Voor Gramofoonliefhebbers Md modaal mn dm dag ZATERDAG 7 JANUARI Bedoelde en niet bedoelde clownerie KIJK Januari Langzaamheidsrecord ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Als U toch schoenen koopt, vraag dan ROBINSON *t\onS \De ziekte van Een uitwisseling vlammende anjelier His Master's Voice 5 Als er iets weer is begonnen In dit nieuwjaar met pech, Dan is het beslist die open, Onbewaakte overweg! 1 Open, als met open armen, Maar met weinig hart'lijkheid, Wacht daar Hein, totdat een auto 1 Het gevaarlijk kruispunt snijdt. Onbewaakten daarbij tevens Nog een onbewaakt moment.... En je leest weer, dat een auto Daar zijn onheil tegen rent. Want bij al die onbewaaktheid i Is er altijd {én die waakt: Hein de Dood, die zit te loeren Tot de trein een auto kraakt. Wat te doen om te ontkomen Aan die knokelige hand? Moet men daarvoor stukjes schrijven, Steeds opnieuw weer, in de krant? Moet men klagen? wil men boomen? Wil men meer signalen: stop? Och, met al dat soort van dingen Schiet men doorgaans weinig op. 't Eenigste en meest afdoende, i 't Gaat toch om je eigen huid! Is: om op je zelf te steunen En dat doe je met: kijk uit! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) Waarzegger: „Gisteren bent u niet naar kantoor geweest we gens ziekte." „Hoe ziet u dat?" „Ik kan aan uw vingers zien, dat u golf gespeeld hebt." (Dublin Opinion) MIJNHARD!" s Zenuw-Tabletten 75 ct. Laxeer-Tabletten 60 ct. Hoofdpijn-Tabletten 60 ct DE KRUISVAARDERS VAN ST. JAN AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MA AL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL ■miiHiiiniiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin FEUILLETON f§ Naar het Dultsch van Paul Oskar Hoecker E iiiiiiiiiiiiiiniiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiniÊ Er zijn kunstenaars, wier namen werden tot symbolen van een legendarisch ver mogen, van een bijna bovenmenschelijk kunnen. Paderewski is dat onder de pianisten, Caruso was het als zanger. Met dergelijke reputaties moet men echter altijd wat voor zichtig zijn. Ik herinner mij nóg de teleurstel ling, toen Paderewski vier jaar geleden in Am sterdam optrad. Was dat nu de wereldberoemde musicus, de Chopin-speler bij uitnemendheid? Een gewoon concertgever, die alles zóó arpeg- gieerde, had men uitgefloten, maar bij den grooten staatsman-kunstenaar durfde men dat niet. Een grapjas had het echter door en zei bij het uitgaan: „Wel, nu weten we het: Pa derewski is de beste musicus onder de politici en de beste politicus onder de musici." Wat geen compliment was voor Paderewski's posi tie onder zijn kunstbroeders. Die grapjas bleek anders niet tot het gilde der gramofonisten te hooren. Anders had hij zijn oordeel reeds lang kunnen hebben door de schijven. Caruso heeft minstens evenveel reputatie als Zijn Poolsche piano-confrater. Ook hij deed aan twee dingen: zingen en teekenen. Maar wat hij met zijn potlood presteerde was slechts bij zaak. Caruso moest het voor de volle honderd procent van de lucht hebben, die hij door zijn forsche longen en zijn zware stembanden kon laten daveren, desnoods met de kracht van een storm. Goed, zijn stem had voor velen de be koring, die een stevige bries heeft voor een zeiler. Tenminste voor zangliefhebbers van den ouden stempel. Wie bij toeval nog een oude hoomopname van dezen Italiaanschen tenor in handen krijgt, kan zich daarvan overtuigen, doch zij zijn zeldzaam geworden. De redactie van het bekende Engelsche tijdschrift „The Gramophone" had onder haar duizenden lezers slechts één oude gramofoonrot, die haar aan een hoornopname van het smartlied uit „Pal jas" kon helpen. Dat was een scheepskapitein, die eventjes een verzameling van zes duizend klassieke platen had. Ik heb echter anders oude Carusoplaten gehoord. De stem klinkt nog heel goed, maar de orkestbegeleiding doet denken aan een geschifte eiersaus, waarin wat roet is gevallen. Een soortgelijke waardeering moeten de in genieurs van His Master's Voice voor die oude platen gehad