Voor Gramofoonliefhebbers
Md modaal mn dm dag
ZATERDAG 7 JANUARI
Bedoelde en niet bedoelde
clownerie
KIJK
Januari
Langzaamheidsrecord
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Als U toch schoenen koopt,
vraag dan ROBINSON
*t\onS \De ziekte
van
Een uitwisseling
vlammende
anjelier
His Master's Voice
5 Als er iets weer is begonnen
In dit nieuwjaar met pech,
Dan is het beslist die open,
Onbewaakte overweg!
1 Open, als met open armen,
Maar met weinig hart'lijkheid,
Wacht daar Hein, totdat een auto
1 Het gevaarlijk kruispunt snijdt.
Onbewaakten daarbij tevens
Nog een onbewaakt moment....
En je leest weer, dat een auto
Daar zijn onheil tegen rent.
Want bij al die onbewaaktheid i
Is er altijd {én die waakt:
Hein de Dood, die zit te loeren
Tot de trein een auto kraakt.
Wat te doen om te ontkomen
Aan die knokelige hand?
Moet men daarvoor stukjes schrijven,
Steeds opnieuw weer, in de krant?
Moet men klagen? wil men boomen?
Wil men meer signalen: stop?
Och, met al dat soort van dingen
Schiet men doorgaans weinig op.
't Eenigste en meest afdoende,
i 't Gaat toch om je eigen huid!
Is: om op je zelf te steunen
En dat doe je met: kijk uit!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
Waarzegger: „Gisteren bent u
niet naar kantoor geweest we
gens ziekte."
„Hoe ziet u dat?"
„Ik kan aan uw vingers zien,
dat u golf gespeeld hebt."
(Dublin Opinion)
MIJNHARD!" s
Zenuw-Tabletten 75 ct.
Laxeer-Tabletten 60 ct.
Hoofdpijn-Tabletten 60 ct
DE KRUISVAARDERS
VAN ST. JAN
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MA AL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
■miiHiiiniiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
FEUILLETON
f§ Naar het Dultsch van
Paul Oskar Hoecker E
iiiiiiiiiiiiiiniiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiniÊ
Er zijn kunstenaars, wier namen werden
tot symbolen van een legendarisch ver
mogen, van een bijna bovenmenschelijk
kunnen. Paderewski is dat onder de pianisten,
Caruso was het als zanger. Met dergelijke
reputaties moet men echter altijd wat voor
zichtig zijn. Ik herinner mij nóg de teleurstel
ling, toen Paderewski vier jaar geleden in Am
sterdam optrad. Was dat nu de wereldberoemde
musicus, de Chopin-speler bij uitnemendheid?
Een gewoon concertgever, die alles zóó arpeg-
gieerde, had men uitgefloten, maar bij den
grooten staatsman-kunstenaar durfde men dat
niet. Een grapjas had het echter door en zei
bij het uitgaan: „Wel, nu weten we het: Pa
derewski is de beste musicus onder de politici
en de beste politicus onder de musici." Wat
geen compliment was voor Paderewski's posi
tie onder zijn kunstbroeders. Die grapjas bleek
anders niet tot het gilde der gramofonisten te
hooren. Anders had hij zijn oordeel reeds lang
kunnen hebben door de schijven.
Caruso heeft minstens evenveel reputatie als
Zijn Poolsche piano-confrater. Ook hij deed aan
twee dingen: zingen en teekenen. Maar wat
hij met zijn potlood presteerde was slechts bij
zaak. Caruso moest het voor de volle honderd
procent van de lucht hebben, die hij door zijn
forsche longen en zijn zware stembanden kon
laten daveren, desnoods met de kracht van een
storm. Goed, zijn stem had voor velen de be
koring, die een stevige bries heeft voor een
zeiler. Tenminste voor zangliefhebbers van den
ouden stempel. Wie bij toeval nog een oude
hoomopname van dezen Italiaanschen tenor in
handen krijgt, kan zich daarvan overtuigen,
doch zij zijn zeldzaam geworden. De redactie
van het bekende Engelsche tijdschrift „The
Gramophone" had onder haar duizenden lezers
slechts één oude gramofoonrot, die haar aan
een hoornopname van het smartlied uit „Pal
jas" kon helpen. Dat was een scheepskapitein,
die eventjes een verzameling van zes duizend
klassieke platen had. Ik heb echter anders
oude Carusoplaten gehoord. De stem klinkt
nog heel goed, maar de orkestbegeleiding doet
denken aan een geschifte eiersaus, waarin wat
roet is gevallen.
