette een hooge borst. Da,"
een eigen rijtuig of auto schünt er toch nog niet
af te kunnen, al scheppen ze op, alsof er vóór
hun vlammende Katrientje nog nooit een bloem
op de wereld gegroeid is."
De portier had het rütuig hooren stilhouden
en kwam naar buiten. Hü dacht, dat het huls-
waartskeerende gasten waren, maar herkende
direct mevrouw Troilo.
Ulrich herhaalde zün mop van daarnet en
wees met den zweep naar den bewegingloozen
man.
„Misschien heeft meneer wel een koudwater
kuur noodig na zün avondpartijtje," zei me
vrouw Troilo in haar beste humeur. „Vraag
het hem maar eens. Adieu!"
Lachend leunde ze weer achterover in de
kussens. Het paard zette een gangetje er in.
De portier bekeek den slapenden man eens
goed. Maar dat was toch de schoonvader van
mevrouw Troilo! Ze moest hem toch vast her
kend hebben!