hebben. Zij hebben zich n.l. aan het experiment gewaagd, den zang van Caru so voor ons weer genietbaar te maken, door deze te voordien van een orkestbegeleiding, die voldoet aan de eischen van onzen tijd. Uit de honderd vier en vijftig platen, die het gramo- foon-repertoire van Caruso vormen, koos men hét „Smartlied" uit „Paljas" en de aria „M'appari" uit „Marta". Men wist nu op een ingenieuze wijze de stem los te maken en apart op te nemen, versterkt en bijgewerkt. Deze plaat liet men voor de microfoon spelen, be geleid door een orkest. Geheel kloppen doet het geval niet, te oordeelen naar het in den handel gebrachte product, maar van klank is het alleszins te genieten. Wat is nu echter het verbazingwekkende van het geval? Niet alleen de opname-techniek van vóór 1921 bleek verouderd, doch ook Caruso's zangtrant. Werkelijk, er zullen op het oogenblik niet veel lieden zijn, die deze manier van zin gen nog mooi vinden. Men kan zich even zat hooren aan de kracht en de pracht van de stem, maar dan is het ook uit. Daarna dwingt het pathetische en onmuzikale zich zóó op den voorgrond, dat men schuddebollend vraagt: „Was dè.t nu die goede oude tijd?". Een Plccaver, a 'e Ce/A- een Roswaenge zijn vocaal minstens even goed als Caruso was, maar zij steken hem artistiek met gemak in hun vestjeszak. Caruso's zingen heeft ongeveer dezelfde actualiteit en kunst waarde als een filmpje uit het begin van deze eeuw. Men vraagt zich af, hoe ónze voorouders dat hebben kunnen slikken. Dan is mij een artiest als Grock duizend maal liever. Natuurlijk geniet men van zijn platen minder dan van zijn lijfelijk optreden. Maar de duizenden, die hem in werkelijkheid of per film meemaakten, zullen docr zijn gramofoonplaten hun memorie nog eens lekker en leutig kunnen opfrisschen. Ik zelf althans zag hem weer voor me: het binnenkomen in de v§el te wijde klee- ren, den reusachtigen koffer en 't behoedzaam daaruit gehaalde dwergviooitje, dat de clown bespeelde met zijn witte handschoenen, waar van de vingertoppen wel twee keer te lang wa ren en die toch als duiveltjes over de snaren huppelden. Heeft Grock voor de microfoon mèt of zónder handschoenen gespeeld? Zou hij het eigenlijk nog wel zonder-kunnen? Met of zon der, zijn viool klinkt van je welste in „Grock gibt ein Konzert" (Odeon 4125). Zoo ook zijn klarinet op aen achterkant van die plaat„Grock als Jodler." Hier hooren wij ook het beroemde „Nicht möglich" en wel als zijn partner hem complimenteert over zijn fabelachtig spel. „Nicht möglich" vindt Grock het ook, wanneer hij een vogeltje hoort zingen zoodat hij van schrik ophoudt te musiceeren en zijn partner hem wijs maakt: „Dat is een forel." „Grock hört eine Forelle" werd op de schijf gecombineerd met „Grock gibt ein zweites Konzert" (Odeon 4126). De clown hanteert daarin den trekzak, zooals de Vlamingen de harmonica noemen. Als ge goed luistert herkent ge het voorspel van „Traviata", maar de viool speelt daar zulk een andere melodie tegen in, dat het niet zoo gauw tot U doordringt. Ik voor mij geef de voorkeur aan de bewuste clownerie van Grock boven de niet-bedoelde van Caruso. aJlllllllillllllillllllllli 1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIILÏ Wij zijn dus zoo juist begonnen, met ons allen aan een nieuw jaar te knagen en het zal voor niemand een verrassing zijn te vernemen, dat deze eerste maand in het nieuwe jaar den naam Januari draagt. Waarom hij zoo heet, vragen wij ons niet af. Het is een der dingen, die zoo danig tot gemeengoed zijn geworden, dat wij ze als vanzelfsprekend aanvaarden. Wat speciaal de maand Januari betreft, doet zich het gekke geval voor, dat deze in het Rome der oudste tijden.... heelemaal niet heeft be staan. Hoe het in die allereerste tijden met de jaartelling was gesteld, weten wij niet precies. Later noemde men de jaren naar de consuls, die ieder jaar gekozen werden, nog weer later naar de keizers met het jaar van hun bewind. Maar daarnaast handhaafde steeds zich, zelfs nog honderden jaren na