Een soortgelijke waardeering moeten de in
genieurs van His Master's Voice voor die oude
platen gehad hebben. Zij hebben zich n.l. aan
het experiment gewaagd, den zang van Caru
so voor ons weer genietbaar te maken, door
deze te voordien van een orkestbegeleiding, die
voldoet aan de eischen van onzen tijd. Uit de
honderd vier en vijftig platen, die het gramo-
foon-repertoire van Caruso vormen, koos men
hét „Smartlied" uit „Paljas" en de aria
„M'appari" uit „Marta". Men wist nu op een
ingenieuze wijze de stem los te maken en apart
op te nemen, versterkt en bijgewerkt. Deze
plaat liet men voor de microfoon spelen, be
geleid door een orkest. Geheel kloppen doet
het geval niet, te oordeelen naar het in den
handel gebrachte product, maar van klank is
het alleszins te genieten.
Wat is nu echter het verbazingwekkende van
het geval? Niet alleen de opname-techniek van
vóór 1921 bleek verouderd, doch ook Caruso's
zangtrant. Werkelijk, er zullen op het oogenblik
niet veel lieden zijn, die deze manier van zin
gen nog mooi vinden. Men kan zich even zat
hooren aan de kracht en de pracht van de stem,
maar dan is het ook uit. Daarna dwingt het
pathetische en onmuzikale zich zóó op den
voorgrond, dat men schuddebollend vraagt:
„Was dè.t nu die goede oude tijd?". Een Plccaver,
a 'e Ce/A-
een Roswaenge zijn vocaal minstens even goed
als Caruso was, maar zij steken hem artistiek
met gemak in hun vestjeszak. Caruso's zingen
heeft ongeveer dezelfde actualiteit en kunst
waarde als een filmpje uit het begin van deze
eeuw. Men vraagt zich af, hoe ónze voorouders
dat hebben kunnen slikken.
Dan is mij een artiest als Grock duizend maal
liever. Natuurlijk geniet men van zijn platen
minder dan van zijn lijfelijk optreden. Maar de
duizenden, die hem in werkelijkheid of per film
meemaakten, zullen docr zijn gramofoonplaten
hun memorie nog eens lekker en leutig kunnen
opfrisschen. Ik zelf althans zag hem weer voor
me: het binnenkomen in de v§el te wijde klee-
ren, den reusachtigen koffer en 't behoedzaam
daaruit gehaalde dwergviooitje, dat de clown
bespeelde met zijn witte handschoenen, waar
van de vingertoppen wel twee keer te lang wa
ren en die toch als duiveltjes over de snaren
huppelden. Heeft Grock voor de microfoon mèt
of zónder handschoenen gespeeld? Zou hij het
eigenlijk nog wel zonder-kunnen? Met of zon
der, zijn viool klinkt van je welste in „Grock
gibt ein Konzert" (Odeon 4125). Zoo ook zijn
klarinet op aen achterkant van die plaat„Grock
als Jodler." Hier hooren wij ook het beroemde
„Nicht möglich" en wel als zijn partner hem
complimenteert over zijn fabelachtig spel. „Nicht
möglich" vindt Grock het ook, wanneer hij een
vogeltje hoort zingen zoodat hij van schrik
ophoudt te musiceeren en zijn partner hem
wijs maakt: „Dat is een forel." „Grock hört
eine Forelle" werd op de schijf gecombineerd
met „Grock gibt ein zweites Konzert" (Odeon
4126). De clown hanteert daarin den trekzak,
zooals de Vlamingen de harmonica noemen. Als
ge goed luistert herkent ge het voorspel van
„Traviata", maar de viool speelt daar zulk een
andere melodie tegen in, dat het niet zoo gauw
tot U doordringt.
Ik voor mij geef de voorkeur aan de bewuste
clownerie van Grock boven de niet-bedoelde
van Caruso.
aJlllllllillllllillllllllli
1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIILÏ
Wij zijn dus zoo juist begonnen, met ons allen
aan een nieuw jaar te knagen en het zal voor
niemand een verrassing zijn te vernemen, dat
deze eerste maand in het nieuwe jaar den naam
Januari draagt. Waarom hij zoo heet, vragen
wij ons niet af. Het is een der dingen, die zoo
danig tot gemeengoed zijn geworden, dat wij ze
als vanzelfsprekend aanvaarden.
Wat speciaal de maand Januari betreft, doet
zich het gekke geval voor, dat deze in het Rome
der oudste tijden.... heelemaal niet heeft be
staan. Hoe het in die allereerste tijden met de
jaartelling was gesteld, weten wij niet precies.
Later noemde men de jaren naar de consuls,
die ieder jaar gekozen werden, nog weer later
naar de keizers met het jaar van hun bewind.
Maar daarnaast handhaafde steeds zich, zelfs
nog honderden jaren na Christus' geboorte, de
telling „ab urbc condita" „na de stichting
der stad", na de stichting van het eeuwige
Rome dus.