Christus' geboorte, de telling „ab urbc condita" „na de stichting der stad", na de stichting van het eeuwige Rome dus. Maar hoe dit dan ook moge zijn, reeds Romu lus zag de noodzakelijkheid in, het jaar in be paalde perioden, in maanden te verdeelen. Mar- tius was bij de Romeinen de eerste maand, die gevolgd werd door Aprilis, Majus, Junius, Quin- tilis, Sextilis, September, October, November en December. Samen telden deze tien maanden 304 dagen en daarmee was de affaire afgeloopen. De tijd, die dan nog moest verloopen, alvorens Martius weer in het land was, had voor deze oudste Romeinsche bevolking geen beteekenis. Om oorlog te voeren, was het tusschengelegen seizoen ongeschikt. Waarom zou men dan de moeite nemen, het nog in vakken te verdeelen en er namen aan te geven? Pas Romes tweede koning, de geniale Numa Pompilius begreep, dat het zoo niet langer ging. Hij voegde, aansluitend aan December, aan de tien maanden van zijn voorganger nog twee maanden van samen 51 dagen toe, zoodat het jaar 355 dagen in totaal telde. Om de twee jaar werd er dan nog een maandje van afwisselend 22 en 23 dagen ingelascht, teneinde den achter stand bij den zonnetijd in te halen en zoo bleef het met talrijke vergissingen dan altijd totdat eindelijk Julius Caesar den kalender ging wijzigen. De eerste der twee door Numa Pompilius toe gevoegde maanden kreeg den naam Januarius, naar den Romeinschen god Janus. Deze Janus, die steeds met twee gezichten is afgebeeld, waS de god des vredes, wiens tempel gesloten bleef, zoolang de wapenen rustten. Was er oorlog, dan bleven de tempeldeuren geopend en aangezien het Romeinsche rijk steunde op de kracht van zijn legioenen, die het enorme rijk steeds ver der uitbreidden, is het niet zoo heel verwonder lijk, dat van de stichting van Rome af tot aan het bewind van keizer Augustus toe, in zeven eeuwen dus, Janus' tempeldeuren in totaal maar drie keer gesloten zijn gebleven.... Dat Janus steeds met twee aangezichten staat afgebeeld, vindt misschien zijn oorsprong in het feit, dat hij nog veel vroeger als zonnegod werd vereerd, zoodat dus de benaming voor de eerste maand van ons jaar nog een late erfenis zou zijn uit den tijd, toen Babylonische priesters ba den tot hun god Baal. Het overoude symbool voor zon en maan was namelijk een dubbel hoofd, waarvan het eene gebaard, het andere daarentegen baardeloos was. niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiHiiMiiiiiiiiiiiiiiiiii; Wintermanoth noemde Karei de Groote in zijn landen onze maand Januari. Het is inder daad een duidelijke aanwijzing voor den tijd van het jaar, maar nog veel duidelijker was de be titeling, die de Angelsaksen ervoor bezigden, na melijk Wulfmonath. Men zal het al begrijpen in die langvervlogen eeuwen werd heel West- Europa nog door wolven onveilig gemaakt, die zelfs tot in de bewoonde plaatsen doordrongen, wanneer de honger in het hartje van den win ter, in Januari, hen tot razernij opzweepte. Nog tegen de 15de eeuw vermelden de kronieken van Parijs, dat de wolven uit het hartje der stad zijn verjaagd en een Engelsch koning uit dienzelfden tijd liet de hem schatplichtige bevolking van het pas veroverde Wales belasting betalen in den vorm vanwolfskoppen. Er bestaat voor deze eerste maand des jaars, evenals trouwens ook voor alle andere maanden, een goed-Hollandsche naam, t.w. Louwmaand, die echter vrijwel in onbruik is geraakt. Wat dit „louw" beteekent, weet men niet, al heeft men zich dienaangaande aan alle mogelijke gissin gen gewaagd. (Nadruk verboden). i Miss May Spinns, een Engelsch meisje uit Harrogate, dat reeds vele luchtreizen heeft, meegemaakt en al meer dan 100 uur in de lucht is geweest, hoopt binnenkort haar brevet als pilote te behalen en dan een merkwaardige record-vlucht te ondernemen. Aan Reuter's correspondent deelde zij mede. dat zij n.l. voornemens is een vlucht naar En geland te ondernemen, waarvoor zij reeds een metgezel heeft aangenomen, en wel den piloot Alan Cameron. Zij zal gebruik maken van een Gipsy-Moth machine, waarmede zij op 29 Maart a.s. van Soerabaya wil vertrekken. Op de vraag of zij plan had een nieuw record te vestigen, antwoordde zij: „Integendeel, tenzij men het een langzaamheids-record" wil noe men. Ik wil n.l. minstens vier maanden over de reis doen, teneinde met hSt meest comfortabele vervoermiddel de meest oncomfortabele land streken te bezoeken." Miss Spinns heeft overigens reeds eenige hoogst avontuurlijke tochten achter den rug. Bij Apoth en Drogisten Er werd blindemannetje gespeeld en Robbie was 'm. Hij ving Loetje, een van de tweelingen, en Ivy maakte den zakdoek van zijn oogen los, en draaide zich om naar Loetje. „Nu is het jouw beurt om geblin- doekt te worden, Loetje," zei Ivy. „We willen allebei geblinddoekt worden!" riepen de tweelingen uit. „Alles moeten ze altijd samen doen," riep Topsy uit, „zelfs blinde mannetje spelen." „Ik vind het heelemaal niet aardig meer," zei Robbie. Jam H.*r Ivy vond het ook erg kinderachtig van de tweelingen, maar toch ook wel leuk, om eens te zien, wat de twee lingen er van terecht zouden bren gen. Ze haalde dus nog een zakdoek te voorschijn en blinddoekte Loutje ook. Het duurde niet lang, of de tweelin gen liepen elkaar in de armen. „Ik heb Ivy gevangen," riep Loutje. „Zie je nu wel, dat je niet alles sa men kunt doen," zei Ivy. (Maandagavond vervolg) (Ingezonden mededeeling.) Ik zie aan uw gezicht, dokter, dat u het een ernstig geval vindt." „Och mevrouw," antwoordde ik, „er is geen direct gevaar en dus geen reden u ernstig ongerust te maken. Uw dochter is ernstig on gesteld, haar zenuwgestel is erg in de war en vóór alles heeft ze volkomen rust noodig en mag zich over niets bezorgd maken." „Maar," zei nu mijnheer Delmage, „wat kan haar eigenlijk ziek maken? Ze was steeds, zoo als je weet, vroolijk en gezond tot voor een paar maanden: toen is ze gaandeweg treurig en zie kelijk geworden." Ik had een consult met den huisdokter, waar van het resultaat was, dat ik besloot, gedurende eenigen tijd op het buiten van den heer Del mage te blijven logeeren, ten einde dit ziekte geval dat mij interesseerde, nader te bestudee- ren. Onmiddellijk gevaar was er nog niet, maar als mijn diagnose juist was en de huisarts, Dr. Connel was het met me eens dan was de toestand van het meisje toch zeer ernstig. Echter, wat me als medicus in dit ziektegeval niet bevredigde, was, dat ik er de oorzaak niet van vinden kon. Agnes Delmage was negentien jaar. Ze was vroolijk van humeur, nog bijna een kind en de oogappel harer ouders. Eenige maanden gele den waren echter eensklaps haar opgewektheid en gezondheid verdwenen. Ze had last van he vige hoofdpijnen, pijn in de oogen, asthmati- sche aanvallen, gedurende den nacht. De huis dokter had het toen raadzaam geacht het ad vies van een collega in te roepen en omdat ik een oude vriend van den heer Delmage was, had deze mij gevraagd over te komen. Tien dagen waren nu sinds m'n aankomst voorbij gegaan. Ik had de vorderingen der ziekte want vorderingen maakte zij helaas! gade geslagen en na dit tijdsverloop was ik nog even ver omtrent de eigenlijke oorzaak. „Kan je niéts doen voor mijn arm kind?" vroeg mijn vriend Delmage. „Zal ze dan voor onze oogen wegsterven?" Ik besloot hem nu m'n meening te zeggen. Er was toch niets te winnen met dat langer te verzwijgen. „Ik heb het verloop en de symptomen der ziekte nauwkeurig nagegaan," zoo begon ik, „en er bestaat bij mij niet de minste twijfel, dat uw dochter lijdt aan arsenicum-vergifti- ging." De heer Delmage keek'me verschrikt aan. „Wat zeg je daar?" riep hij uit. „Ja," ging ik voort; „alle verschijnselen zijn die van arsenicum-vergiftiging. Het is me ech ter onbegrijpelijk hoe dit geschiedt. Ze eet het zelfde voedsel wat we hier allen eten; daaraan kan het dus niet liggen. Ik heb het behang in haar slaapkamer, zelfs haar zeep, haar tand poeder, kortom alles wat de oorzaak zou kun nen wezen, aan een nauwkeurig onderzoek on derworpen. Doch niet het minste heb ik ge vonden, wat mij verdacht voorkomt. Nu raad ik je in elk geval je dochter verandering van lucht te'doen ondergaan; onverschillig waar. Wanneer er dan eenige beterschap mocht in treden, mag ze niet naar hier terugkeeren, al vorens ik de oorzaak der vergiftiging gevon den heb. 