Maar hoe dit dan ook moge zijn, reeds Romu
lus zag de noodzakelijkheid in, het jaar in be
paalde perioden, in maanden te verdeelen. Mar-
tius was bij de Romeinen de eerste maand, die
gevolgd werd door Aprilis, Majus, Junius, Quin-
tilis, Sextilis, September, October, November en
December. Samen telden deze tien maanden 304
dagen en daarmee was de affaire afgeloopen. De
tijd, die dan nog moest verloopen, alvorens
Martius weer in het land was, had voor deze
oudste Romeinsche bevolking geen beteekenis.
Om oorlog te voeren, was het tusschengelegen
seizoen ongeschikt. Waarom zou men dan de
moeite nemen, het nog in vakken te verdeelen
en er namen aan te geven?
Pas Romes tweede koning, de geniale Numa
Pompilius begreep, dat het zoo niet langer ging.
Hij voegde, aansluitend aan December, aan de
tien maanden van zijn voorganger nog twee
maanden van samen 51 dagen toe, zoodat het
jaar 355 dagen in totaal telde. Om de twee jaar
werd er dan nog een maandje van afwisselend
22 en 23 dagen ingelascht, teneinde den achter
stand bij den zonnetijd in te halen en zoo bleef
het met talrijke vergissingen dan altijd
totdat eindelijk Julius Caesar den kalender ging
wijzigen.
De eerste der twee door Numa Pompilius toe
gevoegde maanden kreeg den naam Januarius,
naar den Romeinschen god Janus. Deze Janus,
die steeds met twee gezichten is afgebeeld, waS
de god des vredes, wiens tempel gesloten bleef,
zoolang de wapenen rustten. Was er oorlog, dan
bleven de tempeldeuren geopend en aangezien
het Romeinsche rijk steunde op de kracht van
zijn legioenen, die het enorme rijk steeds ver
der uitbreidden, is het niet zoo heel verwonder
lijk, dat van de stichting van Rome af tot aan
het bewind van keizer Augustus toe, in zeven
eeuwen dus, Janus' tempeldeuren in totaal maar
drie keer gesloten zijn gebleven....
Dat Janus steeds met twee aangezichten staat
afgebeeld, vindt misschien zijn oorsprong in het
feit, dat hij nog veel vroeger als zonnegod werd
vereerd, zoodat dus de benaming voor de eerste
maand van ons jaar nog een late erfenis zou
zijn uit den tijd, toen Babylonische priesters ba
den tot hun god Baal. Het overoude symbool
voor zon en maan was namelijk een dubbel
hoofd, waarvan het eene gebaard, het andere
daarentegen baardeloos was.
niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiHiiMiiiiiiiiiiiiiiiiii;
Wintermanoth noemde Karei de Groote in
zijn landen onze maand Januari. Het is inder
daad een duidelijke aanwijzing voor den tijd van
het jaar, maar nog veel duidelijker was de be
titeling, die de Angelsaksen ervoor bezigden, na
melijk Wulfmonath. Men zal het al begrijpen
in die langvervlogen eeuwen werd heel West-
Europa nog door wolven onveilig gemaakt, die
zelfs tot in de bewoonde plaatsen doordrongen,
wanneer de honger in het hartje van den win
ter, in Januari, hen tot razernij opzweepte. Nog
tegen de 15de eeuw vermelden de kronieken van
Parijs, dat de wolven uit het hartje der stad zijn
verjaagd en een Engelsch koning uit dienzelfden
tijd liet de hem schatplichtige bevolking van het
pas veroverde Wales belasting betalen in den
vorm vanwolfskoppen.
Er bestaat voor deze eerste maand des jaars,
evenals trouwens ook voor alle andere maanden,
een goed-Hollandsche naam, t.w. Louwmaand,
die echter vrijwel in onbruik is geraakt. Wat dit
„louw" beteekent, weet men niet, al heeft men
zich dienaangaande aan alle mogelijke gissin
gen gewaagd.
(Nadruk verboden).
i
Miss May Spinns, een Engelsch meisje uit
Harrogate, dat reeds vele luchtreizen heeft,
meegemaakt en al meer dan 100 uur in de lucht
is geweest, hoopt binnenkort haar brevet als
pilote te behalen en dan een merkwaardige
record-vlucht te ondernemen.
Aan Reuter's correspondent deelde zij mede.
dat zij n.l. voornemens is een vlucht naar En
geland te ondernemen, waarvoor zij reeds een
metgezel heeft aangenomen, en wel den piloot
Alan Cameron.
Zij zal gebruik maken van een Gipsy-Moth
machine, waarmede zij op 29 Maart a.s. van
Soerabaya wil vertrekken.
Op de vraag of zij plan had een nieuw record
te vestigen, antwoordde zij: „Integendeel, tenzij
men het een langzaamheids-record" wil noe
men.