't Eigenaardige is dat niemand anders in uw gezin er door getroffen wordt." De heer Delmage stond versteld over t geen hij hoorde. „Is er soms iemand", vroeg ik hem, „die be lang zou kunnen hebben bij den dood van uw dochter?" „Neee,' neen," antwoordde hij, verbaasd over mijn vraag. „Wacht eens," ging hij voort na even te hebben nagedacht; „Ja, daar is Hunt. Hij is de beheerder van f 50.000, aan mijn dochter vermaakt door haar tante, onder voor waarde echter, dat, mocht Agnes sterven voor ze meerderjarig is, dit geld aan de kinderen van mijn zwager Hunt komt. M'n zwager in eenig opzicht te verdenken, lijkt me eenvoudig belachelijk. Hij heeft altijd veel van Agnes gehouden en haar op haar laatsten verjaardag een prachtigen piano cadeau gedaan. „Is hij gefortuneerd?" vroeg ik. „Dat kan ik je niet zegen, ik geloof niet zoo bijzonder. Hij is eigenaar van een chemi sche fabriek. Maar als hij plan had mijn kind te dooden of leed te doen laat ons deze on mogelijkheid eens voor mogelijk aannemen dan zou hij daartoe toch niet in de gelegen heid zijn, want hij komt hoogst zelden hier. Hij heeft het te druk, zegt hij; hij leeft geheel voor zijn zaken." Neen, het was duidelijk, dat die mijnheer Hunt onmogelijk de bewerker kon zijn van de ziekte zijner nicht, en toch, toch kon ik de ge dachte niet van mij afzetten, dat hij er in een of ander opzicht in betrokken was. „Welnu", zei ik, na even te hebben nage dacht, „ga met je dochter eenigen tijd naar een badplaats, liefst waar het heel rustig is, STEUNT: DOOR UW GIFTEN ONS GIRONUMMER IS 23653 U. helpt ons hierdoor jongens zielen redden voor Chrletua zeelucht en rust zullen haar zeker goed doen." Een paar weken later ging ik de familie eens opzoeken en was even verheugd als haar ou ders, toen ik bemerkte dat de kust een groote verandering ten goede had bewerkt. „Ik zal je wat zeggen, amice", zei de heer Delmage, „Agnes knapt hier zoo goed op, dat we besloten hebben hier een maand of vier te blijven. Het klimaat is zeer zacht en we heb ben na den angstigen tijd allen wel een weinig rust noodig. Ik heb hier een woning gehuurd en zal Verschillende dingen van huis laten ko men, we kunnen wel niet veel plaatsen, maar Agnes had graag haar piano hier, die ze, nu ze zooveel beter is, erg mist." „Heel goed," antwoordde ik „mij lijkt ook het best dat je hier blijft tot je dochter geheel hersteld is." Een week gend tele- j gram van f den heer Delmage om Agnes DelmageI dadelijk over :n te komen. De villaEdie de familie bewoonde, was niet groot, maar lief en heel mooi gelegen. Toen ik aanschelde, kwam de heer des huizes mij haas tig tegemoet. Hij zag er zeer bedrukt uit. „Mijn arm kind!" riep hij me toe; „ze is er ger dan ooit te voren!" Het jonge meisje la£ op een divan in een donkere kamer; ze leed vreeseljjk aan hoofd pijn, pijn in de oogen, braken, slapeloosheid, brandenden dorst; haar gelaatstrekken waren vaal en vervallen. Ik gaf de zieke iets om haar pijnen wat te verminderen en te kunnen sla pen. Terwijl ik bij haar zat, merkte ik op wat me reeds vroeger was opgevallen, maar waar aan ik geen verdere aandacht had geschonken dat haar nagels waren afgebeten. Ze had me toen verteld, dat ze zich dat had aar ge wend, omdat lange nagels haar hinderden bij het pianospelen. Nu herinnerde ik mij weer alles en kreeg dit voor mij een bijzondere beteekenis. Juffrouw Agnes was de eenige in huis die piano speelde; de piano was haar geschonken door den heer Hunt, een chemicus; de her nieuwde aanval was begonnen, nadat de piano naar deze woning was overgebracht. De piano moest dus ongetwijfeld met de ziekte in ver band staan, maar hoe! Ik besloot den heer Delmage voorloopig van mijn vermoeden onkundig te laten en de piano eens nauwkeurig te onderzoeken. Hiertoe had ik na het