Ik wil n.l. minstens vier maanden over de
reis doen, teneinde met hSt meest comfortabele
vervoermiddel de meest oncomfortabele land
streken te bezoeken."
Miss Spinns heeft overigens reeds eenige
hoogst avontuurlijke tochten achter den rug.
Bij Apoth en Drogisten
Er werd blindemannetje gespeeld
en Robbie was 'm. Hij ving Loetje,
een van de tweelingen, en Ivy maakte
den zakdoek van zijn oogen los, en
draaide zich om naar Loetje.
„Nu is het jouw beurt om geblin-
doekt te worden, Loetje," zei Ivy.
„We willen allebei geblinddoekt
worden!" riepen de tweelingen uit.
„Alles moeten ze altijd samen
doen," riep Topsy uit, „zelfs blinde
mannetje spelen."
„Ik vind het heelemaal niet aardig
meer," zei Robbie.
Jam H.*r
Ivy vond het ook erg kinderachtig
van de tweelingen, maar toch ook wel
leuk, om eens te zien, wat de twee
lingen er van terecht zouden bren
gen.
Ze haalde dus nog een zakdoek te
voorschijn en blinddoekte Loutje ook.
Het duurde niet lang, of de tweelin
gen liepen elkaar in de armen.
„Ik heb Ivy gevangen," riep Loutje.
„Zie je nu wel, dat je niet alles sa
men kunt doen," zei Ivy.
(Maandagavond vervolg)
(Ingezonden mededeeling.)
Ik zie aan uw gezicht, dokter, dat u het een
ernstig geval vindt."
„Och mevrouw," antwoordde ik, „er is
geen direct gevaar en dus geen reden u ernstig
ongerust te maken. Uw dochter is ernstig on
gesteld, haar zenuwgestel is erg in de war en
vóór alles heeft ze volkomen rust noodig en
mag zich over niets bezorgd maken."
„Maar," zei nu mijnheer Delmage, „wat kan
haar eigenlijk ziek maken? Ze was steeds, zoo
als je weet, vroolijk en gezond tot voor een paar
maanden: toen is ze gaandeweg treurig en zie
kelijk geworden."
Ik had een consult met den huisdokter, waar
van het resultaat was, dat ik besloot, gedurende
eenigen tijd op het buiten van den heer Del
mage te blijven logeeren, ten einde dit ziekte
geval dat mij interesseerde, nader te bestudee-
ren.
Onmiddellijk gevaar was er nog niet, maar
als mijn diagnose juist was en de huisarts,
Dr. Connel was het met me eens dan was
de toestand van het meisje toch zeer ernstig.
Echter, wat me als medicus in dit ziektegeval
niet bevredigde, was, dat ik er de oorzaak niet
van vinden kon.
Agnes Delmage was negentien jaar. Ze was
vroolijk van humeur, nog bijna een kind en de
oogappel harer ouders. Eenige maanden gele
den waren echter eensklaps haar opgewektheid
en gezondheid verdwenen. Ze had last van he
vige hoofdpijnen, pijn in de oogen, asthmati-
sche aanvallen, gedurende den nacht. De huis
dokter had het toen raadzaam geacht het ad
vies van een collega in te roepen en omdat ik
een oude vriend van den heer Delmage was,
had deze mij gevraagd over te komen.
Tien dagen waren nu sinds m'n aankomst
voorbij gegaan. Ik had de vorderingen der
ziekte want vorderingen maakte zij helaas!
gade geslagen en na dit tijdsverloop was ik
nog even ver omtrent de eigenlijke oorzaak.
„Kan je niéts doen voor mijn arm kind?"
vroeg mijn vriend Delmage. „Zal ze dan voor
onze oogen wegsterven?"
Ik besloot hem nu m'n meening te zeggen.
Er was toch niets te winnen met dat langer te
verzwijgen.
„Ik heb het verloop en de symptomen der
ziekte nauwkeurig nagegaan," zoo begon ik,
„en er bestaat bij mij niet de minste twijfel,
dat uw dochter lijdt aan arsenicum-vergifti-
ging."
De heer Delmage keek'me verschrikt aan.
„Wat zeg je daar?" riep hij uit.
„Ja," ging ik voort; „alle verschijnselen zijn
die van arsenicum-vergiftiging. Het is me ech
ter onbegrijpelijk hoe dit geschiedt. Ze eet het
zelfde voedsel wat we hier allen eten; daaraan
kan het dus niet liggen. Ik heb het behang in
haar slaapkamer, zelfs haar zeep, haar tand
poeder, kortom alles wat de oorzaak zou kun
nen wezen, aan een nauwkeurig onderzoek on
derworpen. Doch niet het minste heb ik ge
vonden, wat mij verdacht voorkomt. Nu raad
ik je in elk geval je dochter verandering van
lucht te'doen ondergaan; onverschillig waar.