diner gelegenheid, toen mevrouw Delmage zich naar de ziekenkamer begaf om haar dochter gezelschap te houden en met haar een kleine wandeling te maken. Ik sloeg het klavier open, stak de kaarsen aan en be zag alles met kritischen blik. Er was echter niets bijzonders te zien. Toen haalde ik een vergrootglas te voorschijn en beschouwde toets voor toets. Beginnende bij den baskant, had ik reeds tal van toetsen zonder resultaat bestu deerd, toen ik bij het één gestreept octaaf een weinig wit poeder opmerkte. Mijn adem stokte in mijn keel. Dus toch! Een nader onderzoek overtuigde mij van het feit, dat dit poeder arsenicum was. Doch waar kwam het vandaan? Ik legde het mechaniek nu geheel open, lichtte toen een der toetsen op en zag daaronder een dubbel gevouwen bruin soepel papier, bedekt met arsenicum- poeder. Het was zoo vernuftig gemaakt, dat er telkens als er een toets naar beneden gedrukt werd, een weinig poeder over het klavier stoof. Toch werd de toon en de mechaniek er in t minst niet door belemmerd. Van de slechte gewoonte van Agnes Delmage om haar nagels af te bijten een gewoonte, die haar oom ongetwijfeld bekend was had deze gebruik gemaakt om z'n duivelachtig plan te ontwerpen, ten einde zich van een erfenis van f50.000 meester te maken; een plan waar in hij bijna was geslaagd. De zaak werd bij het gerecht aanhangig ge maakt en de misdadige oom ontging zijn ge rechte straf niet. De directie van het museum te Spalato heeft voorgesteld het stoffelijk overschot van twee prinsessen, dat in de kathedraal te Spalato fDalmatië) rust, uit te wisselen aan Hongarije tegen documenten van groote historische waarde voor het Kroatische volk. De bewuste prinsessen zijn Margarita en Ka- talina, die ongeveer 700 jaar geleden bij den inval der Tartaren uit Boedapest naar Dalma- tië vluchtten, waar zij bij een pokken-epidemie zijn gestorven. De Hongaarsche regeering heeft reeds plannen gemaakt voor de ter aarde- bestelling dezer prinsessen nabij Boedapest. Tot dusver hadden de Joego-Slavische auto riteiten hun toestemming geweigerd, omdat de prinsessen uit een dynastie stammen, die ook over Kroatië heeft geregeerd. Thans hebben zij zich echter bereid verklaard de twee prinsessen uit te leveren tegen de docu menten, die gedurende den oorlog uit hun kathedraal gestolen zijn, als bijvoorbeeld een van de boeken van den bekenden historicus aartsdiaken Torna, welke uit de kathedraal te Trogir ontvreemd en aan een particulier te Boedapest verkocht zijn. t 11 l ,i nr. rtit hl art riin ineevolee de verzekeringsvoorwaarden tegen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f fTCfS bij een ongeval met f OCfï bij verlies van een hand f 1 OtT Dij verlies van een f Cfï bij een breuk van f Jfï bij verlies van Tl Alle übOHJlé S ongeifaUei? veraekèrd voor e^^« TOlgende uitkeerlngen t tj Cr te CA-verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen T 4 doodelyken afloop/ 6 DU.- een voet of een oog T 1£0.-duim of wijsvinger OU.-been of arm T VU.- anderen vinger 47 Hij klopte den ouden man op den schouder. Tenminste die paar meter naar zijn huisje hadden ze hem toch wel kunnen meenemen! O ja, nu herinnerde hij zich den breuk tus- schen de twee families, waarover in Sonnenberg indertijd zooveel was gepraat. De oude Balthazar Troilo scheen vast te sla pen. Wat zou hij doen? Bijn post in de portiersloge mocht hij nu niet ▼erlaten, want de gasten, die naar den schouw burg geweest waren, konden direct thuiskomen. «Haar op kamer no. 84 logeerde de kleinzoon |Mm den ouden man. Die wilde hij tenminste 0oor de telefoon op de hoogte stellen. De Jonge Troilo droeg nog steeds een verband om het hoofd, maar hij mocht al weer uit, dat wil zeggen: hij wandelde weer in den tuin van het Sanatorium en het aangrenzende gedeelte van het Kurpark. Het meisje op de bovenste verdieping zei op 4e vraag door de telefoon, dat de meneer op 84 »og aan zijn schrijftafel zat; ze zou den portier dus met zijn kamer verbinden. «Met Troilo." „V spreekt met den portier, meneer