Wanneer er dan eenige beterschap mocht in
treden, mag ze niet naar hier terugkeeren, al
vorens ik de oorzaak der vergiftiging gevon
den heb. 't Eigenaardige is dat niemand anders
in uw gezin er door getroffen wordt."
De heer Delmage stond versteld over t geen
hij hoorde.
„Is er soms iemand", vroeg ik hem, „die be
lang zou kunnen hebben bij den dood van uw
dochter?"
„Neee,' neen," antwoordde hij, verbaasd
over mijn vraag. „Wacht eens," ging hij voort
na even te hebben nagedacht; „Ja, daar is
Hunt. Hij is de beheerder van f 50.000, aan mijn
dochter vermaakt door haar tante, onder voor
waarde echter, dat, mocht Agnes sterven voor
ze meerderjarig is, dit geld aan de kinderen
van mijn zwager Hunt komt. M'n zwager in
eenig opzicht te verdenken, lijkt me eenvoudig
belachelijk. Hij heeft altijd veel van Agnes
gehouden en haar op haar laatsten verjaardag
een prachtigen piano cadeau gedaan.
„Is hij gefortuneerd?" vroeg ik.
„Dat kan ik je niet zegen, ik geloof niet
zoo bijzonder. Hij is eigenaar van een chemi
sche fabriek. Maar als hij plan had mijn kind
te dooden of leed te doen laat ons deze on
mogelijkheid eens voor mogelijk aannemen
dan zou hij daartoe toch niet in de gelegen
heid zijn, want hij komt hoogst zelden hier.
Hij heeft het te druk, zegt hij; hij leeft geheel
voor zijn zaken."
Neen, het was duidelijk, dat die mijnheer
Hunt onmogelijk de bewerker kon zijn van de
ziekte zijner nicht, en toch, toch kon ik de ge
dachte niet van mij afzetten, dat hij er in een
of ander opzicht in betrokken was.
„Welnu", zei ik, na even te hebben nage
dacht, „ga met je dochter eenigen tijd naar
een badplaats, liefst waar het heel rustig is,
STEUNT:
DOOR UW GIFTEN
ONS GIRONUMMER IS 23653
U. helpt ons hierdoor jongens
zielen redden voor Chrletua
zeelucht en rust zullen haar zeker goed doen."
Een paar weken later ging ik de familie eens
opzoeken en was even verheugd als haar ou
ders, toen ik bemerkte dat de kust een groote
verandering ten goede had bewerkt.
„Ik zal je wat zeggen, amice", zei de heer
Delmage, „Agnes knapt hier zoo goed op, dat
we besloten hebben hier een maand of vier te
blijven. Het klimaat is zeer zacht en we heb
ben na den angstigen tijd allen wel een weinig
rust noodig. Ik heb hier een woning gehuurd
en zal Verschillende dingen van huis laten ko
men, we kunnen wel niet veel plaatsen, maar
Agnes had graag haar piano hier, die ze, nu ze
zooveel beter is, erg mist."
„Heel goed," antwoordde ik „mij lijkt ook het
best dat je hier blijft tot je dochter geheel
hersteld is."
Een week
gend tele- j
gram van f
den heer
Delmage om Agnes DelmageI
dadelijk over :n
te komen.
De villaEdie de familie bewoonde, was niet
groot, maar lief en heel mooi gelegen. Toen ik
aanschelde, kwam de heer des huizes mij haas
tig tegemoet. Hij zag er zeer bedrukt uit.
„Mijn arm kind!" riep hij me toe; „ze is er
ger dan ooit te voren!"
Het jonge meisje la£ op een divan in een
donkere kamer; ze leed vreeseljjk aan hoofd
pijn, pijn in de oogen, braken, slapeloosheid,
brandenden dorst; haar gelaatstrekken waren
vaal en vervallen. Ik gaf de zieke iets om haar
pijnen wat te verminderen en te kunnen sla
pen. Terwijl ik bij haar zat, merkte ik op wat
me reeds vroeger was opgevallen, maar waar
aan ik geen verdere aandacht had geschonken
dat haar nagels waren afgebeten. Ze had
me toen verteld, dat ze zich dat had aar ge
wend, omdat lange nagels haar hinderden bij
het pianospelen.
Nu herinnerde ik mij weer alles en kreeg dit
voor mij een bijzondere beteekenis.
Juffrouw Agnes was de eenige in huis die
piano speelde; de piano was haar geschonken
door den heer Hunt, een chemicus; de her
nieuwde aanval was begonnen, nadat de piano
naar deze woning was overgebracht. De piano
moest dus ongetwijfeld met de ziekte in ver
band staan, maar hoe!
Ik besloot den heer Delmage voorloopig van
mijn vermoeden onkundig te laten en de piano
eens nauwkeurig te onderzoeken. Hiertoe had
ik na het diner gelegenheid, toen mevrouw
Delmage zich naar de ziekenkamer begaf om
haar dochter gezelschap te houden en met
haar een kleine wandeling te maken. Ik sloeg
het klavier open, stak de kaarsen aan en be
zag alles met kritischen blik. Er was echter
niets bijzonders te zien. Toen haalde ik een
vergrootglas te voorschijn en beschouwde toets
voor toets. Beginnende bij den baskant, had ik
reeds tal van toetsen zonder resultaat bestu
deerd, toen ik bij het één gestreept octaaf een
weinig wit poeder opmerkte. Mijn adem stokte
in mijn keel. Dus toch!
Een nader onderzoek overtuigde mij van het
feit, dat dit poeder arsenicum was. Doch waar
kwam het vandaan? Ik legde het mechaniek
nu geheel open, lichtte toen een der toetsen
op en zag daaronder een dubbel gevouwen
bruin soepel papier, bedekt met arsenicum-
poeder. Het was zoo vernuftig gemaakt, dat er
telkens als er een toets naar beneden gedrukt
werd, een weinig poeder over het klavier stoof.
Toch werd de toon en de mechaniek er in t
minst niet door belemmerd.
Van de slechte gewoonte van Agnes Delmage
om haar nagels af te bijten een gewoonte,
die haar oom ongetwijfeld bekend was had
deze gebruik gemaakt om z'n duivelachtig plan
te ontwerpen, ten einde zich van een erfenis
van f50.000 meester te maken; een plan waar
in hij bijna was geslaagd.
De zaak werd bij het gerecht aanhangig ge
maakt en de misdadige oom ontging zijn ge
rechte straf niet.
De directie van het museum te Spalato heeft
voorgesteld het stoffelijk overschot van twee
prinsessen, dat in de kathedraal te Spalato
fDalmatië) rust, uit te wisselen aan Hongarije
tegen documenten van groote historische
waarde voor het Kroatische volk.
De bewuste prinsessen zijn Margarita en Ka-
talina, die ongeveer 700 jaar geleden bij den
inval der Tartaren uit Boedapest naar Dalma-
tië vluchtten, waar zij bij een pokken-epidemie
zijn gestorven. De Hongaarsche regeering heeft
reeds plannen gemaakt voor de ter aarde-
bestelling dezer prinsessen nabij Boedapest.
Tot dusver hadden de Joego-Slavische auto
riteiten hun toestemming geweigerd, omdat de
prinsessen uit een dynastie stammen, die ook
over Kroatië heeft geregeerd.
Thans hebben zij zich echter bereid verklaard
de twee prinsessen uit te leveren tegen de docu
menten, die gedurende den oorlog uit hun
kathedraal gestolen zijn, als bijvoorbeeld een
van de boeken van den bekenden historicus
aartsdiaken Torna, welke uit de kathedraal te
Trogir ontvreemd en aan een particulier te
Boedapest verkocht zijn.
t 11 l ,i nr. rtit hl art riin ineevolee de verzekeringsvoorwaarden tegen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f fTCfS bij een ongeval met f OCfï bij verlies van een hand f 1 OtT Dij verlies van een f Cfï bij een breuk van f Jfï bij verlies van Tl
Alle übOHJlé S ongeifaUei? veraekèrd voor e^^« TOlgende uitkeerlngen t tj Cr te CA-verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen T 4 doodelyken afloop/ 6 DU.- een voet of een oog T 1£0.-duim of wijsvinger OU.-been of arm T VU.- anderen vinger
47
Hij klopte den ouden man op den schouder.
Tenminste die paar meter naar zijn huisje
hadden ze hem toch wel kunnen meenemen!
O ja, nu herinnerde hij zich den breuk tus-
schen de twee families, waarover in Sonnenberg
indertijd zooveel was gepraat.
De oude Balthazar Troilo scheen vast te sla
pen. Wat zou hij doen?
Bijn post in de portiersloge mocht hij nu niet
▼erlaten, want de gasten, die naar den schouw
burg geweest waren, konden direct thuiskomen.
«Haar op kamer no. 84 logeerde de kleinzoon
|Mm den ouden man. Die wilde hij tenminste
0oor de telefoon op de hoogte stellen. De
Jonge Troilo droeg nog steeds een verband om
het hoofd, maar hij mocht al weer uit, dat wil
zeggen: hij wandelde weer in den tuin van het
Sanatorium en het aangrenzende gedeelte van
het Kurpark.
Het meisje op de bovenste verdieping zei op
4e vraag door de telefoon, dat de meneer op 84
»og aan zijn schrijftafel zat; ze zou den portier
dus met zijn kamer verbinden.
«Met Troilo."
„V spreekt met den portier, meneer Troilo.