Troilo. Uw moeder rijdt hier juist voorbij en maakt me attent op een ouden heer, die op de bank voor de deur van mijn loge in slaap ls gevallen. Ze is direct weer doorgereden en nu weet ik niet, wat ik doen moet, want de oude heer is haar schoonvader „Wat zeg je?.. Werkelijk, mijn grootvader?., de oude Balthazar?" „Ja zeker; ik ken hem toch wel. Och, als hij wakker wordt, zal hij het zelf vervelend vinden. Als direct de gasten uit de Opera komen en hem daar zoo zien Het was een eigenaardig gevoel, dat zich van Viktor meester maakte. Eén ondeelbaar oogen blik Iets als een hatelijk gevoel van triomf. Maar dat verdween even snel weer. Hoe kwam de man hier? Hoe kon iemand het van zich verkrijgen hem in zoo'n hulpeloozen toestand op straat achter te laten? Voelde zijn stiefmoeder zich werkelijk verantwoord een man van bij de negentig, de vader van haar overle den man, onder de bescherming van een wild vreemden portier achter te laten? Hier was geen plaats meer voor gevoelens van vijandschap. Hij trok snel het zwarte mutsje over zijn hoofdverband en ging naar de lift. Toen hij beneden voor het huis het gezicht van den bewegingloozen man goed bekeek, stokte de adem hem in de keel. „HU slaapt niet," riep hij uit. „Hij is dood." En heel zijn kinderlijke liefde voor den ouden man ontwaakte in hem. Hij knielde bij hem neer en sloeg zijn armen om hem heen. „Grootpapa," riep hij, „hoort u mij niet?" Een heel zacht kreunen werd hoorbaar. „Neen, meneer Troilo, hij leeft, ik denk, dat het een beroerte ls." Balthazar Troilo had de oogen geopend, het eene oog wat meer dan het andere en had zijn kleinzoon herkend. Een moe, hulpeloos glim lachje gleed vluchtig over zijn gezicht. Maar ook maar over de ééne helft. „Hoe is het met u, grootpapa?" vroeg Victor hartelijk en streelde de hand, die hem de vree- selijke stokslagen had toegebracht en die nu slap omlaag hing. „Hoe het met me gaat?.... Het is gedaan, jongen," stamelde de oude man. „Goed van je kind, goed." Hij probeerde hem toe te knikken. Victor barstte in tranen uit. Het drong niet tot hem door, dat er vreemden omheen ston den. „Ik heb u nooit iets kwaads wil len aandoen en aan Katchen ook niet.' snikte hij. „Ja kind.... ik weet het.... Katchen heeft het me gezegd." „Ik zal direct den dokter even halen," zei de portier, die van het heele tooneel niets be greep. De angstige fantasieën kwamen weer terug. „De roode bruisende golf," kreunde hij. En de nacht daalde weer over zijn geest. XXVT. Z'oodra het licht was, ging Victor naar het huis van Catharina. Hij wilde haar even zeggen, dat grootvader in het Sanatorium was opge nomen en op een kamer naast de zijne lag. Hij was den heelen nacht niet uit de kleeren geweest. De beide inwonende doktoren hadden bezorgde gezichten gezet. Een beroerte bij ie mand op dien leeftijd daar was niet veel goeds meer va» te verwachten. Victor had wel midden in den nacht kun nen komen zonder Catharina In haar slaap te storen, want ze had ook geen oog dichtgedaan. Ze was den vorlgen avond nog even naar het venster In haar slaapkamer gegaan om «lch te overtuigen, dat bij den ouden Balthazar het nachtlicht brandde. Dat kon ze door het dunne gordijn heen steeds zien. Had hij vergeten het licht op te steken? Verscheidene keeren stond ze op om te kijken. Duister bleef het achter het venster van de slaapkamer van den ouden Balthazar. Tegen vijf uur werd ze door zoo'n ongerust heid aangegrepen, dat ze zich aankleedde, ien sleutel van de tuinpoort nam en naar beneden ging. Ze maakte zich verwijten. Waarom had ze ook niet gezorgd, dat grootvader door de tusschen- poort naar huis was gegaan? De oude meid van Balthazar, die naar de vroegmis wilde gaan, was juist op het punt de geiten eten te geven, toen ze merkte, dat de plaatsdeur openstond. Die sloot de oude man anders altijd zelf. Ze opende de voordeur en vond ook de slaapkamer open en het bed on- beslapen. In het donker zochten de beide vrouwen het heele terrein af. Catharina zocht ook op den weg, ze liep wel twintig