Uw moeder rijdt hier juist voorbij en maakt me
attent op een ouden heer, die op de bank voor
de deur van mijn loge in slaap ls gevallen. Ze
is direct weer doorgereden en nu weet ik niet,
wat ik doen moet, want de oude heer is haar
schoonvader
„Wat zeg je?.. Werkelijk, mijn grootvader?.,
de oude Balthazar?"
„Ja zeker; ik ken hem toch wel. Och, als hij
wakker wordt, zal hij het zelf vervelend vinden.
Als direct de gasten uit de Opera komen en
hem daar zoo zien
Het was een eigenaardig gevoel, dat zich van
Viktor meester maakte. Eén ondeelbaar oogen
blik Iets als een hatelijk gevoel van triomf.
Maar dat verdween even snel weer.
Hoe kwam de man hier? Hoe kon iemand het
van zich verkrijgen hem in zoo'n hulpeloozen
toestand op straat achter te laten? Voelde zijn
stiefmoeder zich werkelijk verantwoord een man
van bij de negentig, de vader van haar overle
den man, onder de bescherming van een wild
vreemden portier achter te laten?
Hier was geen plaats meer voor gevoelens van
vijandschap.
Hij trok snel het zwarte mutsje over zijn
hoofdverband en ging naar de lift.
Toen hij beneden voor het huis het gezicht
van den bewegingloozen man goed bekeek,
stokte de adem hem in de keel.
„HU slaapt niet," riep hij uit. „Hij is dood."
En heel zijn kinderlijke liefde voor den ouden
man ontwaakte in hem. Hij knielde bij hem
neer en sloeg zijn armen om hem heen.
„Grootpapa," riep hij, „hoort u mij niet?"
Een heel zacht kreunen werd hoorbaar.
„Neen, meneer Troilo, hij leeft, ik denk, dat
het een beroerte ls."
Balthazar Troilo had de oogen geopend, het
eene oog wat meer dan het andere en had zijn
kleinzoon herkend. Een moe, hulpeloos glim
lachje gleed vluchtig over zijn gezicht. Maar
ook maar over de ééne helft.
„Hoe is het met u, grootpapa?" vroeg Victor
hartelijk en streelde de hand, die hem de vree-
selijke stokslagen had toegebracht en die nu
slap omlaag hing.
„Hoe het met me gaat?.... Het is gedaan,
jongen," stamelde de oude man. „Goed van je
kind, goed." Hij probeerde hem toe te knikken.
Victor barstte in tranen uit. Het drong niet
tot hem door, dat er vreemden omheen ston
den. „Ik heb u nooit iets kwaads wil
len aandoen en aan Katchen ook niet.'
snikte hij.
„Ja kind.... ik weet het.... Katchen heeft
het me gezegd."
„Ik zal direct den dokter even halen," zei de
portier, die van het heele tooneel niets be
greep.
De angstige fantasieën kwamen weer terug.
„De roode bruisende golf," kreunde hij.
En de nacht daalde weer over zijn geest.
XXVT.
Z'oodra het licht was, ging Victor naar het
huis van Catharina. Hij wilde haar even zeggen,
dat grootvader in het Sanatorium was opge
nomen en op een kamer naast de zijne lag.
Hij was den heelen nacht niet uit de kleeren
geweest. De beide inwonende doktoren hadden
bezorgde gezichten gezet. Een beroerte bij ie
mand op dien leeftijd daar was niet veel
goeds meer va» te verwachten.
Victor had wel midden in den nacht kun
nen komen zonder Catharina In haar slaap te
storen, want ze had ook geen oog dichtgedaan.
Ze was den vorlgen avond nog even naar het
venster In haar slaapkamer gegaan om «lch
te overtuigen, dat bij den ouden Balthazar het
nachtlicht brandde. Dat kon ze door het dunne
gordijn heen steeds zien.
Had hij vergeten het licht op te steken?
Verscheidene keeren stond ze op om te kijken.
Duister bleef het achter het venster van de
slaapkamer van den ouden Balthazar.
Tegen vijf uur werd ze door zoo'n ongerust
heid aangegrepen, dat ze zich aankleedde, ien
sleutel van de tuinpoort nam en naar beneden
ging.
Ze maakte zich verwijten. Waarom had ze ook
niet gezorgd, dat grootvader door de tusschen-
poort naar huis was gegaan?
De oude meid van Balthazar, die naar de
vroegmis wilde gaan, was juist op het punt de
geiten eten te geven, toen ze merkte, dat de
plaatsdeur openstond. Die sloot de oude man
anders altijd zelf. Ze opende de voordeur en
vond ook de slaapkamer open en het bed on-
beslapen.
In het donker zochten de beide vrouwen het
heele terrein af. Catharina zocht ook op den
weg, ze liep wel twintig maal vergeefs den kor
ten afstand heen en weer, dien de oude Bal
thazar den vorigen avond was gegaan. In deze
angst en ongerustheid werkte de droeve bood
schap, die Victor bracht, bijna weldadig.
Haastig ging het meisje met Victor mee te
rug naar het Sanatorium. En trillend, met
behuilde oogen stond ze bij het bed van den
ouden man.
Hij was gedeeltelijk vertamd. Hij kon de
rechterarm en het rechterbeen niet bewegen. En
ook niet de linkerhelft van zijn gezicht. Maar
zijn mimiek, zijn gezichtsuitdrukking waren
toch nog sprekend genoeg. Hij herkende Catha
rina direct en glimlachte tegen haar.
De doktoren stonden echter maar een heel
korte visite toe.
Victor moest Catharina nog eens, nu in alle
rust en heel uitvoerig, vertellen, hoe ze groot
vader gevonden hadden.
De portier kwam er ook bij. Hij vertelde na
tuurgetrouw, hoe mevrouw Troilo was komen
aanrijden en hoe kiesch ze zich had uitgedrukt!
Ook de moppen van Ulrich vergat hij niet.
Daarop vertelde Catharina, toen ze met Vic
tor alleen was, hoe ze met grootvader was uit
gegaan en hoe droevig het einde van hun uit
gangetje, dat zoo vroolijk en feestelijk had moe
ten zijn, geworden was.
„Maar hoe is hij toch hier voor de Dieten-
mühle gekomen? Je zegt toch, dat je voor jouw
deur gewacht hebt, tot hij de zijne had bereikt."
„Ik denk, Victor," was het antwoord, „dat er
iets in hem was, dat hem drong om naar jou
toe te gaan en met je te spreken. Hij had mij
alles verteld. En ik geloof, dat hij zijn onge
lijk had ingezien en dat hij verdriet van zijn
daad had."
„Ik had het hem allang vergeven."
Impulsief stak ze hem de hand toe. „Dat
heb je bewezen en daarvoor dank ik je, Victor."
„Och wat, dat beetje menschlievendheid
heeft toch waarachtig niets te beteekenen." Hij
glimlachte weer en wees naar zijn verband.
„Toen we kinderen waren, heeft hij ons ook
wel op onzen kop gegeven, hé, en we hielden
toch veel van hem.
In zijn ellendigen toestand kon ik hem daar
toch niet als een hond laten liggen, zooals," hij
zei het mei groote bitterheid, „mijn stiefmoe
der. Ik zou het voor een wild-vreemde gedaan
hebben.
Nog een paar dagen en nachten schommelde
het levensscheepje van den ouden man heen
en weder. Toen zette het koers naar den Eeu
wigen Vrede.
Balthazar had nog vaak heldere oogenblik-
ken.
Op een keer zag hij hen beiden bij zyn
bed staan. Hij glimlachte. Het was een aan
doenlijk lachje, het was als een matte zonne
straal na regen, zooals hij lachte, nu hij slechts
de helft van zijn gezicht bewegen kon.
Op een anderen keer zei hij tegen Catharina:
„Toch een flinke, fatsoenlijke kerel, hè, die
Victor?"
Het kwam er zoo gTappig uit! 2,'e moesten
er beiden om lachen.
En terwijl ze zoo, deels om beurten, deels
tezamen, bi) den ouden man waakten, bloeiöa
het oude vertrouwen in hen beiden weer op.
Op den vierden dag na het „overwinnings
feest" in het Kurhaus, stierf de oude Troilo.
Zij schreiden beiden hartstochtelijk en hun
harten vonden elkaar weer. En ze moesten el
kaar bekennen dat, ondanks afdwaling en
schijnbaren haat en koppigheid en trots en
misverstand, ze nooit opgehouden hadden van
elkaar te houden.
Van Victor's weggaan uit Wiesbaden was geen
sprake meer. De beide terreinen, die van groot
vader en van Catharina, werden bij elkaar ge
voegd. De scheidsmuren waren weggevallen.
Toen zij van de begrafenis van den ouden
Balthazar terugkwamen en de oude woonka
mer betraden, waar de appels op de kasten
rijpten, was het hun beiden, alsof hij nog in
den stoel bij het venster zat, brommend, de
„kinderschrik". En ze bleven lang zoo staan,
op den drempel, als toen ze kinderen waren,
toen „Vlammende Katchen" nog in een kort
rood rokje liep en Victor de dappere ridder van
zijn kleine prinses was.
De kinderdroomen waren verdroomd, maar
het leven bood hun beiden het schoonste, wat
het een menschenkind te geven heeft: de poë
zie van in trouwe genegenheid verrichten ge-
meenschappelijken arbeid en hun door leed ge
sterkte en geadelde liefde.