maal vergeefs den kor ten afstand heen en weer, dien de oude Bal thazar den vorigen avond was gegaan. In deze angst en ongerustheid werkte de droeve bood schap, die Victor bracht, bijna weldadig. Haastig ging het meisje met Victor mee te rug naar het Sanatorium. En trillend, met behuilde oogen stond ze bij het bed van den ouden man. Hij was gedeeltelijk vertamd. Hij kon de rechterarm en het rechterbeen niet bewegen. En ook niet de linkerhelft van zijn gezicht. Maar zijn mimiek, zijn gezichtsuitdrukking waren toch nog sprekend genoeg. Hij herkende Catha rina direct en glimlachte tegen haar. De doktoren stonden echter maar een heel korte visite toe. Victor moest Catharina nog eens, nu in alle rust en heel uitvoerig, vertellen, hoe ze groot vader gevonden hadden. De portier kwam er ook bij. Hij vertelde na tuurgetrouw, hoe mevrouw Troilo was komen aanrijden en hoe kiesch ze zich had uitgedrukt! Ook de moppen van Ulrich vergat hij niet. Daarop vertelde Catharina, toen ze met Vic tor alleen was, hoe ze met grootvader was uit gegaan en hoe droevig het einde van hun uit gangetje, dat zoo vroolijk en feestelijk had moe ten zijn, geworden was. „Maar hoe is hij toch hier voor de Dieten- mühle gekomen? Je zegt toch, dat je voor jouw deur gewacht hebt, tot hij de zijne had bereikt." „Ik denk, Victor," was het antwoord, „dat er iets in hem was, dat hem drong om naar jou toe te gaan en met je te spreken. Hij had mij alles verteld. En ik geloof, dat hij zijn onge lijk had ingezien en dat hij verdriet van zijn daad had." „Ik had het hem allang vergeven." Impulsief stak ze hem de hand toe. „Dat heb je bewezen en daarvoor dank ik je, Victor." „Och wat, dat beetje menschlievendheid heeft toch waarachtig niets te beteekenen." Hij glimlachte weer en wees naar zijn verband. „Toen we kinderen waren, heeft hij ons ook wel op onzen kop gegeven, hé, en we hielden toch veel van hem. In zijn ellendigen toestand kon ik hem daar toch niet als een hond laten liggen, zooals," hij zei het mei groote bitterheid, „mijn stiefmoe der. Ik zou het voor een wild-vreemde gedaan hebben. Nog een paar dagen en nachten schommelde het levensscheepje van den ouden man heen en weder. Toen zette het koers naar den Eeu wigen Vrede. Balthazar had nog vaak heldere oogenblik- ken. Op een keer zag hij hen beiden bij zyn bed staan. Hij glimlachte. Het was een aan doenlijk lachje, het was als een matte zonne straal na regen, zooals hij lachte, nu hij slechts de helft van zijn gezicht bewegen kon. Op een anderen keer zei hij tegen Catharina: „Toch een flinke, fatsoenlijke kerel, hè, die Victor?" Het kwam er zoo gTappig uit! 2,'e moesten er beiden om lachen. En terwijl ze zoo, deels om beurten, deels tezamen, bi) den ouden man waakten, bloeiöa het oude vertrouwen in hen beiden weer op. Op den vierden dag na het „overwinnings feest" in het Kurhaus, stierf de oude Troilo. Zij schreiden beiden hartstochtelijk en hun harten vonden elkaar weer. En ze moesten el kaar bekennen dat, ondanks afdwaling en schijnbaren haat en koppigheid en trots en misverstand, ze nooit opgehouden hadden van elkaar te houden. Van Victor's weggaan uit Wiesbaden was geen sprake meer. De beide terreinen, die van groot vader en van Catharina, werden bij elkaar ge voegd. De scheidsmuren waren weggevallen. Toen zij van de begrafenis van den ouden Balthazar terugkwamen en de oude woonka mer betraden, waar de appels op de kasten rijpten, was het hun beiden, alsof hij nog in den stoel bij het venster zat, brommend, de „kinderschrik". En ze bleven lang zoo staan, op den drempel, als toen ze kinderen waren, toen „Vlammende Katchen" nog in een kort rood rokje liep en Victor de dappere ridder van zijn kleine prinses was. De kinderdroomen waren verdroomd, maar het leven bood hun beiden het schoonste, wat het een menschenkind te geven heeft: de poë zie van in trouwe genegenheid verrichten ge- meenschappelijken arbeid en hun door leed ge sterkte en geadelde liefde.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 7